Met onreine handen

Marcus 7:1-13

1 Ook de Farizeeën en enkele van de schriftgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, hielden zich in zijn nabijheid op. 2  En toen ze zagen dat sommige leerlingen brood aten met onreine handen, dat wil zeggen, met ongewassen handen 3  (de Farizeeën en alle andere Joden eten namelijk pas als ze hun handen gewassen hebben, omdat ze zich aan de traditie van hun voorouders houden, 4  en als ze van de markt komen, eten ze pas als ze zich helemaal gewassen hebben, en er zijn nog allerlei andere tradities waaraan ze zich houden, zoals het schoonspoelen van bekers en kruiken en ketels), 5  toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden hem: ‘Waarom houden uw leerlingen zich niet aan de tradities van onze voorouders en eten ze hun brood met onreine handen?’ 6  Maar hij antwoordde: ‘Wat is de profetie van Jesaja toch toepasselijk op huichelaars als u! Er staat immers geschreven: “Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij; 7  tevergeefs vereren ze mij, want ze onderwijzen hun eigen leer, voorschriften van mensen.” 8  De geboden van God geeft u op, maar aan tradities van mensen houdt u vast.’ 9  En hij vervolgde: ‘Mooi is dat, hoe u Gods geboden ongeldig maakt om uw eigen tradities overeind te houden! 10  Heeft Mozes niet gezegd: “Toon eerbied voor uw vader en uw moeder,” en ook: “Wie zijn vader of moeder vervloekt, moet ter dood gebracht worden”? 11  Maar u leert dat iemand tegen zijn vader of moeder mag zeggen: “Alles wat van mij is en voor u van nut had kunnen zijn is korban”’ (wat ‘offergave’ betekent), 12  ‘waarmee u hem niet toestaat nog iets voor zijn vader of moeder te doen, 13  en zo ontkracht u het woord van God door de tradities die u doorgeeft; en u doet nog veel meer van dit soort dingen.’ (NBV)

Mensen maken wetten die als een last worden ervaren. In onze dagen spreken we dan van regeldruk die verminderd moet worden, tenminste als het om regels gaat die onszelf raken, regels die alleen anderen raken moeten worden aangescherpt. Maar het volk Israël kreeg haar regels in de Woestijn. Toen was er geen land en geen volk dat in steden en op een platteland leefde. Het verhaal van die regels gaat over een groep ontvluchte slaven en die regels waren bedoeld om ze als een bevrijd volk te laten leven. Het waren richtlijnen waarlangs het leven zich kon ontwikkelen. Maar wetten zoals mensen die maken leggen het leven vast. Vooral de farizeeën probeerden de wetten uit het Oude Testament zo nauwkeurig mogelijk na te komen alsof het wetten van mensen waren. Jezus van Nazareth leek het vaak niet zo nauw met die wetten te nemen. In het verhaal van vandaag raakt hij in conflict over de reinheidswetten.

Wie houdt nu de Tora en waarom? Dat zijn de vragen waar het in dit Bijbelgedeelte om gaat. Jezus van Nazareth lijkt voortdurend te benadrukken dat de regels er zijn voor de mensen en niet de mensen voor de regels. De heiligheid van het offer zou dus niet de hulp aan je ouders in de weg moeten staan. De tien woorden die God zelf in de stenen platen schreef geeft als richtlijn dat je je vader en moeder moet eren. Voor het volk dat het beloofde land binnentrok betekende dat ook dat ze zich niet moesten schamen voor het slaaf geweest zijn van hun voorouders. Ook onder ons zijn er afstammelingen van slaven die weigeren dat nog langer te verzwijgen. Dat zij zich uitspreken over het leed hun ouders aangedaan is dus zeer Bijbels. Maar het verhaal gaat nog verder. Elke familie had bij de verdeling van het land een stuk grond gekregen waar je van moest leven. Als je ouders te oud zijn dan worden zij hun kinderen tot last.

Daar hadden die kinderen iets op gevonden. Om te voorkomen dat mensen gingen pronken met de offers die ze zouden gaan brengen zonder die offers ook daadwerkelijk te brengen, was er de regel dat als je eenmaal een deel van je bezit tot offer had bestemd en dat bekend had gemaakt je er niet meer handel mee mocht drijven. Je mag er dus ook niet je ouders van onderhouden. Belastingontwijking noemen wij dat. Schelden op de armen die de armoede aan zichzelf te wijten zouden hebben. Iedereen die aanvullende steun nodig heeft tot crimineel bestempelen maar zelf onder de regels uit duiken door slimme toepassing van regels verdient dezelfde kritiek die Jezus hier aan de Farizeeën geeft. God liefhebben is zorgen voor mensen, niet jezelf beter vinden dan een ander. Dat is ook de achtergrond van die Korban. Als je alles wat je hebt bestemd voor de Tempel kan je er niemand meer mee helpen, als het na je dood naar de Tempel gaat dan lijk je wel heel vroom maar je leeft er des te beter van.

Dit zijn harde woorden

Johannes 6:60-71

60 Veel leerlingen die het gehoord hadden zeiden: ‘Dit zijn harde woorden, wie kan daarnaar luisteren?’ 61 Jezus wist wel dat zijn leerlingen protesteerden en zei tegen hen: ‘Ergeren jullie je hieraan? 62 Maar als jullie nu de Mensenzoon zouden zien opstijgen naar waar hij eerst was? 63 De Geest maakt levend, het lichaam dient tot niets. Wat ik gezegd heb is Geest, en leven. 64 Maar sommigen van jullie geloven niet.’ Jezus wist namelijk vanaf het begin wie er niet geloofden en wie hem zou uitleveren. 65 ‘Daarom heb ik jullie gezegd, ‘zei hij, ‘dat iemand alleen bij mij kan komen als het hem door de Vader gegeven is.’ 66 Toen trokken veel leerlingen zich terug en gingen niet verder met hem mee. 67 Jezus vroeg nu aan de twaalf: ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ 68 Simon Petrus gaf antwoord: ‘Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven geven, 69 en wij geloven en weten dat u de Heilige van God bent.’ 70 Jezus zei: ‘Ikzelf heb jullie alle twaalf uitgekozen, en toch is een van jullie een duivel.’ 71 Hiermee doelde hij op Judas, de zoon van Simon Iskariot, want hij, een van de twaalf, zou hem uitleveren. (NBV)

De kerken lopen leeg. We doen een beetje of dat iets is van de laatste tijd, van de laatste jaren. Mensen in het Westen worden zo rijk dat ze de kerken niet meer nodig hebben. Tegelijk groeien de kerken in de zogenaamde ontwikkelingslanden. Het Christendom is wereldwijd een snelgroeiende religie. Nu is de leegloop al begonnen toen Jezus van Nazareth nog op aarde rondliep lezen we vandaag in het verhaal van Johannes. Zelfs aan de meest trouwe volgelingen moest de vraag worden gesteld of ook die wellicht weg wilden gaan. Maar zover was het niet. Gelovigen vinden het vaak maar raar dat mensen afhaken. Het zijn toch prachtige verhalen over de wonderbare spijziging, zomaar brood krijgen en je honger stillen zonder er wat voor te doen. Het lopen over het water, iemand die de storm in je leven op wonderbare wijze stilt. Prachtig toch. Maar daar gaat het niet over vertelt Jezus vervolgens in de Synagoge.

Het gaat er om samen een volk te vormen dat bereid is voor de armsten te zorgen, bereid is te delen met elkaar en dat niet bang is voor de toekomst. Dat is het leven waar Petrus het over heeft, het eeuwige leven. En rijken willen nu eenmaal niet delen en onderdrukten zijn vaak bang nog meer onderdrukt te worden als ze niet gehoorzamen. Die rijken hebben we bij ons het Westen, de onderdrukten omringden Jezus van Nazareth. En de bevrijding kwam bij hem niet door geweld maar door het vormen van gemeenschappen van liefde, een liefde die het zelfs door de dood heen zou uithouden. De liefde is van God, is hemels, Jezus bracht die op aarde en zou dus weer naar de hemel gaan. Aan ons om er mee door te gaan. Er is in de kerken lang geprobeerd de mensen vast te houden. Die armen en minsten moest je maar niet te zeer voorop zetten. Angst was een beter medicijn, angst voor de dood, het eeuwige leven kwam daarna, angst voor wederkomst van Jezus, dan werd je veroordeeld.

Dat werkt dus niet. De smoesjes van stil maar wacht maar het komt vanzelf gaan niet op. De bangmakerij van sommige voorgangers is direct in strijd met het Evangelie van Vreest Niet! Alleen het vormen van gemeenschappen die oog blijven houden voor de mensen langs de kant van de weg, de navolging van Jezus van Nazareth, gemeenschappen waar vreemdelingen welkom zijn, gemeenschappen waar niet het eigen gelijk, de eigen eer, het eigen belang, voorop staan, brengen nog uitkomst. Soms zijn het kleine groepjes van mensen die rond het breken van het brood en het delen van de beker bij elkaar komen. Mensen die elkaar inspireren om het kwade te bestrijden door het goede te doen. Die elkaar afremmen om niet ongeduldig met geweld de samenleving te willen veranderen maar alleen liefde te gebruiken. Bij Jezus van Nazareth was ook een volgeling die de zaak zou proberen te forceren, Judas, maar dat zou niet werken. Wij mogen gelukkig nog steeds die Weg van Liefde volgen, elke dag opnieuw, met alle mensen die ook die weg willen gaan, steeds opnieuw, ook vandaag weer.

Ik verzeker u

Johannes 6:47-59

Waarachtig, ik verzeker u: wie gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het brood dat leven geeft. 49 Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en toch zijn zij gestorven. 50 Maar dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; wie dit eet sterft niet. 51 Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.’ 52 Nu begonnen de Joden heftig met elkaar te discussiëren: ‘Hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven!’ 53 Daarop zei Jezus: ‘Waarachtig, ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u. 54Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal ik op de laatste dag uit de dood opwekken. 55 Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank. 56 Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. 57 De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader; zo zal wie mij eet, leven door mij. 58 Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders aten; zij zijn gestorven, maar wie dit brood eet zal eeuwig leven.’ 59 Dit alles zei hij in de synagoge van Kafarnaüm toen hij daar onderricht gaf. (NBV)

Is dit een recept voor kannibalisme? Het lichaam van Jezus wordt tot brood en wijn en voortaan is het niet meer nodig om brood te eten zoals in de woestijn het manna werd gegeten maar in het vervolg eet je het lichaam van Christus. En pas op het is niet het brood dat in vlees veranderd en de wijn die in bloed veranderd maar wat er staat is net andersom, het is het brood dat in vlees veranderd en het bloed dat in wijn veranderd. Toch is die vraag naar kannibalisme is niet zo vreemd. Het klinkt als een vreemd totaal ziek verschijnsel, en in onze cultuur is het dat meestal ook. Maar in culturen waar het opeten van gestorven mensen een belangrijke zaak was had het ook een uitdrukkelijke bedoeling. De kracht en de wijsheid van de overledene zou overgaan in degene die diens vlees had genuttigd.

Zo is in het Christendom ook dat eten van het lichaam van Christus bedoeld. Door ons bij het eten van het brood te herinneren aan het gebroken lichaam van Christus kunnen wij leren ons te vereenzelvigen met zijn manier van de wereld benaderen. Niet zijn lichaam was daarbij belangrijk maar het leven van de mensen om hen heen. De zieken, de lammen, de hongerigen, de slachtoffers van onderdrukking en geweld. Als wij in Christus zijn staan wij met hem op om een eind te maken aan die dodende omstandigheden waaraan mensen sterven. Paulus schrijft ergens dat je misschien wel duizend keer per dag met Christus moet opstaan. Perfect zullen we dus daarin niet worden. Maar hoe meer we het weten vol te houden hoe beter de wereld wordt. Dan wordt aandacht gegeven aan gevangenen, worden vluchtelingen opgevangen, worden vreemdelingen behandeld als horende tot ons volk.

Johannes besluit met een mededeling die veel duidelijk maakt, Jezus van Nazareth zei dit allemaal in de synagoge van Kafernaüm waar hij onderricht gaf. Dat betekent dat we dit verhaal moeten betrekken op het Oude Testament, want om het Oude Testament draaide het allemaal in de synagoge en ook al schreef Johannes zijn verhaal vele tientallen jaren nadat het allemaal gebeurd was ook in zijn tijd stond het Oude Testament in de synagoge centraal. In dit verhaal werd een lam geslacht en gebraden voor een laatste maaltijd in het slavenhuis. Het bloed van dat lam dat aan de deur werd gesmeerd, zodat de engel des doods die deur voorbij zou gaan. Het ongezuurde brood, niet gerezen dus, dat meegenomen moest worden op de reis door de woestijn. Jezus van Nazareth roept in wezen op terug te keren naar de tijd dat ieder van het volk onvoorwaardelijk op de anderen aangewezen waren. Niet het verbond moet worden aanbeden, maar de God met wie dat verbond werd gesloten. Hoe je dat doet staat in die richtlijnen. Aan de arbeid dus, ook vandaag weer.

De zoon van Jozef

Johannes 6:37-46

37  Iedereen die de Vader mij geeft zal bij mij komen, en wie bij mij komt zal ik niet wegsturen, 38 want ik ben niet uit de hemel neergedaald om te doen wat ik wil, maar om te doen wat hij wil die mij gezonden heeft. 39  Dit is de wil van hem die mij gezonden heeft: dat ik niemand van wie hij mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat ik hen allen laat opstaan op de laatste dag. 40 Dit wil mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat ik hen op de laatste dag uit de dood zal opwekken.’ 41 De Joden begonnen te protesteren omdat hij zei dat hij het brood was dat uit de hemel was neergedaald. 42 ‘Dat is toch Jezus, de zoon van Jozef? We weten toch wie zijn vader en moeder zijn? Hoe kan hij dan zeggen dat hij uit de hemel is neergedaald?’ 43 Jezus zei: ‘Ik hoor u bezwaren maken. 44  Toch kan niemand bij mij komen, tenzij de Vader die mij gezonden heeft hem bij me brengt, en ik zal hem op de laatste dag tot leven wekken. 45 Het staat geschreven in de Profeten: “Zij zullen allemaal door God onderricht worden.” Iedereen die naar de Vader luistert en van hem leert komt bij mij. 46 Niet dat iemand ooit de Vader gezien heeft-alleen hij die van God komt, heeft hem gezien.(NBV

Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, het zou toch een vreemde zaak zijn. Geen wonder dat de mensen zich verbazen over de manier waarop Jezus van Nazareth zich uitdrukt. Later zou in de Roomse zogenaamde kerk het bijgeloof ontstaan dat de ouwel en de wijn van de eucharistie na het uitspreken van een spreuk door de priester inderdaad veranderen in vlees en bloed van Jezus van Nazareth. Ooit werden mensen die dit in twijfel trokken in ons land op de brandstapel gezet zo belangrijk vond men dit bijgeloof. In dit Bijbelgedeelte zet Jezus van Nazareth de uittocht uit Egypte in het midden van het onderricht. Een lam dat werd geslacht en gebraden voor een laatste maaltijd in het slavenhuis. Het bloed van dat lam dat aan de deur werd gesmeerd, zodat de engel des doods die deur voorbij zou gaan.

Het ongezuurde brood, niet gerezen dus, dat meegenomen moest worden op de reis door de woestijn. Het manna dat het volk in leven zou houden tijdens hun tocht door de woestijn. Denk daarbij ook aan de ram die een maal per jaar de woestijn in werd gestuurd nadat iedereen al de verkeerde dingen symbolisch op die ram had gelegd. Al die elementen spelen in het verhaal van Jezus van Nazareth door. En dan blijkt dat wat hij eigenlijk zegt is dat je dat niet alleen moet horen en moet geloven dat wat daar gebeurd is tot bevrijding heeft geleid maar dat je het je eigen moet maken zoals hij het zich ook eigen heeft gemaakt.

Dat het vlees en bloed in je eigen lichaam moet worden, dat je er handen en voeten aan moet geven. De uittocht betekent niet alleen dat je geroepen bent om bevrijdt te worden maar ook dat je gezonden bent tot bevrijding. De uittocht uit het land van de dood, Egypte, betekent uiteindelijk ook de intocht in het land overvloeiende van melk en honing, het land van het leven. Daartussen ligt de ontdekking van de goddelijke richtlijnen voor een menselijke samenleving. Zonder elkaar gaat het niet, houd dus van je naaste als van jezelf, dat is van God houden en er is maar één God. Daaruit en daarvan moet en mag je leven. Zo leven brengt je in directe verbinding met God, met de Liefde, een liefde die zichzelf niet zoekt maar desnoods zichzelf deelt door de dood hen als dat moet.

Dat brood

Johannes 6:25-36

25 Ze vonden hem aan de overkant van het meer en vroegen: ‘Rabbi, wanneer bent u hier gekomen?’ 26 Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u: u zoekt me niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd bent. 27  U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft hem die volmacht gegeven.’ 28  Ze vroegen: ‘Wat moeten we doen? Hoe doen we wat God wil?’ 29  ‘Dit moet u voor God doen: geloven in hem die hij gezonden heeft, ‘antwoordde Jezus. 30 Toen vroegen ze: ‘Welk wonderteken kunt u dan verrichten? Als we iets zien zullen we in u geloven. Wat kunt u doen? 31 Onze voorouders hebben immers manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven staat: “Brood uit de hemel heeft hij hun te eten gegeven.”’ 32  Maar Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader; hij geeft u het ware brood uit de hemel. 33  Het brood van God is het brood dat neerdaalt uit de hemel en dat leven geeft aan de wereld.’ 34 ‘Geef ons altijd dat brood, Heer!’ zeiden ze toen. 35 ‘Ik ben het brood dat leven geeft, ‘zei Jezus. ‘Wie bij mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft zal nooit meer dorst hebben. 36  Maar ik heb u al gezegd dat u niet gelooft, ook al hebt u me gezien. (NBV)

Dat is nog eens een ander gebed dan “geef ons heden ons dagelijks brood”. Ze zouden het zomaar voor elkaar kunnen krijgen Jezus van Nazareth toch tot koning te kronen. Brood uit de hemel was toch immers mogelijk? Het volk in de woestijn vond elke morgen voor de tent merkwaardige korrels die je kon verwerken als graan. Je moest ze alleen niet proberen te bewaren want dan langer als een dag waren ze niet houdbaar. Nu was daar die Jezus van Nazareth, die had ze brood gegeven, net als Mozes had gedaan. Terwijl iedereen had gedacht dat er nooit genoeg zou zijn voor zoveel mensen hadden ze zelfs nog twaalf manden overgehouden, alsof ze wel heel het volk hadden kunnen voeden. Die Jezus van Nazareth had zich weliswaar bescheiden teruggetrokken in de bergen maar ze hadden hem toch gevonden. Nu komt brood natuurlijk niet zomaar uit de hemel vallen. Het gaat er ook niet om dat het Koninkrijk van God een soort luilekkerland voor gelovigen gaat worden.

Je hoort dat nog wel eens, geloof in Jezus, of geloof in God, en het zal je goed gaan in je leven, al je zorgen lossen zich op als sneeuw voor de zon en rijkdom en succes komen als vanzelf naar je toe. Het Amerikaanse succesverhaal over de gelovige krantenjongen die een kristallen kathedraal kan stichten en miljonair wordt. Maar dat geloof is net een boekwinkel, de winkelier wordt niet rijk van de inhoud maar van de kilo’s papier die er worden verkocht. Johannes vertelt dat Jezus van Nazareth wijst op de Weg die we moeten gaan. Zoals Hij is moeten ook wij worden. Hij is het brood, want ondanks zichzelf deelt hij, uiteindelijk zichzelf door de dood heen. Dat delen, dat betekent brood voor de hele wereld. Als wij zouden willen ophouden met rijk te zijn en nog rijker te worden, als wij zouden willen beginnen met delen met iedereen die dat nodig heeft, dan komt het Koninkrijk van God dichterbij.

Daar is voor iedereen te eten, brood genoeg in de wereld, maar de rijken gaan dood van overvloed en de armen van honger. Deze week is er niet voor niets extra aandacht voor de hongerenden in Afrika. Dat delen is de wil van de God die zich wil laten liefhebben doordat wij onze naaste liefhebben als onszelf. Om ons dat voor te doen, om ons dat te leren, om dat te verkondigen is Jezus van Nazareth gekomen. In dat delen moeten we zorgen dat er niemand verloren gaat maar dat iedereen mee kan doen, in onze eigen samenleving door niemand daarvan buiten te sluiten, maar ook door in het delen van onze rijkdom de hele bewoonde wereld te betrekken. Ze hebben het meer nodig dan ooit. Dan hoeven we het niet meer te hebben over het aantal doden dat er door honger en ziekten om komt, maar dan hebben we het over het aantal levenden met wie we samen mogen leven.

Het meer werd onstuimig

Johannes 6:16-29

16  Bij het vallen van de avond daalden zijn leerlingen af naar het meer; 17 ze stapten in een boot en zetten koers naar de overkant, naar Kafarnaüm. Het was al donker geworden, en Jezus was nog niet naar hen toe gekomen. 18 Er stak een hevige wind op en het meer werd onstuimig. 19 Toen ze vijfentwintig of dertig stadie geroeid hadden, zagen ze plotseling Jezus over het meer lopen; hij was dicht bij de boot en ze werden bang. 20 Maar hij zei: ‘Ik ben het, wees niet bang.’ 21  Ze wilden hem aan boord nemen, maar meteen kwam de boot aan land op de plaats waar ze naartoe wilden. 22 De volgende dag stond de menigte weer aan de oever van het meer. Ze hadden gezien dat er maar één boot was en dat Jezus niet aan boord was gegaan, maar dat zijn leerlingen alleen vertrokken waren. 23 Nu legden er andere boten uit Tiberias aan, dicht bij de plek waar ze het brood gegeten hadden nadat de Heer het dankgebed had uitgesproken. 24  Toen de mensen zagen dat Jezus en zijn leerlingen er niet waren, stapten ze in die boten en voeren ze naar Kafarnaüm om hem te zoeken. 25 Ze vonden hem aan de overkant van het meer en vroegen: ‘Rabbi, wanneer bent u hier gekomen?’ 26 Jezus zei: ‘Waarachtig, ik verzeker u: u zoekt me niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd bent. (NBV)

Alle vier de Evangelieboeken hebben een eigen verhaal over een storm, de leerlingen en Jezus van Nazareth. Die verhalen verschillen, dat hangt samen met wat de schrijvers van de Evangelieverhalen ons duidelijk willen maken. Vandaag lezen we het verhaal zoals Johannes het verteld. Als we, zoals we in het leesrooster doen, het verhaal steeds in stukjes knippen dan lopen we de kans dat we de bedoeling van zo’n verhaal uit het oog verliezen. Johannes verteld dit verhaal na het verhaal over het delen van brood en vis door vijfduizend mannen en door vrouwen en kinderen. Die willen Jezus tot koning maken en dan trekt Jezus zich alleen terug op de berg. Nu is het water in Joodse verhalen de plek van de dood, op het land is het leven en is het veilig, op zee is de dood en is het onveilig. Als Jezus van Nazareth weigert om koning te worden dan wordt het dus nog veel onveiliger, dan gaat het zelfs stormen. Dat Jezus van Nazareth zich door de dood, in dit verhaal het meer, niet laat tegenhouden was achteraf wel duidelijk maar als je het meemaakt kun je er knap bang van worden.

Die angst komt dan ook in alle evangelieverhalen terug en steeds klinkt de boodschap dat je voor de dood, voor het stormende water, niet bang moet zijn, zeker niet met Jezus van Nazareth die door de dood heen gaat. In de andere evangelieverhalen komt Jezus aan boord of ligt hij al aan boord te slapen maar in het verhaal zoals Johannes het verteld krijgt hij de kans niet om aan boord te komen omdat de boot al is waar ze willen zijn. Je komt er dus ook wel zonder koning, zonder leidsman, op grond van je eigen geloof, als je maar niet bang bent voor de dood, dat is de boodschap die Johannes hier vertelt. Want waar gaat het nu allemaal om. Dat blijkt uit het vervolg van het verhaal. Mensen zoeken zo graag hun eigen voordeel, hun eigen gewin. Wat hebben wij er aan als we geloven in God, of in Jezus van Nazareth, of in allebei? Komt Jezus ons dan redden als we in nood zijn? Nee toch?

Ook daar vertelt Johannes ons over. Nadat Jezus de mensen te eten hadden gegeven kwamen ze opnieuw, niet om van hem te leren maar om nieuwe wonderen te zien, zoals we tegenwoordig op de TV kunnen zien met waarzeggers en geestenfluisteraars. Hoe bestaat het dat die mensen alles van je kunnen weten en zich in kunnen laten fluisteren door de geesten van gestorven verwanten, daar heb je wat aan om te geloven. Dat ze trucs gebruiken en de mensen worden opgelicht zie je niet direct. De boodschap van Jezus van Nazareth is anders. Het gaat niet om hem en zijn wonderen, het gaat niet om het voordeel dat je er zelf aan zou kunnen behalen, het gaat er om dat je zelf aan het werk gaat de minsten te helpen, dat is in God geloven, dan pas kom je waar je wezen wil. Laat je door de dood niet afschrikken maar geloof dat de Weg van Jezus van Nazareth de weg is die we allemaal moeten gaan. Voor de hongerenden in Afrika, voor de vluchtelingen op de Middellandse Zee en met al die mensen die op ons wachten en om hulp roepen in de wereld.

Hij moet wel de profeet zijn

Johannes 6:1-15

1 Daarna ging Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea (ook wel het Meer van Tiberias genoemd).2  Een grote menigte mensen volgde hem, omdat ze gezien hadden welke wondertekenen hij bij zieken deed. 3 Jezus ging de berg op, en ging daar met zijn leerlingen zitten. 4 Het was kort voor het Joodse pesachfeest. 5 Toen Jezus om zich heen keek en zag dat die menigte naar hem toe kwam, vroeg hij aan Filippus: ‘Waar kunnen we brood kopen om deze mensen te eten te geven?’ 6 Hij vroeg dat om Filippus op de proef te stellen, want zelf wist hij al wat hij zou gaan doen. 7  Filippus antwoordde: ‘Zelfs tweehonderd denarie zou niet voldoende zijn om iedereen een klein stukje brood te geven.’ 8 Een van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei: 9 ‘Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen-maar wat hebben we daaraan voor zoveel mensen?’ 10 Jezus zei: ‘Laat iedereen gaan zitten.’ Er was daar veel gras, en ze gingen zitten; er waren ongeveer vijfduizend mannen. 11 Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er zaten. Hij gaf hun ook vis, zoveel als ze wilden. 12  Toen iedereen volop gegeten had zei hij tegen zijn leerlingen: ‘Verzamel nu de overgebleven stukken brood, zodat er niets verloren gaat.’ 13 Dat deden ze en ze vulden twaalf manden met wat overgebleven was van de vijf gerstebroden die men had gegeten. 14  Toen de mensen het wonderteken dat hij gedaan had zagen, zeiden ze: ‘Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen.’ 15   Jezus begreep dat ze hem wilden dwingen om mee te gaan en hem dan tot koning zouden uitroepen. Daarom trok hij zich terug op de berg, alleen. (NBV)

Eén van de beroemde verhalen over de wonderbare spijziging. Je kunt zomaar vijfduizend mannen te eten geven en dan hebben de vrouwen en kinderen ook nog genoeg. Ja, je houdt zelfs genoeg over om het hele volk Israel, met twaalf stammen, te eten te geven. Iemand die dat kan zou je direct wel tot koning willen uitroepen. Maar Jezus van Nazareth wil nergens en nooit eer van zijn werk, de eer komt alleen aan God toe. Maar snappen doet hij het wel en daarom trekt hij zich alleen terug op de berg. Als er honger is en iemand geeft je te eten dan kan dat diepe indruk maken. Oudere inwoners van West Nederland weten nog heel goed hoe na de hongerwinter van 1944 en 1945 de bevrijders uit Canada, Engeland en Amerika kwamen met wittebrood en chocolade. Lang zou nog alle kritiek op de politiek van Amerika tot zwijgen worden gebracht met het argument dat ze toch ook maar onze bevrijders waren geweest.

Maar waar zit het wonder van Jezus van Nazareth nu echt in? Neemt hij echt vijf broden en twee vissen om oneindig door te blijven breken? Dat staat er niet. De leerlingen denken dat het alles is wat er te eten is voor de grote menigte die hen is gevolgd. Maar als iedereen gaat zitten en deelt wat men bij zich heeft blijkt dit veel meer te zijn dan men had gedacht. Je moet dus alleen samen willen delen. Als je de baas wilt blijven dan lukt dat niet. Je opstellen als dienaar, jezelf uitschakelen en de ander voorop stellen, dat is de weg van Jezus van Nazareth en dat is ook de weg die je zult moeten willen gaan. Als we dat niet doen dan zien we tot wanhoop gedreven hulpverleners stiekem langs de kant van de weg stoppen om hun hulpgoederen uit te delen. Dan breken er ziekten uit en sterven velen zonder dat dat nodig was. Op dit moment wordt op ons een beroep gedaan de honger in Afrika te bestrijden. Wij zijn rijk en zij zijn door misoogsten en klimaatverandering is de problemen gekomen. Volgen wij Jezus in het delen van het brood?

Het verhaal over deze zogenaamde spijziging heeft overigens ook nog een paar verrassingen. Want waarom staat er eigenlijk dat het vlak voor Pasen is? Vlak voor Pasen heeft het volk Israël inderdaad een maaltijd. De Pesach maaltijd. Ze herdenken dan de bevrijding van de slavernij in Egypte. Dat feest valt samen met het begin van de gerst oogst. Gerst is de grondstof voor het brood van de armen. Van de gerst wordt het ongezuurde brood gebakken. Jezus van Nazareth zal die maaltijd vieren met zijn volgelingen. Als hij dat brood uitdeelt dan vraagt hij hen dat te blijven doen tot zijn gedachtenis. Het is het brood dat zoals hij gebroken wordt. Daarmee maakt Jezus de maaltijd tot een maaltijd die herinnert aan de bevrijding van de dood. Die bevrijding krijgt gestalte in de opstanding. Het verhaal dat we vandaag lezen betekent dat we allemaal mee mogen doen. En mee mogen doen met wat we hebben, vis was er genoeg, de leerlingen van Jezus waren voor een groot deel vissers. Dat mochten zij uitdelen, wat delen wij uit?

Alle wetten en regels

Deuteronomium 11:22-32

22 Wanneer u alle geboden die ik u geef zorgvuldig naleeft, en u de HEER, uw God, liefhebt, hem bent toegedaan en de weg volgt die hij wijst, 23 dan zal hij ter wille van u al die volken, die groter en machtiger zijn dan u, verdrijven en hun land aan u in bezit geven. 24 Elk stuk grond dat u zult betreden is voor u. Uw gebied zal zich uitstrekken van de woestijn tot aan de Libanon, en van de rivier de Eufraat tot aan de zee in het westen. 25 Er zal niemand zijn die tegen u kan standhouden. De HEER, uw God, laat in het land dat u binnengaat iedereen van angst voor u beven, zoals hij u heeft beloofd. 26 Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen zegen en vloek. 27 Zegen, als u gehoorzaam bent aan de geboden van de HEER, uw God, zoals ik ze u vandaag voorhoud. 28 Vloek, als u zijn geboden niet gehoorzaamt en afwijkt van de weg die ik u vandaag wijs en achter andere goden aan loopt die u eerst niet kende. 29 Wanneer u straks door zijn toedoen in het land aankomt dat u in bezit zult nemen, moet u op de Gerizim de zegen uitspreken, en op de Ebal de vloek. 30 (Deze bergen liggen ten westen van de Jordaan, ter hoogte van Gilgal, vlak bij de eiken van More. Ze zijn te bereiken over de weg die door het gebied van de Kanaänieten in de Jordaanvallei naar het westen loopt.) 31 Straks steekt u de Jordaan over om het land binnen te gaan dat de HEER u zal geven. Wanneer u het in bezit hebt genomen en er woont, 32 leef dan alle wetten en regels die ik u vandaag voorhoud strikt na. (NBV)

Voor wat hoort wat zou je bijna zeggen in dit gedeelte uit de afscheidstoespraak van Mozes. Als het volk zich aan de regels houdt dan krijgt het het beloofde land. Maar van voor wat hoort wat is eigenlijk geen sprake. God heeft Israël niet gekozen om met dat volk te handelen. Nee dat volk is gekozen om alle volken in de wereld te laten zien wat het leven van een volk volgens de richtlijnen van God zou kunnen betekenen. Dat komt er een land waar het overvloeit van melk en honing. Er is in ons land ook een “Bond tegen het vloeken” maar die gaat over heel iets anders dan waar de vloek in het gedeelte dat we vandaag lezen over gaat. Hier vloekt God zelf. Als het volk niet geschikt is om dat licht voor alle volken te zijn dan mislukt het plan van God. Volgens dit Bijbelgedeelte is een vloek daarom het niet volgen van de richtlijnen van de God van Israël, het is een zegen om die geboden wel te houden. Nu weten we dat het gebod van de God van Israël zich laat samenvatten als “Heb Uw naaste Lief als Uzelf”. Doe je dat niet dan vloek je dus. Een “Bond tegen het vloeken” zou dus moeten gaan over het opsluiten van onschuldige kinderen met gedragsproblemen in gevangenissen, over het tegengaan van eerwraak en vrouwenhandel, over het op straat zetten van gezinnen omdat ze hun woonlasten niet kunnen betalen, over het achterstellen van vreemdelingen, over eerlijke handelsverhoudingen met de armste landen in de wereld.
Maar daar gaat die “Bond tegen het vloeken” niet over, die gaat over taalgebruik en daarmee moet je oppassen want voor je het weet vervloek je de mensen die zich niet aan de geboden van de God van Israël houden en maak je zo duidelijk dat ze niet kiezen voor zegenen maar voor vloeken. Die zegen en die vloek gaan heel het land aan. Als je in het land Israël met je gezicht naar het Oosten gaat staan, daar waar de zon opkomt, dan ligt de Gerizim aan je rechterhand en de Ebal aan je linkerhand in het midden van het land Palestina. De plaats aan je rechterhand geldt in de Bijbel als de meest voorname plaats, die aan je linkerhand als de minst voorname plaats. Het voornaamste in het land behoort dus het houden van het gebod van de God van Israël te zijn, het omgekeerde komt ook voor maar hoort een veel mindere plaats in te nemen. Die berg Gerizim ligt bij de eiken van More, misschien wel Mamre. Dat was de eerste plaats waar Abraham zich vestigde in het land Kanaän. Die berg en die zegen herinnert dus ook aan de belofte die God heeft gedaan aan Abraham om hem een groot nageslacht te geven, een machtig volk. De zegen op de berg Gerizim is dus verleden heden en toekomst tegelijk. De belofte uit het verleden, de verovering in het heden en het volgen van de richtlijnen in de toekomst. De Gerizim zou daarom ook heel lang een belangrijke plaats in blijven nemen in Israël.

Het werd uiteindelijk de Tempelberg voor de Samaritanen. Die werden na de ballingschap wel niet erkend door de Joden als echte Joden maar ze hadden wel degelijk iets met de richtlijnen van de God van Israël. Ze kenden wel niet alle boeken uit de Hebreeuwse Bijbel, ons Oude Testament, maar hielden wel vast aan de eerste vijf boeken, de Tora, de leer van Mozes. De Samaritaanse Bijbel speelt voor ons nog altijd een rol in de vertaling van de Hebreeuwse Bijbel in het Nederlands. Ook op de Ebal werd een altaar opgericht, maar we leren uit de boeken van verschillende kleine profeten dat daar al heel snel een afgodendienst ontstond. Geen wonder dus dat uiteindelijk die berg het symbool werd van de vloek, andere goden achterna lopen is immers het verlaten van het gebod van de God van Israël. Hebben wij dan nu nog wat met die keuze tussen zegen en vloek? Het is natuurlijk goed te weten dat beide altijd voorkomen in een land, ook in een land als het onze. We zullen dag in dag uit vele malen de keuze moeten maken tussen zegen en vloek. Lastig is het als het niet met taal te maken heeft maar met zorg voor de naaste. Mooie woorden zijn niet genoeg, te vaak wordt daarin eigenbelang verpakt en het afwenden van de zorg voor de naaste. Vervloekingen kunnen ons soms attent maken op het onrecht dat onze naaste wordt aangedaan en waar we tegen hebben op te komen. Let dus niet te veel op de woorden maar veel meer op het effect op de armsten, de zwakken in de samenleving. Dat kunnen we ook vandaag tot zegen voor ons land zijn, door te houden van onze naaste als voor onszelf.

 

Je zult er leven in overvloed.

Deuteronomium 11:10-21

10 Want het land dat u in bezit zult nemen is heel anders dan Egypte, waar u vandaan komt. Daar moest u de akkers na het zaaien kunstmatig bevloeien als een groentetuin. 11 Maar het land aan de overkant is een land met bergen en dalen, dat zijn dorst lest met het water uit de hemel. 12 Het is een land waaraan de HEER, uw God, veel zorg besteedt en waarover hij waakt, het hele jaar door, van de eerste tot de laatste dag. 13 Als u de geboden gehoorzaamt die ik u vandaag voorhoud, en de HEER, uw God, liefhebt en hem met hart en ziel dient, 14 belooft de HEER: ‘Ik zal jullie akkers op de juiste tijd regen geven, in het najaar en in het voorjaar. Je zult je oogst binnenhalen, koren, wijn en olie, 15 en ik zal groene weiden geven voor je vee. Je zult er leven in overvloed.’ 16 Maar pas op: laat u er niet toe verleiden een dwaalspoor te volgen, voor andere goden neer te knielen en ze te vereren. 17 Want dan roept u de woede van de HEER over u af en zal hij de hemel sluiten. Er zal geen regen meer vallen en de hele oogst zal mislukken, en spoedig zult u verdwenen zijn uit het goede land dat de HEER u zal geven. 18 Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. 19 Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. 20 Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad. 21 Dan zullen u en uw kinderen lang mogen wonen in het land dat de HEER uw voorouders onder ede heeft beloofd, zolang de hemel boven de aarde staat. (NBV)

Waarover spraken zij? Over de richtlijnen van de God van Israël. Niet over hoe goed ze wel niet geloofden, hoeveel ze hielden van die God in hun harten, nee dat vraagt de God van Israël niet. Je hoort het ook tegenwoordig wel. Onder Christenen lijkt het wel of er niks anders nodig is dan luide te roepen hoeveel je van Jezus houdt en daarbij een beetje te zwaaien met je armen. Dat is dus bijna het tegendeel van wat de Bijbel vraagt. God vraagt niet om aangeroepen te worden. God zorgt zelf zorgvuldig voor het land staat in het Bijbelgedeelte dat we vandaag lezen. Het gaat vanzelf wel regenen, daarover hoeven we ons geen zorgen te maken en daarvoor hoeven we God niet aan te roepen. Het gaat om de richtlijnen van God. Daar moet je de hele dag over praten, die moet je je kinderen voorhouden, die moet je op je voorhoofd dragen en in een band om je arm. Je hand moet je dus laten sturen door de richtlijnen van God. Je moet ze op de deur van je huis spijkeren. Alles wat je doet en overal waar je komt moet bepaald worden door de richtlijnen van God. Dat is nogal fanatiek. En dat is ook precies de bedoeling. De God van Israël is namelijk niet de God van de rijken, van de geslaagden in het leven, van de mensen die het goed gaat. De God van Israël is de God van slaven, van de minsten, van zieken en zwakken, van mensen die afhankelijk zijn van de zorg en de steun van anderen.

Die mensen kunnen altijd een beroep doen op de God van Israël. Die mensen kunnen er op vertrouwen dat hij altijd mensen zal sturen die zijn richtlijnen volgen. Want het hart van zijn richtlijnen is dat je van je naaste houdt als van jezelf. Al dat werk op het land, al dat vee dat je laat grazen, al die vruchten die je zal plukken van de overvloed die het land geeft, zijn er niet om er zelf rijk van te worden maar die zijn er om er van te delen met degenen die niet zo gelukkig waren al die overvloed te krijgen. En armen zijn er nog steeds, ook vandaag de dag gaan er mensen dood van de honger, in ons eigen land misschien minder dan in andere landen, maar toch. Onze manier van handeldrijven, onze economische politiek verhindert nog steeds miljoenen op aarde dat ze mee kunnen delen. Wij maken ons er vaak af met incidentele ontwikkelingshulp waarvan we achteraf smalend kunnen zeggen dat het niet helpt. Wij zijn nooit genoeg bereid om ook onze eigen positie ter discussie te stellen en de onrechtvaardige handelsverhoudingen in eerlijke handelsverhoudingen te veranderen. Fair Trade blijft een aardige winkel op een onaantrekkelijke plek in het winkelgebied. Fair Trade is niet het hart van onze handelspolitiek.

Wij stellen geen maximum aan de inkomens van onze rijken zodat er geld vrij komt voor echt delen met de armsten. Wij stellen geen grenzen aan de inkomensverhoudingen in onze bedrijven zodat de bijdrage van een ieder aan het succes van een bedrijf ook gelijkwaardig beloond wordt. Wij stellen geen maat aan de exorbitante zelfverrijking die in de top van banken en bedrijfsleven voorkomt. Als er over gesproken wordt dan hoor je er schande over spreken maar er is geen enkele wet in voorbereiding, geen maatregel in ontwerp om er grenzen en maat aan te stellen. Integendeel, het nastreven van individuele rijkdom en welvaart, de bescherming van nutteloos eigendom, blijven hoofdkenmerken van onze samenleving. Daarmee is de aanbidding van de goden van goud en belofte belangrijker dan de geboden van de God van Israël. Willen we op weg blijven naar een ideale samenleving dan zullen we daar wat aan moeten willen veranderen. In elk geval zullen we er vandaag weer mee moeten willen beginnen.

Houd u aan uw verplichtingen

Deuteronomium 11:1-9

1 Heb daarom de HEER, uw God, lief en houd u aan uw verplichtingen tegenover hem. Leef zijn wetten, regels en geboden elke dag na. 2 Wees u ervan bewust dat uw kinderen geen getuige zijn geweest van de opvoeding die de HEER u gaf, en niet met eigen ogen zijn grootheid hebben gezien, zijn sterke hand en opgeheven arm. 3 Wat weten zij van de wonderen en daden die hij in Egypte verrichtte, ten koste van de farao en zijn hele volk? 4 Of van wat hij met het leger van Egypte en al zijn paarden en wagens heeft gedaan, hoe hij ze liet verdwijnen in het water van de Rietzee toen ze u achtervolgden, waarmee hij hun macht heeft gebroken tot op de dag van vandaag? 5 Uw kinderen weten toch niet wat hij in de woestijn voor u heeft gedaan voordat u hier aankwam? 6 En wat hij ten overstaan van het hele volk deed met Datan en Abiram, de zonen van de Rubeniet Eliab: hoe de aarde haar mond opensperde en hen opslokte met hun families, hun tenten en al het vee dat ze bezaten? 7 U daarentegen hebt al die machtige daden die de HEER verrichtte met eigen ogen gezien.8 Daarom moet u alle geboden die ik u vandaag voorhoud naleven. Daaruit zult u de moed putten om het land aan de overkant binnen te gaan en het in bezit te nemen. 9 Dan zult u lang leven in het land dat de HEER onder ede aan uw voorouders en hun nageslacht heeft beloofd, het land dat overvloeit van melk en honing. (NBV)

Er is nu een verbond, tussen God en het slavenvolk dat al veertig jaar door de woestijn heeft gezworven. Eigenlijk al veel langer want pas de tweede generatie van het volk dat uit de slavernij in Egypte was bevrijdt staat nu op de grens van de woestijn en dat beloofde land. Mozes kent natuurlijk de wijsheid dat wie de geschiedenis verwaarloosd gedoemd is dezelfde fouten te maken. En deze jonge generatie die geen andere omgeving kent als de woestijn moet toch weten waarom je zo nauwkeurig de geschiedenis van het volk moet kennen. Alleen maar God loven is niet genoeg. Dat verbond met die God moet een onderdeel van je leven worden en dat is niet gemakkelijk omdat je maar een deel van de geschiedenis kent.

Ook in onze dagen speelt dat. Wie zich bewust is van de verschrikkingen in de Tweede Wereldoorlog past wel op om met een gele ster in een demonstratie mee te lopen die zich richt tot een democratisch ondersteund besluit van de regering. Ooit was de gele ster een toegangsbewijs voor de gaskamers of in elk geval voor de dood. Wij hebben geen gaskamers, wij hongeren geen mensen uit door ze te weinig eten te geven en te zware arbeid te laten verrichten. De situatie uit de tijd van de gele ster voor de dragers er van laat zich op geen enkele wijze vergelijken met een land waar je afstand tot elkaar moet houden, je handen wassen, niet zomaar in een café of nachtclub feest kunt vieren.

En in onze dagen is er soms een spoor van de discriminatie die uiteindelijk tot die gaskamers heeft geleid. Buitenlanders pakken ons werk af, buitenlanders nemen onze kansen op huisvesting af, buitenlanders eten ons belastinggeld op. Het zijn de angsten die mensen tot een sterke leider laten leiden als ze bang zijn datgene dat ze aan vrijheid hebben gekregen weer kwijt te raken. Dat je zelf grenzen kunt stellen aan je gedrag en als het nodig is dat samen met anderen kan doen maakt je vrijheid alleen maar sterker. Ook daarvoor moet je de geschiedenis kennen, weten wanneer je voorouders verkeerd handelden en wat het gevolg was. Mozes schetst nog eens een aantal situaties waarin dat voorkwam. Wij zouden beter moeten letten op de verhalen van overlevenden, en ze doorvertellen in plaats van ze te bagatelliseren.