Op de dorsvloer gerst wannen.

Ruth 3:1-18
1 Op een dag zei Noömi, haar schoonmoeder: ‘Mijn dochter, zal ik niet een thuis voor je zoeken waar het je goed zal gaan? 2 Boaz, bij wie je gewerkt hebt, is zoals je weet familie van ons. Vanavond zal hij op de dorsvloer gerst wannen. 3 Baad je, wrijf je in met olie, kleed je aan en ga naar de dorsvloer. Zorg dat hij je niet ziet voordat hij klaar is met eten en drinken. 4 Als hij gaat slapen moet je goed opletten waar hij zich neerlegt, en dan moet je naar hem toe gaan, de deken aan zijn voeteneinde terugslaan en daar gaan liggen. Hij zal je dan wel vertellen wat je moet doen.’ 5 Ruth antwoordde: ‘Ik zal doen wat u mij zegt.’ 6  Ze ging naar de dorsvloer en deed precies wat haar schoonmoeder haar had opgedragen. 7 Boaz at en dronk, voelde zich voldaan, en legde zich te slapen tegen een hoop gerst. Toen kwam Ruth stilletjes naar hem toe, sloeg de deken aan zijn voeteneinde terug en ging liggen. 8 Midden in de nacht schrok hij wakker, draaide zich om en zag een vrouw aan zijn voeteneinde liggen. 9 ‘Wie is daar?’ vroeg hij. ‘Ik ben het, Ruth, ‘zei ze. ‘Wilt u mij bij u nemen, want u kunt voor ons als losser optreden.’ 10 ‘Moge de HEER je zegenen, mijn dochter, ‘zei hij. ‘Dit getuigt van nog meer trouw dan wat je voorheen al hebt gedaan. Je hebt niet omgekeken naar jongere mannen, arm of rijk. 11 Daarom, mijn dochter, wees niet bang. Ik zal doen wat je van me vraagt; iedereen in de stad weet immers dat je een bijzondere vrouw bent. 12  Maar al is het waar dat ik jullie kan helpen, er is nog iemand anders voor wie dat geldt, en hij staat dichter bij jullie dan ik. 13 Blijf vannacht hier. Als morgenochtend blijkt dat die man als losser wil optreden is het goed, maar als hij dat niet wil, dan doe ik het, zo waar de HEER leeft. Blijf hier nu maar liggen, tot het ochtend wordt.’ 14  En zij bleef tot de ochtend aan zijn voeteneinde liggen. Voordat het zo licht werd dat men iemand herkennen kon, stond ze op, want hij wilde niet dat bekend werd dat ze op de dorsvloer was geweest. 15  Hij zei: ‘Pak je omslagdoek en houd hem open.’ Dat deed ze, en hij goot er zes maten gerst in en hielp haar dit alles op te tillen. Daarna ging hij naar de stad. 16 Zij ging naar haar schoonmoeder, die haar vroeg hoe het haar was vergaan. Ruth vertelde haar wat Boaz voor haar gedaan had. 17 ‘Deze zes maten gerst heeft hij me gegeven, “want, ”zei hij, “je moet niet met lege handen bij je schoonmoeder aankomen.”’18 Daarop zei Noömi: ‘Blijf hier dan maar rustig wachten tot je weet hoe het afloopt, mijn dochter, want ik weet zeker dat deze man niet zal rusten voordat hij de zaak geregeld heeft.’ (NBV)
Het was een mooie zomer geweest. De oogst was binnen en nu werd het tijd het kaf van het koren te scheiden. Je hebt immers alleen de korrels nodig om te malen tot meel zodat je er het brood mee kunt bakken waarmee je je tot de volgende oogst kunt voeden. Dat wannen van de gerst hoort bij dat proces van scheiden van kaf en koren. Maar voor Ruth en Noömi betekende dat ook dat de tijd van aren rapen, achter de maaiers en korenbindsters aan, voorbij was. Het betekende een terugkeer naar honger en armoede. Nu was Ruth een soort oudedagsvoorziening voor Noömi geweest. AOW of pensioen was er in die tijd nog niet. Het beste pensioen kreeg je van je kinderen, hoe meer hoe beter. Weduwen zonder kinderen hadden het daarom extra moeilijk. Het familielid dat de weduwe in bescherming moest nemen, de losser, moest daarom ook zorgen voor kinderen.
En welke man vindt er niet graag een knappe weduwe in zijn bed. Noömi draagt Ruth daarom op om de rouwkleding af te leggen en zich op te maken als voor een bruiloft. Boaz snapt de boodschap direct. Hij had zich al eerder aangetrokken getoond tot deze Moabitische en nu ze zich ze openlijk aanbood was het tijd er gebruik van te maken. Maar wel binnen de richtlijnen van Mozes. Die richtlijnen wezen een ander aan die als losser zou moeten optreden en als je zo’n fraaie partij zonder meer zou opeisen zou het maar tot jaloezie leiden. En daar blijft het bij. Ruth past zich aan en zorgt dat niemand haar ziet vertrekken. Een verhaal waarin mensen elkaar recht doen. Ruth, de dochter van Moab, brengt hier Boaz niet op het verkeerde pad zoals eens Tamar de schoondochter van Juda zich gedwongen had gezien haar schoonvader op het verkeerde pad te brengen. Je kunt dus wel je vooroordelen tegen vreemdelingen hebben, je kunt wel bang zijn voor die rare gewoonten, maar je kunt ook positief verrast worden.
Wie had nu gedacht dat Moslims bijvoorbeeld Jezus van Nazareth als een groot profeet vereren? Wie had gedacht dat bij het slachtfeest een kwart van het dier dat werd geslacht gegeven moet worden aan de armen? Wie had gedacht dat Moslims de plicht hebben om de armen te steunen, met hen te delen, en dat dat een van de vijf pijlers van de Islam is? Het is allemaal niet hetzelfde als bij ons maar het kan toch niet als verkeerd of bedreigend voor onze samenleving gezien worden? Het boek Ruth dient zich aan als een romantische liefdesgeschiedenis maar als je tussen de regels door leest is het een hoogst actueel verhaal over hoe we als mensen met elkaar om moeten gaan. Zijn wij nog in staat jaloezie te vermijden? Zijn wij nog in staat respect voor een reputatie op te brengen? Zijn wij nog in staat de armen dichtbij in onze stad, in ons dorp, in onze straat te herkennen en naar hen onze hand uit te steken? We mogen ons het elke dag opnieuw afvragen.

Achter de maaiers aan.

Ruth 2:1-23
1 Nu was Noömi van de kant van haar echtgenoot Elimelech verwant aan een belangrijk man, die Boaz heette. 2  Ruth, de Moabitische, zei tegen Noömi: ‘Ik zou graag naar het land willen gaan om aren te lezen bij iemand die me dat toestaat.’ Noömi antwoordde: ‘Doe dat maar, mijn dochter.’ 3 Ze ging dus naar het land om aren te lezen, achter de maaiers aan. Het toeval wilde dat de akker waar ze kwam van Boaz was, het familielid van Elimelech. 4 Na enige tijd kwam Boaz zelf eraan, uit Betlehem. ‘De HEER zij met jullie, ‘groette hij de maaiers. ‘De HEER zegene u, ‘groetten zij terug. 5 Boaz vroeg de voorman van zijn maaiers: ‘Bij wie hoort die jonge vrouw daar?’ 6 De man antwoordde: ‘Dat is de Moabitische vrouw die met Noömi is teruggekeerd. 7 Toen ze hier aankwam zei ze: “Ik zou graag achter de maaiers aan willen gaan om aren te lezen bij de schoven, ”en nu is ze hier al de hele dag, vanaf de vroege ochtend-ze heeft maar even gezeten.’ 8  Daarop zei Boaz tegen Ruth: ‘Luister goed, mijn dochter. Je moet niet naar een andere akker gaan om aren te lezen; ga hier niet weg maar blijf dicht bij de vrouwen die voor mij werken. 9 Volg ze op de voet en houd je ogen gericht op het veld waar gemaaid wordt. Ik zal mijn mannen zeggen je niet lastig te vallen. Als je dorst hebt, ga dan naar de kruiken en drink van het water dat ze daar scheppen.’ 10 Ze knielde, boog diep voorover en zei: ‘Waaraan heb ik het te danken dat u zo goed voor mij bent, terwijl ik toch maar een vreemdeling ben?’ 11  En Boaz antwoordde: ‘Meer dan eens is mij verteld over alles wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man: dat je je vader en moeder en je geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat je volkomen onbekend was. 12 Moge de HEER je daarvoor rijkelijk belonen-de HEER, de God van Israël, onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht.’ 13 ‘Ik dank u, heer, ‘zei ze, ‘want u hebt zich mijn lot aangetrokken en mij moed ingesproken, terwijl ik niet eens bij u in dienst ben.’ 14 Toen het etenstijd was zei Boaz tegen haar: ‘Kom maar hier en neem een stuk brood en doop het in de wijn.’ Ze ging naast de maaiers zitten, en hij gaf haar geroosterd graan. Ze at tot ze genoeg had en ze hield zelfs nog over. 15 Toen ze weer opstond om te gaan werken, gaf Boaz zijn mannen de volgende opdracht: ‘Laat haar ook tussen de schoven aren lezen, zeg daar niets van. 16 Integendeel, jullie moeten juist wat halmen voor haar uit de bundels trekken en die laten liggen, zodat zij ze op kan rapen. Verwijt haar dus niets.’ 17  Zij werkte tot de avond op het veld en sloeg de korrels uit de aren die ze geraapt had. Het was ongeveer een efa gerst. 18 Ze pakte het op en ging terug naar de stad. Toen Noömi zag hoeveel ze verzameld had, en toen Ruth haar ook nog gaf wat ze van het middagmaal had overgehouden, 19 riep ze uit: ‘Waar heb jij vandaag aren gelezen, waar heb je gewerkt? Gezegend de man die zo goed voor jou geweest is!’ Ruth vertelde haar schoonmoeder dat de man bij wie ze die dag gewerkt had Boaz heette. 20  Toen zei Noömi tegen haar schoondochter: ‘Moge de HEER hem zegenen, want hij heeft trouw bewezen aan de levenden en aan de doden.’ En ze vervolgde: ‘Hij is een naaste verwant van ons en kan daarom zijn rechten als losser laten gelden.’ 21 En Ruth, de Moabitische, zei: ‘Hij heeft ook nog tegen me gezegd dat ik bij zijn maaiers moest blijven totdat zijn hele oogst is binnengehaald.’ 22 ‘Het is goed dat je optrekt met de vrouwen op zijn land, mijn dochter, ‘zei Noömi tegen Ruth, ‘want dan zal niemand je op een ander veld lastig kunnen vallen.’ 23  Ze bleef dus aren lezen bij de vrouwen die voor Boaz werkten, tot het einde van de gerste- en de tarweoogst. Al die tijd woonde ze bij haar schoonmoeder. (NBV)
Wij kennen dat bijna niet meer, maaiers die met een zeis het graan maaien en schovenbindsters die de aren oprapen en in schoven te drogen zetten op het land. Wij kennen combines, grote machines die het graan maaien, opeten, en zakken graankorrels en bundels stro uitbraken. Die combines kunnen zich niet aan de leer van Mozes houden. De maaiers en schovenbindsters wel, vooral als de eigenaar van het land die leer serieus neemt. Want daar gaat het in dit stuk van het verhaal om. De leer van Mozes zegt dat de aren die langs de kant van de akker staan niet gemaaid moeten worden maar moeten blijven staan voor de armen. Er staat ook dat als er geoogst wordt de maaiers en schovenbindsters niet fanatiek alles moeten oprapen en tot schoven binden maar de verspreide aren moeten laten liggen voor de armen. En arm waren Ruth en haar schoonmoeder Noömi. Weduwen hadden toen geen weduwenvoorziening, ze waren geheel en al afhankelijk van de familie.
En voor Ruth was het dubbel moeilijk, ze was niet alleen weduwe, ze was nog een vreemdelinge ook. Nu is het verhaal opgeschreven in een tijd dat het weer belangrijk geworden was onderscheid te maken tussen in de inwoners van het land die wel bij het volk Israel hoorden en inwoners die niet bij het land hoorden. En net als in onze dagen kun je daar menselijk mee omgaan, mensen recht doen, of fanatiek alleen maar letten op de belangen van je eigen land en uit angst alles weren wat je vreemd is of vreemd voorkomt. Het boek Ruth is duidelijk een pleidooi om recht te doen aan mensen ook al zijn ze vreemdeling. Ruth wordt voortdurend aangeduid als de Moabitische en als Boaz haar uitlegt te profiteren van de regels, die hij voor haar zelfs zal verruimen, dan nog wijst ze er op dat ze een vreemdelinge is. Haar zorg voor haar schoonmoeder heeft echter indruk gemaakt. En ook al is ze niet in dienst bij Boaz ze mag toch meedelen.
Midden in het verhaal begint ook schoonmoeder Noömi ineens over “zijn rechten als losser”. Dat kennen we niet. Daar moeten we dus induiken om te snappen waar dit verhaal om draait. En dan kom je tot de ontdekking dat het niet gaat om rechten maar om plichten. De weduwe heeft door de hele Bijbel heen een symbolische plaats. Ze staat voor de arme die buiten de maatschappij is komen te staan. De leer van Mozes onderwijst het volk hoe die de weduwe beschermt kan worden en volgens het verhaal over de oorsprong van het volk Israel was die bescherming al gegeven voor Mozes de leer in de Tora opschreef. Denk maar aan het verhaal over Juda en Tamar.  Noömi als weduwe en Ruth als weduwe hebben dus ook recht op die bescherming van de familie. Maar Ruth is een Moabitische en de dochters van Moab brengen de zonen van Israel op het verkeerde pad. Geldt die leer dan ook nog? Nederland maakt bij toelating van vreemdelingen onderscheid tussen Westerse en Niet Westerse vreemdelingen. De Westerse, uit Amerika en zo, mogen zomaar naar binnen die Niet Westerse, uit Syrië en Eritrea en Noord Afrika, moeten eerst in eigen land een duur examen doen. Eigenlijk mag dat dus niet, de wet tegen discriminatie geldt ook voor vreemdelingen die je niet zo graag ziet. In het verhaal van Ruth zou dat dus ook kunnen gelden voor zo’n Moabitische.

De HEER heeft zich tegen mij gekeerd.

Ruth 1:1-22
1 In de tijd dat de rechters het volk leidden, brak er een hongersnood uit in het land. Een man trok daarom met zijn vrouw en zijn twee zonen weg uit Betlehem in Juda, om een tijdlang in de vlakte van Moab te gaan wonen. 2 De naam van de man was Elimelech, die van zijn vrouw Noömi, en zijn twee zonen heetten Machlon en Kiljon; het waren Efratieten uit Betlehem in Juda. Toen ze in Moab waren aangekomen, bleven ze daar als vreemdeling wonen. 3 Na enige tijd stierf Elimelech, de man van Noömi, en zij bleef achter met haar twee zonen. 4 Zij trouwden allebei met een Moabitische vrouw. De naam van de ene was Orpa, die van de andere was Ruth. Nadat ze daar ongeveer tien jaar gewoond hadden, 5 stierven ook Machlon en Kiljon, en de vrouw bleef alleen achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man. 6  Toen Noömi hoorde, daar in Moab, dat de HEER zich het lot van zijn volk had aangetrokken en dat het weer te eten had, maakte ze zich samen met haar twee schoondochters gereed om Moab te verlaten en terug te keren. 7 Samen met hen verliet ze de plaats waar ze gewoond had. Maar toen ze eenmaal op de terugweg waren naar Juda, 8 zei Noömi: ‘Gaan jullie nu maar allebei terug naar het huis van je moeder. Moge de HEER zo goed voor jullie zijn als jullie voor mij en mijn gestorven zonen zijn geweest. 9 Moge hij ervoor zorgen dat jullie allebei geborgenheid vinden in het huis van een man, ‘en ze kuste hen. Toen barstten zij in tranen uit 10 en zeiden: ‘Maar we willen met u terugkeren naar uw volk!’ 11  ‘Ga terug, mijn dochters, ‘zei Noömi, ‘waarom zouden jullie met mij meegaan? Kan ik soms nog zonen krijgen die jullie mannen kunnen worden? 12  Ga toch terug, want ik ben te oud voor een man. Zelfs al zou ik nog hoop koesteren, zelfs al sliep ik vannacht nog met een man en al bracht ik nog zonen ter wereld 13 zouden jullie dan wachten tot ze groot zijn en je ervan laten weerhouden met een andere man te trouwen? Nee, mijn dochters, mijn lot is te bitter voor jullie; de HEER heeft zich tegen mij gekeerd.’ 14  Opnieuw begonnen zij te huilen. Orpa kuste haar schoonmoeder vaarwel, maar Ruth week niet van haar zijde. 15 ‘Kijk, je schoonzuster gaat terug naar haar volk en haar god, ‘zei Noömi, ‘ga haar toch achterna!’ 16 Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. 17 Waar u sterft, zal ook ik sterven, en daar zal ik begraven worden. De HEER is mijn getuige: alleen de dood zal mij van u scheiden!’ 18  Noömi zag dat Ruth vastbesloten was om met haar mee te gaan en drong niet langer aan. 19 Zo gingen zij samen verder, tot in Betlehem. Hun aankomst in Betlehem baarde veel opzien. Overal in de stad riepen de vrouwen: ‘Dat is toch Noömi?’ 20 Maar ze zei tegen hen: ‘Noem me niet Noömi, noem me Mara, want de Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt. 21 Toen ik hier wegging had ik alles, maar de HEER heeft mij met lege handen laten terugkomen. Waarom mij nog Noömi noemen, nu de HEER zich tegen mij heeft gekeerd, nu de Ontzagwekkende me kwaad heeft gedaan?’ 22 Zo kwamen ze samen terug uit Moab, Noömi en haar schoondochter Ruth, de Moabitische. Ze kwamen in Betlehem aan bij het begin van de gersteoogst. (NBV)
Vandaag beginnen we te lezen in het boek Ruth. Dat is een van de vijf Joodse feestrollen. Die worden gelezen op de Joodse feestdagen en de rol die aan de beurt is wordt dan feestelijk de synagoge rondgedragen. Het boek Ruth wordt gelezen op het Wekenfeest, het feest dat wij kennen als het Pinksterfeest. Een feest met een dubbele bodem. Het valt vijftig dagen na het feest van de bevrijding uit Egypte en als de geschiedenis zich herhaalt, en dat doet de geschiedenis bij religieuze feesten, dan is het Wekenfeest de viering van het krijgen van de goddelijke richtlijnen voor de menselijke samenleving, de Tora, de Wet van eerlijk delen, van heb je naaste lief als jezelf. Maar het Wekenfeest is ook het feest van de eerstelingen van de oogst, de gersteoogst die niet voor jezelf zijn maar voor God. Daarmee richt je een maaltijd aan bij de Tempel, vroeger bij de Tabernakel, met de armen, je familie, de tempeldienaars en de vreemdelingen in je midden.
In het begin van dit verhaal is er echter geen sprake van eerstelingen van de oogst want er is hongersnood. Zelfs in Bethlehem, het huis van brood betekent dat, is er niet genoeg om te eten. En de Elimelech waarover wordt verteld gaat met vrouw en zonen naar Moab waar ze als vreemdeling bleven wonen. Dat land Moab had een slechte naam. De Moabieten waren afstammelingen van Lot, de neef van Abraham, maar toen de afstammelingen van Abraham zich in de vruchtbare vlakte van Kanaän wilden vestigen verzetten de Moabieten zich daartegen. Ze stuurden zelfs de profeet Bileam op ze af om ze te vervloeken. De dochters van de Moabieten verleiden later de Israelieten tot afval van de Tora. En met die dochter begint het eigenlijke verhaal over Ruth, dat was zo’n Moabitische. Het boek Ruth is tot nu toe altijd als een lieflijk boekje beschreven. Goethe werd er bijvoorbeeld lyrisch van. Maar in onze dagen zou het misschien een heel diepe betekenis moeten hebben.
Het gedeelte dat we vandaag lezen begint met Elimelech en eindigt met Noömi. Vertrek uit en terugkeer naar het huis van brood staan centraal. Maar ook het contrast tussen Ruth en Orpa, de twee dochters van Moab. Orpa die netjes naar haar familie teruggaat, weduwe blijft en Ruth die met haar schoonmoeder meegaat. Net als Abraham gaat ze uit haar land en bij haar familie vandaan naar het land dat de God van Abraham aan Noömi heeft gegeven. Uw volk is mijn volk, Uw God is mijn God klinkt het bij haar. Maar ben je ingeburgerd als je de godsdienst van je schoonfamilie aanneemt? Hoe slecht de Moabieten, vooral hun dochters, ook bekend stonden bij het volk van Israel, de houding van Ruth klinkt ons sympathiek in de oren. Misschien wel als waarschuwing niet te snel te oordelen over vreemdelingen die je land binnenkomen om daar te wonen en te leven. Een waarschuwing die we ons best ter harte mogen nemen, in de Geest van de God van Israël.

Wacht hier tot wij terugkomen

Exodus 24:1-18
1 Mozes kreeg van de HEER deze opdracht: ‘Kom naar mij toe, de berg op, samen met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van Israëls oudsten, en kniel op eerbiedige afstand 2 Alleen jij, Mozes, mag in de nabijheid van de HEER komen, de anderen niet. Het volk mag jou niet volgen als je de berg op gaat.’ 3 Mozes maakte het volk bekend met alle geboden en regels die de HEER had gegeven, en het volk verklaarde eenstemmig dat het zich zou houden aan alles wat de HEER geboden had. 4 Hierna schreef Mozes alles op wat de HEER had gezegd. De volgende morgen bouwde hij aan de voet van de berg een altaar en richtte hij twaalf gedenkstenen op, voor elk van de twaalf stammen van Israël één. 5 Hij droeg een aantal jonge Israëlieten op om de HEER brandoffers te brengen en stieren te slachten voor een vredeoffer. 6 Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in schalen, de andere helft goot hij tegen het altaar. 7 Vervolgens nam hij het boek van het verbond en las dit aan het volk voor, en zij zeiden: ‘Alles wat de HEER gezegd heeft zullen we ter harte nemen.’ 8 Toen nam Mozes het bloed en besprenkelde daarmee het volk. ‘Met dit bloed, ‘zei hij, ‘wordt het verbond bekrachtigd dat de HEER met u heeft gesloten door u al deze geboden te geven.’ 9 Hierna ging Mozes de berg op, samen met Aäron, Nadab, Abihu en zeventig oudsten van het volk, 10 en zij zagen de God van Israël. Onder zijn voeten was er iets als een plaveisel van saffier, helder stralend als de hemel zelf. 11 Deze vooraanstaande Israëlieten werden niet door God gedood: zij zagen hem, en zij aten en dronken.12 De HEER zei tegen Mozes: ‘Kom naar mij toe, de berg op, en wacht daar; dan zal ik je de stenen platen geven waarop ik de wetten en geboden heb geschreven om het volk te onderrichten.’ 13  Samen met zijn dienaar Jozua ging Mozes de berg van God op. 14  Tegen de oudsten zei hij: ‘Wacht hier tot wij terugkomen, Aäron en Chur blijven bij u. Mocht iemand een uitspraak in een geschil willen, dan kan hij zich tot hen wenden.’15  Terwijl Mozes de berg op ging, werd deze overdekt door een wolk: 16  de majesteit van de HEER rustte op de Sinai. Zes dagen lang bedekte de wolk de berg. Op de zevende dag riep de HEER Mozes vanuit de wolk. 17  En terwijl de Israëlieten de majesteit van de HEER zagen, als een laaiend vuur op de top van de berg, 18  ging Mozes de wolk binnen en klom hij verder omhoog. Veertig dagen en veertig nachten bleef hij op de berg. (NBV)
En toch, niemand kan God zien. Mozes straalde zo toen hij bij God vandaan kwam dat hij zijn gezicht moest bedekken. Elia zag God voorbijgaan in het ruisen van de wind. Alleen Aäron, Nadab, Abihu en de zeventig oudsten van het volk zagen God en werden niet gedood, zij zagen hem en zij aten en dronken. Dat plaveisel van saffier, stralend als de hemel zelf werd ook gezien door Ezechiël toen hij een wagen zag gemaakt van de goden van Babel en daarboven de God van Israël, als een mens staat er daar. Er zijn mensen die denken dat God misschien de hemel en aarde heeft geschapen maar zich daarna met de ontwikkeling van de mensheid verder niet heeft bemoeid. De leer van Mozes zoals die in de eerste vijf boeken van de Bijbel wordt gepresenteerd is voor hen echt de leer van Mozes, die heeft het volk naar de Horeb in de Sinaï gebracht en heeft daar de inrichting van de toekomstige samenleving opgeschreven in het boek van het verbond. Maar in het verhaal staat Mozes niet alleen, er zijn priesters en volksvertegenwoordigers, die zeventig waren gekozen door het volk. God breekt volgens dat verhaal echt in in de historie en schrijft geschiedenis voor mensen.
Stieren zijn er geslacht als vredesoffer. Voor elke stam van Israël een stier. Stieren waren een symbool van kracht en vruchtbaarheid. Ze waren de sterksten van de huisdieren en er waren maar weinig stieren nodig om een kudden koeien te krijgen. Bovendien waren gecastreerde stieren, de ossen, nog heel goed om de ploeg door vette aarde te trekken zodat de bodem vruchtbaar werd en vruchtbaar genoeg om graan te zaaien en overvloedig te oogsten. Die kracht en die vruchtbaarheid delen met de God van Israël moest wel wat opleveren. En wat dat maakte Mozes ook duidelijk. De kracht en het leven van mens en dier zat in het bloed zo geloofde men. Dat de helft van het bloed van de offerdieren gebruikt werd om het volk te besprenkelen deed die kracht en die vruchtbaarheid als het ware neerdalen op het volk. Een verbond had het volk dus gesloten met de God van Israël. Zo’n verbond was niet uniek. Archeologen hebben vele voorbeelden gevonden van verbondssluitingen in dezelfde vorm en met woorden die sterk lijken op het verbond dat hier beschreven wordt.
Nadat Mozes met de priesters en de oudsten bij God waren geweest moet hij nog een keer de berg op. Nu met Jozua de naamgenoot van Jezus van Nazareth, de beoogde opvolger van Mozes die het volk het beloofde land zal binnenleiden. Hij krijgt stenen platen met alle wetten en regels er in gebeiteld. Rechters blijven achter bij het volk in de persoon van Aäron en Chur maar op de berg is de wolk die het volk Israël door de woestijn had geleid en op de berg is vuur te zien, zoals veel later het vuur te zien was op de Apostelen toen de Heilige Geest werd uitgestort op het Pinksterfeest. De herinnering aan het gebeuren bij de berg in het midden van woestijn zou veel later door het volk Israël verbonden worden met het Pinksterfeest, het feest waarop de eerstelingen van de oogst werden gedeeld met de armen, de vreemdelingen, de familie en de dienaren van de Tempel in Jeruzalem. Dat delen zou ook het feest worden van de Heilige Geest, want alle volken op aarde zouden in de Geest van Jezus van Nazareth bereid moeten zijn alles wat ze hadden te delen met wie dat nodig had. Dan pas zou het verbond tot vervulling komen.

Lasterlijke aantijgingen.

Exodus 23:1-17
1 Onthoud je van lasterlijke aantijgingen. Maak geen gemene zaak met een misdadiger door iemand vals te beschuldigen. 2 Laat je er niet door de meerderheid toe overhalen iets onrechtvaardigs te doen, en als je in een rechtszaak getuigt, verdraai het recht dan niet door je naar de meerderheid te richten. 3 Iemand die arm is, mag je in een rechtszaak niet bevoordelen. 4 Wanneer je een verdwaald rund of een verdwaalde ezel van een vijand van je aantreft, moet je hem het dier zonder uitstel terugbrengen. 5 Wanneer je ziet dat de ezel van iemand met wie je in onmin leeft onder zijn last bezwijkt, mag je niet werkeloos toezien maar moet je hem meteen de helpende hand bieden. 6 Bij een rechtszaak moet je de rechten van de armen eerbiedigen. 7 Laat je niet beïnvloeden door valse aantijgingen en breng een onschuldige die in zijn recht staat niet ter dood; wie zich daaraan schuldig maakt, laat ik niet vrijuit gaan. 8 Neem geen steekpenningen aan, want steekpenningen maken zienden blind en maken eerlijke mensen tot leugenaars. 9 Vreemdelingen mag je niet uitbuiten. Jullie weten immers hoe het voelt om vreemdeling te zijn, omdat jullie zelf vreemdelingen zijn geweest in Egypte. 10 Zes jaar achtereen mag je je land inzaaien en de oogst binnenhalen. 11 Maar het zevende jaar moet je het land braak laten liggen en het met rust laten, dan kunnen de armen onder jullie ervan eten; wat zij nog overlaten is voor de dieren van het veld. Met je wijngaard en je olijfgaard moet je hetzelfde doen. 12 Zes dagen lang mag je werken, maar op de zevende dag moet je rust houden; dan kunnen ook je rund en je ezel uitrusten en kunnen je slaven en de vreemdelingen die voor je werken op adem komen. 13 Houd je verre van alles waarvoor ik jullie heb gewaarschuwd. Roep geen andere goden aan, laat hun naam niet over je lippen komen. 14 Driemaal per jaar moeten jullie ter ere van mij feestvieren. 15 In de maand abib, de maand waarin jullie uit Egypte weggetrokken zijn, moet je op de daarvoor vastgestelde dagen het feest van het Ongedesemde brood vieren. Eet dan zeven dagen lang ongedesemd brood, zoals ik je heb opgedragen. Niemand mag dan met lege handen voor mij verschijnen. 16 Verder moeten jullie het Oogstfeest vieren, het feest van de eerste opbrengst van wat je op de akker gezaaid hebt, en tot slot, wanneer aan het eind van het jaar de hele oogst is binnengehaald, het Inzamelingsfeest. 17 Driemaal per jaar dus moeten alle mannen voor de Machtige, de HEER, verschijnen. (NBV)
Je bent zelf verantwoordelijk voor de dingen die je zegt of doet. In het gedeelte van vandaag ligt daar de nadruk op. Je mag je best aan iemand ergeren, je hoeft niet met iedereen bevriend te zijn, maar daarom hoef je over een ander geen laster te verspreiden. Laster is in dit geval het negatieve over een ander uiten als vaststaand dat je misschien aanvoelt maar niet echt kunt bewijzen. Eerlijkheid en rechtvaardigheid zijn eigenschappen die in de Bijbel zeer worden aanbevolen. Zo mag je best een misdadiger liefhebben en die op het rechte pad proberen te krijgen maar om die vriendschap te behouden gaat het toch echt te ver een ander vals te beschuldigen. De stelling dat je een meerderheid in het kwaad niet moet volgen is populair onder minderheden. Zij hoeven dan niet goed te vinden wat iedereen goed vindt. En daarin hebben ze volgens de Bijbel gelijk. Maar de vrijheid die de Bijbel schenkt aan iedereen geldt dus ook voor iedereen. Van deze stelling is onze norm voor de vrijheid van meningsuiting afgeleid. En die norm is best heel moeilijk vol te houden. Als iedereen de vrijheid heeft een eigen mening te uiten zonder zich iets aan te trekken van een meerderheid zou dus ook de mening dat een beweging als IS een goede beweging is in vrijheid verkondigd moeten kunnen worden.
Dan zou dus ook de mening dat onze westerse samenleving met haar seksualisering van het uiterlijk vertoon in de maatschappij verdorven is en bestreden moet worden geuit moeten kunnen worden. Helaas gaat bijna een meerderheid in ons land daarin niet mee. Als die meningen gegrond zijn in de Koran, als men vindt dat die mening bij de Islam hoort dan wil men het uiten van die meningen verbieden. Onrechtvaardig dus en we zouden hierin de meerderheid niet moeten volgen. Er staan in het stuk van vandaag ook zaken die je niet zou verwachten. Je mag bijvoorbeeld een arme en zijn zaal in een rechtsgeding niet voortrekken. Je moet wel de rechten van de armen eerbiedigen. Hoe zit dat? Nu in een samenleving die de Bijbel ons voor houdt zijn geen armen. Dan wordt er zo voor mensen gezorgd dat ieder tot zijn of haar recht komt en niemand gebrek lijdt. Iemand bevoordelen omdat die arm is laat die iemand niet tot zijn of haar recht komen, arm zijn is immers onrecht. Behandel de ander dus zoals je zelf behandeld zou willen worden. In onze discussie over de integriteit van bestuurders is het verbod op het aannemen van steekpenningen op zijn plaats. Maar steekpenningen zijn vaak meer dan geld bedragen met een voor wat hoort wat karakter. Ook vriendschap met haar voordelen kan een steekpenning zijn. Wie bij jouw partij hoort heeft immers de goede kant gekozen? De Bijbel roept hier op daar los van te staan.
Ze zeggen wel eens dat die gelovigen van die saaie serieuze mensen zijn. Hoe meer ze in de Bijbel lezen hoe ernstiger ze worden en hoe somberder ze gaan kijken. Nu is dat tegenwoordig een vooroordeel dat zeker voor Protestantse mensen niet meer opgaat maar er is ook wel een verklaring voor. In de Bijbel staan uitgebreide verhalen over feesten. Feesten die wij niet meer kennen maar die we maar al te graag zouden hebben. Lees het stukje van vandaag nog maar eens goed. Dat spreekt van een feest van een jaar lang. Een jaar lang niet zaaien, niet oogsten, het land braak laten liggen. Een jaar lang vakantie, eens in de zeven jaar. Veel mensen zouden dat graag willen. In banen waar men zich dat kan veroorloven hoor je dat ook nog wel eens, we nemen een Sabbatsjaar heet dat dan, een jaar om wat anders te gaan doen, een jaar om je te bezinnen op de manier waarop je je leven hebt ingericht. De armen onder ons kunnen zich dat niet veroorloven. Ook daar houdt de Bijbel rekening mee, alles wat groeit op de akker is voor de armen. De Bijbel gaat er van uit dat er zelfs meer zal groeien dan de armen nodig hebben, de rest is voor de wilde dieren. Maar ook als je je het niet kunt permitteren hoef je niet onafgebroken je hele leven dag in dag uit te werken. Zes dagen, dan is het weer hoog tijd om te gaan rusten, feest maken dus. In de Joodse traditie werd dat de dag die wij kennen als de zaterdag, elke week weer, daarom een vrije zondag.

Ik zal die volken uitroeien.

Exodus 23:18-33
18 Als je een offerdier voor mij slacht, mag het bloed van het dier alleen vloeien wanneer er niets aanwezig is dat zuurdesem bevat, en het vet van mijn feestoffer mag niet tot de volgende morgen bewaard worden. 19 De allereerste opbrengst van je akker moet je naar het heiligdom van de HEER, je God, brengen. Je mag een geitenbokje niet koken in de melk van zijn moeder. 20 Ik stuur een engel voor jullie uit om je op je tocht te beschermen en je naar de plaats te brengen die ik voor jullie bestemd heb. 21 Neem je voor hem in acht, gehoorzaam hem zonder tegenspreken, want hij handelt in mijn naam en zou jullie je opstandigheid niet vergeven. 22 Als je hem gehoorzaamt en alles doet wat ik zeg, zal ik de vijand van jullie vijanden zijn en jullie onderdrukkers onderdrukken. 23 Mijn engel zal voor jullie uit gaan naar het gebied van de Amorieten, de Hethieten, Perizzieten, Kanaänieten, Chiwwieten en Jebusieten, en ik zal die volken uitroeien. 24 Neem hun gebruiken niet over, kniel niet neer voor hun goden en vereer ze niet; haal hun godenbeelden omver en verbrijzel hun gewijde stenen. 25 Vereer de HEER, jullie God, dan zal hij je voedsel en je water zegenen en jullie vrijwaren voor ziekten. 26 Geen enkele vrouw in jullie land zal dan een miskraam krijgen of onvruchtbaar zijn, en ik zal je een lang leven schenken. 27 De schrik voor mij stuur ik voor jullie uit, ik zal paniek zaaien onder elk volk waarmee jullie in aanraking komen, zodat al je vijanden op de vlucht slaan. 28 Ook stuur ik een zwerm horzels voor jullie uit, die de Chiwwieten, de Kanaänieten en Hethieten zullen verjagen. 29 Maar ik verdrijf hen niet allemaal in één jaar, anders zou het land verwilderen en zouden er te veel wilde dieren komen; 30 ik zal het geleidelijk doen, totdat jullie met zo velen zijn dat je hun land in bezit kunt nemen. 31 Ik zal jullie een gebied geven dat zich uitstrekt van de Rode Zee tot aan de zee waaraan de Filistijnen wonen, en van de woestijn tot aan de Eufraat. De bewoners van dat hele gebied geef ik in jullie macht, en jullie zullen hen verdrijven. 32 Sluit geen verbond met hen of met hun goden. 33 Zij mogen niet in jullie land blijven, anders zouden ze jullie ertoe verleiden hun goden te vereren en tegen mij te zondigen. Dat zou jullie ondergang zijn.’ (NBV)
Zes dagen, dan is het weer hoog tijd om te gaan rusten, feest maken dus. Plechtig feest maken samen met God, de offers moeten daarmee in overeenstemming zijn. In de Joodse traditie werd dat de dag die wij kennen als de zaterdag. Joden en Heidenen die samen een Christelijke gemeente vormden kwamen dan de dag erop, de eerste dag van een nieuwe week, bij elkaar om te vieren dat hun Heiland, die hun leven weer tot een geheel had genezen, was opgestaan uit de dood. De dood speelde voor hen geen rol meer in het leven. De dood was niet het einde van het verhaal, het einde van het verhaal was het leven, een leven waar alle tranen gedroogd zullen zijn. Die eerste dag van de week werd onze zondag. Een dag die in onze traditie alle kenmerken van de Sabbat kreeg. Op die dag hoort er niet gewerkt te worden. Wij zijn evenmin als het volk Israël slaven van ons werk. Een individuele vrije dag is mooi, maar als alle anderen werken dan ben je dus vrij op een werkdag en ben je niet vrij van je werk. De vrije zondag zou dus een vrije zondag moeten blijven, niet om religieuze redenen, die lezen we niet in het gedeelte van vandaag, maar omdat we geen slaven willen worden van welk werk dan ook, daar zijn we van bevrijd, of we geloven of niet.
Een engel is niet een meneer in een witte jurk met vleugels. Als hier over engel gesproken wordt dan wordt gesproken over een boodschapper van de God van Israël. In het verhaal van Exodus wordt verteld dat voor het volk overdag een wolkkolom ging en in de nacht achter het volk een vuurkolom. Uit het verhaal kun je ook opmaken dat God zelf het volk voorgaat en in de nacht beschermd tegen laffe aanvallen van achteren. Het komt in deze boeken vaker voor dat de engel samenvalt met de God van Israël. Het drukt ook uit dat de God van Israël samenvalt met de boodschap die hij het volk zend, wat hij zegt doet hij ook en in zijn zeggen en doen herkennen we de God die de mensen liefheeft. Zeggen, doen en zijn vallen bij God samen. We schrikken overigens vaak van dat uitroeien van vele volken waar hier over gesproken wordt. Het is maar goed dat we schrikken en het niet maar gewoon vinden dat volken uitgeroeid worden. Maar als we nauwkeurig lezen dan is dat uitroeien kennelijk iets anders dan in de Holocaust werd geprobeerd.
Het gaat er om dat het volk Israël gevrijwaard bleef van elk contact met deze volken. De reden daarvan staat er hier bij. Deze volken hadden kennelijk een godsdienst die voor mensen zeer aantrekkelijk was, voor je het weet dan loop je ook hun goden na. En dat is nu net in strijd met wat de God van Israël wil en alle volken wil laten zien. De verering van de God van Israël heeft tot gevolg dat er geen ziekten zijn, dat vrouwen geen miskramen krijgen, dat er voldoende voedsel en water is voor iedereen en dat iedereen lang zal leven. Geloven wij dan te weinig? Bij ons zijn ziekten toch aan de orde van de dag, miskramen teisteren te veel vrouwen en hoewel we langzaamaan allemaal ouder worden zijn er toch nog altijd te veel mensen die voor hun tijd sterven. We weten natuurlijk best dat veel ziekten en sterfgevallen komen door onze leefstijl, te veel en te vet eten, roken en alcohol drinken helpen ook al niet. En ook de overheid stelt de veiligheid en gezondheid van mensen niet voorop blijkt vaak achteraf en zelfs als het een minister spijt dan nog veranderd het beleid niet. Maar ook doordat we met de hele wereld verweven zijn kunnen bij alle volken en dus ook bij ons ziekten uitbreken.

Jullie zijn zelf vreemdelingen geweest

Exodus 22:17-30
17 Een tovenares mag niet in leven blijven. 18 Wie gemeenschap heeft met een dier, moet ter dood gebracht worden. 19 Wie aan andere goden offers brengt, en niet uitsluitend aan de HEER, moet onder de ban worden geplaatst en gedood worden. 20 Vreemdelingen mag je niet uitbuiten of onderdrukken, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. 21 Weduwen en wezen mag je evenmin uitbuiten. 22 Doe je dat toch en smeken zij mij om hulp, dan zal ik zeker naar hen luisteren: 23 ik zal in woede ontsteken en ieder van jullie doden, en dan zullen jullie eigen vrouwen weduwe worden en jullie kinderen wees. 24 Als je geld leent aan iemand van mijn volk die armoede lijdt, gedraag je dan niet als een geldschieter en vraag geen rente van hem. 25 Als je iemands mantel als onderpand neemt, moet je die voor zonsondergang aan hem teruggeven, 26 want hij heeft niets anders om zich mee toe te dekken. Waarmee moet hij zijn lichaam anders beschermen als hij gaat slapen? Als hij mij om hulp smeekt, zal ik naar hem luisteren, want ik ben een genadige God. 27 Je mag God niet lasteren en je mag de leiders van je volk niet vervloeken. 28 Sta de eerste opbrengst van de druivenoogst zonder uitstel aan mij af, en geef mij ook je eerstgeboren zoon. 29 Hetzelfde geldt voor de eerste jongen van je runderen en van je schapen en geiten; zeven dagen mogen ze bij hun moeder blijven, op de achtste dag moet je ze aan mij afstaan. 30 Leef als mensen die aan mij gewijd zijn. Eet geen vlees van een dier dat door een roofdier is gedood; dat moet je aan de honden geven. (NBV)
We zijn geen goden en als we zelf beslissingen nemen dan merken we dat we die soms ten goede nemen en soms heel erg fout kunnen doen. Maar dan duiken er vrouwen op waar je iets voor moet doen. Het zijn regels die voor mannen bestemd zijn, zo lijkt het. Sommige regels zijn cultuurbepaald. Een meisje trouwt in bij haar schoonfamilie. Het werk dat ze deed en dat wegvalt moet vergoed worden. Mensen die bang zijn dat je de Bijbel niet alleen letterlijk wil nemen maar ook doen wat de bedoeling van de Bijbel is, je naaste echt liefhebben als jezelf, wijzen er graag op dat er in de Bijbel op verschillende wijze over vreemdelingen gesproken wordt. Er zijn vreemdelingen die bij je werken, er zijn vreemdelingen die gasten zijn, die met je handelen bijvoorbeeld en er zijn vreemdelingen waar je bang voor zou moeten zijn, zwervers die zomaar en ineens opduiken.  Als je een tekst leest zoals die hierboven staat moet je je dus afvragen welke soort vreemdelingen hier bedoeld worden. In Deuteronomium staat het gebod om bij de Tempel een maaltijd te houden met je familie, de armen en de vreemdelingen die bij je in dienst zijn.
Joodse vertalers wijzen er op dat het hier in het boek Exodus gaat over zwervers. De oudste belijdenis van het volk Israël ging immers ook over zwervers: “Mijn vader was een zwervende Arameeër”.  Daarmee wordt Abraham bedoeld en de God van Abraham, Izaak een Jacob werd de God van Israël en door hongersnood gedreven kwamen ze in Egypte terecht waar ze uiteindelijk in slavernij werden gehouden. Zwervende vreemdelingen die uit honger op de vlucht slaan genieten hier dus een bijzondere bescherming. . Economische vluchtelingen laten wij liever verdrinken in de Middellandse Zee dan ze in de wereld een plek te geven waar ze zonder honger zouden kunnen leven en kunnen werken aan een vruchtbare toekomst. Zelfs mensem die vervolgd worden en vluchten voor oorlog, onderdrukking en geweld kunnen niet op ons medeleven rekenen. Desnoods nemen we ze op als zwervers en als het over de Bijbel gaat dan roepen we dat we niet voor iedereen kunnen zorgen. Dat je een volk moet vormen waarin voor de zwaksten gezorgd wordt dringt nog steeds niet door bij de meerderheid. Het idee dat aan de mensen met de laagste inkomens geen rente op leningen gevraagd zou mogen worden is zelfs de volkskredietbanken met hun afdelingen schuldhulpverlening vreemd.
Een volk moet ook oefenen in delen. Daarom werd aan het volk Israël gevraagd om het eerste van de oogst op te dragen aan de God van Israël, daar moesten de Priesters van de Tempel en de Levieten die recht spraken van leven. Daarom moest ook de eerstgeborene opgedragen worden aan de God van Israël. Die eerstgeborene zou uiteindelijk ook als eerste opgeroepen worden voor de krijgsdienst als het volk werd bedreigd door een ander volk. Zijn leven hoorde daarom van begin af te liggen in de hand van de God van Israël, de God die de armen beschermde en zich druk maakte over zwervers die bescherming bij zijn volk voor bescherming hadden aangeklopt. Wij kunnen in onze dagen nog veel leren van de regels waarmee het volk van Israël haar samenleving in het beloofde land zou kunnen inrichten. Wij zouden verlost zijn van vluchtkerken en vluchtgarages, van beelden van hongerende vluchtelingen die verdrinken aan onze grenzen. We zouden de voedselbanken niet meer nodig hebben, hoe goed het ook is ze te blijven bevoorraden. Elke dag kunnen we opnieuw werken aan de noodzakelijke hervormingen in onze samenleving, ook vandaag weer.

Als de dief niet gevonden wordt

Exodus 22:4-16
4 Wanneer iemand zijn vee loslaat om een stuk land of een wijngaard te begrazen, en zijn dieren grazen de akker van een ander af, dan moet hij de schade met de beste opbrengst van zijn land of wijngaard vergoeden. 5 Wanneer iemand iets verbrandt en het vuur overslaat op doornstruiken, waardoor korenschoven of een akker met het staande koren in vlammen opgaan, moet de veroorzaker van de brand de schade vergoeden. 6 Wanneer iemand geld of sieraden aan een ander in bewaring geeft en dit wordt uit het huis van die ander gestolen, moet de dief, als hij gepakt wordt, een dubbele vergoeding geven. 7 Als de dief niet gevonden wordt, moet de eigenaar van het huis in het heiligdom zweren dat hij zich niet aan de bezittingen van de ander heeft vergrepen. 8 Bij elk vermoeden van verduistering-of het nu een rund betreft, een ezel, een schaap of geit, een kledingstuk, of welk zoekgeraakt voorwerp ook waarvan iemand beweert dat het zijn eigendom is-moeten beide partijen hun zaak aan God voorleggen. Degene die door God schuldig verklaard wordt, moet de ander een dubbele vergoeding geven. 9 Wanneer iemand een ezel, rund, schaap of geit of welk dier dan ook aan een ander toevertrouwt, en het gaat dood of raakt gewond of wordt geroofd zonder dat er getuigen zijn, 10 en die ander zweert bij de HEER dat hij zich niet aan het bezit van de eigenaar vergrepen heeft, dan moet deze daar genoegen mee nemen en hoeft hem niets vergoed te worden. 11 Als vaststaat dat het dier gestolen is van de ander, moet deze het aan de eigenaar vergoeden. 12 Als het door een roofdier gedood is, moet hij dat bewijzen door hem het dode dier te brengen; hij hoeft het verscheurde dier niet te vergoeden. 13 Wanneer iemand een dier van een ander in bruikleen heeft en het raakt gewond of sterft terwijl de eigenaar er niet bij is, moet hij het dier volledig vergoeden. 14 Is de eigenaar er wel bij, dan is hij geen vergoeding verschuldigd. Was het dier gehuurd, dan is de schade bij de huurprijs inbegrepen. 15 Wanneer iemand een meisje dat nog niet uitgehuwelijkt is verleidt, moet hij de volle bruidsprijs betalen en met haar trouwen. 16 Mocht haar vader weigeren haar aan hem uit te huwelijken, dan moet hij een bedrag betalen dat overeenkomt met de bruidsprijs voor een maagd. (NBV)
Nog meer casuïstiek uit het boek Exodus vandaag. Hoe richt je een samenleving nu zo in dat aan iedereen recht wordt gedaan? Die vraag wordt ook aan ons gesteld. Een samenleving is immers steeds aan verandering onderhevig en altijd is de vraaag welke spelregels nu de beste zijn. Gelovigen zullen zeggen dat de spelregels van de God van Israël de bovenste beste zijn. Maar in de dagen dat het boek Exodus haar definitieve vorm en inhoud kreeg had men van de hedendaagse technologie en haar mogelijkheden nog geen benul. Toch zijn de vragen die het boek Exodus aan ons stelt van groot belang. Een dief die betrapt wordt moet alles vergoeden, heeft hij niks dan moet hij als slaaf verkocht worden voor het bedrag dat hij gestolen heeft. En hij blijft maximaal zeven jaren slaaf. Dat klinkt heel wreed maar de Tora kent ook uitzonderingen. Als iemand een brood steelt om zijn gezin te voeden dan is hij onschuldig. De samenleving had er maar voor moeten zorgen dat het niet zo ver zou komen.
Wij kennen geen slavernij mee maar wel werkstraffen. Er heerst terecht onvrede over die dieven die wel veroordeeld worden voor het misdrijf dat ze hebben begaan maar nooit de schade zullen kunnen vergoeden die ze hebben veroorzaakt. Misschien roept deze tekst uit Exodus ons op bij het inrichten van mogelijke werkstraffen ook eens wat vaker te denken aan de mogelijkheid iemand te laten werken voor het slachtoffer, of het slachtoffer mee te laten bepalen met wat voor werk de schade vergoed zou kunnen worden. Ook slachtoffers zal recht gedaan moeten worden blijkt uit de Bijbelse bepalingen en richtlijnen. Niet voor niets wordt in sommige gevallen zelfs een Godsoordeel gevraagd. Van allerlei op het oog heel verschillende zaken wordt in dit Bijbelgedeelte verteld hoe daarbij te handelen. Wat moeten we er vandaag de dag mee zullen velen zicht afvragen.
Eeuwen lang zijn de regels die we vandaag lezen gelezen alsof het wetten waren zoals we tegenwoordig ook wetten en regels hebben. We zijn vergeten dat we in het boek Exodus lezen. In dat boek wordt de weg beschreven die het volk Israël moest gaan van de slavernij in Egypte naar het land Kanaän dat hen gegeven zou worden als een land dat overvloeit van melk en honing. De regels die in het boek Exodus staan, dus ook de regels die we vandaag lezen, horen bij die weg. Elke dag moeten we allemaal een heleboel beslissingen nemen en welke beslissingen zijn nu de goede. We zouden zo graag beschikken over de kennis van goed en kwaad, maar we beseffen dat we daar eigenlijk maar weinig greep op hebben. Het verkrijgen van die kennis, het verkrijgen van de macht over goed en kwaad zou mensen goddelijk maken en het verhaal van de Bijbel leert ons dat het onze verhouding met de God van Israël stuk maakt en dat is toch zonde want die God schenkt ons een weg waar we zomaar gebruik van mogen maken en die ons draagt uit al die vele beslissingen in ons leven.

De eigenaar gaat echter vrijuit.

Exodus 21:28-22:3
 28 Wanneer een stier een man of vrouw zodanig stoot dat deze sterft, moet die stier gestenigd worden en mag het vlees ervan niet gegeten worden. De eigenaar gaat echter vrijuit. 29 Maar als die stier een man of vrouw doodt terwijl hij voor die tijd al stotig was, en de eigenaar was gewaarschuwd maar had hem niet vastgezet, dan moet niet alleen de stier gestenigd worden maar moet ook de eigenaar ter dood gebracht worden. 30 Legt men hem een afkoopsom op, dan moet hij als losprijs voor zijn leven de volle som die hem wordt opgelegd betalen. 31 Deze regels gelden ook als de stier een jongen of meisje stoot. 32 Als hij een slaaf of slavin stoot, moet aan zijn of haar meester dertig sjekel zilver worden betaald en moet de stier gestenigd worden. 33 Wanneer iemand een put graaft of openlegt en hem daarna niet afdekt, en er valt een rund of een ezel in, 34 moet de eigenaar van de put de schade vergoeden: hij betaalt de eigenaar van het dier een bepaald bedrag en mag het dode dier houden. 35 Wanneer iemands stier de stier van een ander zodanig stoot dat die sterft, moet de levende stier verkocht worden en de opbrengst ervan gedeeld. Ook het dode dier moet verdeeld worden. 36 Maar als bekend was dat de stier voor die tijd al stotig was en de eigenaar had hem niet vastgezet, dan moet hij de dode stier met een levende vergoeden; het dode dier mag hij houden.1 Betrapt iemand de dief op heterdaad en slaat hij hem dood, dan laadt hij daarmee geen bloedschuld op zich. 2 Gebeurt dit echter na zonsopgang, dan laadt hij wel bloedschuld op zich. De dief moet alles vergoeden; bezit hij niets, dan moet men hem verkopen voor een bedrag ter waarde van het gestolene. 3 Als het gestolen dier nog levend bij hem wordt aangetroffen, moet hij het dubbel vergoeden, of het nu een rund betreft, een ezel, schaap of geit. (NBV)
Nog meer casuïstiek vandaag. De tora wordt wel eens vergeleken met een weg die je uit het woud van beslissingen draagt dat je elke dag moet nemen. Wij hebben geen slaven meer zul je denken, maar dat is te gemakkelijk gedacht. Uit het geheel van deze voorbeelden van wat recht is komt een patroon tevoorschijn waar wij ook vandaag de dag nog ons voordeel mee kunnen doen. Allereerst dat de zwakke beschermd moet worden. Als je een onderliggende partij verwond dan kan dat niet zomaar, dan kom je er niet zonder kleerscheuren van af. We hebben gelezen van oog om oog en tand om tand, maar als het gaat om slaven en slavinnen dan is hun vrijheid veel belangrijker dan het verwonden van een dader als vergoeding voor het aangedane leed. Dus als je een slaaf een tand of een oog laat verliezen dan is die slaaf onmiddelijk vrij. Richtlijn is dus niet een strakke definitie als oog om oog of tand om tand maar richtlijn is de schade die je toebrengt, die moet hersteld worden en armen hebben daarbij andere belangen dan rijken.
Hoe richt je een samenleving nu zo in dat aan iedereen recht wordt gedaan? Die vraag wordt ook aan ons gesteld. Een samenleving is immers steeds aan verandering onderhevig en altijd is de vraaag welke spelregels nu de beste zijn. Gelovigen zullen zeggen dat de spelregels van de God van Israël de bovenste beste zijn. Maar in de dagen dat het boek Exodus haar definitieve vorm en inhoud kreeg had men van de hedendaagse technologie en haar mogelijkheden nog geen benul. Toch zijn de vragen die het boek Exodus aan ons stelt van groot belang. De eerste vraag bijvoorbeeld gaat over het recht je te verdedigen tegen inbrekers en roofovervallers. Mag je zover gaan dat ze het leven verliezen? Het leven is immers het allerbelangrijkste en het kostbaarste dat een mens bezit. Elk belang van bezit aan voorwerpen en geld valt in het niet bij mensenlevens. Als het duister is en iemand breekt in of overvalt je dan is het te rechtvaardigen dat je je zelf ook zo bedreigd voelt dat je je zo verdedigt dat daar iemand aan kan dood gaan. Als het licht is en je kunt de bedoelingen inschatten en men bedreigt je niet met de dood, dan mag je niet doden, dat laatste is dus altijd het uitgangspunt.

Het recht van de zwakste in een conflikt is lange tijd uit onze rechtspraak verdwenen. Slachtoffers en nabestaanden waren volstrekt buiten beeld. Heel langzaam dringt het besef door in de rechtspraak dat het niet alleen om de persoon van de dader gaat maar ook op de ernst van de gevolgen van een misdrijf. Die ernst is niet in alle gevallen gelijk. Hetzelfde misdrijf kan voor de ene benadeelde, voor de ene nabestaande of slachtoffer, veel zwaarder wegen dan voor de andere. De genoegdoening zal daarop moeten zijn afgestemd. Soms in de vorm van een hogere straf, soms in de vorm van een lagere straf om de dader in de gelegenheid te geven de schade materieel te vergoeden en het slachtoffer of de nabestaande de zekerheid te geven dat de materiele vergoeding ook binnen afzienbare tijd ook verkregen kan worden. Er wordt zelfs over gesproken dat we als samenleving, via de overheid, voorschotten op die materiele vergoeding zullen kunnen betalen. Daarmee zal het recht van de armsten in ons rechtssysteem pas verankerd kunnen worden. De Bergrede uit het Evangelie van Matteüs wordt beschouwd als een hervertelling van de Tora voor de mensen die leden onder de Romeinse bezetting. Wij lijden onder het Romeinse Recht waar de regels recht worden gedaan. Door te blijven vertellen over dat Koninkrijk van God kunnen we beetje bij beetje er voor zorgen dat aan mensen recht wordt gedaan, elke dag opnieuw, ook vandaag weer.

Naties legde hij aan onze voeten.

Psalm 47
1  Voor de koorleider. Van de Korachieten, een psalm. 2 Klap in de handen, o volken,  juich God toe met jubelzang:  geducht is de HEER, de Allerhoogste, machtige koning van heel de aarde. 4 Volken dwong hij voor ons op de knieën, naties legde hij aan onze voeten. 5 Hij koos voor ons een eigen land, de trots van Jakob, het volk dat hij liefheeft. sela. 6 Onder gejuich steeg God omhoog, de HEER steeg op bij hoorngeschal. 7 Zing voor God, zing een lied, zing voor onze koning, zing hem een lied: 8 God is koning van heel de aarde. Zing een feestelijk lied. 9 God heerst als koning over de volken, God zetelt op zijn heilige troon. 10 De vorsten van de volken zijn bijeen in het gevolg van Abrahams God. Zijn schildwachten zijn ze op aarde. Hoog is hij verheven. (NBV)
Het zijn vreemde dagen in deze tijd. Onze bewegingen en contacten met anderen worden bepaald door een vreemd en bijna onbedwingbaar virus. Gisteren vierden we dat Jezus van Nazareth ons in de steek liet, om ons op eigen benen te zetten. Vandaag zingen met de kerk een lied mee, een psalm. Een psalm van de Korachieten. Dat waren dienaren van de Tempel en zij hadden als bijzondere taak de drempels, ofwel de ingang, van de Tempel te bewaken. zij maakten dus uit wie er wel en wie er niet de Tempel in Jeruzalem binnen mocht. Ze hadden die taak overigens al sinds het volk door de woestijn trok en de Heilige Tent had gebouwd om het verbond met hun God te bewaren.
In deze psalm zingen ze dat iedereen van de hele wereld welkom is. De vorsten van alle volken zijn immers bijeen in het gevolg van Abraham en de kinderen van Abraham vormen het volk Israel dat de Tempel als centraal heiligdom heeft. Het is daarmee een psalm die ongetwijfeld een rol heeft gespeeld in de discussie onder de volgelingen van Jezus van Nazareth na Pinksteren. We hebben hier de afgelopen tijd gelezen dat al heel snel Grieken, Samaritanen en Romeinse bezetters bij de nieuwe beweging werden betrokken en dat dat nogal veel onrust veroorzaakte. We zagen dat Barnabas naar Antiochië werd gestuurd omdat daar alle deuren werden open gezet en de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd, zo wordt dat ten minste meestal vertaald.
Christenen hebben geleerd, en de Joden wisten het altijd al, dat alle volken van de wereld onder de heerschappij van God, onder de macht van Liefde, zijn gesteld. Alle mensen zijn zusters en broeders, alle mensen horen bij elkaar. Als je die regel niet volgt dat weten uit de vorige eeuw maar al te zeer waar dat op kan uitlopen. Dan stelt op een kwade dag zo’n lafhartige broekenpisser, die zich in de Tweede Kamer van angst overschreeuwt, opnieuw voor om de zogenaamde vreemdelingen in ons land op een vlot te zetten de Noordzee op met de opdracht terug te gaan naar het land van hun voorvaderen. We vieren vandaag de bevrijding van die angst. Velen hebben hun leven overgehad voor de vrijheid die we nu hebben en die we moeten zien door te geven aan toekomende generaties. Voor de gelovigen in de God van Israël betekent dat zijn richtlijnen voor de menselijke samenleving vasthouden, maaltijd houden dus met de armen maar ook met de vreemdelingen en dan die God loven voor de vrijheid die zijn richtlijnen ons allemaal schenken.