Een aantal flinke stenen

Jeremia 43:1-13

1 Nauwelijks had Jeremia deze woorden waarmee hij door de HEER, hun God, naar hen gezonden was, gesproken 2 of Azarja, de zoon van Hosaäja, Jochanan, de zoon van Kareach, en de andere eigengereide Judeeërs zeiden tegen hem: ‘U liegt. De HEER, onze God, heeft u niet gezonden met de boodschap niet naar Egypte uit te wijken. 3 Baruch, de zoon van Neria, stookt u tegen ons op, zodat hij ons aan de Chaldeeën kan uitleveren. En die zullen ons doden of als ballingen naar Babylonië voeren.’ 4 Jochanan, de andere bevelhebbers en de overige Judeeërs sloegen het bevel van de HEER om in Juda te blijven in de wind. 5 Zij gingen op weg, met de overlevenden van Juda, met de ballingen die uit alle landen waarheen ze verdreven waren, teruggekeerd waren om in Juda te gaan wonen, 6 en verder met alle mannen, vrouwen, kinderen en de koningsdochters, kortom iedereen die door Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, bij Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, was achtergelaten. En bovendien namen ze de profeet Jeremia en Baruch, de zoon van Neria, mee. 7 Ze waren de HEER niet gehoorzaam. Ze gingen naar Egypte en kwamen aan in Dafne. 8 In Dafne richtte de HEER zich tot Jeremia: 9 ‘Pak een aantal flinke stenen en verberg die in aanwezigheid van enkele Judeeërs in de leem van het plaveisel bij de ingang van het paleis van de farao. 10 Zeg tegen de Judeeërs: Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik laat mijn dienaar, koning Nebukadnessar van Babylonië, hierheen komen. Ik zal zijn troon boven op deze stenen zetten – die jij verborgen hebt – en hij zal zijn staatsietapijt erover uitspreiden. 11 Hij zal komen om Egypte te treffen. Wie bestemd zijn voor de pest, zullen lijden aan de pest, wie bestemd zijn voor de ballingschap, gaan in ballingschap, wie bestemd zijn voor het zwaard, worden door het zwaard getroffen. 12 Hij zal in Egypte de tempels in brand steken en de godenbeelden wegvoeren; zo zal hij heel Egypte ontluizen zoals een herder zijn mantel, en hij zal ongedeerd vertrekken. 13 De gewijde stenen van de Egyptische zonnetempel zal hij verbrijzelen en de tempels van de andere goden in vlammen doen opgaan.’(NBV21)

De boodschap van Jeremia dat God had bevolen te blijven in het land dat hij aan het volk had geschonken was niet dat de leiders van de vluchtelingen wilden horen. Ze waren veel te bang voor de Chaldeën en bestempelden de boodschap van Jeremia als een leugen die ingegeven zou zijn door zijn secretaris Baruch. Het hele boek Jeremia gaat wel over Jeremia maar is geschreven door zijn secretaris Baruch. Er is van het verhaal een kladversie bekend en een nette uitgewerkte versie die we in de Bijbel lezen. Ze trokken onder leiding van Jochanan dus naar Egypte en Jeremia en Baruch namen ze als gevangenen mee.

In Egypte vestigden ze zich in Dafne. Niet direct een stad van de Farao, maar daar was kennelijk ruimte. De vertaling van het Hebreeuws met “paleis van de Farao” lijkt daarom wat overdreven, maar in elk geval wordt een regeringsgebouw bedoeld. Nu was het Jeremia die angst ging zaaien. Hij moest een paar flinke stenen pakken en die in bijzijn van getuigen toevoegen aan het plaveisel van dat regeringsgebouw. De reden daarvan was dat de vestiging van de Judeeërs in Egypte tegen het bevel van de Koning van Babel in, die zelfs voor welvaart had gezorgd voor de allerarmsten, een geweldige belediging was. Het zou wel eens een directe aanleiding voor een bezetting van Egypte door Babel kunnen zijn.

Volgens bronnen uit de geschiedeniswetenschap is er inderdaad een veldtocht van Babel tegen Egypte geweest die ook tot gevolg had dat er Judeeërs vanuit Egypte naar Babel in ballingschap werden gevoerd. Jeremia had dat juist aangevoeld. In het hele verhaal wint de angst het van de liefde. Dat de Koning van Babel had gezorgd voor de allerarmsten van Juda en geen teken van wraak had vertoond voor de moord op de door hem benoemde gouverneur Gedalja was niet voldoende om de angst weg te nemen. Ook de belofte van de God van Israël deze zorg van de koning om te zetten in welvaart voor de Judeeërs maakte geen indruk. Voor ons de les om meer te letten op humanitaire hulp dan op geweld. In deze dagen schiet de medemenselijkheid er gemakkelijk bij in.

Daar gaan wij wonen

Jeremia 42:13-22

13 Maar als jullie zeggen: “Wij blijven niet in dit land,” als jullie de HEER, jullie God, niet gehoorzamen, 14 maar zeggen: “Wij gaan toch naar Egypte, waar wij geen oorlog zullen meemaken, geen hoornsignalen zullen horen, geen honger zullen lijden; daar gaan wij wonen,” 15 luister dan naar de woorden van de HEER, overlevenden van Juda! Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Als jullie volharden in je voornemen naar Egypte uit te wijken, 16 dan zal het zwaard dat jullie vrezen je in Egypte achterhalen, zal de honger waar jullie zo bang voor zijn je tot in Egypte volgen en zullen jullie daar sterven. 17 Iedereen die bij zijn voornemen blijft om naar Egypte uit te wijken, zal sterven door het zwaard, de honger en de pest. Niemand zal het onheil waarmee Ik hen tref overleven of het kunnen ontvluchten. 18 Want dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Zoals Ik mijn grote woede heb uitgestort over de inwoners van Jeruzalem, zo zal Ik mijn woede over jullie uitstorten zodra jullie in Egypte aankomen. Jullie naam zal als een vloek worden gebruikt, jullie zullen worden bespot en afschuw wekken, en jullie zullen dit land niet terugzien.’ 19 En Jeremia vervolgde: ‘De HEER heeft tot u gesproken, overlevenden van Juda. Ga niet naar Egypte! Besef goed dat ik u nu waarschuw. 20 U vergist u, en zet daarmee uw leven op het spel. Want u hebt mij eerst gevraagd: “Bid voor ons tot de HEER, onze God. Vertel ons alles wat Hij zegt, en wij zullen het doen.” 21 Maar nu ik u dat verteld heb, luistert u niet naar de woorden waarmee de HEER, uw God, mij naar u gezonden heeft. 22 Besef daarom goed dat u in het land waarheen u wilt uitwijken, zult sterven door het zwaard, de honger en de pest.’ (NBV21)

Angst is een slechte raadgever. Zeker als angst het startpunt is van een schijnbaar rationele en objectieve redenering die tot een conclusie voert dat bij uitvoering de angst verdwijnt. De Judeeërs die raad hebben gezocht bij Jeremia krijgen hier last van. Ze hadden beloofd zich te houden aan dat wat Jeremia als het Woord van God zou antwoorden. Dat antwoord was duidelijk. Blijf in Juda dan zul je een goed leven hebben in voorspoed en vrede. Maar zulke beloften zijn zo gemakkelijk gedaan. Juda was een land vol conflicten. De gouverneur was vermoord en de soldaten die de moord hadden gewroken waren nu toch echt op de vlucht. Moesten ze onder die omstandigheden toch blijven?

Ze hebben de keus tussen Egypte en Juda, tussen vluchten en afwachten. Dan wordt de redenering opgezet. In Egypte heerst vrede, in Egypte zullen wij niet opgeroepen worden voor het leger, in Egypte is eten genoeg, in Egypte is ruimte genoeg. De beslissing ligt dus voor de hand, we moeten naar Egypte. Maar is de redenering wel juist. God verzet zich er tegen. Het volk had het land Kanaän gekregen om God te eren. Ieder had daar een akker en de vermoorde gouverneur had de allerarmsten hun akker weer teruggegeven. Ze hadden wraak genomen voor de moord op de gouverneur, waren zij dan niet de vrienden van Babel en dus de vijanden van Egypte?

In Egypte zouden ze hetzelfde kunnen oplopen als ze vreesden voor hun verblijf in Juda. Angst is een slechte raadgever. Je moet altijd alle mogelijkheden afwegen en zien wat voortkomt uit liefde. Dat wat gegeven is door liefde komt van God. En het valt niet te ontkennen dat het teruggeven van de akkers aan de allerarmsten een daad van liefde voor de armsten was. Bij uitstek dat was God voor de wereld wil. De soldaten hadden zich al aan die armsten verbonden. In Egypte kan het daarom alleen slechter worden. Daar is liefde geen leefregel. Daar kun je de pest krijgen en ben je onderworpen aan een regiem die je kan doden. Ook wij mogen wel vaker zoeken naar de liefde als raadgever voor onze beslissingen. Als er liefde zou zijn geweest hadden we geen toeslagenmisdrijven gehad. Angst voor fraude was de richtlijn, niet de liefde voor de allerarmsten.

 

Ik zal niets achterhouden.

Jeremia 42:1-12

1 De bevelhebbers van het leger, onder wie Jochanan, de zoon van Kareach, en Jezanja, de zoon van Hosaäja, kwamen met de andere Judeeërs, van jong tot oud, naar de profeet Jeremia 2 en zeiden tegen hem: ‘Wij smeken u om voor ons, overlevenden, tot de HEER, uw God, te bidden, want zoals u ziet zijn er van ons grote aantal maar weinigen overgebleven. 3 Laat de HEER, uw God, ons de weg wijzen en zeggen wat ons te doen staat.’ 4 De profeet Jeremia antwoordde: ‘Goed, ik zal doen wat u vraagt en tot de HEER, uw God, bidden. En ik zal u alles zeggen wat de HEER u antwoordt, ik zal niets achterhouden.’ 5 Hierop zeiden zij: ‘Moge de HEER zich als een betrouwbare getuige tegen ons keren wanneer wij niet alles doen wat de HEER, uw God, ons bij monde van u opdraagt. 6 Of zijn woorden ons nu wel of niet goed uitkomen, we zullen de HEER, onze God, tot wie u zich namens ons wendt, gehoorzaam zijn. Als wij naar Hem luisteren, zal het ons goed gaan.’ 7 Tien dagen later richtte de HEER zich tot Jeremia, 8 waarna deze Jochanan, de zoon van Kareach, de andere bevelhebbers en de overige Judeeërs, van jong tot oud, bij zich riep. 9 Hij zei: ‘Op uw verzoek heb ik tot de HEER gebeden. Dit zegt de HEER, de God van Israël: 10 Als jullie in dit land blijven, zal Ik jullie opbouwen en niet afbreken, zal Ik jullie planten en niet uitrukken, want Ik betreur het onheil waarmee Ik jullie getroffen heb. 11 Wees niet bang voor de door jullie zo gevreesde koning van Babylonië, wees niet bang – spreekt de HEER –, want Ik zal jullie terzijde staan en je uit zijn greep bevrijden. 12 Ik maak dat hij jullie gunstig gezind is; hij zal genade voor recht laten gelden en jullie laten terugkeren naar je eigen grond.(NBV21)

God had zich in de oorlog met de Chaldeën opgeworpen als de beschermer van de armen. Maar wat moesten die armen nu, en wat moesten die soldaten nu die geprobeerd hadden de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel te voorkomen. Zij hadden de moordenaars van de gouverneur Gedalja bestraft. Waar moesten ze heen. Ze gingen naar Jeremia. De Priester profeet die voortdurend het volk en de koning op deze afloop had gewezen. Met de status van een vazal die eenmaal per jaar belasting aan de koning betaalde zouden zoveel levens gespaard zijn gebleven en zou er van verwoesting geen sprake zijn geweest.

Maar Jeremia had een probleem. Hij had ze al zo vaak verteld over de wil van de God van Israël dat het vertrouwen dat ze zich nu aan de uitspraak van God zouden houden wel erg laag geworden was. Hij wilde God wel vragen naar de weg die ze zouden moeten gaan maar dan zouden ze vooraf een eed moeten zweren dat ze zich zouden houden aan de uitspraak die Jeremia van God zou krijgen. Die eed legden ze af. Niet luisteren naar Jeremia had hun immers een heleboel ellende gebracht. Naar hem luisteren was het enige wat ze nog hadden aan hoop op een leven zonder geweld. Maar het antwoord kwam niet direct.

God kiest zijn eigen tijd. Als je tot God bidt moet je maar afwachten hoe en wanneer het God verkiest te antwoorden. De zogenaamde voorgangers die je wijs maken dat een enkele handoplegging van hen, of het op je knieën vallen en smeken ook direct een antwoord geeft liegen je voor. De Bijbel vertelt ons voortdurend dat God altijd andere wegen kiest dan wij verwachten. Zo ook hier. De vluchtelingen uit Juda zien geen uitweg meer en leggen de vraag in Gods handen. En dan duurt het tien dagen voordat God antwoord. En dat is een raar antwoord. Als ze blijven zal God ze heblpen weer een weldadig leven te geven waar ze niet bang hoeven te zijn voor de koning van Babel, maar ook niet voor God. Zelf hadden ze gekozen voor Egypte maar de wegen van God zijn ondoorgrondelijk. Daarop vertrouwen is ook heden niet eenvoudig, maar we hebben eigenlijk niet anders.

Ze maakten rechtsomkeert

Jeremia 41:11-18

11 Toen Jochanan, de zoon van Kareach, en de andere bevelhebbers van het leger hoorden welke misdaad Jismaël, de zoon van Netanja, had begaan, 12 gingen ze hem met hun soldaten achterna. Ze haalden hem in bij het grote waterbekken van Gibeon. 13-14 De mensen die door Jismaël uit Mispa als gevangenen waren meegevoerd, waren opgetogen toen ze hen zagen aankomen. Ze maakten rechtsomkeert en renden Jochanan tegemoet. 15 Maar Jismaël wist samen met acht mannen aan Jochanan te ontkomen en vluchtte naar Ammon. 16 Jochanan en de andere bevelhebbers namen de mensen die ze uit de handen van Jismaël bevrijd hadden onder hun hoede, alle mensen die na de moord op Gedalja, de zoon van Achikam, uit Mispa waren weggevoerd. Ze gingen met de soldaten, de andere mannen, de vrouwen, kinderen en hovelingen die ze bij Gibeon hadden bevrijd, 17 naar Gerut-Kimham, vlak bij Betlehem. Daar bleven ze korte tijd. Het was hun bedoeling naar Egypte te gaan. 18 Ze vreesden de Chaldeeën omdat Gedalja, de zoon van Achikam, die door de koning van Babylonië als gouverneur was aangesteld, door Jismaël, de zoon van Netanja, was vermoord. (NBV21)

Kom er maar eens mee weg. Moord op de stadhouder, moord op vluchtelingen, inhalen van buit. Kom er maar eens bij weg. Op dit moment woedt ook bij ons een discussie. Een dictator die een buurland wil veroveren, zijn soldaten laten roven, plunderen en verkrachten en mensen met kritiek in zijn eigen land massaal laat opsluiten. Komt hij er mee weg? Jismaël komt er een beetje mee weg. De buit en de gevangenen die hij had gemaakt verliest hij in de strijd met Jochanan die nog steeds het bevel over het leger van Juda had. Met acht mannen weet Jismaël te ontkomen naar Ammon.

Jochanan nam de rest van de bevolking mee. Het waren mensen die ook tegen de Chaldeën hadden verzet, net als Jochanan met het leger had gedaan. Nu was de door de Koning van Babel aangestelde gouverneur vermoord. Daar werden ze vast niet aardiger door gevonden. Ze hadden zelf dus ook alle redenen om te vluchten. Nu was er nog een bondgenoot die hen had willen helpen in de strijd tegen de Chaldeën. Zover was het niet gekomen maar het zou een land moeten zijn waar ze heen konden vluchten. Dat land was Egypte. Uitspraken dat de vijand van mijn vijand mijn vriend is en omgekeerd blijken volgens de Bijbel veel te eenvoudig.

Vriend en vijand zijn volgens de Bijbel geen politieke etiketten maar gevaren omdat in beide gevallen de liefde ontbreekt. Uiteindelijk is het in dit verhaal Jochanan die zich ontfermt over losgeslagen slachtoffers van de oorlog. Daar spreekt de liefde voor de mensen een rol. Niet dat het de oorlog beëindigd en vrede laat komen maar het brengt hem wel op wegen waar de bescherming van deze slachtoffers hen ook rust en vrede zou kunnen brengen. Ook wij mogen in de ingewikkelde oorlog die nu woedt wat meer nadenken over de uiteindelijke oplossing. Of de dictator moet vluchten of niet, ook zijn land verdient rust en vrede en een deel van de welvaart van de wereld.

Dood ons niet

Jeremia 41:1-10

In de zevende maand kwam Jismaël, de zoon van Netanja, de zoon van Elisama, een hoge ambtenaar die tot de koninklijke familie behoorde, samen met tien mannen naar Mispa om Gedalja te bezoeken, de zoon van Achikam, de zoon van Safan. Terwijl ze een maaltijd hielden, 2 sprongen Jismaël en de tien mannen op en vermoordden Gedalja, de man die door de koning van Babylonië als gouverneur was aangesteld. 3 Jismaël liet ook de Judeeërs die bij Gedalja in Mispa waren en de daar gelegerde Chaldeeën vermoorden. 4 De dag na de moord op Gedalja – niemand wist er nog van – 5 kwamen er tachtig mannen uit Sichem, Silo en Samaria met afgeschoren baard en gescheurde kleren. Ze hadden hun lichaam gekerfd en hadden graanoffers en wierook bij zich om die naar de tempel van de HEER te brengen. 6 Jismaël, de zoon van Netanja, kwam hun vanuit Mispa huilend tegemoet. Bij hen aangekomen zei hij: ‘Gedalja, de zoon van Achikam, heet u welkom.’ 7 Maar zodra ze in de stad waren, slachtten Jismaël en zijn mannen hen af. Hun lijken gooiden ze in een waterkelder. 8 Tien van hen zeiden: ‘Dood ons niet, wij hebben voorraden in het veld verborgen: tarwe, gerst, olijfolie en vruchtenstroop.’ Deze tien liet Jismaël ongemoeid, zodat ze niet net als de anderen werden vermoord. 9 Jismaël had de lijken van zijn slachtoffers in een grote waterkelder gegooid. Het was de kelder die koning Asa had laten uithakken toen er oorlog met koning Basa van Israël dreigde. Die werd helemaal gevuld met lijken. 10 Jismaël voerde de rest van de bevolking als gevangenen weg uit Mispa: de koningsdochters en de mensen die nog in Mispa overgebleven waren en over wie Gedalja, de zoon van Achikam, als gouverneur was aangesteld door Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht. Hij wilde met hen de Jordaan oversteken en naar Ammon gaan. (NBV21)

De vriend van mijn vijand is mijn vijand. Hoe de haat van de ene mens tegen de andere misschien te begrijpen is maar dat geweld als antwoord daarop altijd verkeerd is wordt in het gedeelte dat we vandaag lezen nog eens extra onderstreept. Er is een feestdag in Juda, een vastendag. Dan komt een lid van het Koninklijk Huis van Juda naar de tijdelijke hoofdstad Mispa. Deze Jisraël neemt een hofhouding van 10 mannen mee. Hij gaat op bezoek bij Gedalja, door de Koning van Babel aangesteld als hoofd van Juda. Zoals gebruikelijk wordt een maaltijd aangericht, een teken van vreedzaam met elkaar omgaan. Dan springen de tien mannen van Jismaël op en vermoorden iedereen die een relatie met Babel had.

Een moordaanslag als deze is ten tijde van een oorlog niet helemaal zonder gevaar voor de aanslagers. Daar wordt een groep van tachtig pelgrims het slachtoffer van. Zij kwamen uit de andere delen van het voormalig Israël, het Koninkrijk van David. ze waren in de rouw. Het afgescheiden Koninkrijk Israël was al eerder veroverd en de bevolking in ballingschap weggevoerd. Nu Juda ook gevallen was hield het volk Israël als het ware op te bestaan. En de pelgrims in de rouw keerden weer terug naar het enige dat hen was overgebleven, de leer van Mozes en de Tempel in Jeruzalem. Die Tempel was weliswaar verwoest maar op de puinhopen er van konden ook offers worden gebracht. Jismaël liet ze gevangen nemen om ze uit te moorden.

Een tiental smeekte voor hun leven en vertelden dat ze een behoorlijke oogst hadden verstopt. Hoewel de God van Israël zelfs Sodom had willen sparen als daar tien rechtvaardigen aanwezig waren geweest liet Ismaël de andere zeventig pelgrims ombrengen en slechts de tien die wilden delen van hun bezit in leven. Neemt Jismaël dan de macht over, als bevrijder van Juda? Niks er van. Hij neemt de overige bevolking gevangen en voerde ze af naar Ammon. Zoals het verteld wordt kun je niet anders denken dan dat hij de gevangenen tot slaaf had gemaakt en wilde verkopen. Het volk was ten onder gegaan in geweld omdat zij zich hadden afgekeerd van de God van Israël. Slechts zij die wilden delen van wat ze hadden mochten in leven blijven. Ook in de oorlogen waar wij weet van hebben wachten de slachtoffers op hen die weten te delen. Pas dan kunnen ze overleven, ook vandaag nog.

 

Tussen leeuwen

Psalm 57

1 Voor de koorleider. Op de wijs van Verdelg niet. Van David, een stil gebed, toen hij voor Saul was gevlucht in een spelonk. 2 Wees mij genadig, God, wees mij genadig, want bij U is mijn leven geborgen. In de schaduw van uw vleugels zal ik schuilen, tot het doodsgevaar is geweken. 3 Ik roep tot God, de Allerhoogste, tot God, die mij beschermt. 4 Uit de hemel zal Hij hulp sturen, wie mij bedreigt wordt smadelijk verjaagd. sela Ja, God stuurt mij zijn liefde en trouw. 5 Tussen leeuwen moet ik liggen, tussen dieren die mensen verslinden, hun tanden zijn speren en pijlen, hun tong is een geslepen zwaard. 6 Verhef u boven de hemelen, God, laat uw glorie heel de aarde vervullen. 7 Ze hadden een net op mijn weg gespannen om mij ten val te brengen, ze hadden voor mij een kuil gegraven, maar vielen er zelf in. sela 8 Mijn hart is gerust, o God, mijn hart is gerust, ik wil voor U zingen en spelen. 9 Ontwaak, mijn ziel, ontwaak met harp en lier, ik wil het morgenrood wekken. 10 U, Heer, zal ik loven onder de volken, over U zingen voor alle naties. 11 Hemelhoog is uw liefde, tot aan de wolken reikt uw trouw. 12 Verhef u boven de hemelen, God, laat uw glorie heel de aarde vervullen. (NBV21)

Er zijn van die omstandigheden waarin het voelt alsof er een mes door je hart gaat. Ziekte, werkloosheid, oorlog, onderdrukking noem maar op, we kunnen ons er allemaal wel iets bij voorstellen. In de loop van de eeuwen zijn er altijd liederen geschreven om mensen de gelegenheid te geven die omstandigheden een plaats te geven, om er mee verder te kunnen in het leven. De Psalm die we vandaag meezingen uit het boek van de Psalmen is zo’n lied. In het Hebreeuws staat het er ook boven: Miktam, de juiste vertaling er van kennen we niet maar het heeft iets met inscriptie te maken, of kleinood zoals Luther vertaald, maar reken maar dat samen met de uitroep “verdelg niet” het de bedoeling heeft het letterlijk doorboren van je hart tegen te gaan.

Het is dan ook wat, die omstandigheden die de dichter van de Psalm door het hart snijden. David wordt hier genoemd in een verhaal dat in de boeken van Samuël wordt verteld. David had Goliath verslagen en was als jonge harpspeler, als musicus naar het hof van Saul ontboden om daar de Koning met zijn muziek rust te geven, te kalmeren als deze zich zal op te winden over al de oorlogen die gevoerd moest worden. Ook David kon de oorlog aan tegen de buurvolken die Israël steeds kwamen leegroven. Maar Saul was jaloers geworden en David had moeten vluchten. Hij was een ordinaire bendeleider geworden in de woestijn die zich schuil moest houden voor zijn koning. Samen met zijn manschappen had hij zich in een spelonk moeten verbergen.

Maar juist in die ellendige omstandigheden trekt de God van Israël met je mee. Daar zingt deze Psalm van. Het hart wordt gevormd door een uitspraak die bij ons een spreekwoord is geworden: “wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in”. Koningen die alleen zichzelf kunnen zien, die geen andere machten naast zich dulden worden tot dictators en krijgen vroeg of laat het hele volk tegen zich. In de Oekraïne zien we dat van dag tot dag. De liefde en het recht zullen vrede brengen, God brengt uitkomst zeggen we dan op z’n Bijbels. Maar het zegt ook dat we onder alle omstandigheden vast moeten houden aan het heb uw naaste lief als uzelf. Dat was wat Jezus van Nazareth ons ook heeft voorgeleefd. Het volk Israël herkende in die manier van leven de regeringsperiode van Koning David, wij kennen het als de liefde tot gids maken op ons dagelijks levenspad. Welke omstandigheden ons ook overkomen, dat kunnen we volhouden, elke dag opnieuw ook vandaag weer.

Geen sprake van

Jeremia 40:7-16

7 De bevelhebbers van het leger en de manschappen die zich nog schuilhielden, hoorden dat de koning van Babylonië Gedalja, de zoon van Achikam, tot gouverneur had aangesteld en dat hij hem had belast met de zorg voor een deel van de armsten van het land, mannen, vrouwen en kinderen die niet als ballingen naar Babel waren gevoerd. 8 De bevelhebbers zochten Gedalja in Mispa op: Jismaël, de zoon van Netanja, Jochanan en Jonatan, de zonen van Kareach, Seraja, de zoon van Tanchumet, de zonen van Efai uit Netofa, en Jezanja, de zoon van een man uit Maächa, allen met hun mannen. 9 Gedalja bezwoer de bevelhebbers en hun mannen: ‘Wees niet bang om de Chaldeeën te dienen. U kunt in het land blijven wonen, en zolang u de koning van Babylonië dient zal het u goed gaan. 10 Ikzelf blijf in Mispa wonen om u bij de Chaldeeën te vertegenwoordigen. U moet de druiven, zomervruchten en olijven inzamelen en opslaan. Ga in de steden wonen die u nog in bezit hebt.’ 11 Toen de Judeeërs in Moab, Ammon, Edom en andere landen hoorden dat de koning van Babylonië een deel van de Judeeërs in het land had laten blijven en dat hij Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, tot hun gouverneur had benoemd, 12 keerden ze uit alle plaatsen waarheen ze verdreven waren naar Juda terug. Nadat ze Gedalja in Mispa hadden bezocht, oogstten ze zeer veel druiven en zomervruchten. 13 Jochanan, de zoon van Kareach, en een aantal bevelhebbers van het leger die zich voordien hadden schuilgehouden, kwamen naar Mispa 14 en zeiden tegen Gedalja: ‘Weet u dat Jismaël, de zoon van Netanja, er door koning Baälis van Ammon op uit is gestuurd om u te vermoorden?’ Maar Gedalja geloofde hen niet. 15 Jochanan stelde hem in het geheim voor: ‘Laat mij Jismaël, de zoon van Netanja, doden; niemand zal ook maar iets vermoeden. Hij mag u niet vermoorden. Dan zouden immers alle Judeeërs die zich bij u aangesloten hebben weer verstrooid worden en zou wat er van Juda nog over is te gronde gaan.’ 16 Maar Gedalja antwoordde Jochanan: ‘Geen sprake van; wat u over Jismaël zegt is een leugen!’

Er is een sprookje dat gaat over een krekel en een mier waarbij de mier voedsel verzameld voor de winter en de krekel viool speelt en geniet van de zomer maar in de winter honger moet lijden. Sparen voor schrale tijden is dus een goed advies. Nu is die Gadalja uit ons verhaal aangesteld om ook de zorgen voor de allerarmsten. Die hadden weer de beschikking over wijngaarden en akkers. Tijd om feest te vieren zou je zeggen. Maar het beleg van Jeruzalem had een zware belasting op de voedselvoorraad betekend. Landbouw is in tijden van oorlog vaak onmogelijk, de armen in de wereld zullen zeker lijden onder de oorlog in Oekraïne omdat de oogsten van graan en zonnebloemen te vaak onmogelijk is door de oorlog. De raad van Gedalja om de druiven, zomervruchten en olijven te verzamelen en op te slaan voor de winter is dus heel verstandig.

Zoals altijd gaf de oorlog tussen Babel en Juda een heleboel vluchtelingen. Naar bijna alle landen rondom Juda waren burgers gevlucht. Nu hoorden ze dat de allerarmsten in het land hadden mogen blijven en dat er zelfs een landgenoot tot gouverneur was benoemd. Die Gedalja stelde zich niet op als onderdrukker maar ging direct zorgen voor de armen. Dat gaf moed. De tijden van oorlog en geweld lijken voorbij en de vluchtelingen keerden terug. Ze melden zich bij Gedalja en gingen aan het werk op de verlaten akkers. De oogst was boven verwachting. Vervolgens kwamen er ook nog soldaten te voorschijn. Guerrillaleiders die zich schuil hadden gehouden tot de vijand was verdwenen. Het laatst melde Ismaël zich die van Koninklijke bloede was.

Die militairen vormden ook een groep die Gedalja raad kon geven. Ze waarschuwden Gedalja dat een van de koningen van de omringende volken iemand er op uit had gestuurd Gedalja te doden. De aanstelling van Gedalja onder bescherming van Babel was voor een aantal buurvolken een tegenvaller. Elders in de Bijbel wordt hen verweten dat ze lachten toen Juda in ballingschap was weggevoerd. Een vruchtbaar buurland lag voor het grijpen. Daar grepen ze dus naast. Gedalja geloofde echter niet dat zijn leven gevaar liep. Zijn dood zou weer onrust en angst in het land tot gevolg hebben en daar werden de armsten het eerst slachtoffer van. Tot zover het verhaal van vandaag. Hoe het verder gaat horen we later. Voor nu betekent ook de oorlog waar wij mee te maken hebben dat we moeten zorgen dat de armsten in de wereld gevoed blijven worden. Nu al dreigen er forse hongersnoden. De bestrijding er van is ook aan ons.

Uw boeien maak ik los

Jeremia 40:1-6

1 De HEER richtte zich tot Jeremia nadat Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, hem in Rama had vrijgelaten. Hij had Jeremia daar geboeid aangetroffen onder de ballingen van Jeruzalem en Juda, die naar Babel zouden worden gevoerd. 2 De commandant van de lijfwacht nam Jeremia apart en zei: ‘De HEER, uw God, heeft Juda dit onheil aangekondigd, 3 en de HEER heeft gedaan wat Hij gezegd heeft, want jullie hebben tegen Hem gezondigd en niet naar Hem geluisterd. Daarom is dit alles jullie overkomen. 4 Maar uw boeien maak ik los. Als u wilt, kunt u met mij meegaan naar Babel. Ik zal u in bescherming nemen. Maar als u niet met mij mee wilt, doe het dan niet. Het hele land ligt voor u open; u kunt gaan en staan waar u wilt.’ 5 Toen Jeremia nog steeds niet wegging, zei Nebuzaradan: ‘Ga terug naar Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, die door onze koning als gouverneur over de steden van Juda is aangesteld. Ga bij hem te midden van uw volksgenoten wonen, of waar u maar wilt.’ De commandant van de lijfwacht gaf Jeremia voedsel en geschenken en liet hem gaan. 6 Jeremia ging naar Gedalja, de zoon van Achikam, in Mispa, en ging bij hem wonen, te midden van zijn volksgenoten die nog in het land waren overgebleven. (NBV21)

In Rama lag de aarts moeder Rachel begraven. Toen Herodes de Grote de kinderen van Bethlehem liet ombrengen klonk het dat Rachel klagend rondging in Rama. Nu is dat een verzamelplaats. Net als een grote kudde vee zijn de inwoners van Jeruzalem verzameld. De mannen kunnen geen strijd meer leveren tegen de vijand want zij zijn geboeid. Ook Jeremia was geboeid als een van de mannen van Jeruzalem die zich hadden verzet tegen de vijand. Maar in de ogen van de vijand klopte het niet. De commandant van de lijfwacht, een lid van het bestuur dat de Koning van Babel over Jeruzalem had aangesteld, had gehoord van Jeremia. Dat was een vijand van de Koning van Juda en dus een vriend van Babel, dus hij werd vrijgelaten.

De avonturen van Jeremia zijn opgeschreven door een secretaris, Baruch heette die. Het ging toch wat te ver om Jeremia als een soort landverrader te beschrijven. Een vriendje van de vijand. Alles wat Jeremia had gezegd was omdat hij een vriendje van God was. Hij had het volk willen behoeden voor de slachtoffers die gevallen waren, voor de vernedering die zij in Rama moesten ondergaan. Hij had het woord van de God van Israël aan het volk en zeker aan de Koning doorgegeven. Niet het vijand zijn maakte dat Jeremia vrijgelaten werd, maar het woord van God. In het gedeelte van vandaag lezen we dat zelfs de Heidenen, de vijanden van het volk, de macht van de God van Israël erkennen. Juda had zich afgewend van die God en die God had hen daarom niet kunnen beschermen.

Dat God Heidenen, ongelovigen, aanbidders van andere goden, gebruikt om zijn besluiten uit te voeren komt vaker in de Bijbel voor. Het is hier aan het begin van de ballingschap, het zal ook aan het eind van de ballingschap gebeuren als de Perzische Keizer Cyrus het bevel geeft om Jeruzalem en de Tempel weer te herbouwen. Maar zover is het nog niet. Jeremia gaat niet mee naar Babel maar blijft bij zijn landgenoten die verder de provincie Juda mogen besturen. De allerarmsten hebben we gelezen die nu weer hun akker hadden gekregen. Gedalja werd gouverneur en bij hem trekt Jeremia in. Opnieuw als raadgever van de machtigste in Jeruzalem. Wij leren dat we wat meer ontzag moeten hebben voor onze Klokkenluiders, die moeten worden beschermd tegen het leed dat hen nu nog wordt aangedaan.

Ik zal je laten ontkomen

Ik zal je laten ontkomen

Jeremia 39:11-18

11 Met betrekking tot Jeremia gaf koning Nebukadnessar van Babylonië aan Nebuzaradan, de commandant van zijn lijfwacht, de volgende opdracht: 12 ‘Neem hem onder je hoede, doe hem geen kwaad, maar willig zijn wensen in.’ 13 Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, Nebusazban, de rabsaris, Nergal-Sareser, de rabmag, en de andere hoge ambtenaren van de koning van Babylonië 14 lieten Jeremia uit het kwartier van de paleiswacht halen. Hij werd toevertrouwd aan Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, die hem naar huis bracht. Zo kwam Jeremia weer te midden van zijn volksgenoten te wonen. 15 Toen Jeremia nog in het kwartier van de paleiswacht gevangenzat, had de HEER tot hem gesproken: 16 ‘Ga naar de Nubiër Ebed-Melech en zeg tegen hem: Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik heb deze stad niet haar redding aangezegd, maar haar ondergang. Mijn woorden zal Ik nu waarmaken. Je zult het met eigen ogen aanschouwen, 17 maar jou zal Ik redden – spreekt de HEER. Je zult niet worden uitgeleverd aan de mannen die je vreest, 18 maar Ik zal je laten ontkomen. Je zult geen gewelddadige dood sterven, maar worden gespaard omdat je op Mij hebt vertrouwd – spreekt de HEER.’

Van medemenselijkheid zijn vele vormen. De meest eenvoudige is die waarin de vijand van jouw vijand jouw vriend is. Het is de grond waarop Jeremia uit gevangenschap wordt bevrijd en weer naar huis mag gaan. Het is een principe dat vaak helemaal geen grond heeft maar een verkeerde manier beoordelen. Jeremia was helemaal geen vijand van het Koninkrijk Juda. Integendeel. Hij wilde dat de Koning in leven bleef, dat het volk ongehinderd kon door gaan met leven. Dat het centrum van het leven de Tempel in Jeruzalem bleef. Daarvoor hadden zich moeten overgeven aan de Chaldeën. Dat klinkt mooi maar een overgave zonder gevecht levert ook geen overwinning op. Maar goed, Jeremia zal blij geweest zijn weer thuis te komen.

Een andere vorm van medemenselijkheid is die waarin je iemand helpt zonder er iets voor terug te krijgen. In sommige gevallen zelfs zonder acht te slaan op het gevaar dat je gaat lopen door te helpen. Wij kennen dat uit de Tweede Wereldoorlog toen mensen medemensen in huis namen omdat ze werden vervolgd en bedreigd. In het verhaal van Jeremia is dat die Nubiër, een buitenlandse Eunuch die werkte aan het hof van de Koning en de Koning had verteld dat Jeremia in een modderput was geworpen, hem er vervolgens uithaalde zonder dat de machthebbers het in de gaten hadden en naar de Koning bracht waar Jesaja onder betere omstandigheden gevangen werd gezet in het Paleis. Deze Nubiër kon ontsnappen en mocht ook naar huis.

Beide vormen van medemenselijkheid kennen wij bij de zogenaamde klokkenluiders. Mensen die misstanden in hun bedrijf en organisatie aan de orde stellen. Hun doel is niet er rijker van te worden of iets dergelijks, maar het doel is het bedrijf of de organisatie te bevrijden van het kwaad dat ze gezien hebben. Dat wij geen God van Israël zijn blijkt wel uit het lot van Klokkenluiders. Zij worden vervolgd en ontslagen alsof ze zelf de bron zijn van het kwaad. Gelukkig hebben we het huis van Klokkenluiders die een zekere bescherming zouden kunnen brengen. De Bijbel leert ons dat zelfs die vervolging niet kan wegnemen dat Klokkenluiders niet voor hun leven hoeven vrezen. Zij volgen de weg van de God van Israël en die zal zorgen dat uiteindelijk alles goed komt. Dat neemt het lijden niet weg, dat zullen gelovigen in die God moeten doen.

De allerarmsten

Jeremia 39:1-10

1 – in het negende regeringsjaar van koning Sedekia van Juda, in de tiende maand, kwam koning Nebukadnessar van Babylonië met heel zijn leger bij Jeruzalem aan en sloeg het beleg voor de stad; 2 en op de negende dag van de vierde maand van het elfde regeringsjaar van Sedekia werd er een bres in de stadsmuur geslagen –, 3 namen de aanvoerders van de koning van Babylonië plaats in de Middenpoort: Nergal-Sareser, de simmagir, Nebusarsechim, de rabsaris, Nergal-Sareser, de rabmag, en de overige aanvoerders van de koning van Babylonië. 4 Toen koning Sedekia van Juda en de soldaten hen zagen, vluchtten zij. Ze verlieten ’s nachts de stad via de koninklijke tuin en de poort tussen de beide stadsmuren. De koning vluchtte in de richting van de Jordaanvallei, 5 maar het Chaldese leger zette de achtervolging in en haalde hem in op de vlakte van Jericho. Ze namen hem gevangen, brachten hem naar Ribla in het gebied van Hamat, naar koning Nebukadnessar van Babylonië, en die berechtte hem. 6 De koning van Babylonië liet daar zijn zonen en alle vooraanstaande burgers van Juda voor Sedekia’s ogen afslachten, 7 waarna hij hem de ogen liet uitsteken. Vervolgens werd Sedekia geboeid met bronzen ketenen, om naar Babel te worden weggevoerd. 8 De Chaldeeën staken het koninklijk paleis en de huizen van de bevolking in brand, en ze haalden de muren van Jeruzalem neer. 9 De mensen die nog in de stad waren overgebleven, werden door Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, als ballingen naar Babylonië gevoerd, evenals degenen die waren overgelopen, kortom iedereen die nog over was. 10 Slechts de allerarmsten van het volk, die niets bezaten, liet Nebuzaradan in Juda achter. Aan hen gaf hij de wijngaarden en de akkers. (NBV21)

Spannende verhalen uit een ver verleden. Jeruzalem valt en de Koning van Babel vestigt een nieuwe regering in de Middenpoort. De leden van die regering worden schijnbaar nauwkeurig benoemd. Maar het zijn namen die door Hebreeuws sprekenden bijna onuitspreekbaar zijn. De rangen en standen die er bij staan zijn in Juda helemaal onbekend. Wie de geschiedenisboekjes van Babel er op naziet raakt verbaasd want een aantal namen zijn niet terug te vinden en die rangen zitten toch ook was anders in elkaar. Maar de Bijbel is geen geschiedenisboek. Als je het leest zoals het er staat dan moet die regering door Babel benieuwd wel uit deftige hooggeplaatsten hebben bestaan. En de geschiedenisboekjes van Babel bevestigen dat, in de reeks die we lezen komt ook de Kroonprins van Babel voor, de nummer twee direct na de Koning.

Sedekia vlucht met zijn soldaten in de richting van Egypte. Dat was immers zijn bondgenoot. Die hadden zelfs een leger gestuurd dat de Chaldeën er nog even van weerhouden had de stad in te nemen. Dat leger was echter lang reeds weer naar huis gegaan. Sedekia werd dan ook op zijn vlucht gevangen genomen. De koning van Babelonië was zelf de rechter. Sedekia had onvoldoende oog gehad voor de macht van Babelonië. Hij zou de recht van zijn leven niets anders zien dan het bewijs van die macht. Zijn zonen en medebestuurders van Juda werden voor zijn ogen afgeslacht waarna zijn ogen werden uitgestoken. Geboeid werd hij als oorlogsbuit naar Babel gevoerd.

Was die koning van Babelonië nu zo slecht? Sedekia was een koning geweest die alles deed wat God verboden had. Vooral het verwaarlozen van de zorg voor de armsten, de weduwen en de wezen, was hem aangerekend door de profeet. Vrijwel terloops sluit dit gedeelte af met de mededeling dat de Koning van Babel een werktuig was geweest in de hand van de God van Israël. Elke familie hoorde elke vijftig jaar het land terug te krijgen dat Jozua aan de familie had toebedeeld. Die regel was nooit nagekomen. Nu kregen die families, zij die geen land hadden, hun land eindelijk weer terug. Zij mochten blijven en opnieuw beginnen. Dat geeft ook ons hoop. Wat slecht is is slecht en moet als slecht benomed worden. Uiteindelijk zal het toch goed komen en het recht haar loop hebben. Dat is de richting die ook ons gewezen wordt. Elke dag opnieuw.