De armen zijn altijd bij jullie

Marcus 14:1-11

1 De volgende dag zou het feest van Pesach en het Ongedesemde brood beginnen. De hogepriesters en schriftgeleerden zochten naar een mogelijkheid om hem door middel van een list gevangen te nemen en te doden. 2  Ze zeiden bij zichzelf: Tijdens het feest kan dat niet, want dan komt het volk in opstand. 3  Toen hij in Betanië in het huis van Simon-degene die aan huidvraat had geleden-aanwezig was bij een feestmaal, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten flesje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak het flesje en goot de olie uit over zijn hoofd. 4  Sommige aanwezigen zeiden geërgerd tegen elkaar: ‘Waar is deze verkwisting goed voor? 5  Die olie had immers voor meer dan driehonderd denarie verkocht kunnen worden, en dat geld hadden we aan de armen kunnen geven.’ Ze voeren tegen haar uit. 6  Maar Jezus zei: ‘Laat haar met rust, waarom vallen jullie haar lastig? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. 7  Want de armen zijn altijd bij jullie, en jullie kunnen weldaden aan hen bewijzen wanneer je maar wilt, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. 8  Wat ze kon, heeft ze gedaan: ze heeft mijn lichaam nu al met olie gebalsemd, met het oog op mijn begrafenis. 9  Ik verzeker jullie: waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’ 10  Toen ging Judas Iskariot, een van de twaalf, naar de hogepriesters om hem aan hen uit te leveren. 11  Toen zij dit hoorden, waren ze opgetogen en beloofden ze hem geld te zullen geven. En hij zon op een mogelijkheid om hem op een geschikt moment uit te leveren. (NBV)

Het zijn maar 11 verzen in het verhaal van wat wij tegenwoordig de Goede Week noemen maar ze zijn bijna allemaal van belang om het verband en daarmee de boodschap tussen al die verhalen te begrijpen. We waren de Goede Week zondag begonnen met de intocht van de Koning op een ezel in Jeruzalem. Vervolgens had die Koning van de vrede de handelaars uit de Tempel gemept. Daarmee had hij de autoriteiten van de Tempel uitgedaagd en tot het uiterste getergd. Die autoriteiten besloten dus om Jezus van Nazareth ter dood te brengen, of te laten brengen, als hij maar dood was. Maar hij was ook tot Koning uitgeroepen door al die mensen die met hem mee naar Jeruzalem waren gekomen om daar op de in de Tora voorgeschreven wijze het Paasfeest te vieren. Die nieuwe Koning ter dood te brengen voor het feest zou een opstand kunnen uitlokken en de Romeinen waren niet mis als het ging om een opstand te onderdrukken.

En dan gaat ons verhaal verder. Want een koning moet tot koning gezalfd worden, Christus betekent ook de gezalfde. Dat gebeurt dus niet in Jeruzalem maar in een dorp even buiten de stad, in Bethanië. Bethanië is overigens een Aramese naam die ook “huis van ellende” betekent. Daar was Jezus van Nazareth te gast bij Simon, een man die van huidvraat was genezen, ofwel die weer rein verklaard was. Daar was dus een vrouw die Jezus van Nazareth zalfde met kostbare olie. Maar moeten we de intocht als Koning nu serieus nemen? Op veel plaatsen staan in het land kerken en beelden die “Christus Koning” heten. Jezus van Nazareth en zijn volgelingen nemen het uitroepen van hem als Koning tijdens de intocht kennelijk niet zo serieus. De leerlingen vinden dat de olie beter had kunnen worden verkocht en het geld aan de armen gegeven. Jezus van Nazareth zelf accepteert de zalving als teken van zorg voor zijn lijk, alsof hij al gestorven was. Kennelijk was hij er zeer van overtuigd dat de hele beweging, om tot Koning van de Joden uitgeroepen te worden, uit zou lopen op zijn dood.

De armen waren er daarna ook nog wel. Ze zijn er nog steeds. Maar als Jezus van Nazareth en de andere leerlingen het niet serieus nemen hoe zou het dan ooit zover kunnen komen? Alleen een spontane volksopstand zou hem dat Koningschap kunnen opdringen. En omdat de autoriteiten een opstand verwachten voor het feest moest die opstand dus voor het feest worden uitgelokt. Daar zou Judas Iskariot voor zorgen. Hij zou er voor zorgen dat Jezus van Nazareth nog voor het feest gegrepen zou kunnen worden. Het zou een bittere teleurstelling voor hem worden. De samenleving is niet maakbaar en de koning van de vrede zou laten zien dat een gewelddadige opstand echt het laatste was dat hij zou willen veroorzaken. Ook voor ons geldt dus dat een opstand met geweld tegen de onderdrukkers van de armen niet in de rede ligt. Maar zorg voor de armen wordt ons zelfs hier in het verhaal over de kroning opgedragen. We hebben ze immers nog steeds bij ons, en daarmee blijven we de machthebbers, de inhalige ceo’s en bankdirecteuren aan het onrecht herinneren. Tot ook aan de armen recht wordt gedaan.

Eeuwig duurt zijn trouw

Psalm 118

1 Loof de HEER, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw. 2  Laat Israël zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’ – 3  het huis van Aäron zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw’ – 4 wie de HEER vreest, zeggen: ‘Eeuwig duurt zijn trouw.’ 5  In mijn nood heb ik geroepen: ‘HEER !’ En de HEER antwoordde, hij gaf mij ruimte.  6 Met de HEER aan mijn zijde heb ik niets te vrezen, wat kunnen mensen mij doen? 7 Met de HEER, mijn helper, aan mijn zijde, kijk ik op mijn haters neer. 8  Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mensen. 9 Beter te schuilen bij de HEER dan te vertrouwen op mannen met macht. 10 Alle volken hadden mij ingesloten- ik weerstond ze met de naam van de HEER – 11 ze sloten mij van alle kanten in- ik weerstond ze met de naam van de HEER – 12 ze sloten mij in als een zwerm bijen maar doofden snel als een vuur van dorens- ik weerstond ze met de naam van de HEER. 13 Jullie sloegen mij en ik viel, maar de HEER heeft geholpen. 14 De HEER is mijn sterkte, mijn lied, hij gaf mij de overwinning. 15  Hoor, gejubel om de overwinning in de tenten van de rechtvaardigen: de rechterhand van de HEER doet machtige daden, 16 de rechterhand van de HEER verheft mij, de rechterhand van de HEER doet machtige daden. 17 Ik zal niet sterven, maar leven  en de daden van de HEER verhalen: 18 de HEER heeft mij gestraft, maar mij niet prijsgegeven aan de dood. 19 Open voor mij de poorten van de gerechtigheid, ik wil binnengaan om de HEER te loven. 20  Dit is de poort die leidt naar de HEER, hier gaan de rechtvaardigen binnen. 21  Ik wil u loven omdat u antwoordde en mij de overwinning gaf. 22  De steen die de bouwers afkeurden is een hoeksteen geworden. 23 Dit is het werk van de HEER, een wonder in onze ogen. 24 Dit is de dag die de HEER heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen. 25 HEER, geef ons de overwinning, HEER, geef ons voorspoed. 26 Gezegend wie komt met de naam van de HEER. Wij zegenen u vanuit het huis van de HEER. 27  De HEER is God, hij heeft ons licht gebracht. Vier feest en ga met groene twijgen tot aan de horens van het altaar. 28U bent mijn God, u zal ik loven, hoog zal ik u prijzen, mijn God. 29 Loof de HEER, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw. (NBV)

We zingen vandaag één van de zogenaamde Hallel psalmen, Loof de Heer liederen. Psalm 118 hoort ook bij de maaltijd die het Joodse Volk houdt sinds de uittocht uit Egypte om de uittocht te herdenken en opnieuw te beleven. Die maaltijd is in de Christelijke traditie overgegaan op het Avondmaal als herdenking en het opnieuw beleven van de uittocht uit de dood waarin Jezus van Nazareth ons is voorgegaan. Een Psalm dus die het meer dan waard is om vlak voor Pasen te lezen maar ook samen te zingen. Het is een Psalm van stem en tegenstem, hier zingen verschillende groepen deelnemers aan de maaltijd elkaar toe. Je kunt hierbij denken aan de maaltijden die in of nabij de Tempel moesten worden gehouden rond de grote feesten van Israël. Zo’n maaltijd moest je houden met je familie, de dienaren van de Tempel, de mensen die bij je werkten, de armen uit je omgeving en de vreemdelingen die bij je waren. En dan zing je het eerste vers samen, het tweede vers door iedereen uit Israël, het derde vers door de dienaren van de Tempel en het vierde vers door iedereen die daar wil bij horen. Het vijfde en zesde vers zijn dan voor de armen, en zo gaat het door

Zo kun je verder lezen. Zingen zou je kunnen doen uit het boek van de Psalmen zoals dat in het Liedboek voor de Kerken is opgenomen. Ook daar is het stem en tegenstem. Samen zing je steeds het refrein “Zijn liefde duurt in eeuwigheid” en om de beurt, solo of in groepen zing je de overige regels van het couplet. Nu is het mooi om over voorspoed en vreugde te zingen maar het leven brengt ook tegenslag en ellende met zich mee. Ook daar zingt de Psalm over al lijkt het er op dat de zangers aan de Paasmaaltijd al die keren zijn vergeten dat ze tegenslag hadden, dat ze geen water hadden, bijna werden verslagen door vijanden, economische crises moesten overwinnen of te maken hadden met ziekten en ongevallen. Al die zaken staan in de Psalm wel genoemd, zeker in dit eerste gedeelte dat we vandaag lezen en wie verder zingt uit het Liedboek dan het eerste couplet zingt dan ook van de tegenslag die mensen overkomt.

Alleen vijanden kunnen worden weerstaan en bij tegenslag zet God je in de ruimte. Dat komt omdat gelovigen altijd blijven geloven dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komt. Een hemel en aarde waar de dood voorbij zal zijn. Dat is niet iets van een verre onbekende toekomst. De bevrijding begon met de uittocht uit de slavernij, de bevrijding voor Christenen begon met de opstanding uit de doden. In die geschiedenis mogen wij meedoen, dat geeft ruimte, ruimte om afstand te nemen van alle ongeluk en ellende die je overkomt. Je wordt bevrijdt van de gevolgen daarvan omdat je je handelen mag afstemmen op die nieuwe hemel en die nieuwe aarde. Daar zorgen mensen voor elkaar, daar offeren ze zich voor elkaar op. Dat mogen wij ook doen. Dan merken we dat we het leven als een geschenk hebben gekregen en dat we dat geschenk mogen vieren , elke dag weer. Dan is het elke dag Pasen, ook deze stille week met witte donderdag en goede vrijdag weer.

Een rovershol

Marcus 11:12-25

12 Toen ze de volgende dag uit Betanië vertrokken, kreeg hij honger. 13  Hij zag in de verte een vijgenboom die in blad stond en ging erheen in de hoop iets eetbaars te vinden, maar toen hij bij de boom gekomen was, vond hij geen vruchten; het was namelijk nog niet de tijd voor vijgen. 14  Hij zei tegen de boom: ‘Nooit ofte nimmer zal er nog iemand vruchten van jou eten!’ Zijn leerlingen hoorden dit.15  Ze kwamen in Jeruzalem. Hij ging de tempel binnen en begon iedereen die daar iets kocht of verkocht weg te jagen; hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver, 16  en hij liet niet toe dat iemand voorwerpen over het tempelplein droeg. 17  Hij hield de omstanders voor: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’18  De hogepriesters en de schriftgeleerden hoorden wat er gebeurd was en zochten naar een mogelijkheid om hem uit de weg te ruimen; ze waren bang voor hem, omdat het hele volk in de ban was van zijn onderricht. 19  Nadat de avond gevallen was, gingen Jezus en zijn leerlingen weg uit de stad.20  Toen ze ‘s morgens vroeg weer langs de vijgenboom kwamen, zagen ze dat hij tot aan de wortels verdord was.21  Petrus herinnerde zich het voorval en zei: ‘Rabbi, kijk, de vijgenboom die u vervloekt hebt, is verdord.’22  Jezus zei tegen hen: ‘Heb vertrouwen in God.23  Ik verzeker jullie: als iemand tegen die berg zegt: “Kom van je plaats en stort je in zee, ”en niet twijfelt in zijn hart, maar gelooft dat gebeuren zal wat hij zegt, dan zal het ook gebeuren. 24  Daarom zeg ik jullie: alles waarom jullie bidden en vragen, geloof dat je het al ontvangen hebt, en je zult het krijgen.25  Wanneer je staat te bidden en je hebt een ander iets te verwijten, vergeef hem dan, opdat ook jullie Vader in de hemel jullie je misstappen vergeeft.’(NBV)

Godsdienst, de dienst aan de God van Israël, en geld gaan niet samen. Toch ontkom je natuurlijk niet aan een zekere samenwerking. Een kerkgebouw moet onderhouden worden en de schilders en de dakdekkers moeten nu eenmaal ook leven. En in een gewone protestantse gemeente heeft een voorganger die de hele week rondgaat en de zieken en bejaarden bezoekt, trouwdiensten en begrafenissen leidt en op zondag ook nog preekt, ook recht op een salaris. Maar goed gaat het nooit. Of er wordt een te groot beroep gedaan op de gemeenteleden of er wordt te gemakkelijk verspild of niet goed begroot, goed gaat het nooit. De economie gaat minder, er komen steeds minder mensen in de kerk en steeds minder mensen geven minder geld. In het verhaal van vandaag gaat het nog erger. Niet alleen geeft de vijgenboom geen vruchten, de vijgenboom verdort zelfs helemaal, de tempel is verworden tot een marktplaats voor religie.

Geldwisselaars, offerdierenverkopers, het wemelt van mensen die een graantje meepikken van het religieus besef van de gemiddelde bezoekers. Ooit was de opdracht om als offer een maaltijd te houden, met mensen die dienst deden in de tempel, de levieten, met de armen en de vreemdelingen. Maar de levieten waren inzamelingen gaan houden voor hun levensonderhoud en de armen werd wijsgemaakt dat ze ook mee moesten betalen voor God. De vreemdelingen mochten er al helemaal niet meer komen. Jezus zwiept iedereen die er niet hoort de tempel uit. Dat moet een geweldige rel gegeven hebben. Als je zoiets doet voel je je natuurlijk ook heel sterk. Als iemand die zegt tegen een berg “Stort in de zee” en de berg doet het ook. Verzet tegen onrechtvaardigheid helpt. Maar de weerstand wordt ook groter. Al die mensen in onze samenleving die proberen ook samen met de vreemdelingen in ons midden een echte samenleving op te bouwen voelen zich steeds vaker bedreigd door de geweldige propaganda die TV programma’s maken voor de vreemdelingen angst die er bij een minderheid is.

Die TV programma’s doen dat onder het motto dat uiterst rechts ook gehoord moet worden maar niemand hoort ooit die grote hoeveelheid vrijwilligers die zich met taallessen, integratie in buurten, opvang van asielzoekers en rechtsbijstand bezig houden. Voor een echte rechtvaardige samenleving is nog veel werk te doen al geeft het moed te weten dat als je gelooft dat je het al ontvangen hebt je het ook zult krijgen. In de tijd van Jezus van Nazareth zullen sommigen gedacht hebben dat het hem in zijn bol geslagen is. De tijd voor vijgen was er nog niet eens en toch vervloekt hij de vijgenboom en wie wil er nu een berg verplaatsen. Handelaren uit de religie meppen helpt ook niet echt. Toch sterkt zo’n verhaal je bij het werken aan een nieuwe samenleving, hoe meer mensen er in slagen aan die samenleving samen vorm te geven hoe meer de angst voor het onbekende af zal nemen en vrede en gerechtigheid hun plaats weer zullen innemen. Vandaag dus maar weer aan die berg beginnen.

Maak het los

Marcus 11:1-11

1 Toen ze Jeruzalem naderden en in de buurt waren van Betfage en Betanië bij de Olijfberg, stuurde hij twee van zijn leerlingen vooruit. Hij zei tegen hen: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Zodra jullie er binnenkomen, zul je daar een ezelsveulen vastgebonden zien staan, dat nog nooit door iemand bereden is; maak het los en breng het hier. 3  En als iemand jullie vraagt waarom jullie dat doen, zeg dan: “De Heer heeft het nodig, hij zal het meteen weer terugsturen.”4  Ze gingen op weg en vonden een veulen dat buiten op straat bij een deur was vastgebonden en ze maakten het los. 5  Er stonden een paar mensen die vroegen: ‘Waarom maken jullie dat veulen los?’ 6  Ze zeiden wat Jezus hun had opgedragen te zeggen en de mensen lieten hen begaan. 7  Ze brachten het veulen naar Jezus en legden hun mantels op het dier en hij ging erop zitten. 8  Velen spreidden hun mantels uit op de weg, anderen spreidden takken met bladeren uit, die ze in het veld afhakten. 9  Allen die voor hem uit liepen of achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. 10  Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David. Hosanna in de hemel!’ 11  Hij trok Jeruzalem in en ging naar de tempel. Nadat hij alles in ogenschouw had genomen, ging hij-want het was al laat geworden-met de twaalf terug naar Betanië. (NBV)

Vandaag gaat het in het leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap, dat we hier volgen, over het feest van Palmpasen. In dat verhaal bereid men zich kennelijk voor op de komst van dat nieuwe koninkrijk dat al heel lang beloofd was. Ooit, in de woestijn, was er een richtlijn en een God die zeiden dat je moest delen wat je had met elkaar. Later in de loop van de geschiedenis was er een koning David die vanuit die instelling de vijanden versloeg en vrede in het land bracht en waren er profeten geweest die steeds weer riepen dat het volk van die weg af dwaalde en dat als men op die weg terugkeerde het rijk van vrede en recht zou komen. De profeet Zacharia had zelfs gezegd dat er een zachtmoedige koning van de vrede zou komen die niet hoog te paard omringt door soldaten zijn intocht zou doen maar op een ezelsveulen. Nu was daar die Jezus van Nazareth. Die had het ook steeds over dat Koninkrijk, dat niet een Koninkrijk zou zijn zoals we dat overal in de wereld tegenkomen.

De wereld kent een koninkrijk van macht en aanzien, van economische groei ten koste van de armen in de wereld, maar niet een koninkrijk van dienen, van zorg voor de armen. Marcus vertelt het verhaal van de intocht op een geheel eigen manier. Het begint al in Jericho als Jezus gevolgd door een grote menigte optrekt naar Jeruzalem. Onderweg kwamen ze een blinde tegen die Jezus begroette als Zoon van David, de komende koning dus. Dat had hij goed gezien en hij kon als ziende mee met de stoet. Toen ze nog maar een paar kilometer van Jeruzalem waren begon Jezus van Nazareth zijn eigenlijke intocht. De ezel werd gehaald. Ze kregen de ezel mee omdat, zoals uit de Griekse tekst de lezen is, de leerlingen in het midden lieten of de eigenaar, de Keizer of Jezus van Nazareth de ezel nodig hadden. Onder het zingen van Psalm 118 begon de tocht. Jezus van Nazareth gaat naar de plaats waar de leer van Mozes een centrale plek had gekregen, Jeruzalem.

De reis naar Jeruzalem werd een soort demonstratie, een met mantels versierde ezel, takken van de bomen, mantels op de grond en juichen voor het nieuwe Koninkrijk. Als je van die takken hoort denk je onwillekeurig aan het Loofhuttenfeest als er hutten van takken gebouwd worden als herinnering aan de reis door de woestijn. Dwars tegen de Romeinse bezetter wordt dat nieuwe rijk van David, het koninkrijk van vrede en recht alvast door de mensen uitgeroepen. Maar zo eenvoudig is het niet, er zal gewerkt moeten worden. Als het dus laat in de avond is geworden, en Jezus van Nazareth gezien heeft wat er van de Tempel echt is geworden, gaan ze weer terug. Vrede en recht vestigen zich niet op aarde als we er allemaal om juichen. Daarvoor is het werk van Jezus van Nazareth nodig geweest en onze navolging, ons werk voor de minsten van de aarde, elke dag opnieuw, ook vandaag weer.

Als zandkorrels aan de zee

Jozua 11:1-15

1 Toen Jabin, de koning van Hasor, van Israëls zegetocht hoorde, stuurde hij boden naar Jobab, de koning van Madon, naar de koningen van Simron en Achsaf 2  en naar de overige koningen van het noorden: het bergland, de Jordaanvallei ten zuiden van het Meer van Kinneret, het heuvelland en het kustgebied van Dor in het westen. 3  Het betrof de koningen van de Kanaänieten in het oosten en het westen, de Amorieten, de Hethieten, de Perizzieten, de Jebusieten in het bergland en de Chiwwieten aan de voet van de Hermon, in de streek van Mispa. 4  Die koningen trokken met hun legers ten strijde: het was een onafzienbare menigte soldaten, zo talrijk als zandkorrels aan de zee, met een groot aantal paarden en strijdwagens. 5  Al die koningen troffen elkaar bij de bronnen van Merom, waar ze hun kamp opsloegen. Daar kwamen ze samen om de strijd aan te binden tegen Israël. 6  Maar de HEER zei tegen Jozua: ‘Je hoeft niet bang voor ze te zijn. Ik zorg ervoor dat jullie ze morgen om deze tijd allemaal dood op de grond zien liggen. Dan moet je hun paarden de pezen doorsnijden en hun strijdwagens verbranden.’ 7  Jozua ging toen met zijn leger de strijd met hen aan. De Israëlieten verrasten hen in een plotselinge aanval bij de bronnen van Merom, 8  en de HEER leverde hen uit aan Israël. Ze brachten hun een nederlaag toe en achtervolgden hen tot aan Groot-Sidon, Misrefot-Maïm en de Mispevallei in het oosten. Ze doodden hen tot er niemand meer over was. 9  En Jozua deed wat de HEER hem had opgedragen: hij liet hun paarden de pezen doorsnijden en hun strijdwagens verbranden. 10 Op zijn terugtocht ging Jozua naar Hasor. Die stad was destijds de machtigste van al die koninkrijken en dus nam Jozua haar in en doodde hij de koning. 11  Hij doodde bovendien alle inwoners. De Israëlieten brachten iedereen die er woonde om, geen mens uitgezonderd. Jozua liet Hasor in vlammen opgaan 12  en daarna nam hij de steden van de andere koningen in. Hij nam hen gevangen en doodde hen, en doodde eveneens alle inwoners. Hij bracht iedereen om, zoals Mozes, de dienaar van de HEER, had opgedragen. 13  Maar Jozua liet alleen Hasor verbranden; alle andere, nu nog bestaande steden werden door de Israëlieten niet verbrand. 14  Van deze steden maakten ze de goederen en het vee voor zichzelf buit, ze doodden echter alle mensen. Ze roeiden de inwoners zonder uitzondering uit. 15 De HEER had dit aan zijn dienaar Mozes opgedragen, en Mozes had het aan Jozua opgedragen, en Jozua voerde het uit. Hij liet niets achterwege van wat de HEER aan Mozes had opgedragen. (NBV)

De helft van het land was met veel strijd ingenomen. Ze hadden geen soldaat verloren maar het volk van Israël was er ook niks mee opgeschoten. Ze zaten weer in het kamp bij Gilgal. En er waren nog een heleboel koningen over in Kanaän, elke stad had daar een eigen koning. Die koningen sloten nu een nieuw verbond met elkaar. Dit op initiatief van de machtigste koning van allemaal. Een geweldig leger werd bijeen gebracht, ontelbare soldaten, zo talrijk als de zandkorrels aan zee. Aan welke zee? Kennelijk aan de Rietzee want er waren weer paarden en wagens die het op het volk Israël hadden voorzien. En paarden en wagens kenden ze nog uit Egypte, die hadden hen achtervolgd toen het volk door de Rietzee trok. Maar de paarden en wagens gingen toen in het doodswater van de Rietzee ten onder. Nu hadden ze een ervaren leger dat de bevelen van de God van Israël uitvoerde. Angst was er niet bij, ze waren geen vluchtelingen meer, geen slaven meer, maar een volk met een God en een volk van die God. Zo konden ze hun vijanden verslaan.

De paarden en wagens komen in de Hebreeuwse Bijbel vaker voor. Ze staan altijd voor de zucht naar oorlog, voor het verlangen met geweld anderen tot slaven te maken. De God van Israël moet er niets van hebben, altijd wordt het volk opgeroepen om de paarden en de wagens te vernietigen, altijd klinkt die oproep bovenop de roep om de vijanden te verslaan. Jozua krijgt dat bevel in dit verhaal ook en Jozua snijd de pezen van de paarden door, dan worden ze kreupel. Je kunt ook lezen dat Jozua alle banden met Egypte, met de zucht naar oorlog, geweld en onderdrukking, doorsnijdt. Het volk van Israël is niet oorlogszuchtig, het is een volk dat in vrede wil leven en wil kunnen zorgen voor de weduwen en de wezen, de armen en de vreemdelingen die bij hen wonen. Het is een volk dat weet heeft van gastvrijheid, van delen met elkaar. Daar is hun godsdienst op gebouwd, zo willen ze hun samenleving inrichten.

Er wordt over dit stuk uit het boek Jozua wel eens geroepen dat het de Bijbel neerhaalt. Hele bevolkingen worden tot de laatste persoon uitgeroeid. Wie dit stuk als geïsoleerd van de rest van de Bijbel leest krijgt die indruk. Maar de voorgaande strijd tegen de volken in Kanaän die je in de boeken Rechters, Samuël en Koningen kan lezen doet toch anders vermoeden. Pas onder Koning David breekt de vrede aan waar het volk al die tijd naar heeft gesmacht. David neemt de steden in en vestigt er garnizoenen die moeten voorkomen dat de volken uit die steden steeds in opstand komen. Jozua begint eigenlijk met het wegnemen van het kwaad door in elk geval de Koningen verantwoordelijk te stellen voor het geweld dat tegen Israël wordt gebruikt en hen te berechten. Als wij op onze geschiedenis terug kijken dan zien we dat het eeuwen heeft geduurd voordat we zo ver zijn dat leiders van volken verantwoordelijk worden gehouden voor het geweld dat ze tegen anderen hebben gebruikt. We hebben een internationaal strafhof met onafhankelijke rechters. Toch moeten we nog leren de wereld er van te overtuigen dat hier ook echt gebruik van moet worden gemaakt. Dat is een Bijbelse opdracht die we vandaag ook uit het verhaal over Jozua kunnen leren.

Jozua liet geen mens in leven.

Jozua 10:29-43

29  Vervolgens trok Jozua met het hele leger van Makkeda naar Libna. Hij viel Libna aan, 30  en de HEER leverde ook die stad en haar koning aan Israël uit. Jozua doodde iedereen die er woonde, hij liet geen mens in leven. Met de koning van Libna deed hij hetzelfde als hij met de koning van Jericho had gedaan. 31  Vervolgens trok Jozua met het leger van Libna naar Lachis. Hij sloeg het beleg voor die stad en viel haar aan. 32  De HEER gaf Israël Lachis in handen; Jozua nam de stad in op de tweede dag van het beleg en hij doodde iedereen die er woonde, zoals hij in Libna had gedaan. 33  Horam, de koning van Gezer, kwam Lachis te hulp, maar Jozua versloeg hem. Hij doodde hem en zijn soldaten tot er niemand meer over was. 34  Vervolgens trok Jozua met het leger van Lachis naar Eglon. Ze sloegen het beleg voor die stad en vielen haar aan. 35  Ze namen Eglon in één dag in en doodden alle inwoners. Jozua bracht iedereen die er woonde om, zoals hij in Lachis had gedaan. 36  Vervolgens trok Jozua met het leger van Eglon naar Hebron. Ze vielen Hebron aan, 37  namen die stad in en doodden er evenals in Eglon de koning en alle inwoners. Jozua liet ook van de omliggende steden geen mens in leven, hij bracht iedereen om. 38  Op zijn terugtocht ging Jozua met het leger naar Debir. Hij viel die stad aan, 39  nam haar in en veroverde ook de omliggende steden. Hij doodde de koning en alle inwoners. De Israëlieten brachten iedereen om, Jozua liet geen mens in leven. Wat hij met Hebron en Libna en de koningen ervan had gedaan, deed hij ook met Debir en zijn koning. 40  Zo veroverde Jozua het volgende gebied: het bergland, de Negev, het heuvelland en de streek van de rotskloven. Hij liet geen enkele koning in leven, hij bracht iedereen die er woonde om, zoals de HEER, de God van Israël, had opgedragen. 41  Jozua trok van Kades-Barnea tot aan Gaza en van het hele gebied rond Gosen tot aan Gibeon, en hij doodde er iedereen. 42  Hij veroverde de gebieden van al die koningen op één veldtocht doordat de HEER, de God van Israël, voor Israël streed. 43  Daarna keerde Jozua met het leger terug naar het kamp bij Gilgal. (NBV)

Wat win je eigenlijk met een oorlog? Wat levert een succesvolle veldtocht je op? We lezen vandaag een verhaal over een succesvolle veldtocht van Jozua. Een groot veldheer. Niemand wilde het land dat overvloeide van melk en honing delen met de woestijnzwervers, maar ze werden allemaal overwonnen en uitgeroeid. En dan? Dan niks. Dan ben je weer net zo ver als je begon. Dan gaat dat hele succesvolle leger weer naar het eerste kamp dat ze als volk hadden opgeslagen, naar Gilgal. In onze dagen zien we dat ook. De troepen worden na een hevige en toch wel succesvolle oorlog teruggetrokken uit Afghanistan en uit Irak. En dan? En nu? Er wordt nog steeds net zo hard gevochten als voorheen. Individuele krijgsheren en opstandelingen hadden zich verenigd en voorzien van een aanlokkelijke slogan: De Islamitische Staat. We zijn weer net zo ver als voorheen. Net als het volk Israël. Wij menen rechtvaardige oorlogen gevoerd te hebben, Israël zo vertelt het verhaal had de God van Israël aan haar zijde. Maar alle bloedvergieten brengt je gewoon weer terug waar je begonnen was.

Is dit nu een historisch verslag van de veldtocht? Dat zou merkwaardig zijn. Wij herkennen niet alle steden en plaatsen die worden genoemd. Maar er is één streek die bijbelgetrouwe gelovigen gelijk herkennen. Dat is het land Gosen. Het hele gebied rond het land Gosen tot aan Gibeon wordt ingenomen. Maar Gosen ligt in de Nijldelta. Dat was het land dat niet door de God van Israël maar door de Farao aan het volk was gegeven. Daar waren ze tot slaven gemaakt, daar waren ze uitgetrokken uit het land van de dood, door de Rietzee, op dezelfde manier waarop ze nu door de Jordaan waren getrokken. Het verhaal is dus niet een historisch verslag maar een waarschuwing. Ook al heb je de God van Israël aan je kant, ook al vecht je een rechtvaardige oorlog, de dreiging van slavernij is er altijd. Slavernij aan de machten en krachten die zich aan jou spiegelen. Machten en krachten die ook hun oorlog en opstand kunnen overgieten met een saus van godsdienst en gerechtigheid. Die net als jij zich de opdracht kunnen toemeten alle tegenstanders uit te roeien. Met die opdracht kom je geen stap verder.

De steden die worden genoemd zijn niet allemaal bekend. De namen waarmee de steden zijn aangeduid zijn in de loop van eeuwen waarin het verhaal werd doorverteld langzaam aan veranderd. Over sommige steden bestaat zelfs verwarring. Hebron bijvoorbeeld wordt later nog een keer door Kaleb, de medestander als verspieder van Jozua, veroverd voor zijn familie. Het heeft een bijzondere positie. Het zou de Koningsstad van David worden, die later Jeruzalem tot hoofdstad van het verenigde noord en zuid rijk zou maken. Jeruzalem wordt dus ook in dit verhaal niet genoemd. Er zal eerst een koning naar Gods hart moeten komen voor die bijzondere stad kan worden ingenomen. Jeruzalem heeft in dit verhaal dus eigenlijk al een bijzondere positie. Het is niet een stad die je verovert zonder dat het ergens op uit loopt. In Jeruzalem zal de Tabernakel, de tent der ontmoeting haar definitieve bestemming vinden. Daar zal die bijzondere tent door een tempel worden opgevolgd. Wie dit verhaal leest mag vragen, waar is Jeruzalem, het antwoord is dat het nog moet komen. Het verslaan van vijanden is nog iets heel anders dan het opbouwen van een land volgens de aanwijzingen van de God van Israël, daar mogen wij ook elke dag aan denken.

Blijf vastberaden en standvastig

Jozua 10:16-28

16  De vijf koningen waren gevlucht en hadden zich in een grot bij Makkeda verscholen. 17  Toen Jozua hoorde dat ze daar waren ontdekt, 18  gaf hij bevel die grot met grote stenen af te sluiten en er een wachtpost bij te zetten. 19  ‘Maar het leger mag hier niet blijven, ‘zei hij. ‘Ga de vijand achterna. Vernietig wat er nog van over is. Laat ze niet ontkomen naar hun steden nu de HEER, jullie God, ze aan jullie heeft overgeleverd.’ 20-21 En het leger van Israël keerde pas terug naar Jozua, naar de legerplaats bij Makkeda, nadat het de vijand vernietigend verslagen had, tot de laatste man, en nadat de paar vijanden die nog konden vluchten, waren ontkomen in hun vestingsteden. Van Israël was geen enkele soldaat ook maar een haar gekrenkt. 22  Nadat het leger was teruggekeerd, beval Jozua: ‘Haal die vijf koningen uit de grot en breng ze bij me.’ 23  Zijn bevel werd uitgevoerd, de vijf koningen werden bij Jozua gebracht: de koningen van Jeruzalem, Hebron, Jarmut, Lachis en Eglon. 24  Jozua liet het hele leger aantreden en riep de aanvoerders naar voren, de mannen die hem in de strijd ter zijde hadden gestaan. ‘Zet jullie voet op de nek van die koningen, ‘beval hij hun. Nadat ze dit hadden gedaan, 25  zei hij: ‘Wees niet bang en laat je door niets ontmoedigen, blijf vastberaden en standvastig. De HEER zal met alle vijanden die jullie nog moeten bevechten hetzelfde doen als met deze koningen.’ 26  En met die woorden sloeg Jozua de vijf koningen dood, waarna hij hen aan vijf bomen liet ophangen. Daar hingen ze tot de avond. 27  Bij zonsondergang gaf Jozua bevel hen van de bomen te halen, hen in de grot te gooien waarin ze zich hadden verscholen en die met grote stenen af te sluiten. Die stenen liggen er tot op de dag van vandaag. 28 Jozua had op dezelfde dag Makkeda ingenomen en de koning en alle inwoners gedood. Hij bracht iedereen die er woonde om, hij liet geen mens in leven. Met de koning van Makkeda deed hij hetzelfde als hij met de koning van Jericho had gedaan. (NBV)

Bondgenootschappen hebben weinig nut en leiden meestal tot zelfoverschatting. Een les die het volk Israël te leren had in de aanloop naar de ballingschap en een les die ze zouden moeten trekken uit de ballingschap. Het verhaal van Jozua is daarbij zeer behulpzaam. Jozua is de tegenstander van een verbond van maar liefst vijf koningen. Vijf koningen die een bondgenoot van Israël bedreigden. Niet dat Koningen zelf gaan vechten, dat laten ze aan het gewone volk over. De vijf koningen hadden zich verstopt in een grot, zoals eens David zich had verstopt in een grot toen hij op de vlucht was voor Saul. Jozua liet ze daar opsluiten. Eerst moest hun leger in de pan worden gehakt en op de vlucht worden gejaagd. De vluchtende soldaten worden in dit verhaal met rust gelaten, zij mogen vluchten naar hun steden. Natuurlijk mogen de soldaten van Israël hun vijanden niet laten ontkomen. Een al te slappe houding zou dat leger wellicht inspireren tot een herhaling van de oorlog.

Maar er vluchten toch genoeg soldaten naar hun steden. Het leger van Israël trok na de strijd terug naar het legerkamp dat inmiddels bij die grot van de Koningen was opgeslagen. Daar werden de Koningen vernederd. Zij waren het symbool voor hun koninkrijken en door de laars op de nek van de overwonnen koning te plaatsen werd de onderwerping en de verovering van hun koninkrijken uitgedrukt en bijna ritueel duidelijk gemaakt. Dan laat Jozua de Koningen ophangen aan vijf bomen. Een gruwelijk beeld. Daar hangen ze de rest van de dag. Overeenkomstig de Tora worden ze tegen de avond van de bomen afgehaald en terug in hun vluchtgrot geworpen, dood. De grot afgesloten van stenen en dat was het. Maar ook dit verhaal over een bestraffing is een les. Het was een les voor het volk niet de zwakken, de gewone mensen te straffen voor de daden van hun leiders. Een les die we ook nu nog kunnen trekken. Na de eerste wereldoorlog werden op het Duitse volk zulke strenge lasten gelegd dat het wel tot een tweede oorlog moest leiden. Er zijn mensen die vinden dat ook de gewone mensen in Griekenland het te zwaar krijgen als gevolg van de daden van de rijken en de machtigen in hun land.

Het was ook een les voor Koning Saul. Toen die eindelijk de vaste vijand van Israël, Amelek had overwonnen liet hij het hele volk ombrengen, behalve de koning. Voor die koning had hij een losgeld willen vragen. Maar de overwinningen van Israël komen voort uit het verbond met de God van Israël en die had bevel gegeven de Koning te doden en het volk ongemoeid te laten. Het was toen Samuël geweest die de Koning van Amelek doodde. In dit verhaal van Jozua wordt het bevel van de God van Israël gevolgd. Zoals Mozes aan Jozua had opgedragen waren de volken van Kanaän overwonnen. Wie niet wilde delen van een land dat overvloeide van melk en honing moest uit dat land worden verdreven. Met wie zich niets gelegen wilde laten aan de Tora mocht men geen verbond aangaan, Israël kon wel eens andere goden gaan nalopen op grond van een verbond met vreemde volken. Het volk van Gibeon zou uiteindelijk het hout hakken voor de offers bij de Tempel en het water halen voor de rituele wassingen. Jozua deed wat Mozes opdroeg, Mozes voerde het bevel van God uit en zo werd het beloofde land het land Israël. Voor ons alle reden om onze bondgenootschappen en onze wijze van oorlogvoeren nog eens op een rij te zetten en er het licht van de Tora over te laten schijnen.

Red ons

Jozua 10:1-15

1 Toen Adonisedek, de koning van Jeruzalem, hoorde dat Jozua Ai had ingenomen en alle inwoners had gedood, dat hij met Ai en de koning van die stad hetzelfde had gedaan als met Jericho en zijn koning, en dat de inwoners van Gibeon een vredesverdrag met Israël hadden gesloten en in hun midden woonden, 2  toen werden hij en zijn volk doodsbang. Gibeon was namelijk even groot als de koningssteden, zelfs nog groter dan Ai, en de mannen die er woonden waren buitengewoon dapper. 3  Koning Adonisedek stuurde boden naar Hoham, de koning van Hebron, Piram, de koning van Jarmut, Jafia, de koning van Lachis, en Debir, de koning van Eglon. Hij vroeg hun: 4  ‘De inwoners van Gibeon hebben een vredesverdrag met Jozua en Israël gesloten. Kom me te hulp, dan kunnen we ze samen verslaan.’ 5  De vijf Amoritische koningen sloten zich aaneen. Zij, de koningen van Jeruzalem, Hebron, Jarmut, Lachis en Eglon, trokken met hun legers ten strijde tegen Gibeon, sloegen het beleg voor die stad en voerden er aanvallen op uit. 6  De Gibeonieten stuurden toen een bode naar het kamp bij Gilgal. Ze smeekten Jozua: ‘Laat ons niet in de steek, kom snel naar ons toe om ons te helpen. Red ons, want de Amoritische koningen uit de bergen hebben zich allemaal tegen ons aaneengesloten.’ 7 Hierop trok Jozua met zijn hele leger, geen enkele soldaat uitgezonderd, vanuit Gilgal ten strijde. 8  De HEER zei tegen hem: ‘Je hoeft voor die koningen niet bang te zijn, want ik lever ze aan je uit. Geen van hen zal tegen je kunnen standhouden.’ 9  Jozua wist de vijand vanuit Gilgal in één nachtelijke mars te bereiken, en hij verraste hem in een plotselinge aanval. 10  Toen de soldaten van de vijand het leger van Israël zagen verschijnen, zaaide de HEER paniek in hun gelederen, zodat de Israëlieten hun bij Gibeon een zware nederlaag konden toebrengen. Ze achtervolgden hen tot aan de pas van Bet-Choron, en nog verder-ja, ze sloegen hen zelfs vlak voor Azeka en Makkeda nog neer. 11  Toen hun vijanden de pas van Bet-Choron afvluchtten, wierp de HEER vanuit de hemel grote hagelstenen op hen, tot aan Azeka toe. Er stierven meer soldaten door die hagelstenen dan door de zwaarden van de Israëlieten. 12  Want op die dag, de dag dat de HEER de Amorieten aan Israël overleverde, had Jozua gebeden tot de HEER. In aanwezigheid van Israël sprak hij: ‘Zon, sta stil boven Gibeon, maan, blijf staan boven de vlakte van Ajjalon.’ 13  En de zon stond stil en de maan bleef staan, tot Israël zijn vijanden had afgestraft.  Dit staat opgetekend in het Boek van de Oprechte. De zon bleef een volle dag boven aan de hemel staan voordat ze onderging. 14  Het is voor noch na die dag ooit voorgekomen dat de HEER op die manier gehoor gaf aan de bede van een mens, maar de HEER streed dan ook voor Israël. 15 Na deze overwinning keerde Jozua met het hele leger terug naar het kamp bij Gilgal. (NBV)

Er zal gevochten moeten worden om het verlies van Kanaän, het land dat overvloeide van melk en honing, te voorkomen. Dat is de overtuiging van de Koningen van Kanaän, de koning van Jeruzalem voorop. Ze hadden een verbond gesloten om te voorkomen dat die woestijnzwervers uit dat kamp bij Gilgal zich over het land zouden verspreiden en daar de boventoon zouden gaan voeren. Jericho was zo’n beetje zelf in elkaar gevallen, Ai was niet zo’n grote stad geweest en daar hadden ze kunnen overwinnen, maar Gibeon was zo groot als een echte koningsstad en die had een verbond gesloten met Israël. Er was dus al een sluipende verovering van Kanaän aan de gang en ook al bleef dat volk in hun kamp in Gilgal de dreiging werd steeds groter. Zo werkt dat dus, we scheppen ons een angst voor het vreemde, voor vreemdelingen en uiteindelijk maken we onze angst zo groot dat we die om moeten zetten in agressie. Door de hele geschiedenis heen zien we dat patroon dat ons met name door de machtigen en rijken wordt voorgehouden. Zo’n overloper als Gibeon moet dus bestraft worden en zonder dat de zogenaamde helden van Gibeon iets misdaan hebben trekken de legers van de coalitie van Kanaän op naar Gibeon.

Het verdrag tussen Israël en Gibeon houdt in dat Israël Gibeon zou beschermen. En dat gebeurt natuurlijk. Het leger marcheert een hele nacht lang naar het bedreigde Gibeon en het volstrekt onverwachte verschijnen van het leger zaaide paniek, zodat het leger redelijk gemakkelijk won. Een aangezien al het positieve dat het volk meemaakt aan God wordt toegeschreven en men zich mag afvragen waar dat leger van de Koningen van Kanaän nu zo bang van werd, heeft men de paniek die ontstond aan God toegeschreven en niet aan de angst die door die Koningen ten onrecht was gezaaid. Let bij zulke verhalen altijd op. Beide partijen hebben er belang bij de oorzaak van de afloop te leggen buiten zichzelf. Als je ooit weer vrede zou willen sluiten dan moet je de gelegenheid hebben iemand anders buiten jezelf verantwoordelijk te maken voor de ellende die in het conflict is veroorzaakt. Rebellen, dieven, opstandelingen zijn dan gemakkelijk aan te wijzen oorzaken van onverwachte ellende, bijkomende schade, ongelukken in de strijd. We kennen het tot in onze dagen.

De invloed van de natuur wordt graag gebruikt om de eigen kracht in het verhaal te kunnen vergroten. Hagelstenen zijn door God gezonden.  De verhalen die overblijven worden door de overwinnaars verteld. In de Bijbel zijn die verhalen soms fragmentarisch overgenomen. Zo ook dat verhaal over de dag die langer duurde dan gebruikelijk was, het leek wel of de zon had stilgestaan. Dat komt niet direct uit de Bijbel maar uit het Boek van de Oprechte waaruit geciteerd wordt. Wij kennen dat boek niet. Wat we wel weten is dat de Bijbel vertelt dat niet de machtigen de tijd hebben uitgevonden maar dat de tijd ons gegeven is door God. Die tijd is zo gegeven dat de slaven, de arbeiders, de armen, niet dag en nacht hoeven te zwoegen. Er zijn tijden van rust en tijden van arbeid. Er is zelfs een dag afgezonderd om die vrijheid te vieren. Maar voor de armen is de tijd maar relatief, de meeste tijd gaat op om je voedsel te verzamelen, om je bezit te beschermen. als een kalf verdronken is dan demp je de put en let je niet op de tijd. Zo vocht het leger van Israël, net zo lang als nodig was, zo lang dat het leek alsof de zon zou stilstaan boven het dal van Gibeon. Ook hier geeft God de mensen de tijd. Wij worden dus geroepen op te letten wie ons eigenlijk te tijd geeft. Wordt ons vrije tijd geschonken of wordt alle tijd tot werktijd verklaard, zodat de tijd bepaald wordt door de werkgevers. God bevrijdt in elk geval.

Onze eed gestand doen

Jozua 9:16-27

16  Maar drie dagen nadat ze dit verdrag met hen gesloten hadden, ontdekten ze dat de Chiwwieten niet ver weg maar juist dichtbij woonden. 17  De Israëlieten waren namelijk verder getrokken en na drie dagen bij hun steden gekomen: Gibeon, Kefira, Beërot en Kirjat-Jearim. 18  Maar de Chiwwieten werden niet door hen gedood, omdat de stamhoofden hun dat bij de HEER, de God van Israël, hadden gezworen. De hele volksvergadering beklaagde zich hierover bij de stamhoofden, 19  maar die zeiden: ‘We hebben het hun gezworen bij de HEER, de God van Israël, dus we kunnen ze niets doen. 20  We moeten onze eed gestand doen en ze in leven laten, anders roepen we de woede van de HEER over ons af omdat we onze eed hebben geschonden. 21  Dus ze moeten blijven leven.’ De stamhoofden voegden hier echter aan toe: ‘Maar we kunnen ze voortaan voor heel Israël hout laten hakken en water laten putten.’ Aldus werd besloten. 22 Jozua liet hen bij zich roepen en vroeg hun: ‘Waarom hebt u ons bedrogen door te zeggen dat u heel ver van ons vandaan woont, terwijl u in dit gebied woont? 23  Vervloekt bent u! U zult voor altijd onze slaven zijn, houthakkers en waterputters voor het heiligdom van mijn God.’ 24  De Chiwwieten antwoordden Jozua: ‘We hoorden steeds weer dat de HEER, uw God, zijn dienaar Mozes had opgedragen het hele land tot uw bezit te maken en alle inwoners uit te roeien. We werden doodsbang voor u. Daarom hebben we het gedaan. 25  Maar nu zijn we in uw macht. Doe met uw dienaren wat naar uw oordeel goed en rechtvaardig is.’ 26  En Jozua deed dat. Hij beschermde hen tegen de Israëlieten: hij doodde hen niet, 27  maar maakte hen op die dag tot houthakkers en waterputters voor heel Israël en voor het altaar van de HEER, dat op een plaats zou komen die de HEER zou kiezen. Ze zijn dit tot op de dag van vandaag. (NBV)

Er zijn later natuurlijk vragen gesteld. Waarom hadden Chiwwieten uit Gibeon zo’n bijzondere positie in Israël? Ze waren de houthakkers en putten water voor de Tempel in Jeruzalem. Daar mochten helemaal geen niet Israëliers komen. Dat was heilige grond. Daar stond een groot koperen waterbekken voor de rituele reinigingen die moesten plaatsvinden voordat er offers gebracht konden worden. En die mensen uit Gideon hadden daar een mooie baan aan. Ze zullen in de loop van de jaren wel vaak aangezien zijn voor illegale gastarbeiders. Maar dan werd weer het verhaal verteld over de Gibeonieten die een verdrag sloten met Jozua op grond van de Tora, omdat ze uit de Tora het verhaal hadden gehoord dat ze uitgeroeid moesten worden en omdat ze geloofden dat de God van Israël ook echt meende wat aan zijn volk werd opgedragen. Hun aanwezigheid in de Tempel was volgens dit verhaal een voorbeeld voor het hele volk, vertrouw op de God van Israël en je zult leven.

Het is hen niet altijd goed gegaan. Israël wilde immers leven zoals de andere volken ook leefden, met een eigen koning en zo. En koningen, machthebbers en grote partijen houden niet van de opvang van vreemdelingen. Die zien ze maar al te graag als vijanden. Zo ging het ook met de inwoners van Gibeon. Toen Israël een koning had zoals de andere volken, koning Saul, toen liet deze een heleboel mannen uit Gibeon doden omdat ze wel eens met de vijand konden heulen. Dit ingaan tegen de uitdrukkelijke wens van de God van Israël, de verdragen die gesloten zijn ook na te komen, luidde de ondergang van koning Saul en de komst van koning David in. Iedere Israëliet die het verhaal van Saul hoorde zal zich toch een beetje schuldig hebben gevoeld. Net als wij zouden moeten doen als we horen dat vreemdelingen die vluchten voor het schenden van mensenrechten hier geen bescherming krijgen maar ook hun mensenrechten geschonden dreigen te worden.

En het bedrog van de Gibeonieten? Je mag een ander toch niet zo bedriegen? Door bedrog en oplichting hadden ze hun verdrag weten af te dwingen. Natuurlijk de stamoudsten en Jozua hadden niet eerst de Heer geraadpleegd voor ze het verdrag sloten, maar dat maakt die vreemdelingen uit Gibeon niet minder leugenaars en liegen mag toch niet? De leugens van Gibeon hebben een heleboel mensen het leven gered. Er kwam geen oorlog, ze werden beschermd. Er werden geen Israëlieten gedood en er werden geen inwoners van Gibeon gedood. Wat dat betreft hadden de leden van het verzet in de Tweede Wereldoorlog er van geleerd. Om anderen te redden, Joden, onderduikers, verzetsmensen, mocht je liegen. Dat deden ze in de Tweede Wereldoorlog overigens niet zonder discussie. Eén van de kerkvaders heeft ooit een boekje geschreven waarin hij op grond van Bijbel aan wilde tonen dat je nooit, nergens ergens over mocht liegen. Maar de armen zijn niet heilig, de onderdrukten geen perfecte voorbeelden. Hen gaat het over overleven, het leven van zichzelf en hun naasten redden. Juist vanwege dat leven is de God van Israël aan hun kant, leugen of geen leugen. Wij mogen daar nog wel eens aan denken als we het hebben over de gastvrijheid voor vreemdelingen die op de vlucht gedwongen zijn.

We komen uit een ver land

Jozua 9:1-15

1-2 Toen de koningen ten westen van de Jordaan, die van het bergland, het heuvelland en het hele kustgebied bij de Grote Zee, tot aan de Libanon toe, van Israëls zegetocht hoorden, sloten ze een bondgenootschap. Zij, de koningen van de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten, besloten gezamenlijk tegen Jozua en Israël te strijden. 3 Maar toen de Chiwwieten uit Gibeon te weten kwamen wat Jozua met Jericho en Ai had gedaan, 4  namen ze hun toevlucht tot een list: een aantal van hen ging naar Jozua onder de dekmantel van een gezantschap. Ze bepakten hun ezels met versleten zadeltassen en oude, gebarsten wijnzakken 5  en trokken opgelapte sandalen en afgedragen kleren aan. Als proviand namen ze alleen uitgedroogd en verkruimeld brood mee. 6  Zo gingen ze naar het kamp bij Gilgal, naar Jozua. Ze zeiden tegen hem en de Israëlieten: ‘We komen uit een ver land en willen een vredesverdrag met u sluiten.’ 7  ‘Dat kunnen we niet zomaar doen, ‘antwoordden de Israëlieten. ‘Misschien woont u wel in dit gebied, hoe kunnen wij dan een verdrag met u sluiten?’8  Hierop wendden de Chiwwieten zich tot Jozua. ‘We zijn bereid ons aan u te onderwerpen, ‘zeiden ze. Jozua vroeg: ‘Wie bent u en waar komt u vandaan?’9  ‘Uw dienaren komen uit een zeer ver land, ‘antwoordden ze. ‘De naam van de HEER, uw God, heeft ons hier gebracht, want zijn roem is tot bij ons doorgedrongen. We hebben gehoord wat hij allemaal in Egypte heeft gedaan, 10  en ook wat hij met de twee Amoritische koningen ten oosten van de Jordaan heeft gedaan: koning Sichon van Chesbon en koning Og van Basan, die in Astarot zetelde. 11  Onze oudsten en alle inwoners van ons land zeiden ons daarom proviand in te slaan en naar u op reis te gaan. Bij u aangekomen moesten we u onze onderwerping aanbieden en u vragen een vredesverdrag met ons te sluiten. 12  Kijk, dit is ons brood. We hebben het op de dag van ons vertrek als verse proviand uit onze huizen meegenomen, maar nu is het uitgedroogd en verkruimeld. 13  En kijkt u eens naar deze wijnzakken: ze waren nieuw toen we ze vulden, maar nu zijn ze gebarsten. En dit zijn onze kleren en sandalen: u ziet dat ze op onze lange tocht helemaal versleten zijn.’ 14  De stamhoofden van Israël namen toen wat van de proviand aan, maar ze verzuimden de HEER om raad te vragen. 15 Jozua sloot een vredesverdrag met hen en beloofde hun dat hun leven zou worden gespaard. De stamhoofden bekrachtigden dit met een eed.(NBV)

De Bijbel is uiteindelijk samengesteld tijdens en vlak na de ballingschap waarheen het volk Israël uit het land was weggevoerd. De vraag waarmee het volk van de God van Israël was blijven zitten was hoe dat nu had kunnen gebeuren. Het antwoord kwam van profeten als Jesaja, Jeremia en Ezechiël. Profeten hadden het volk altijd opgeroepen de Tora te onderhouden en te blijven vertrouwen op de God van Israël als hun redder in een turbulente wereld waar de een altijd over de ander wil heersen. In de verhalen die ze in de ballingschap hadden meegenomen herkenden ze soms het patroon van afval van die profetische waarschuwingen. Het boek Jozua is daar een voorbeeld van. De hele Tora was volgens het verhaal aan het volk voorgelezen. Met de klank van de Tora in de oren moest de rest van het land in ontvangst worden genomen. Je moet de Tora ter harte nemen. Maar je moet ook je verstand blijven gebruiken. Eén van de verkeerde beslissingen die het volk vlak voor de ballingschap had genomen was de keuze voor een politiek van bondgenootschappen.

De Tora waarschuwde voor bondgenootschappen met buurvolken en grote wereldmachten. Alleen als een stad heel ver weg lag dan zou een bondgenootschap te overwegen. Wij kennen die bondgenootschappen ook. De NAVO is zo’n militair bondgenootschap, opgericht om de democratie in Europa te beschermen. Een mooie doelstelling. Maar de NAVO kende ook een lid dat een duidelijke militaire dictatuur als regering had die niets van democratie wilde weten, Griekenland. Tegenwoordig kent de NAVO een lid met een zeer autoritair bestuur waar iets democratisch als de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting tot een minimum beperkt zijn, Turkije. Wij doen al heel lang dus niet veel anders als de Koningen van Kanaaän die uit angst voor die vreemde vijand uit het oosten een bondgenootschap sloten. Maar het kan anders. Er was een stad die geen zin had in een oorlog, of die nu gewonnen kon worden of niet. Zij hadden een studie gemaakt van dat vreemde volk en daarin ontdekt dat dat volk bondgenootschappen mocht sluiten met volken die ver weg woonden. Het waren de mensen van Gibeon die gebruik maakten van de Tora. Alleen woonden ze ook in Kanaaän en dat was niet de bedoeling.

Maar die mensen uit Gibeon wisten er wat op, ze stelden een gezantschap samen, namen oude wijnzakken en droog brood om als reiskost te dienen en zochten een paar bewoners uit die gemakkelijk voor langdurige reizigers konden doorgaan. Ze kregen de opdracht een verbond te sluiten en te benadrukken dat ze een zeer lange en vermoeiende reis hadden gemaakt. Dat is toch een hele eer, dat mensen van heel ver weg naar jou toekomen om een verdrag te sluiten. Tegenwoordig zeggen we dan dat mensen van ver weg komen om jou uit te nodigen handel te drijven. En als je daar dan heen gaat dan wordt je als een vorst onthaald. De Koning, regeringsdelegaties, provinciebesturen, burgemeesters, allemaal gaan ze naar China, niemand spreekt daar over het record aantal doodstraffen die daar worden uitgesproken, over democratie, vrijheid van meningsuiting, rechten van de mens spreekt al helemaal niemand. Net als de oudsten van Israël proeft men het oude brood en kijkt men de ogen uit naar de door de verre reis versleten kleren. Hoe het afloopt wordt in het gedeelte van vandaag niet verteld. Maar er zit genoeg in het verhaal om ons aan het denken te zetten, daar is het verhaal voor bedoeld, ook vandaag weer.