Zijn erfgenamen

Romeinen 8:12-21

12 Broeders en zusters, we zijn dus niet langer gebonden aan het aardse, om volgens aardse maatstaven te leven. 13 Als u wel zo leeft, zult u zeker sterven. Als u echter uw zondige praktijken doodt door de Geest, zult u leven. 14 Allen die door de Geest van God worden geleid, zijn kinderen van God. 15 U hebt de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven, u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te worden-door Hem roepen wij God aan met ‘Abba, Vader’. 16 De Geest zelf verzekert onze geest dat wij Gods kinderen zijn. 17 En als we zijn kinderen zijn, zijn we ook zijn erfgenamen: erfgenamen van God, samen met Christus. Want wij delen in zijn lijden om ook met Hem te kunnen delen in Gods luister. 18 Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst zal worden geopenbaard. 19 De schepping ziet er reikhalzend naar uit dat de luister van Gods kinderen openbaar wordt. 20 Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid, niet uit eigen wil, maar door Hem die haar daaraan heeft onderworpen. Maar er is hoop, 21 omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt. (NBV21)

Je gaat pas erven als er iemand dood is. Maar erfgenamen zelf kunnen nog wel eens in aanzien stijgen als blijkt dat hen een grote erfenis te wachten staat. Is God dood en zijn wij dan de erfgenamen? Dat is niet wat Paulus bedoelt. Hij bedoelt dat we gelijk zijn aan Jezus van Nazareth die God aansprak als zijn Vader. Zo mogen wij ook God aanspreken als onze Vader en zijn wij dus ook erfgenamen. Wat is onze erfenis dan? Dat is het visioen van een wereld waar geen tranen meer zullen zijn, waar de lam en de leeuw samen zullen neerliggen en een kind zal spelen in het hol van de slang. Visioenen zoals Jesaja ze ooit opschreef en die volgens Paulus de erfenis zullen zijn voor Joden en Heidenen samen. Zo maar, voor iedereen voor het grijpen? Nee dus. Wij zullen moeten delen in het lijden van Jezus van Nazareth om met hem te kunnen delen in dat visioen. Moeten we dus allemaal maar aan een kruis gaan hangen? In onze tijd is dat een onzinnige vraag. In de tijd dat Paulus deze brief aan de gemeente in Rome schreef niet helemaal een onzinnige vraag. Op een andere plaats in de brief aan de gemeente in Rome schrijft Paulus over mensen die hij had ontmoet op zijn reizen die uit Rome afkomstig waren. Zij waren uit Rome verbannen omdat er relletjes waren geweest tussen Joden en Christenen en Keizer Claudius had Joden de toegang tot Rome ontzegd omdat, zo staat in het edict, er een opstand was geweest onder leiding van ene Chrestos.

Het afzweren van Tempels met godenbeelden en Priesters, het afzweren van leven met standsverschillen en cultuurverschillen was een groot risico. Wee degene die er een gewoonte van maakt te delen met armen, te zorgen voor zieken en stervenden, gevangenen te bezoeken, de hongerenden te voeden en de naakten te kleden. Ook de gemeente van christenen in Rome kwam bijeen in één van de huizen van de gelovigen om samen het brood te breken en de beker rond te laten gaan in herinnering aan Jezus van Nazareth en als oefening in het je naaste liefhebben als jezelf. Een dergelijke manier van leven ondermijnt de “samenleving van meer en beter”. Zeker als dat een slavenmaatschappij is waar een leven niet telt. Wat het is om als slaven in angst te leven weet die gemeente in Rome maar al te goed. Dagelijks zien zij dat om hen heen. Maar ze weten ook dat de slavenhouders eigenlijk in angst leven. Als die slaven in opstand komen dan kunnen ze hun leven verliezen. De weg die de christenen kozen, met slaven en slavenhouders als gelijken, was om broeders en zusters van elkaar te worden, samen een nieuwe gemeenschap te vormen. Dat deden ze door God hun Vader te noemen. Zo kunnen ook wij de angst voor elkaar overwinnen door te weten dat God ons aller Vader is, van Hollanders en vreemdelingen, van Allochtonen en Autochtonen, van iedereen die bij ons woont. Pas als wij dat erkennen komen de visioenen van de profeten uit. Maar het kan, wij kunnen het.

Het zijn soms mooie zinnen die in de brieven van Paulus staan en waar we achteloos overheen lezen omdat er weer van die ingewikkelde filosofische redeneringen op volgen. Toch vormen dit soort zinnetjes vaak de sleutel die het begrijpen van die redeneringen mogelijk maken. Zo ook hier. Want wie heeft de schepping aan zinloosheid onderworpen? Voor veel theologen een duistere zaak, ze slaan dat stukje dan ook graag over. Maar zijn wij het niet zelf die de schepping zoals we die zien en ervaren als zinloos ervaren? Het water stroomt van hoog naar laag, er zijn vier seizoenen en tal van natuurwetten en al eeuwen is de aarde en alles wat daarop is hetzelfde. Ze draait vandaag om haar as en morgen ook en de aarde draait dit jaar om de zon en volgend jaar opnieuw. Het gaat allemaal niet vooruit en niet achteruit. Je kunt op die manier ook moeilijk zeggen dat ze Gods lof verkondigt want het is allemaal nietszeggend. Voor jonge mensen wil het leven op die manier ook zinloos worden. De armen hebben we altijd al bij ons gehad, we horen van oorlogen en geruchten van oorlogen en mensen streven altijd eerder naar meer en beter dan naar vrede en gerechtigheid. Zo was het, zo is het en zo lijkt het altijd te moeten blijven. Maar Paulus schetst ons een beeld van hoop. Hij heeft het over een geboorte van iets nieuws. Geloven dat al die zinloosheid in de wereld voorbij kan gaan. Geloven dat het echt mogelijk is dat alle hongerenden gevoed zullen worden, dat recht wordt gedaan aan mensen, dat alle tranen gedroogd zullen worden, dat we daarvoor nu aan het werk kunnen gaan elke dag opnieuw.

Leven en vrede.

Romeinen 8:1-11

1 Dus wie in Christus Jezus zijn, worden niet meer veroordeeld. 2 De wet van de Geest die in Christus Jezus leven brengt, heeft u immers bevrijd van de wet van de zonde en de dood. 3 Want waartoe de wet niet in staat was, machteloos als hij was door onze aardse natuur, dat heeft God tot stand gebracht. Vanwege de zonde heeft Hij zijn eigen Zoon als mens in dit zondige bestaan gestuurd; zo heeft Hij in dit bestaan met de zonde afgerekend, 4 opdat alles wat de wet eist in ons tot vervulling wordt gebracht. Wij leven immers niet volgens aardse maatstaven, maar volgens die van de Geest. 5 Wie beheerst wordt door het aardse, streeft aardse zaken na, maar wie beheerst wordt door de Geest, streeft na wat de Geest wil. 6 Het aardse streven leidt tot de dood, maar het streven waartoe de Geest aanzet leidt tot leven en vrede. 7 Het aardse streven staat vijandig tegenover God, want het onderwerpt zich niet aan zijn wet en is daar ook niet toe in staat. 8 Wie beheerst wordt door het aardse, kan God niet behagen. 9 U daarentegen wordt beheerst door de Geest, want de Geest van God woont in u. Iemand die de Geest van Christus niet heeft, behoort Christus ook niet toe. 10 Als Christus echter in u leeft, is uw lichaam weliswaar door de zonde ten dode opgeschreven, maar de Geest schenkt u leven, omdat u door God rechtvaardig bent verklaard. 11 Want als de Geest van Hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in u woont, zal Hij die Christus heeft opgewekt ook uw sterfelijk lichaam levend maken door zijn Geest, die in u woont. (NBV21)

Paulus maakt nog al eens tegenstellingen die wij zo niet kennen. Hier maken we kennis met de tegenstelling tussen wat wij willen en wat de Geest wil. Als we doen wat wij willen dan gaat het verkeerd en als we doen wat de Geest van God, of de Geest van Jezus van Nazareth ons ingeeft dan gaat het goed. Je zou toch zeggen dat gewone, eenvoudige mensen altijd het goede willen. Want wie wil er nou ruzie met de buurman, wie wil er nu stelen of de boel oplichten, of roven en moorden. Natuurlijk zijn er boeven en die moeten gevangen gezet worden en gestraft voor hun daden, maar het aantal boeven onder ons is altijd maar een kleine minderheid. De meesten van ons willen het goede, willen zelfs best helpen als het er op aan komt. Maar gaan we voor het goede ook door het vuur? Toen het Pinksterfeest werd toen kwam de Geest over de volgelingen van Jezus van Nazareth die bij elkaar zaten in Jeruzalem en toen zagen de mensen tongen als van vuur. Vanaf die tijd gingen ze door het vuur voor het goede. Nu, wij meestal niet. Ze mogen schelden wat ze willen op onze allochtone buurvrouw, bij ons mag ze rustig op de koffie komen, maar ons te weer stellen tegen die grootsprekers die zo bang zijn voor een vreemd geloof en een vreemdeling doen we niet.

En we laten al die mensen die onze allochtone buurvrouw niet kennen dus rustig op die laffe angsthazen stemmen. We gaan niet door het vuur voor een samenleving waar ook de vreemdelingen aan tafel mogen plaatsnemen, zonder op te houden vreemdeling te zijn. We kennen ook de verhalen van mensen die op een donkere koude winteravond in het water vielen en waar tientallen mensen bij stonden te kijken en te wachten tot de brandweer te laat zou komen om ze uit het water te halen. Samen door het vuur gaan voor het goede is er dan ineens niet bij. En natuurlijk willen we promotie en meer verdienen, dat er dan collega’s moeten worden ontslagen is jammer maar onvermijdelijk. En natuurlijk willen we goedkope kleding, dat die door jonge kinderen in barre omstandigheden is gemaakt weten we niet en willen we eigenlijk ook niet weten. Ook willen we goedkoop en gemakkelijk te maken voedsel, dat er geen enkele eerbied meer is voor het leven van dieren en de grondstoffen die we van God kregen snel worden opgemaakt kunnen wij ook niet helpen.

We zijn God niet en doen niet alles goed is ons excuus en sommigen van ons hebben vroeger nog op de catechisatie geleerd dat de mens niet bekwaam is tot enig goed en slechts geneigd tot alle kwaad. Een mooi excuus dat volledig uit haar verband gehaald prima kan dienen om onze onverschilligheid tegenover het kwade ook nog een vroom tintje te geven. We zijn inderdaad God zelf niet en daarom wijst Paulus maar weer eens op Jezus van Nazareth, dat was ook een mens, die wel deed wat God vroeg, houden van je naaste als van jezelf. Die zag de lijdende mens langs de kant van de weg en hield de liefde vol zelfs door de dood heen. Loop nu niet weg met de overtuiging dat Jezus zo goed kon zijn omdat hij God was, nee God heeft zijn zoon gezonden om ons te laten zien dat het ook voor ons is weggelegd, leven in het goede, niet dan het goede nastreven. In zijn geest mogen wij ook leven. Alleen moeten we wat wij gewoon vinden vervangen door wat we leren van Jezus van Nazareth. Gelukkig dat we daar elk moment weer opnieuw mee mogen beginnen.

Wat ik haat.

Romeinen 7:13-25

13 Is het dan het goede dat mij heeft gedood? Natuurlijk niet, het is de zonde, die van het goede gebruikgemaakt heeft om mij te doden. Zo toonde de zonde haar ware gezicht en werd ze door het gebod te gebruiken nog slechter dan ze al was. 14 Wij weten immers dat de wet het werk van de Geest is, maar door mijn aardse natuur ben ik overgeleverd aan de zonde. 15 Ik begrijp zelf niet wat ik doe, want ik doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat. 16 Maar wanneer mijn daden in strijd zijn met mijn wil, erken ik dat de wet goed is. 17 Dan ben ik het niet meer die handelt, maar de zonde die in mij woont.18 Immers, ik besef dat in mij, in mijn aardse natuur, het goede niet aanwezig is. Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. 19 Want ik doe niet wat ik wil, het goede, maar juist wat ik niet wil, het kwade, dat doe ik. 20 Maar wanneer mijn daden in strijd zijn met mijn wil, ben ik daar niet meer zelf de oorzaak van, maar de zonde die in mij woont. 21 Ik ontdek in mezelf dus de wetmatigheid dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen. 22 Innerlijk stem ik vol vreugde in met de wet van God, 23 maar in alles wat ik doe zie ik die andere wet. Hij voert strijd tegen de wet waarmee ik met mijn verstand instem en maakt van mij, in heel mijn doen en laten, een gevangene van de wet van de zonde. 24 Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood? 25 God zij gedankt, die ons redt door Jezus Christus, onze Heer. Want aan mezelf overgelaten onderwerp ik me weliswaar met mijn verstand aan de wet van God, maar door mijn aardse natuur onderwerp ik me aan de wet van de zonde. (NBV21)

Bij het lezen van dit kleine stukje uit de Bijbel moeten we voortdurend voor ogen houden dat het Paulus is die dit schrijft. Paulus, de Apostel, de zendeling, die onvermoeibaar van de ene naar de andere stad reist om het Evangelie van Jezus van Nazareth te verkondigen en om gemeenschappen te stichten waar het Koninkrijk van God alvast zou kunnen beginnen. Hij schrijft aan de gemeente in Rome dat hij doet wat hij haat. Dat kan toch moeilijk zijn datgene wat wij weten dat hij gedaan en bereikt heeft. Dat reizen en dat stichten van gemeenschappen, dat vertellen van Jezus van Nazareth, het dicteren van brieven, dat kan toch niet hetgeen zijn dat hij haat? Dat was toch geen zonde? Door het werk van Paulus hebben we het nog steeds over die nieuwe wereld die zal komen en waar alle tranen gedroogd zullen zijn. Het werk van Paulus zet ons nog steeds er toe aan om aan dat nieuwe Koninkrijk alvast te beginnen.

Wat is het dan dat Paulus in zichzelf zozeer haat? Het kerkelijk antwoord is “de zonde”. Maar dat begrip is uitgekauwd en versleten. Er zijn onder ons predikers die niet anders roepen dan dat je moet geloven in Jezus van Nazareth zodat je gered zal worden van de zonde. Maar wat geloof je dan en waarom zou je ergens van gered moeten worden? Paulus schrijft hier ook dat wat hij wil hij niet doet. Misschien maakt dat ons wat duidelijker. Wij willen immers ook zo vaak dat het beter gaat in de wereld? Dat de onrechtvaardige handelsverhoudingen rechtgezet worden, dat homo’s en andere minderheden niet meer gediscrimineerd worden, dat er geen onderscheid meer is tussen vrouwen en mannen, dat gevangenen als mensen behandeld worden en een eerlijk proces krijgen, dat iedereen mag meepraten in de samenleving en dat alle tranen gedroogd zullen zijn. Maar we kunnen niet alles op onze nek nemen. Door alle regeltjes die ons opgedrongen zijn weten we dat we niet onophoudelijk het goede kunnen doen en niet dan het goede.

Ooit, toen God begon met de mensen, was de zonde het eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Omdat wij ons dus voortdurend afvragen wat het kwade is waar we ons tegen moeten verzetten vergeten we het goede te doen. Is het wel het goede? Zit er geen eigenbelang achter? Worden we niet voor de gek gehouden? Wordt er geen misbruik van ons gemaakt? Zo vaak slaan we de plank mis, zien we de mensen langs de kant van de weg niet staan, zijn de hongerigen en dorstigen mensen in een ver van ons bed show. We vergeten gemeenschappen te vormen die de wereld aankunnen. We vergeten bondgenootschappen te vormen zodat zaken veranderen. Maar we hoeven ons er niet schuldig over te voelen. Het is onze natuur, wat wij doen deed Paulus ook al. En door Jezus van Nazareth, door God, mogen we elk moment weer opnieuw beginnen het goede te doen, dag in dag uit, elk ogenblik, in de Geest van God, in Bijbelse en kerkelijke termen heet dat “genade”.

Vrucht dragen

Romeinen 7:1-12

1 Weet u dan niet, broeders en zusters-ik spreek immers tot mensen die de wet kennen-,dat de wet alleen gezag over een mens heeft zolang hij leeft? 2 Een getrouwde vrouw is door de wet gebonden aan haar man zolang hij leeft, maar wanneer hij sterft is zij van deze verplichting ontslagen. 3 Als ze, terwijl haar man nog in leven is, de vrouw wordt van een ander, noemt men haar overspelig. Maar sterft haar man, dan is ze niet langer aan de wet gebonden, dan pleegt ze geen overspel wanneer ze de vrouw van een andere man wordt. 4 Zo bent ook u, broeders en zusters, dood voor de wet dankzij de dood van Christus en behoort u nu een ander toe: Hem die uit de dood is opgewekt; zo kunnen wij vrucht dragen voor God. 5 Toen we nog volgens aardse maatstaven leefden, werd heel ons doen en laten beheerst door de zondige hartstochten die de wet in ons opriep, en droegen we alleen vrucht voor de dood. 6 Maar nu zijn we bevrijd van de wet, waaraan we geketend waren; we zijn dood voor de wet, zodat we niet meer de oude orde van de wet dienen, maar de nieuwe orde van de Geest. 7 Moeten we nu vaststellen dat de wet hetzelfde is als de zonde? Absoluut niet. Ik ben me echter pas door de wet bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is.’ 8 Maar de zonde heeft van het gebod gebruikgemaakt om allerlei begeerten in mij op te wekken, want zonder de wet is de zonde krachteloos. 9 Eens leefde ik zonder de wet, maar door de komst van het gebod kwam de zonde tot leven 10 en dat werd mijn dood. Zo bleek het gebod, dat tot leven had moeten leiden, juist tot mijn dood te leiden. 11 De zonde heeft gebruikgemaakt van het gebod: ze heeft mij misleid en mij door het gebod gedood. 12 Kortom, de wet zelf is heilig en de geboden zijn heilig, rechtvaardig en goed. (NBV21)

Je hoort Paulus grommen als het over de wet gaat zoals die in zijn tijd werd beleefd. Want het was niet meer de Joodse richtlijn voor de menselijke samenleving. Dat was de Tora, die je in beweging zette. Door die Tora kon je samen de Woestijn doorkomen. In de woestijn moet je immers onvoorwaardelijk op elkaar kunnen rekenen, dan moet je er zeker van zijn dat de mensen om je heen je niets willen aandoen en de mensen om je heen moeten op jou kunnen vertrouwen. Dat is niet een soort wet waar je de regeltjes van moet kennen maar een soort richtlijn waarvan je de bedoeling in je vingers moet hebben. Die beleving was verdwenen. Het was de beleving van Romeinse Wet geworden. Die wet bestaat uit regeltjes en uitleg van regeltjes en vonnissen over de toepassing van de regeltjes en uitleg van de vonnissen over het toepassen van de regeltjes. Daar is elke menselijkheid uit verdwenen. De verhalen over die wet klinken altijd wel redelijk maar net zo gemakkelijk merk je aan den lijve hoe onmenselijk die regeltjes geworden zijn. Dat is de manier van leven waar Paulus stelling tegen neemt. Zijn manier van leven gaat uit van de Geest. Als je de dingen doet in de Geest van Liefde dan gaan ze heel anders. Dan speelt de vraag wat goed is voor een mens en wat niet. Dan speelt niet de vraag wat goed is voor jezelf zonder aan anderen te denken maar dan speelt alleen de vraag wat goed is voor de ander zonder aan jezelf te denken.

Dan gaat het niet om die ander waar je nog wat van te verwachten zou kunnen hebben, om de ander waarmee het ook goed gaat, maar dan gaat het om de ander die het nodig heeft, de minsten onder ons. Want als we er in slagen het met de minsten op de wereld beter te laten gaan dan gaat het beter met de hele wereld. Dat voelt aan als een bevrijding, niet meer gevangen te zitten in regeltjes en uitleg van regeltjes maar vrij te zijn en te mogen handelen uit Liefde. Het vraagt om een vorm van argeloos leven. Argeloos is iemand die iets doet zonder er bij na te denken of het mag of dat het wel zo hoort. Het enige dat telt is of het goed is en of het plezier geeft. Als je dus altijd argeloos het goede doet dan doe je nooit iets verkeerd. Zo beleeft Paulus ook de slavernij van de wet. De wet dwingt je om je altijd af te vragen wat er goed is en wat er fout is. In het verhaal over hoe God vanaf het begin met mensen om is gegaan staat dat God de mens verbiedt om te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Het was kennelijk de bedoeling dat de mens argeloos zou blijven en het goede zou doen alleen omdat het goed was en omdat het plezier zou geven. Kennis van goed en kwaad levert de zonde op. Niet dat de wet verkeerd was of is.

Als iedereen in het verkeer willekeurig aan de linkerkant of de rechterkant van de weg zou rijden dan komen we geen van allen veel verder. Het is daarom goed een keuze in de wet vast te leggen en mensen die zich daaraan niet houden daarop aan te spreken. Maar of je in de wet vastlegt dat er links of rechts gereden wordt is een kwestie van smaak. Wie landen ziet waar niet rechts maar links gereden wordt zal zien dat het verkeer daar niet veel anders is dan bij ons, het beweegt zich alleen aan de andere kant van de weg. Zo zijn er veel wetten en regels die ook het tegendeel zouden kunnen zijn. Zelfs de regel die Paulus citeert over de begeerte kan anders worden uitgelegd. Iemand die honger heeft zal zijn zinnen zetten op voedsel. Dat het voedsel van een ander is zal niet uitmaken. Leven is belangrijker dan begeerte, of afzien van begeerte. Als wij pleiten voor rechtvaardige handelsverhoudingen dan geven we stem aan het verlangen van de armsten in de wereld gelijke kansen te krijgen als de rijken al hebben. Die gevangenschap in de wet kan eerlijke mensen met goede bedoelingen tot misdadigers tegen de mensheid maken. Daarom zoeken we met Paulus naar de vrijheid van de Liefde. De vrijheid die ons is voorgeleefd door Jezus van Nazareth. Bij die vrijheid gaat het om de liefde tot de minsten op aarde, daarbij kiezen we voor het leven en nemen argeloos op de koop toe wat daarvoor nodig is.

Een schild beschut hen

Psalm 5

1 Voor de koorleider. Bij fluitspel. Een psalm van David. 2 Hoor mijn woorden, HEER, sla acht op mijn klagen. 3 Luister naar mijn hulpgeroep, mijn koning en mijn God, tot U richt ik mijn bede. 4 In de morgen, HEER, hoort U mijn stem, in de morgen wend ik mij tot U en wacht. 5 U bent een God die zich niet verheugt in het kwaad, bij U is de misdaad niet welkom. 6 Gewetenlozen houden geen stand onder de blik van uw ogen. U haat allen die onrecht doen, 7 leugenaars richt U te gronde. U verafschuwt, HEER, wie bedriegt en bloed vergiet. 8 Maar ik mag door uw grote liefde uw huis binnengaan, van ontzag vervuld mij buigen naar uw heilige tempel. 9 Leid mij langs mijn belagers, HEER, door uw gerechtigheid, maak effen de weg die U mij wijst. 10 Onwaarheid komt uit hun mond, onheil huist in hun hart, een open graf is hun keel, gespleten is hun tong. 11 Laat hen boeten, God, laat hen in hun eigen valkuil lopen. Verstoot hen om hun grote wandaden, want ze zijn opstandig tegen U. 12 Er is vreugde bij allen die schuilen bij U, eeuwige jubel omdat U hen beschermt, wie uw naam beminnen juichen U toe! 13 U zegent de rechtvaardigen, HEER, als een schild beschut hen uw genade. (NBV21)

Vandaag zingen we een klaaglied met de kerk mee. Een lied dat zich laat begeleiden op de hobo, de klank daarvan komt nog het dichtst bij dat van de schalmei. De  psalm komt uit de bundel David, een verzameling liederen die ook door Koning David gedicht zouden kunnen zijn. Uiteindelijk had David zijn hele leven te maken met vijanden, tot in zijn eigen gezin toe. Hij maakte in zijn leven ook wel de nodige fouten maar weigerde ook vaak om misbruik te maken van omstandigheden die hem macht gaven over zijn vijanden. Daar waar de mogelijkheid tot vrede zich voordeed maakte hij daar maximaal gebruik van. Dat het achteraf niet hielp en zijn vijanden toch vijanden bleven deed daaraan niet af.

Al het goede bestaat uit drieën luidt het spreekwoord. Maar uit deze psalm blijkt dat ook het kwaad uit drieën kan bestaan. Drie maal vertelt de psalmist wat God niet kan hebben. Het kwaad maakt God niet blij, misdaad is niet welkom, God haat zelfs allen die onrecht doen. Geen wonder dan ook dat gewetenlozen niks moeten hebben van de God van Israël. Dus moeten ze ook niks hebben van mensen die steeds met die God komen aanzetten. Leugenaars laten zich niet zo maar ontmaskeren. Bloedvergieten wordt heel vaak goedgepraat als zogenaamde bescherming van de samenleving. Het blijft jammer dat mensen vaak toch zo gevoelig zijn voor het zoete spreken van de haatzaaiers.

De dichter weet echter ook hoe goed het is bij de God van Israël te zijn. In zijn vrije bewerking van deze Psalm besluit Huub Oosterhuis met de eerste regel van het zesde vers van ons volkslied: “Mijn schild ende betrouwen zijt Gij God”. De psalmist buigt dan ook voor de Tempel. “Daar woont hij zelf” zal de dominee zeggen maar in die Tempel staat geen beeld van die God. Het is een God die met je meetrekt dus als woning waar hij niet meer uit komt kun je de Tempel niet beschrijven. In die Tempel wordt wel het Woord van God bewaard. De richtlijnen voor de menselijke samenleving die het volk in de woestijn had ontvangen. Een richtlijn die je kan volgen als een licht op je pad. De weg die dat licht je brengt maakt dat je kan juichen. Dat licht mogen ook wij elke dag over onze weg laten schijnen.

We hebben gezondigd

Numeri 14:36-45

36 De mannen die Mozes eropuit gestuurd had om het land te verkennen en die na hun terugkeer het volk tot geklaag hadden aangezet door allerlei ongunstigs over dat land te vertellen, 37 die mannen stierven in de buurt van het heiligdom ten gevolge van een plaag, omdat ze het land in een kwaad daglicht hadden gesteld. 38 Twee van de verkenners van het land echter, Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, bleven in leven. 39 Toen Mozes de woorden van de HEER aan de Israëlieten overbracht, werd het volk diepbedroefd. 40 De volgende morgen vroeg wilden ze de bergen in trekken. ‘We zijn alsnog bereid om op te trekken naar de plaats waarover de HEER gesproken heeft,’ zeiden ze, ‘we hebben gezondigd.’ 41 Maar Mozes zei: ‘Waarom gaat u in tegen het bevel van de HEER? Zo’n onderneming is gedoemd te mislukken. 42 Trek niet ten strijde, want de HEER is niet in uw midden. Doet u het toch, dan zult u door uw vijanden verslagen worden, 43 want u komt daar tegenover de Amalekieten en de Kanaänieten te staan, en u zult in de strijd omkomen omdat u zich van de HEER hebt afgewend. De HEER zal u niet bijstaan.’ 44 Toch waren ze zo overmoedig om de bergen in te trekken, hoewel de ark van het erbond met de HEER bij Mozes in het kamp bleef. 45 De Amalekieten en Kanaänieten die daar in het bergland woonden, kwamen hun tegemoet, brachten hun een nederlaag toe en dreven hen terug tot Chorma. (NBV21)

God trekt zijn handen af van de mensen die het beter willen weten. Ze kunnen doodvallen en dat doen de verkenners dan ook voor de Tent der Ontmoeting, niks Ontmoeting, ze kunnen letterlijk doodvallen. Dat is voor het volk natuurlijk behoorlijk schrikken. Vooral omdat God besloten heeft zijn handen niet van het volk als zodanig af te trekken maar van de generatie die bevrijd was uit de slavernij in Egypte maar bij elke tegenslag, bij elke uitdaging weer terug wil naar Egypte. Als ze die kant op willen dan moet het maar. Egypte was het land van de dood, daar werd letterlijk de dood aanbeden. De Pyramiden getuigen er van tot in onze dagen. Het volk had al veertig dagen door de woestijn getrokken, als ze nog een keer veertig jaar door de woestijn zouden trekken dan was iedereen van de eerste bevrijde generatie vanzelf gestorven. Dus: opnieuw de woestijn in.

Maar het volk weet het weer beter. Net als bij ons. Hebben we niet zo lang geleden een oorlog gehad waarvan we konden leren dat we nooit en te nimmer meer onderscheid tussen mensen zouden moeten maken op grond van geloof, afkomst, sekse, levensovertuiging, leeftijd en gezondheid en wij gaan de ene groep tegen de andere opzetten. Wie een bepaald geloof aanhangt is gevaarlijk, wie oud is moet zelf zorgen voor de oplossing bij gebreken, wie een levensovertuiging heeft moet doe maar voor zichzelf thuis houden. Het volk Israël leert net als wij niks van de lessen van God. We blijven bezig. Het volk Israël besluit uiteindelijk alsnog te vertrouwen op de belofte van God. Ze trekken zelf wel ten strijde tegen de vijandige volken. Maar dan vergeten ze belangrijke zaken uit de belofte van God, gij zult niet doden. Dat doden zou nodig kunnen zijn, maar dan omdat God het duidelijk wil.

Die tweede generatie zal na veertig jaar de eerste de beste stad innemen zonder slag of stoot, alleen door het zeven dagen lang, zeven keer met de ark rond die stad te trekken. Nu trekken ze op tegen de vijandelijke volken in de Bergen en worden verslagen. Zelfs de waarschuwing van Mozes helpt niet. En Mozes sprak nog wel voortdurend met de God van Israël. Nee het volk moest het zo nodig beter weten. Die oorlog waarvan wij hadden kunnen leren herdenken we elk jaar opnieuw, al meer dan zeventig jaar lang. Elk jaar horen we weer vertellen over de verschrikkingen, over de volkenmoord die plaatsvond alleen op grond van de komaf van sommige mensen. Maar na die herdenking gaan we gewoon door, wie het verkeerde geloof heeft deugt niet, wie vlucht voor armoede, geweld en onderdrukking is niet welkom, we zetten ze liever op gammele bootjes zodat ze verdrinken. Misschien dat het tijd wordt het niet beter te willen weten dan God. In elke hongerige, naakte, dorstige, gevangene, onderdrukte, gewonde en bedroefde kunnen we zijn Zoon ontmoeten. Laten we die welkom heten en helpen.

Ik smeek U

Numeri 14:11-25

11 De HEER zei tegen Mozes: ‘Hoe lang zal dit volk Mij nog afwijzen? Hoe lang nog zal het weigeren op Mij te vertrouwen ondanks alle wonderen die Ik verricht heb? 12 Ik zal het met de pest treffen en het uitroeien, en uit jou zal Ik een volk laten voortkomen dat groter en sterker is dan dit.’ 13 Maar Mozes zei tegen de HEER: ‘Als de Egyptenaren, bij wie U dit volk met krachtige arm hebt weggeleid, dat te weten komen, 14 zullen zij het vertellen aan de inwoners van dit land. Die hebben gehoord dat U, HEER, te midden van dit volk verblijft en dat U persoonlijk aan hen bent verschenen, dat uw wolk boven hen hangt en dat U overdag in een wolkkolom voor hen uit gaat en ’s nachts in een vuurzuil. 15 Als U nu iedereen van dit volk doodt, zullen alle volken die over uw daden hebben gehoord, zeggen: 16 “De HEER was zeker niet in staat om dat volk naar het land te brengen dat Hij hun onder ede beloofd had. Daarom heeft Hij hen in de woestijn afgeslacht.” 17 Laat daarom zien hoe groot uw verdraagzaamheid is, Heer. U hebt immers zelf gezegd: 18 “De HEER is geduldig en trouw, schuld en misdaad vergeeft Hij, al laat Hij niet alles ongestraft en roept Hij de kinderen voor de zonde van hun ouders ter verantwoording, tot in het derde en vierde geslacht.” 19 Ik smeek U, toon uw grote trouw en vergeef dit volk zijn schuld, zoals U het steeds vergiffenis hebt geschonken, van Egypte af tot hier toe.’ 20 De HEER antwoordde: ‘Ik zal vergeving schenken, zoals je vraagt. 21 Maar zo waar Ik leef en de hele aarde vervuld is van de majesteit van de HEER, 22 niemand van degenen die mijn majesteit gezien hebben en de wonderen die Ik in Egypte en in de woestijn heb verricht, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben door Mij niet te gehoorzamen, 23 zal het land zien dat Ik hun voorouders onder ede heb beloofd. Niemand van hen die Mij hebben afgewezen krijgt het te zien. 24 Maar mijn dienaar Kaleb, die door een andere geest bezield was en Mij volkomen trouw is geweest, hem zal Ik naar het land brengen waar hij geweest is, en zijn nakomelingen zullen het bezitten. 25 Nu wonen daar de Amalekieten en Kanaänieten nog in de valleien. Keer morgen om en trek de woestijn weer in, in de richting van de Rode Zee.’ (NBV21)

De God van Israël wordt boos op dat gemekker van zijn volk, als dat volk kiest voor de angst en voorbij gaat aan het prachtige rapport van Jozua en Kaleb. Hij had ze toch bevrijd uit de slavernij? Hij had toch voor het volk gezorgd in de Woestijn? Hij had ze toch een verzameling richtlijnen gegeven waarmee ze een menselijke samenleving zouden kunnen inrichten? Een volk dat dat allemaal niet waard is moet maar dood. Maar dan komt Mozes, zijn argumenten hebben al eerder gewerkt. Dat volk had het met die God gewaagd. Zij waren met hem de woestijn ingetrokken. Als dat avontuur op niks zou uitlopen zouden de Egyptenaren en alle ongelovigen kunnen zeggen dat ze het hadden zien aankomen. Die God van Israël is niks waard.

Het zijn argumenten waarvoor de God van Israël gevoelig is. Hij had het volk uitgekozen om te laten zien dat de manier van leven die die God voorstond uiteindelijk echt leven zou betekenen. De generatie die het met hem heeft gewaagd is te veel door angst bevangen om die nieuwe samenleving in te richten. Het zal moeten gebeuren door hun kinderen die Egypte niet meer gekend hebben. In onze dagen moeten we ons daarom misschien wat minder druk maken over de schreeuwers tegen asielcentra en moskeeën. Beter is onze kinderen mee te nemen naar ontmoetingen met vluchtelingen en moslims.

Samen zullen ze immers een nieuwe samenleving vorm moeten geven. We hoeven niet bang te zijn dat het niet zou kunnen. De verhalen uit de Bijbel roepen ook ons op het maar met die God en zijn richtlijnen te wagen. Dat je niet bang moet zijn voor de ander klinkt in de hele Bijbel door. Ook Jezus van Nazareth roept op zelfs de vijanden lief te hebben. Of dat dan moet uitmonden in een terughoudendheid in de wapenleveranties aan Oekraïne is maar de vraag. Die oorlog eindigt alleen met een verlies door Rusland en het is in het belang van al die jonge Russische mannen en vrouwen dat het einde aan de oorlog snel komt. Heb dus uw naaste lief als uzelf, vandaag en morgen ook.

Behoed mij en bevrijd mij

Psalm 25:12-22

12 Aan wie in ontzag voor Hem leven, leert de HEER de rechte weg te kiezen. 13 Hun leven verloopt in voorspoed en hun kinderen zullen het land bezitten. 14 De HEER is een vriend van wie Hem vrezen, Hij maakt hen vertrouwd met zijn verbond. 15 Ik houd mijn oog gericht op de HEER, Hij bevrijdt mijn voeten uit het net. 16 Keer u tot mij en wees mij genadig, ik ben alleen en ellendig. 17 Mijn hart is vol van angst, bevrijd mij uit mijn benauwenis. 18 Zie mij in mijn nood, in mijn ellende, vergeef mij al mijn zonden. 19 Zie met hoe velen mijn vijanden zijn, hoe ze mij dodelijk haten. 20 Behoed mij en bevrijd mij, maak mij niet te schande, want ik schuil bij U. 21 Onschuld en oprechtheid mogen mij bewaren, op U is mijn hoop gevestigd. 22 God, verlos Israël, verlos het van al zijn angsten. (NBV21)

Er wordt in het tweede deel van deze Psalm een belangrijk punt aangeraakt. Onze God leert ons de juiste keuzes te maken. Als we tot God bidden heeft het dus geen zin voor alle arme en zielige mensen te bidden en God te vragen daar iets aan te doen maar God vraagt of jij wil leren daar iets aan te doen. En zeg nu niet dat je niet de hele wereld op je nek kunt nemen want met je plaatselijke kerk kom je een heel eind door samen diaconie te bedrijven, in je eigen woonplaats en met Kerk in Actie in de hele bewoonde wereld. Je kunt dan niet meer ook in je dagelijks leven een andere kant op kijken, want als je je realiseert wat dat betekent dan doet het pijn.

De pijn die je hebt veroorzaakt door de mensen langs de kant van de weg te laten liggen, de pijn die je hebt veroorzaakt door mensen geen recht te doen, die pijn voel je zelf als je je realiseert waar het in het leven echt om gaat. Maar juist omdat je op de Weg van het goede mag terugkeren wordt die pijn geheeld en gaat de vreugde overheersen. Want dan weet je dat mensen toch recht zal worden gedaan, als jij het niet zorgt God wel dat ze gehoord worden en dat er mensen zijn die horen.

De dichter van deze Psalm zinspeelt weer op de oude belofte uit het boek Jozua, aan iedere familie die het land kwijt raakt zal het land na 50 jaar weer worden teruggegeven. Ook armen, mensen die vastgelopen zijn in onze samenleving, die aan de kant van de weg zijn geraakt mogen weer op nieuw hun plaats in de samenleving in nemen. Daarom mag je er op vertrouwen dat de kinderen van de armen weer het land zullen bezitten. De armoede is geen natuurverschijnsel, je hoeft niet te wachten op een volgend leven om het te bestrijden. De opheffing uit de armoede, de bevrijding van de armen, kan vandaag nog beginnen, daar mag je met heel je ziel en zaligheid aan werken.

 

Op U blijf ik hopen

Psalm 25:1-11

1 Van David. Naar U, HEER, gaat mijn verlangen uit, 2 mijn God, op U vertrouw ik, maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen. 3 Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achteloos verraden. 4 Maak mij, HEER, met uw wegen vertrouwd, leer mij uw paden te gaan. 5 Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht mij, want U bent de God die mij redt, op U blijf ik hopen, elke dag weer. 6 Denk aan uw barmhartigheid, HEER, aan uw liefde door de eeuwen heen. 7 Denk niet aan de zonden uit mijn jeugd, maar denk met liefde aan mij, HEER, omwille van uw goedheid. 8 Goed en rechtvaardig is de HEER: Hij wijst zondaars de weg, 9 wie nederig zijn leidt Hij in het rechte spoor, Hij leert hun zijn paden te gaan. 10 Liefde en trouw zijn de weg van de HEER voor wie de wetten van zijn verbond onderhouden. 11 Vergeef mij, HEER, mijn grote schuld, omwille van uw naam. (NBV21)

Voor wie het Hebreeuws kan lezen is dit een leuke Psalm. Elk vers begint met de volgende letter uit het Hebreeuwse alfabet. Net zoiets als de coupletten van het Wilhelmus de naam Willem van Nassov vormen met hun eerste letters, maar dan in deze Psalm met het Hebreeuwse ABC. Het volgen van de wil van God is volgens de dichter van deze Psalm kennelijk een abc’tje. Maar vertalingen doen veel van de schoonheid van de Psalm verdwijnen. Sinds de vertaling uit 1951 begint de Psalm redelijk neutraal met de opmerking dat naar U Heer mijn verlangen uitgaat. De Statenvertaling had het nog over het opheffen van de ziel tot God, een beeld waar we ons nu wat minder bij kunnen voorstellen.

Er is zelfs een vertaling die spreekt van het opheffen van mijn nietige leven. Maar de mooiste is waarschijnlijk de vertaling van de Naardense Bijbel die spreekt van het geven van je hele ziel en zaligheid aan de Ene. En dat enthousiasme kan aanspreken zeker als je leest over het vertrouwen dat die hoop op de Ene niet beschaamd zal worden. Daarvoor moet je zoals deze Psalm zegt de wegen van God leren, met name de armen mogen die wegen leren. Het is de weg van alvast gaan beginnen te leven alsof het licht is gekomen, alsof dat Koninkrijk van recht en vrede er al is. Dat klinkt een beetje belachelijk en daarom de wens van de dichter om niet uitgelachen te worden. Delen met elkaar, zorgen voor de zwakke, voor de weduwe en de wees, voor de vreemdeling in ons midden.

In het verhaal van God mag iedereen meedoen en iedereen die echt meedoet roept op om je aan te sluiten. De Psalm spreekt in dit verband van goedheid en rechtvaardigheid. Natuurlijk, ook de dichter is wel eens van die weg afgeweken. Daar blijf je niet onverschillig bij omdat God het je wel zal vergeven. Je hoopt op vergeving omdat je elk moment opnieuw de Weg mag gaan waartoe de Bijbel oproept. De pijn die je hebt veroorzaakt door de mensen langs de kant van de weg te laten liggen, de pijn die je hebt veroorzaakt door mensen geen recht te doen, die pijn voel je zelf als je je realiseert waar het in het leven echt om gaat.

Een buitengewoon goed land

Numeri 14:1-10

1 Hierop barstte het hele volk in tranen uit, heel de nacht door klonk hun gejammer. 2 Ze begonnen zich allemaal te beklagen. ‘Waren we maar in Egypte gestorven,’ zeiden ze tegen Mozes en Aäron, ‘of hier in de woestijn. 3 Waarom brengt de HEER ons naar dat land? Om door het zwaard geveld te worden, en om onze vrouwen en kinderen te laten buitmaken? We kunnen beter teruggaan naar Egypte.’ 4 En tegen elkaar zeiden ze: ‘Laten we een leider kiezen en teruggaan naar Egypte.’ 5 Toen wierpen Mozes en Aäron zich ter aarde, ten overstaan van de voltallige gemeenschap van Israël. 6 Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van degenen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren 7 en zeiden tegen de Israëlieten: ‘Het land dat wij op onze verkenningstocht doorkruist hebben is een buitengewoon goed land, 8 een land dat overvloeit van melk en honing. Als de HEER ons goedgezind is, zal Hij ons erheen brengen en het ons geven. 9 Maar verzet u dan niet tegen de HEER en wees niet bang voor de bevolking van het land: die vermorzelen we met gemak. Zij hebben niemand die hen beschermt en wij worden bijgestaan door de HEER. Wees dus niet bang voor hen.’ 10 Het volk dreigde hen te stenigen, maar toen verscheen de majesteit van de HEER in de ontmoetingstent aan de Israëlieten. (NBV21)

Een ideale samenleving is nooit zonder slag of stoot te bereiken. Zelfs de bevrijding van de slavernij in Egypte had het volk een hoop ellende bezorgt. Telkens als die Mozes aan de Farao had gevraagd om het volk de gelegenheid te geven in de woestijn hun God te gaan aanbidden waren de werkomstandigheden verzwaard. Toen uiteindelijk het volk het land werd uitgejaagd omdat bij de Egyptenaren de eerstgeborenen dood gingen en bij de Hebreeën niet duurde het geen dag of de Farao had zich bedacht en werd het volk door Farao met een leger van paarden en wagens achtervolgt. Dat zij door de Schelfzee trokken en de Farao met al die zware paarden en wagens daar verdronk was het eerste wonder dat ze hadden meegemaakt. Maar wat was er te eten geweest daar in de woestijn.

In Egypte was er vlees en brood in overvloed. Maar het ongezuurde brood was opgeraakt en vlees om te eten was er veel te weinig. Veehouders eten nu eenmaal niet hun kuddes op. Ze kregen dan wel manna en kwartels maar de overvloed van Egypte bleef trekken. En dan blijkt dat zogenaamde beloofde land wel rijk en aantrekkelijk te zijn maar tegelijk ook bewoond door mensen in steden met dikke muren, door reuzen ook. Dan slaat de angst toe. Een beroep op een God die met je meetrekt wekt toch weinig vertrouwen. Duidelijk wordt dat je de handen uit de mouwen zult moeten steken om je dat beloofde land je eigen te maken. Een dergelijke angst kennen wij ook. Maatschappelijke veranderingen roepen die angst nu eenmaal op. De angst valt wel te bestrijden maar is evengoed hardnekkig en komt iedere generatie weer terug.

Je zal ook maar net een goedkope huur of koopwoning hebben betrokken en dan komt er een stroom van mensen die ook willen wonen maar die nog armer zijn als jij. Je zult net een baan hebben verovert waar een kans op een wat langer dienstverband is en een bijbehorend pensioen is en dan blijken er te weinig mensen ingehuurd te zijn en wordt de werkdruk ondraaglijk. Je zult maar in een dorp of stadswijk wonen waar nog maar weinig misdaden gepleegd worden en elke dag staan er veel misdaden genoemd in de kranten en op de televisie, en dan komt er een stroom mensen met andere gewoonten uit landen met geweld en oorlog. Hoe bescherm je je tegen die ongewenste en bedreigende veranderingen anders dan door hard te schreeuwen en boe te roepen. Dat horen we dan ook. Jozua en Kaleb roepen op niet bang te zijn. God staat aan de kant van het vol. Liefde, zelfs voor vijanden, kan dus alles overwinnen, ook vandaag.