Die geen inkeer nodig hebben.

Lucas 15:1-10

1 Alle tollenaars en zondaars kwamen Hem opzoeken om naar Hem te luisteren. 2 Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3 Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: 4 ‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? 5 En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders 6 en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” 7 Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben. 8 En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? 9 En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” 10 Zo, zeg Ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’ (NBV21)

Hoe gaan we met mensen om en hoe gaan we met bezit om? In het verhaal dat hier uit het Evangelie van Lucas wordt gelezen stelt Jezus van Nazareth die beide vragen tegenover elkaar. Hij gaat om met mensen die het niet zo nauw nemen met het gebod je naaste lief te hebben als jezelf. Integendeel belastingpachters, tollenaars dus, en andere zogenaamde zondaars, hangjongeren op weg naar criminaliteit, zorgden in de eerste plaats voor zichzelf en dan pas voor anderen. Jezus van Nazareth probeert hen er steeds toe te brengen dat andersom te doen en ze daarbij te laten zien dat ze pas daardoor een plaats in de samenleving verdienen. Want mensen die voor de vijand werken of alleen voor zichzelf zorgen plaatsen zich buiten de samenleving nietwaar. Mensen die zich fatsoenlijk gedragen, die zich aan orde en regel houden staan in groot aanzien.

Toch kun je je afvragen of ze eigenlijk met dat nette en ordelijke gedrag toch niet ook in de eerste plaats voor zichzelf zorgen. Gaan ze bijvoorbeeld anders met bezit om? De vergelijking van de schaapherder die een schaap kwijt is of de huisvrouw die een munt kwijt is snappen ze kennelijk direct. Als er iets van je bezit vermist wordt dan keer je alles om teneinde het terug te vinden. Als je al zo met bezit omgaat hoe zou je dan met mensen om moeten gaan? Het is vandaag de dag natuurlijk niet anders. Belastingen bestemd voor de armen, de ziekenhuizen, de veiligheid, de straten de wegen en het openbaar vervoer, voor scholen en universiteiten, voor dijken en sluizen, worden lasten genoemd. Als je dan iets meer belasting wil heffen van de rijken om de armen iets meer te kunnen ontzien en ze iets te kunnen laten delen in de geweldige rijkdom van ons land dan wordt er geklaagd dat de lasten op onaanvaardbare wijze worden verhoogd.

Ook in onze samenleving is het beter te snappen dat je alles in de steek laat om een snipper gemis aan je bezit weer goed te maken dan dat je regels van fatsoen en gewoonte in de wind slaat om de armen en hen die buitengesloten zijn te helpen en weer een plaats in de samenleving te bezorgen. Samen een maaltijd houden maakt dat je samen op hetzelfde niveau komt, maar ook dat je elkaar kunt aanspreken op het goede dat we voortdurend zouden moeten doen. Bezit vergaat, het bederft of het roest weg. Liefde voor mensen blijft, het groeit alleen maar door de jaren heen. Hoe langer iemand mensen lief heeft hoe meer die persoon groeit in aanzien onder mensen. Niet onder mensen die meer waarde hechten aan bezit. Maar mensen horen geen bezit te zijn, geen voorwerpen die je kunt gebruiken, mensen horen je gelijken te zijn, zusters en broeders, die een echte volwaardige plaats hebben in de samenleving. Misschien is daar een nieuw soort samenleving voor nodig, het Koninkrijk van Jezus van Nazareth.

Vuur en hagel, sneeuw en rook

Psalm 148

1 Halleluja! Loof de HEER, bewoners van de hemel, loof Hem daar in de hoogten. 2 Loof Hem, herauten van de HEER, loof Hem, hemelse legermacht. 3 Loof Hem, zon en maan, loof Hem, heldere sterren, 4 loof Hem, hoogste hemelen en wateren daarboven. 5 Laten zij loven de naam van de HEER: op zijn bevel zijn zij geschapen, 6 Hij gaf hun een plaats voor eeuwig en altijd, Hij stelde een wet die nooit voorbijgaat. 7 Loof de HEER, bewoners van de aarde, zeemonsters en oceanen, 8 vuur en hagel, sneeuw en rook, stormwind die doet wat Hij zegt. 9 Loof de HEER, bergen en heuveltoppen, hout dat vrucht draagt, ceders, 10 dieren in het wild, vee in het veld, alles wat kruipt en op vleugels gaat. 11 Loof Hem, koningen der aarde en naties, vorsten en leiders, overal ter wereld, 12 jonge mannen en jonge vrouwen, oud en jong tezamen. 13 Laten zij loven de naam van de HEER, alleen zijn naam is hoogverheven, zijn luister gaat aarde en hemel te boven. 14 Hij verhoogt het aanzien van zijn volk, de roem van al wie Hem trouw zijn, het volk van Israël, dat Hem nabij is. Halleluja! (NBV21)

Vandaag zingen we een lofpsalm. Vroeger zongen we dat ook nog wel eens, zo van Leve de Koningin en dat had dan iets te maken met een zeppelin. Boven en beneden, hemel en aarde, Die twee zijn verschillend en een Koningin kan zich zo zeer boven het volk verheffen dat het gaat lijken of ze boven op een wolk zweeft, of in een luchtballon. In de Bijbel hebben hemel en aarde met elkaar te maken. Ze worden verbonden door God. God woont dan in de hemel en heeft de aarde geschapen en probeert de mensen zover te krijgen dat ze het goede doen en niet dan het goede.

Ook deze Psalm gaat over hemel en aarde. In het eerste deel worden de bewoners van de hemel opgeroepen God te loven. Overal waar we hier “HEER” zien staat in het Hebreeuws de naam van God. Die naam wordt nooit uitgesproken. Het is iets als “Ik zal er zijn” maar waar dat is maakt God zelf uit, wij niet, geen mens, geen gelovige, geen voorganger of Paus maakt uit waar God is. Om te voorkomen dat wij de Naam van God voor ons eigen karretje spannen is het vanouds zo dat de Naam van God niet wordt uitgesproken. In het Nederlands zeggen we “HEER” en zeggen dus dat er maar één is die het op aarde voor het zeggen heeft, de God van Israël.

De Psalm geeft een soort hoera gevoel. Alles is mooi, de zon, de maan, de sterren, dat zijn ook traditioneel de goden van de heidenen en in de astrologie vindt je die afgoden nog wel terug. Maar ook de Koningen van de aarde en alle naties, vorsten en alle leiders van de aarde, jonge mannen en jonge vrouwen, oud en jong tezamen. Allen samen staan ze onder de HEERschappij van God, gaan ze zijn weg. Is het nu een hoera gevoel dat de dichter hier tot uitdrukking brengt? De oproep “Loof de Heer” komt als oproep tot de hemel en tot de aarde voor. Het is dus ook een oproep al dat machtsvertoon te laten varen en daar niet meer achter aan te lopen. De roem is alleen voor mensen die de Weg van die God willen volgen, dag in dag uit, de roem gaat dus uit naar de God die hen dat mogelijk maakt.

 

Een zaak van levensbelang!

Deuteronomium 32:45-52

45 Toen Mozes zijn toespraak tot heel Israël beëindigd had, 46 besloot hij: ‘Neem mijn waarschuwingen ter harte, en draag ook uw kinderen op om zich strikt te houden aan de wetten waarin u onderwezen bent. 47 Want het gaat hier niet om iets onbeduidends, het is een zaak van levensbelang! Als u er gehoor aan geeft, zult u lang leven in het land aan de overkant van de Jordaan, dat u in bezit zult nemen.’ 48 Op diezelfde dag zei de HEER tegen Mozes: 49 ‘Ga het Abarimgebergte in en beklim de Nebo, die in Moab ligt, tegenover Jericho. Daar kun je uitkijken over Kanaän, het land dat Ik de Israëlieten in bezit ga geven. 50 Op die berg zul je sterven en met je voorouders verenigd worden, zoals je broer Aäron op de Hor stierf en met zijn voorouders werd verenigd. 51 Want bij het water van Meribat-Kades, in de woestijn van Sin, kwamen jullie tegen Mij in opstand; in het bijzijn van heel Israël toonden jullie geen ontzag voor mijn heiligheid. 52 Alleen van een afstand zul je het land zien dat Ik hun zal geven, je zult het niet binnengaan.’ (NBV21)

Dat is nog eens wat anders dan een politicus die de rijken oproept geen belasting te betalen. Mozes de leider van het volk die afscheid moet nemen en het beloofde land alleen van verre mag bekijken roept het volk op voor elkaar te blijven zorgen en zich daarmee aan de Wet van de Woestijn te blijven houden, op die manier de Thora te vervullen. Dat is met recht een zaak van levensbelang. Een politicus die roept om orde en veiligheid en dan roept de belastingen maar niet te betalen zodat de gemeenten niet de stadswachten kunnen blijven betalen en het onkruid kunnen laten verwijderen. Hij was ook nog vergeten dat het parlement net een wet op de maatschappelijke opvang heeft aangenomen die de gemeenten de taak geeft voor de zwakken in de samenleving te zorgen. Voor een VVD politicus is de zorg voor de zwakken in de samenleving wel het laatste waar burgers zich om moeten bekommeren.

Het gaat bij de rijken om het pure eigenbelang van mensen die een hoog inkomen en een groot vermogen hebben. Die mensen zijn eigenaar van de duurste woningen in elke gemeente en die moeten dus de hoogste belasting op de onroerende zaken betalen. Die mag je dus oproepen de belastingen maar niet te betalen. Als die mensen hun onroerende zaken uit speculatie oogpunt maar leeg laten staan, het verlies komt immers voor rekening van de vermogensbelasting. Als daardoor kantorenparken en binnensteden verloederen dan moeten jonge mensen het natuurlijk niet in hun hoofd halen die onroerende zaken te kraken en weer in te schakelen in het maatschappelijk verkeer. Het is maar goed dat die politicus zo openlijk heeft gesproken.

Binnenkort zijn er weer verkiezingen en we hebben nog niet zo lang geleden in Deuteronomium gelezen dat de keuze gaat tussen leven en dood. Toen was de oproep te kiezen voor het leven, nu horen we dat de zorg voor de naaste in onze eigen buurt een zaak is van levensbelang. We kunnen de Bijbelse meetlat leggen naast de verkiezingsprogramma’s, en laat U niet misleiden door het woord “Christelijk”, geen enkele partij schrijft het partijprogramma over uit de Bijbel. Blijf kijken hoe het zal gaan met de vreemdelingen, met de armen, met de zieken en gehandicapten, met de weduwen en de wezen, met de zwervers naar wie een hand moet worden uitgestoken met de vreemdelingen die onze broeders en zusters zijn, met de kinderen die hier geworteld zijn. Goddelozen noemen dat graag de onderkant van de samenleving, in Gods Koninkrijk komen ze op de allereerste plaats.

Waar zijn je goden nu?

Deuteronomium 32:36-44

36 Want de HEER zal zijn volk recht doen, Hij ontfermt zich weer over zijn dienaren. Als Hij ziet dat alle krachten hun begeven en weldra iedereen bezwijkt, 37 zal Hij zeggen: “Waar zijn je goden nu? Waar is de rots waarop je steunde? 38 Hebben ze niet het vet van je offers gegeten, niet gedronken van de wijn die je ze aanbood? Laten die goden je dan te hulp schieten, laten zij een schuilplaats voor je zijn! 39 Zie het toch in: Ik ben de enige, naast Mij is er geen andere god. Ik laat sterven, Ik geef leven, Ik sla wonden en Ik genees. Wanneer Ik mijn macht laat gelden is er niemand die redding bieden kan. 40 Ik hef mijn hand op naar de hemel en zweer: ‘Zo waar Ik eeuwig leef: 41 Ik wet mijn bliksemend zwaard, Ik ga het vonnis voltrekken. Ik zal mij wreken op mijn vijanden, Ik reken af met wie Mij haten. 42 Mijn pijlen maak Ik dronken van het bloed van vijanden, gevallen en gevangen; mijn zwaard verslindt het vlees van hun mannen die zo dreigend hun haren hadden losgeworpen.’” 43 Laten alle volken zijn volk toejuichen, omdat Hij het bloed van zijn dienaren wreekt; Hij neemt wraak op zijn vijanden en de schuld van zijn land en zijn volk wist Hij uit.’ 44 Heel dit lied heeft Mozes samen met Jozua, de zoon van Nun, gezongen ten aanhoren van het volk. (NBV21)

Vandaag lezen we het laatste deel van het lied dat door Mozes en Jozua gezongen werd toen ze alle wetten hadden opgeschreven. Dit lied moest door het volk uit hoofd worden geleerd en elk jaar opnieuw worden gezongen. De boodschap is eenvoudig, als je de Thora van God verlaat loopt het slecht met je af, als je je weer aan de Thora van God gaat houden dan gaat het ook weer goed met je. Zo aan het begin van een bijzondere werkweek is dat bemoedigend. Houdt van je naaste als van jezelf en het zal ook de komende week goed gaan, het zal ook met Europa goed gaan. Zo eenvoudig ligt het natuurlijk niet. We kennen mensen genoeg uit de geschiedenis die ons voorbeeld zouden kunnen zijn en met wie het uiteindelijk niet goed is afgelopen. Martin Luther King was er zo één. Hij bracht de Amerikaanse samenleving volledig in beweging en zette die op haar kop. Van discriminatie kon en kan geen sprake meer zijn. Hij werd uiteindelijk doodgeschoten.

Het gaat dan ook niet om ons individuele lot, ons eigen welbevinden. Dat doen van het goede en niets dan het goede levert pas op als iedereen mee gaat doen. Het lied van Mozes en Jozua gaat niet over individuele burgers en hun persoonlijke verhouding tot God, het gaat niet over de vraag of ze wel genoeg bidden en keurig offeren en naar de tempel gaan maar het gaat over de vraag hoe het volk het er af brengt. Het lied van Mozes en Jozua is bij uitstek een politiek lied. In het boek Deuteronomium worden de ijkpunten er steeds bijgeleverd. Hoe gaat het met de armen, de weduwen en de wezen, mogen de vreemdelingen ook meedoen met alle activiteiten van volk, niet alleen met de feestmaaltijden maar ook met de volksvergaderingen? Zo ja dan vorm je een hecht volk dat wat voor elkaar over heeft en daardoor onoverwinnelijk is geworden, zo nee, dan ben je geen volk maar een verzameling eenlingen die door een vastberaden vijand gemakkelijk te verslaan zijn.

Ook de komende week mogen we ons dus weer afvragen of we een echt volk zijn, durven we de vreemdelingen hier een echte plek te geven? Sluiten we ons af voor de vluchtelingen die naar ons land stromen of zetten we ons in Europees verband in voor de opvang en de zorg voor vluchtelingen en het bestrijden van dictatuur, onderdrukking en armoede in de wereld zodat er geen vluchtelingen meer komen. Zorgen we voor de zieken en gehandicapten? Zorgen we voor de hoogbejaarden die door sluiting van zorgcentra de zorg in hun omgeving zien verdwijnen? Weten we ons zo over tieners te ontfermen dat “tienermoeders” een onbekend verschijnsel wordt? Verzetten we ons tegen stromingen die zichzelf op de eerste plaats zetten, als “eigen volk eerst”? Verzetten we ons tegen politici die alleen kinderen geboren willen zien die ze acceptabel vinden? Vormen we zo een hecht volk? Dan wonen we eindelijk in het beloofde land en wordt de aarde zo mooi dat God hier zelf zal willen wonen. Met deze vragen kijken naar Prinsjesdag en de commentaren maakt van de komende week een wel heel bijzondere week.

 

De feiten verdraaien

Deuteronomium 32:26-35

26 Ik zou hen wel willen wegvagen, elke herinnering aan hen willen uitwissen, 27 maar Ik vrees de hoon van hun vijanden. Die zullen immers de feiten verdraaien, de overwinning voor zichzelf opeisen en de hand van de HEER daarin ontkennen. 28 Zo kortzichtig zijn die vijanden, het ontbreekt hun aan elk begrip. 29 Waren ze wijs, dan hadden ze inzicht en begrepen ze hoe het hunzelf zal vergaan. 30 Want hoe zouden zij met één man duizend van jullie kunnen achtervolgen, met twee er tienduizend verjagen, als de HEER, jullie rots, je niet uitleverde? 31 Jullie vijanden zullen het erkennen: de rots waarop zij steunen is niets naast jullie rots. 32 De wijn die Ik hun te drinken geef is afkomstig van Sodoms wijnstok, hij komt uit Gomorra’s wijngaarden; bittere, giftige druiven brengen die voort, 33 de wijn ervan is vol venijn, dodelijk als het gif van slangen. 34 Ik heb dat allemaal bewaard, het opgeborgen in mijn schatkamers. 35 Het is aan Mij om wraak te nemen, Ik zal hun kwaad vergelden wanneer aan hun voorspoed een einde komt. Want de dag van hun ongeluk is nabij, hun noodlot komt onafwendbaar op hen af.” (NBV21)

We zingen het zo graag “Vaste rots van mijn behoud” geen twijfel mogelijk, God heeft gelijk en wij dus ook. Toch is het een belijdenis die we nodig hebben. Wij zijn zelf niet de rotsen waarop we bouwen. Wij moeten twijfelen. Zijn onze daden wel de daden die God zou willen? Zijn onze overtuigingen we de overtuigingen die God ons voor houdt? Bij die twijfels hebben we een toetssteen, we mogen dat we zelf willen en doen, wat we zelf zijn gaan vinden toetsten aan de rotssteen die ons nooit in de steek laat. God is volmaakt houdt Mozes ons voor, al zijn wegen leiden naar rechtvaardigheid. Ons gelijk is dus niet meer belangrijk. Welk effect hebben onze daden, onze plannen, onze beslissingen, onze overtuigingen op de kinderen van God? Op de minsten?

Er zijn mensen die hun eigen rotsen maken. De vrije markt is een dergelijke rots en elke aantasting van het vrije van die markt is het slechtste wat men denken kan. Maar dat een vrije markt marktmeesters nodig heeft die de rechte maat in de handel bewaken, dat de markt tot een eerlijke verdeling leidt komt niet op. De slachtoffers van die vrije markt moeten maar beter hun best doen. Als je zelfstandig wil wonen moet je eerste een hoop geld verdienen, of je ouders er toe brengen veel geld te verdienen want op de vrije markt heerst niet de rechtvaardigheid die mensen tot hun recht laat komen maar de maat van het geld, het recht van de sterkste, de rijkste.

In het nieuwe Testament roept Jezus van Nazareth ons op niet te oordelen. Zeker niet over mensen. Een enkele politieke leidster heeft inmiddels door welke schade het voor je zelf kan opleveren. Maar we oordelen ook graag over nieuwigheden. Nieuwe technologie, als er geld mee kan worden verdiend, als het slechts voor weinigen is weggelegd dan veroordelen we het. De Bijbel kijkt er anders tegen aan. Paulus zei ooit eens dat alles geoorloofd is, al is niet alles nuttig. Mozes houdt ons het recht voor, draagt het nieuwe bij tot het tot hun recht komen van mensen. We hebben de slavernij weten af te schaffen, in ons land, we hebben nog steeds een democratie. Maar ook
al die overweldigend lijkende ontwikkelingen zullen ons moeten dwingen tot het stellen van de vraag wat onze marktmeester er van vindt. Laat het mensen tot hun recht komen, worden de hongerigen er door gevoed, de daklozen gehuisvest, of worden alleen de rijken rijker? Elke dag mogen we op zoek naar het antwoord.

 

Het diepste dodenrijk

Deuteronomium 32:15-25

15 Toen werd Jesurun vadsig en vet, het raakte verzadigd, werd dik en rond. Het kwam in verzet, liep weg van zijn schepper, versmaadde zijn stut en steun, zijn rots. 16 Ze tergden Hem met vreemde goden, met gruwelijke beelden krenkten ze Hem. 17 Ze brachten offers aan demonen, aan goden die geen goden zijn, goden die zij eerst niet kenden, nieuwkomers, nog maar net in zwang, die voor hun voorouders niet eens bestonden. 18 U vergat de God die u gebaard heeft, u verwierp de rots die u ter wereld bracht. 19 Toen de HEER zag wat u deed, bemerkte hoe zijn kinderen Hem krenkten, ontstak Hij in hevige toorn en zei: 20 “Ik zal me van hen afkeren en dan eens zien hoe het hun vergaat. Want dit is een verdorven generatie, niemand van hen is te vertrouwen. 21 Ze tergden Mij met wat geen god is en krenkten Mij met hun nietige afgoden. Daarom terg Ik hen met wat geen volk is, Ik krenk hen met een volk zonder verstand. 22 Als het vuur van mijn toorn is ontstoken zal het branden tot in het diepste dodenrijk; het zal de aarde verschroeien en alles wat daar groeit, het zal de grondvesten van de bergen verteren. 23 Ramp na ramp breng Ik over hen, al mijn pijlen schiet Ik op hen af. 24 Honger zal hen uitmergelen, de pest hen verteren, ziekten zullen hen te gronde richten. Ik geef hen ten prooi aan wilde dieren, giftige slangen laat Ik hen bijten. 25 Buiten eist de oorlog zijn tol, binnen heerst de angst voor de dood. Niemand wordt ontzien, man noch vrouw, jong noch oud. (NBV21)

Samen sta je sterk en eendracht maakt macht. We weten het eigenlijk wel. Het zijn de leuzen waarmee ons land is ontstaan en de slagzinnen die de vakbeweging kracht hebben gegeven toen het lid zijn van een vakbond nog een risico vormde. Ook de sociale huisvesting komt voort uit de gedachte dat je goede dingen alleen samen kunt opbouwen, net als de ziekenfondsen gebouwd zijn op het principe van de solidariteit die het sterkst is voor de zwakken, maar iedereen kan zwak worden nietwaar. Als iedereen doet of alleen het eigen belang telt en iedereen wel voor zichzelf kan zorgen dan gaat het mis. Het is het uitgangspunt van de vele opvolgende regeringen. Het beperkt de zorg voor de armen, het doet hoogbejaarden gedwongen verhuizen en zadelt familie en buren op met de zorg voor zieken en gehandicapten.

Volgens de Bijbel dient de mens, die niet voor de zwakken zorgt maar voor zichzelf, zelfgemaakte afgoden. Alles wordt vergoddelijkt. Dat kennen we natuurlijk uit oude tijden. De zon, de maan en de sterren werden goden. Het onweer heette in onze landen Donar en de dikste eiken in het bos werden aanbeden. Ook de natuur, de herfst, de lente en de zomer werden bestuurd door goden. Maar de machtigste goden waren eigenlijk de mensen. Die goden hadden in de verhalen over hen altijd al menselijke eigenschappen, ze leken op mensen, ze reageerden als mensen. Uiteindelijk maakten de mensen van zichzelf goden. Eerst de machtigen, de Keizers werden aanbeden als goden, aan hen werden offers gebracht. In onze dagen kan er een god van ieder mens gemaakt worden. De besten, de rijksten, de machtigsten, de intelligensten worden goddelijke eigenschappen toegedicht. Op elk terrein van het leven wordt de beste gekozen, aanbeden en bewonderd. De beste werknemer, de beste huurder, de beste zanger en zangeres, de beste stratenmaker, het kan bij ons niet op.

En de God van Israël? Die laat zich niet zien, daar zijn geen beelden van, die past niet op de televisie. Nooit zul je bijvoorbeeld een kerkdienst van grootste Protestantse Kerk in Nederland op de TV zien, de PKN is daar niet, die is bij en van mensen. De God van Israël gaat alle verstand te boven, maar stijgt daardoor ook boven al die menselijke afgoden uit. We spreken die God meestal aan met “Hij” maar weten dat dat meer over menselijke verhoudingen zegt dan over de aard van onze God, mannen maken toch nog te veel de dienst uit, ook in de kerkdienst. De God van Israël is bij de zwaksten, de minsten, de slachtoffers van oorlog en geweld. Door de verhalen die over die God in omloop zijn gaan we de zwaksten in eigen omgeving zien, de vluchtelingen, de in Nederland gewortelde kinderen die met uitzetting bedreigd worden, de hoogbejaarden die hun zorg verliezen, de jongeren die bezwijken onder de drang tot presteren. Die God roept mensen om in actie te komen. De mensen die in actie komen ervaren ineens dat er een betere wereld ontstaat, die wereld kan nog veel beter en daar ligt de zin van het leven. Samen scheppen we een goddelijke wereld, samen met de God van Israël en elke dag mogen we daar opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Van begin tot eind

Deuteronomium 31:30–32:14

30 En ten aanhoren van de verzamelde Israëlieten zong Mozes dit lied, van begin tot eind: 1 ‘Leen mij uw oor, hemel, nu ik ga spreken, luister, aarde, naar wat ik zeggen zal. 2 Moge mijn onderricht neerdalen als regen, mogen mijn woorden zijn als milde dauw, als regen op het jonge gras, als regendruppels op het groen. 3 Want de naam van de HEER roep ik uit: Hij is onze God, laat iedereen Hem prijzen! 4 Hij is een rots, Hij staat voor recht; alles wat Hij doet is volmaakt. Trouw is God, rechtvaardig en zuiver, in Hem is geen spoor van kwaad. 5 Maar zijn kinderen werden Hem ontrouw: tot hun schande gaven zij hun kindschap op. Vals is deze generatie, en trouweloos. 6 Is dit uw antwoord aan de HEER? Hoe komt u zo dwaas? Waar is uw verstand? Is Hij niet uw vader, uw schepper? Hij heeft u gemaakt, Hij riep u tot leven. 7 Denk aan de tijden van weleer, verdiep u in het verre verleden. Vraag uw vader ernaar, hij zal het vertellen; vraag de oudsten en zij zullen verhalen. 8 Toen de Allerhoogste land toewees aan elk volk en de mensen ieder hun deel gaf, bepaalde Hij de grenzen voor alle volken naar het aantal nazaten van Israël, 9 want voor de HEER gold dat volk als het zijne, Jakob was het deel dat Hij zichzelf toemat. 10 Hij vond het in een dorre woestijn, in een niemandsland vol van gevaar. Hij omringde het met zorg en met liefde, koesterde het als zijn oogappel. 11 Zoals een arend zijn nest beschermt en boven zijn jongen zweeft, zo spreidde de HEER zijn vleugels uit en droeg zijn volk op zijn wieken. 12 De HEER alleen leidde hen, geen andere god stond Hem bij. 13 Hij voerde hen over de hoogste bergen, de oogst van het land viel hun in de schoot. Hij laafde hen met honing uit de rotsen, met olijfolie uit steenharde rots, 14 met melk van koeien en geiten, met vlees van Basans rammen, met vet van lammeren en bokken, met de fijnste bloem van tarwe en met wijn, het bloed van druiven. (NBV21)

Hier horen we dus het lied dat Mozes moest schrijven en dat heel het volk uit het hoofd moest leren. Dat Koninkrijk van God wijkt zo zeer af van wat gebruikelijk is dat als je dat echt wil maken je heel vasthoudend moet oefenen. Hongerigen voeden, naakten kleden, gevangenen bezoeken, vreemdelingen in je kring opnemen, bedroefden troosten, doden begraven, er is genoeg te doen. Als je nog het oude Liedboek van de Kerken hebt kun je gezang 8 meezingen, Muus Jacobse heeft daar een berijming gegeven van het lied van Mozes.

In een dorre woestijn werd volgens dit deel van Deuteronomium het volk Israël gevonden en daar begon het welzijn en het welvaren van dat volk. Als je dit deel leest wordt het almaar vrolijker, zorg en liefde werden uitgestort, de bergen werden geopend, honing uitgeschonken, de oogst werd tot voedsel verstrekt, olijfolie kwam uit steenharde rots, melk van koeien en geiten, vlees van rammen, lammeren en bokken, het kan niet op. De beschrijving van een land overvloeiende van melk en honing. En was het volk daar zuinig op? Wilde het delen met de armen, de weduwen en de wezen, met de vreemdelingen in hun midden? Dat was immers afgesproken in het hart van die dorre woestijn? Nee dus, ze brachten offers aan goden die geen goden zijn, aan nieuwkomers van goden staat er.

Er is dus niets veranderd. Ook in onze tijd willen de goddelozen ons doen vergeten waar we vandaan komen. De vreemdelingen in ons midden worden aan de goddelozen overgelaten. Daar is geen plaats voor medemenselijkheid, en zeker niet voor moeilijke woorden als sociaal gevoel of een hart. Daar valt niet mee te regeren, ook al gedogen partijen met medemenselijkheid dat anti vreemdelingenbeleid als het gaat om sociaal economische belangen, als het gaat om de Euro, de winst voor banken en bedrijven. Dan wordt ook dat beleid van scheiding en vernedering gedoogd door de zogenaamde linkse oppositie We moeten bang zijn dat het oordeel over deze regering dat wordt wat gezegd werd over Israel: “Dit is een verdorven geslacht”. We zullen moeten wachten op verkiezingen en tot die tijd het lied van Mozes steeds luider moeten zingen.

 

Hoe lang nog,

Psalm 74

1 Een kunstig lied van Asaf. Waarom, God, hebt U ons voor altijd verstoten, brandt uw woede tegen de schapen die U hoedt? 2 Denk aan het volk dat U ooit hebt verworven, de stam die U hebt vrijgekocht, uw eigen bezit, de Sionsberg waar U ging wonen. 3 Kom naar de stad die voor altijd in puin ligt, de vijand liet niets van het heiligdom heel. 4 In het hart van uw huis brulden uw tegenstanders, zij zetten er hun zegetekens neer. 5 Zoals met kapmessen wordt ingehakt op struikgewas en kreupelhout, 6 zo sloegen zij met bijl en breekijzer al het snijwerk kort en klein. 7 Ze hebben uw heiligdom in de as gelegd, de plaats waar uw naam woont, verwoest en ontwijd. 8 ‘We vagen alles weg,’ zeiden ze, en alle godshuizen in het land hebben zij verbrand. 9 Een gunstig teken zien wij niet, niet één profeet meer, en geen van ons weet voor hoe lang. 10 Hoe lang nog, God, zal de tegenstander U bespotten? Zal de vijand uw naam voor altijd beschimpen? 11 Waarom houdt uw hand zich in bedwang? Hef uw machtige hand en sla toe, 12 God, mijn koning van oudsher, die verlossing brengt in het hart van het land! 13 U hebt door uw kracht de zee gespleten en de koppen van monsters op het water verpletterd, 14 U hebt de schedels van Leviatan verbrijzeld, hem als voedsel gegeven aan de dieren in de woestijn, 15 U hebt bronnen en beken laten ontspringen, altijd stromende rivieren drooggelegd. 16 Van U is de dag, van U is de nacht, U hebt maan en zon een vaste plaats gegeven, 17 U hebt de grenzen van de aarde bepaald, zomer en winter, U hebt ze gevormd. 18 Bedenk, HEER, hoe de vijand U bespot en dwazen uw naam beschimpen. 19 Geef uw duifje niet prijs aan de wilde dieren, vergeet uw vernederd volk niet voorgoed. 20 Houd uw verbond voor ogen-vol is het land met duistere oorden, holen van geweld. 21 Laat verdrukten niet teleurgesteld heengaan, laat zwakken en armen uw naam loven. 22 Sta op, God, verdedig uw zaak, bedenk dat dwazen U dag na dag bespotten, 23 vergeet het razen van uw tegenstanders niet, het tieren van uw vijanden, het klinkt voortdurend op (NBV21).

Vandaag zingen we mee met een kunstig lied van Asaf. Asaf betekent verzamelaar en kan zowel een priester geweest zijn, als de samensteller van een liedboek waar een aantal psalmen aan werden ontleend. Dat “kunstig lied” werd in oudere vertalingen vertaald met onderwijzing of leerdicht. Maar het Hebreeuwse woord kan ook beschouwing betekenen en in dit lied overdenkt de dichter de afwezigheid van God. Hij leefde waarschijnlijk in de Perzische tijd, de tijd aan het eind van de ballingschap toen de Tempel en Jeruzalem herbouwd moesten worden en de ballingen mochten terugkeren. Zou dat de wens zijn van de God van Israël die hen in ballingschap had laten gaan? De God die ooit had beloofd altijd met het volk mee te gaan is er niet meer. De Tempel ligt in puin en de Tempelberg Sion is verlaten. Alles is stuk geslagen en de eretekens van de legereenheden van de vijand staan in het hart van de Tempel. Er is niemand meer die het volk over deze richtlijnen kan vertellen, geen profeet die de Weg wijst die God wil dat het volk gaat. Er gaat een diepe verlatenheid uit van deze Psalm. Is het niet zo dat, als wij niet te hulp komen bij de minsten op aarde, God verweten wordt dat hij het lijden van onschuldigen duldt?

Wij kunnen de profeten zijn die vandaag de dag de mensen opwekken om op te staan tegen het onrecht in Gaza en Palestina. Wij kunnen om genade vragen voor de inwoners van Gazastad. Wij kunnen in Europa vragen om een verbod op de productie en de export van wapens, omdat we weten dat die wapens ooit tegen onze broeders en zusters gebruikt zullen worden. Als er ook in onze dagen geen profeet meer wordt gehoord zullen we zelf moeten spreken en het verhaal van onze God moeten vertellen. Want zoals de psalmdichter blijft geloven in zijn God, zo kunnen wij blijven geloven in zijn Weg en de belofte dat zijn Weg zal uitlopen op een wereld zonder tranen, een wereld waar het vrede is en waar elk mens gerechtigheid zal geschieden. In het tweede deel van deze Psalm draait de dichter de zaken om. Had de God van Israël het volk in de steek gelaten omdat het liever andere goden naliep? Had het volk de Wet van God, Heb-Uw-Naaste-Lief-als-Uzelf, verwaarloosd zodat onrechtvaardigheid het land was gaan beheersen? Was er vanuit Israël niets meer uitgegaan wat God eer zou kunnen bezorgen, en had daardoor God zijn handen van het volk afgetrokken, nu beroept de dichter zich op de spotters die de God van Israël bespotten omdat die het zwakke Israël in de steek heeft gelaten.

Die God was toch machtiger dan al die natuurverschijnselen die door de vijanden van Israël als god werden aanbeden? De zee, met haar machtige monsters, een zee zo machtig dat zij met de dood zelf werd vereenzelvigd. Bronnen en beken en altijd stromende rivieren, elk had bij de Heidenen een eigen god. De dag en de nacht, de zon en de maan, machtige goden met eigen Tempels en zelfs jaarlijkse bruiloften. De enige manier om tegenwicht te bieden aan die afgoderij is te zorgen dat de richtlijn van de God van Israël weer gevolgd gaat worden. Dan zullen armen en zwakken de naam van God weer loven. Dat zal ook indruk maken. Want de goden van goud en beloften brengen alleen afgunst en oorlog voort. Die zorgen voor de financiële, economische en voedselcrisis. Het volgen van de Wet van de God van Israël zorgt dat de hongerigen weer gevoed worden, dat lammen kunnen lopen en blinden kunnen zien, dat alle tranen gewist worden en dat het overal op aarde vrede is. Aan die nieuwe wereld kunnen we vandaag gaan werken. God zal ons niet in de steek laten, laat dan ook God niet in de steek.

 

Ik zal je terzijde staan

Deuteronomium 31:19-29

19 Daarom moet jij het volgende lied opschrijven en het de Israëlieten uit hun hoofd laten leren; Ik zal het tegen hen laten getuigen. 20 Want zo zal het gaan: Ik breng hen naar het land dat Ik hun voorouders onder ede heb beloofd, een land dat overvloeit van melk en honing. Ze zullen er volop te eten hebben, en als ze helemaal verzadigd zijn, laten ze zich met andere goden in om die te dienen; maar Mij wijzen ze af en het verbond dat Ik met hen gesloten heb, verbreken ze. 21 Wanneer ze eenmaal aan allerlei ellende en tegenspoed ten prooi zijn gevallen, zal dit lied, dat ook onder hun nakomelingen nog algemeen bekend zal zijn, tegen hen getuigen. Ik weet nu al waar hun hart naar uitgaat, nog voor Ik hen in het land gebracht heb dat Ik hun onder ede heb beloofd.’ 22 Diezelfde dag schreef Mozes het lied op en hij leerde het de Israëlieten. 23 Jozua, de zoon van Nun, werd aangesteld als zijn opvolger, en de HEER zei tegen hem: ‘Wees vastberaden en standvastig, want jij zult de Israëlieten naar het land brengen dat Ik hun onder ede heb beloofd, en Ik zal je terzijde staan.’ 24 Toen Mozes alle bepalingen van de wet op schrift had gesteld, 25 gaf hij de Levieten die de ark van het verbond met de HEER moesten dragen de volgende opdracht: 26 ‘Leg dit wetboek naast de ark van het verbond met de HEER, uw God; het moet daar blijven om tegen dit volk te getuigen. 27 Want, Israël, ik weet hoe opstandig en onhandelbaar u bent: tijdens mijn leven hebt u zich al steeds tegen de HEER verzet, hoe zal het dan niet gaan na mijn dood! 28 Roep alle oudsten van uw stammen bijeen, evenals uw schrijvers, dan zal ik hun mijn waarschuwing laten horen, en daarbij hemel en aarde als getuigen oproepen. 29 Want ik weet dat u zich na mijn dood zult gaan misdragen en zult afwijken van de weg die ik u gewezen heb. Daarom zal ellende uiteindelijk uw deel zijn, want u zult doen wat slecht is in de ogen van de HEER: Hem tergen met uw zelfgemaakte goden.’ (NBV21)

Het voorlezen van de Thora, waartoe Mozes is opgeroepen, is niet genoeg. Mozes krijgt de opdracht een lied te schrijven dat iedereen uit het hoofd moet leren. Als je dat dan samen zingt kan niemand zeggen nooit van de Thora te hebben gehoord. Iedereen in Nederland wordt geacht de wet te kennen dus ik moet bijvoorbeeld op passen wat ik hier over personen schrijf. Als ik zou opschrijven dat een minister, staatssecretaris of een partijleider een misdadiger is dan overtreed ik de wet, dat schrijf ik hier dus niet op. Een partijleider mag dan best zeggen dat de uitspraak dat de samenleving niet vergrijst maar verbruint helemaal niet racistisch is en dat je met iemand die dat zegt juist extra goede vrienden kan zijn. Dat je iemand beschuldigd van het plegen van een misdrijf zonder bewijzen heet smaad, staat in de strafwet.

Nu is de wet tegen smaad, belediging en racisme voor Kamerleden heel erg moeilijk toe te passen. Kamerleden hebben een zogenaamde parlementaire onschendbaarheid en dat is maar goed ook. De meest verderfelijke opvattingen kunnen dan in elk geval gehoord en bestreden worden. Wij hebben als volk overigens al een lied dat ons bij de les kan houden. Dat lied bezingt dat we geen Nederlanders zijn maar uit Duitsland stammen, dat we in Zuid Frankrijk een prinsdom hebben en altijd de Koning van Spanje hebben geëerd. Dat als we een tiran willen verdrijven we ons verlaten op de Thora van de God van Israël en dat hoe fraai een regering er ook uitziet we altijd de God van Israël meer gehoorzaam zullen zijn, dat laatste staat een beetje verstopt in het 15de couplet maar het staat er wel. We moeten alleen nog een feestdag verzinnen om samen met de vreemdelingen een maaltijd voor de hele stad te houden, dat zou ons veel vrede opleveren en angst doen verminderen.

Een lied tegen het nalopen van goden als eigen volk eerst of de rijken eerst en dan de armen, de goden van winst en profijt van meer en steeds meer ten koste van alles is dus niet genoeg. Het gaat om het hele samenstel van richtlijnen voor de menselijke samenleving. Daar staat op bijna iedere bladzijde dat je de vreemdeling moet behandelen als ware die lid van je eigen volk. Een vraagstuk wat te doen met kinderen die langer dan vijf jaar onder jouw volk hebben gewoon komt daar dus ook niet in voor. De kinderen zijn in jouw volk geworteld en horen daar dus gewoon bij. De hele samenstel van regels hoort bij het allerheiligste van het volk. Het wordt dan ook in de ark gelegd. De rede van Mozes, het boek Deuteronomium zal in de geschiedenis van Israël verschillende keren worden voorgelezen. Ook nu wordt het in de Synagogen elk jaar voorgelezen. Misschien moeten er er eens samen naar leren luisteren.

 

Je leven loopt ten einde.

Deuteronomium 31:9-18

9 Mozes stelde zijn hele onderricht op schrift en gaf de boekrol aan de Levitische priesters, die de ark van het verbond met de HEER moesten dragen, en aan de oudsten van Israël. 10-11 Hij droeg hun daarbij het volgende op: ‘Lees deze voorschriften elk zevende jaar, het jaar van de kwijtschelding, tijdens het Loofhuttenfeest voor aan alle Israëlieten. Want dan komt heel Israël naar de plaats die de HEER uitkiest, om daar voor Hem te verschijnen. 12 Roep dan het volk bijeen, met inbegrip van de vrouwen en kinderen en de vreemdelingen die bij u in de stad wonen. Laat iedereen naar de voorlezing luisteren en zo leren ontzag te tonen voor de HEER, uw God, en de wetten waarin u onderwezen bent, strikt na te leven. 13 Ook hun kinderen, die nog van niets weten, moeten luisteren en leren om ontzag te tonen voor de HEER, uw God, al de tijd dat u aan de overkant van de Jordaan leeft in het land dat u in bezit zult nemen.’ 14 De HEER zei tegen Mozes: ‘Je leven loopt ten einde. Roep Jozua en kom samen naar de ontmoetingstent; dan zal Ik hem als jouw opvolger aanstellen.’ Nadat Mozes en Jozua de tent waren binnengetreden, 15 verscheen de HEER in een wolkkolom, die boven de ingang bleef staan. 16 De HEER zei tegen Mozes: ‘Als jij bij je voorouders te ruste bent gegaan, zal het volk Mij ontrouw worden en zich afgeven met de vreemde goden die zij zullen aantreffen in het land waar ze heen gaan. Ze zullen Mij verlaten en het verbond dat Ik met hen gesloten heb verbreken. 17 Dan zal Ik in toorn tegen hen ontsteken, Ik zal hen aan hun lot overlaten en me van hen afkeren. Wanneer ze zo kwetsbaar zijn geworden, zullen ze ten prooi vallen aan allerlei ellende en tegenspoed. Dan zullen ze zeggen: “Deze ellende overkomt ons zeker doordat onze goden niet meer in ons midden zijn.” 18 Nee, Ik ben het die zich van hen afkeert, omdat ze zoveel kwaad hebben gedaan en zich met andere goden hebben ingelaten. (NBV21)

Je hebt het volk, en je hebt de vreemdelingen die bij ze in de stad wonen. We doen de laatste jaren een beetje of dat twee verschillende werelden zijn. Vreemdelingen moeten inburgeren en wij maken wel uit of ze er bij mogen horen of niet. Volgens de Bijbel gaat dat anders. Vreemdelingen blijven nu eenmaal vreemdelingen maar het volk Israël moet zorgen dat ze mee kunnen doen. Elk jaar wordt er een vrolijk feest gevierd, het Loofhuttenfeest. Op dat feest moet de hele Thora worden voorgelezen. we hebben de laatste tijd daar elke dag een stukje van gelezen en geleerd dat bij de feesten een maaltijd moet worden aangericht waarbij het eten en drinken zeer uitdrukkelijk gedeeld moet worden met de vreemdelingen en de armen. Bij het voorlezen van de Thora horen ook uitdrukkelijk de vreemdelingen uitgenodigd te worden.

Het volk moet zich blijven herinneren waar ze eigenlijk vandaan komen. Ze waren woestijnzwervers, slaven die uit Egypte waren gegooid omdat hun God het leven voor Egyptenaren bijna onmogelijk had gemaakt. Een zootje ongeregeld dat aanvankelijk ook nog niet echt had begrepen waarom zij nu zo bijzonder waren dat er geen plaats voor hen in Egypte was. Die woestijn was toch ook niet alles. Ze hadden in tenten moeten wonen, het brood vonden ze elke morgen voor de tent maar een keer uitslapen was er niet bij want ze moesten het echt bijna elke dag opnieuw verzamelen. Vlees kregen ze van vogels die bij hen neerdaalden. Ze hadden tot hun verbazing wel gemerkt dat hun schoenen en kleding niet aan slijtage onderhevig waren.

Maar onderweg was er iets bijzonders gebeurd. Ze hadden een God ontmoet en richtlijnen gekregen voor een samenleving die volgens die God uit zou lopen op een land dat overvloeide van melk en honing. Nu vertelde hun grote leider hen dat het ze niet zou lukken om aan die richtlijnen blijvend te voldoen. Elke zeven jaar moest het hun opnieuw ingeprent worden en elke 50 jaar moesten ze helemaal opnieuw beginnen. Dat zevende jaar was ook al bijna een nieuw begin want ze moesten leven van hetgeen ze konden vinden. Zaaien en oogsten was er niet meer bij. Ook een land heeft rust verdiend. Heel lang hebben we dat als oude kost gelezen. Nu weten we dat zorg voor de aarde van levensbelang is. Ook onze welvaart wordt bedreigd door verwaarlozing en uitputting van het land. Gif hebben we gemaakt om zogenaamd vruchtbaar te blijven. Het wordt tijd voor een nationaal Loofhuttenfeest. Rust voor de aarde en uitbanning van het gif van vreemde goden.