Jullie kennen de weg

Johannes 14:1-14

1 Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op Mij. 2 In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou Ik anders gezegd hebben dat Ik een plaats voor jullie gereed zal maken? 3 Wanneer Ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom Ik terug. Dan zal Ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar Ik ben. 4 Jullie kennen de weg naar waar Ik heen ga.’ 5 Toen zei Tomas: ‘Wij weten niet eens waar U naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’ 6 Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij. 7 Als jullie Mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie Hem, want jullie hebben Hem zelf gezien.’ 8 Daarop zei Filippus: ‘Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet.’ 9 Jezus zei: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je Me niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien? 10 Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en dat de Vader in Mij is? Ik spreek niet namens mezelf als Ik tegen jullie spreek, maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werk door Mij. 11 Geloof Me: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij. Als je Mij niet gelooft, geloof het dan om wat Hij doet. 12 Werkelijk, Ik verzeker jullie, wie op Mij vertrouwt zal hetzelfde doen als Ik, en zelfs meer dan dat, Ik ga immers naar de Vader. 13 En wat jullie dan in mijn naam vragen, dat zal Ik doen, zodat door de Zoon de grootheid van de Vader zichtbaar wordt. 14 Wanneer je iets in mijn naam vraagt, zal Ik het doen.(NBV21)

De eerste volgelingen van Jezus van Nazareth werden de mensen van de Weg genoemd. Zij probeerden de weg te volgen die Jezus van Nazareth hen had gewezen, ofwel op de manier te leven die hij hen had voorgedaan. Dat was niet eenvoudig. Toen hij nog bij hen was had hij het hen voorgedaan, maar hij was gekruisigd en begraven. Daarna was hij opgestaan en was hij teruggekomen en nog later had hij zijn geest gestuurd. Toch bleef het moeilijk. Daarom heeft de schrijver van het Evangelie van Johannes dit verhaal opgeschreven. Je hoeft niet allemaal op dezelfde manier te geloven. Er zijn vele plaatsen waar je de Weg van Jezus van Nazareth kunt volgen. De Bijbelvertalers vertalen het Grieks dat er staat sinds Luther graag met “kamers”, maar er staat eigenlijk plaats, een plaats door Jezus gereed gemaakt.

Voordat Jezus gekruisigd en gestorven was wisten ze niet waar het verhaal op uit zou lopen. Tomas had er nog naar gevraagd, zoals hij na de opstanding was blijven vragen naar de wonden die Jezus had opgelopen. Filippus had nog steeds niet door dat God dienen hetzelfde zou zijn als doen als Jezus deed. Pas na de opstanding had hij door dat al die profeten waar hij van had gehoord datzelfde hadden verteld. Toen zag hij de mensen langs de weg wel degelijk. Als je iets wilt op de manier waarop Jezus van Nazareth dat wilde dan krijg je dat ook. Maar pas toen de Geest over hen kwam snapten ze het. Toen wisten ze dat de liefde voor de naaste als voor jezelf de sleutel was tot een wereld zonder tranen en verdriet. Toen wisten ze dat delen met elkaar, desnoods delen van jezelf, de Weg was. De Weg die Jezus was gegaan en die hem bij de Vader had gebracht. Toen wisten ze pas dat zij ook die Weg moesten gaan en de hele bewoonde wereld van die Weg moesten vertellen.

Toen wisten ze pas dat ze moesten delen met al die mensen uit de hele bewoonde wereld. Toen wisten ze pas dat de Vader ook in hen kon zijn als ze zich maar bleven herinneren hoe Jezus van Nazareth was geweest. Want zijn beslissing om zijn macht en populariteit niet te gebruiken maar zich eerder aan het kruis te laten hangen dan zijn volk bloot te stellen aan een bloedige oorlog had hen de macht gegeven een gemeenschap van Liefde te vormen, samen die weg ook te gaan. Johannes was de laatste die het verhaal van Jezus van Nazareth had opgeschreven. Er was toen al een hele tijd overheen gegaan en veel mensen waren de Weg van Jezus van Nazareth gegaan tot in de dood toe. Maar Johannes wist, en schreef dat op, dat wie de Weg volgt van Jezus van Nazareth net zoveel als hij kan doen. Je kunt zelfs meer doen als je blijft leven. Wij kunnen de armen bevrijden, de hongerigen voeden, de thuislozen en thuis geven. Wij kunnen die nieuwe wereld naderbij brengen.

Heb elkaar lief

Johannes 13:31-38

1 Toen hij weg was zei Jezus: ‘Nu is de grootheid van de Mensenzoon zichtbaar geworden, en door Hem de grootheid van God. 32 Als Gods grootheid door Hem zichtbaar geworden is, zal God Hem ook in die grootheid laten delen, nu onmiddellijk. 33 Kinderen, Ik blijf nog maar een korte tijd bij jullie. Jullie zullen Me zoeken, maar wat Ik tegen de Joden gezegd heb, zeg Ik nu ook tegen jullie: “Waar Ik heen ga, daar kunnen jullie niet komen.” 34 Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals Ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. 35 Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.’ 36 Simon Petrus vroeg: ‘Waar gaat U naartoe, Heer?’ Jezus antwoordde: ‘Waar Ik heen ga, kun jij nog niet komen, later zul je Mij volgen.’ 37 ‘Waarom kan ik U nu niet volgen, Heer? Ik wil mijn leven voor U geven!’ zei Petrus. 38 Maar Jezus zei: ‘Jij je leven voor Mij geven? Werkelijk, Ik verzeker je, nog voor de haan kraait zul jij Mij driemaal verloochenen. (NBV21)
.
Om dit gedeelte te begrijpen moeten we even naar wat er voor staat en wat er achter staat. Er is een heel oude gewoonte om de tekst van de Bijbel in stukjes te knippen en dat maakt het lezen in kerk en huis wat eenvoudiger maar het begrijpen moeilijker en het het leidt tot misverstanden. Om te beginnen is de vraag wie die “hij” is die weg was. In het gedeelte hiervoor gaat het om het Pesachmaal dat Jezus met de zijnen houdt. Het is een feest van bevrijding maar er hangt een spanning in de lucht. De religieuze autoriteiten zoeken een manier om Jezus te doden en zijn volgelingen verwachten dat nadat Jezus de handelaren uit de Tempel heeft geslagen hij ook de Romeinen zal wegvagen. Er is er één die daaraan twijfelt. Dat is Judas. Die doopt zijn brood samen met Jezus in de bittere saus die klaar is gemaakt. Het feest van bevrijding uit de slavernij, Pesach, is geen bevrijding uit de ellende, het bittere kruid.

Jezus had al gezegd dat één van de aanwezigen bij de maaltijd hem zou overleveren aan de autoriteiten van het land. Dat blijkt dus Judas te zijn. Maar hoezo is de grootheid van de mensenzoon zichtbaar geworden nu Judas aan de overlevering van Jezus aan de autoriteiten is gaan werken? Jezus heeft volgens de verhalen in de drie Evangelieverhalen steeds de eer voor zijn werk van zich afgewezen. God komt de eer toe, niet de mens Jezus. En Jezus is er kennelijk van overtuigd geraakt dat God hem zal gebruiken om ook in het einde van het verhaal om de grootheid van God duidelijk te maken. Centraal daarbij zal de liefde staan. De liefde voor elkaar moeten ze volhouden, aan die liefde is te zien dat ze bij Jezus blijven horen. Jezus van Nazareth zocht bij de maaltijd volgens Johannes dus een weg om de Liefde te tonen tot het einde. Zelfs temidden van verraad blijft hij de zijnen liefhebben.

Als je ondergedompeld bent in die Liefde ben je rein, als je de daden van liefde niet toelaat hoor je er niet bij. Maar als je het verkeerde van plan bent krijg je tot het laatste moment de kans het anders te doen. En zelfs als je het verkeerde toch doet laat Jezus van Nazareth zien dat de Liefde bereikbaar blijft. Elkaars voeten wassen kunnen we vandaag oefenen, met elkaar liefhebben kunnen we elk moment opnieuw mee beginnen, Jezus is ons daarin voorgegaan. In de liefde voor elkaar wordt de grootheid van God zichtbaar. Maar het gaat niet aan om de dood te zoeken, meegaan in de dood moet ook Petrus niet doen, desnoods moet Petrus zijn meester maar verloochenen. Uiteindelijk zal ook door de dood heen de liefde overwinnen. En daar mogen ook wij aan vasthouden, elke dag weer, door onze naaste lief te hebben als onszelf, iedere keer opnieuw, ook vandaag.

Hoezeer u treurt

2 Korintiërs 7:5-16

5 Toen we in Macedonië kwamen, vonden we geen rust maar werden we van alle kanten belaagd: van buitenaf door vijanden, van binnenuit door zorgen. 6 Maar God, die moed geeft aan wie terneergeslagen is, gaf ons moed door de komst van Titus. 7 En niet alleen daardoor, ook door diens bericht over de manier waarop u hem bemoedigd hebt. Hij heeft ons verteld hoe graag u ons weer wilt zien, hoezeer u treurt om wat er voorgevallen is en met hoeveel overtuiging u zich aan mijn kant hebt geschaard. Hierdoor werd ik van blijdschap vervuld. 8 Ook al heb ik u met mijn brief verdriet gedaan, ik heb er toch geen spijt van. Aanvankelijk wel, maar nu ik weet dat mijn brief u slechts voor korte tijd verdriet deed, 9 ben ik blij dat ik hem geschreven heb. Niet omdat u verdriet hebt gehad, maar omdat u daardoor tot inkeer bent gekomen. U had verdriet op de manier die God wil, ik heb u dus in geen enkel opzicht geschaad. 10 Oprecht verdriet ten overstaan van God leidt namelijk tot inkeer en redding; daarvan krijgt men nooit spijt. Verdriet zoals de wereld kent leidt daarentegen tot de dood. 11 Zie nu zelf waartoe uw oprechte verdriet tegenover God uiteindelijk heeft geleid. Hoe groot is uw inzet niet geworden; meer nog, hoe fel hebt u zich niet verdedigd, hoe verontwaardigd was u niet, hoe bang was u niet voor mij, hoezeer verlangde u niet naar mij, met hoeveel overtuiging hebt u die broeder niet gestraft. In ieder opzicht hebt u bewezen dat u in deze zaak niets te verwijten valt. 12 Dus ook al heb ik u geschreven, ik heb het niet gedaan vanwege hem die onrecht heeft begaan, en ook niet vanwege hem die onrecht heeft geleden. Het was mijn bedoeling dat tegenover God zou blijken hoe groot uw inzet voor ons is. 13 Dit alles heeft ons moed gegeven. Bovendien zijn we uitermate verheugd dat Titus zo blij is, omdat u allen hem nieuwe kracht gegeven hebt. 14 Ik had tegenover hem hoog van u opgegeven, en u hebt me niet teleurgesteld. Integendeel, zoals wij de waarheid spraken in alles wat we tegen u hebben gezegd, zo is ook waar gebleken wat wij tegen Titus zeiden toen we zo hoog van u opgaven. 15 Hij is u des te meer genegen omdat u naar hem geluisterd hebt en hem met zoveel eerbied en ontzag ontvangen hebt. 16 Het verheugt me dat ik in alles op u kan vertrouwen. (NBV21)

Er zijn allerlei soorten verdriet in het leven. Paulus geeft er in het gedeelte dat we vandaag lezen een aantal voorbeelden van. Toen hij in Macedonië kwam werd hij van alle kanten belaagd, zelfs in de gevangenis geworpen met de kans op de doodstraf, die hij uiteindelijk ontliep. Bij dat soort verdriet hoort troost en bemoediging. Paulus krijgt hier de troost en de bemoediging van Titus die hem het goede nieuws uit Korintië komt brengen. Het conflict dat er eerder was en dat Paulus had genoodzaakt zijn tranenbrief te schrijven was opgelost. De gemeente had zijn kant gekozen en degene die eerst buiten de gemeente was geplaatst was weer door de gemeente aangenomen. Het is het soort verdriet dat ontstaat door omstandigheden, die het leven nu eenmaal met zich meebrengt. Voor dat soort verdriet moeten we oog en oor hebben, vooral bij anderen. Voor dat verdriet dienen we te troosten, er te zijn, begrip te hebben dat mensen verdriet hebben.

Zo snel wordt gezegd dat je de kop niet moet laten hangen, kop op, dat het leven doorgaat en dat wat geweest is geweest is. Maar dat troost niet. Vooral als een geliefde is verloren. Wees blij dat mensen daar verdriet om kunnen hebben. Het verlies van een mens mag nooit iemand onverschillig laten en verdriet is het eerste dat je mag voelen en waarvoor ruimte moet kunnen zijn. Soms gaat dat verdriet gepaard met woede en ook daar mag begrip voor zijn al moet je oppassen dat die woede zich niet richt op de achterblijvende zelf. Gemengd met schuldgevoelens kan het een gevaarlijke situatie opleveren. Maar laat verdriet zich uiten, geef er de ruimte voor, toon begrip en wees verdrietig met hen die verdriet hebben. Een heel ander soort verdriet komt voort uit inzicht. Dat verdriet komt van God, dat leidt tot verandering in je eigen gedrag. Plotseling zie je in dat je verkeerd gedaan hebt, of op de verkeerde weg bent, dat je het verkeerd gezien hebt.

Dan kun je je natuurlijk verdedigen, uitleggen hoe dat zo gekomen was. Maar veel belangrijker is dat je verandert, dat je een nieuwe weg inslaat, dat je herstelt wat door je fouten verkeerd is gegaan. Dan begeef je je op de Weg van de God van Israël. Dat is wat de gemeente in Korinthe gedaan heeft en dat Paulus zo blij had gemaakt. Hij was eerst bang geweest dat de brief die hij geschreven had, de brief die verloren is gegaan, te hard zou zijn aangekomen. Maar nu is hij blij dat die brief tot inkeer heeft geleid. Zo mogen wij elkaar ook de waarheid voorhouden, niet om elkaar te beschadigen, soms moet je er dat maar gewoon bij zeggen, maar om elkaar te helpen op de Weg van Jezus van Nazareth te blijven. Elke dag mogen we daar weer mee bezig zijn, ook vandaag weer.

Ga weg bij de ongelovigen

2 Korintiërs 6:11-7:4

1 Wij zeggen u dit alles ronduit, Korintiërs, want wij hebben u in ons hart gesloten. 12 Niet wij schieten in onze genegenheid voor u tekort, maar u in uw genegenheid voor ons. 13 Nu dan, ik vraag u alsof u mijn eigen kinderen bent: sluit op uw beurt ons in uw hart. 14 Loop niet in een en hetzelfde span met ongelovigen. Want wat is de verwantschap tussen gerechtigheid en wetteloosheid? Wat heeft licht met duisternis te maken? 15 Waarin lijken Christus en Beliar op elkaar? Wat hebben een gelovige en een ongelovige gemeen? 16 Wat heeft de tempel van God met afgoden te maken? Wijzelf zijn de tempel van de levende God, zoals God heeft gezegd: ‘Ik zal bij hen wonen en in hun midden verkeren, Ik zal hun God zijn en zij mijn volk. 17 Daarom zegt de Heer: Ga weg bij de ongelovigen, zonder je van hen af en raak niets aan dat onrein is. Dan zal Ik jullie aannemen 18 en jullie Vader zijn, en jullie mijn zonen en dochters – zegt de almachtige Heer.’ 1 Omdat ons deze beloften zijn gegeven, geliefde broeders en zusters, moeten we onszelf reinigen van alle lichamelijke en geestelijke smetten en vol ontzag voor God ons hele leven heiligen. 2 Toon uw genegenheid voor ons. Wij hebben niemand onrecht aangedaan, niemand te gronde gericht, niemand uitgebuit. 3 Ik zeg dit niet om u te beschuldigen, want ik heb u al eerder gezegd dat u ons zo na aan het hart ligt dat we met u in leven en sterven verbonden zijn. 4 Hoe openhartig kan ik tegen u spreken, hoe trots kan ik op u zijn! In al mijn ellende ben ik vervuld van troost en word ik overweldigd door vreugde. (NBV21)

Wat is de functie van kritiek. Je kunt kritische opmerkingen gebruiken om ruzie te maken. Eigenlijk was je al boos en nu komen er zaken aan de orde waar je dankbaar gebruik van kunt maken om je kwaadheid te uiten en te gebruiken om je gelijk binnen te halen. Je kunt kritiek ook gebruiken om er zelf voordeel uit te halen. Wie van ons is de beste, de beste is dan degene op wie je de minste kritiek kunt uiten maar die zelf de meeste kritiek heeft op anderen. Paulus had in zijn eerste brief nog al stevige kritiek gehad op de gemeente in Korinthe. Ze konden met hun wijze van eten en drinken, van samen avondmaal vieren, wel een zwaar negatief oordeel van God op hun hals halen.

Maar Paulus schrijft in het gedeelte dat we vandaag lezen dat zijn kritiek niet bedoeld is om ruzie te maken of om te laten zien hoe goed hij zelf wel niet is. Zijn kritiek is er op gericht de ander de gelegenheid te geven het beter te gaan doen. Hij vergelijkt zijn verhouding met de verhouding tussen ouders en kinderen. Kinderen moet je af en toe bijsturen want ze weten nog niet alles en moeten eigenlijk alles nog leren. Daarom stelt Paulus zich ook open voor kritiek van zijn zusters en broeders in Korinthe, het gaat er niet om elkaar zwart te maken maar de glorie van God te versterken. Want uiteindelijk heeft God zijn volk, zijn gelovigen, om alle volken te leren dat de Weg van die God in Jezus de beste, de meest menselijke samenleving op zal leveren.

Paulus is er zich zeer van bewust nogal veel van zijn zusters en broeders te vragen. Alles in hun wereld draait om de goden die worden aanbeden. Daar offer je, daar haal je je voedsel vandaan, daar heb je eerbied voor. Die goden bepalen ook de onderlinge verhoudingen van mensen. Vrijen en slaven, mannen en vrouwen, jongen en ouden hebben zich anders te gedragen op grond van wat de goden hadden bepaald. En alles kon een god zijn, zelfs de Keizer werd zo aanbeden. Paulus maant zijn zusters en broeders er afstand van te nemen. Niet de bestaande orde, niet het winst of profijt moeten de houding van de mens bepalen maar de liefde tot de naaste. Moeilijk genoeg. Moet je het voeren van een oorlog steunen door wapens naar één partij te steunen? In elk geval is het voor de gelovige vanzelfsprekend elk slachtoffer van geweld te helpen, ook vandaag.

Geduld en vriendelijkheid

2 Korintiërs 5:17-6:10

17 Daarom ook is iemand die één met Christus is, een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen. 18 Dit alles is het werk van God. Hij heeft ons door Christus met zich verzoend en ons de taak gegeven dat bekend te maken. 19 Inderdaad, God heeft in Christus de wereld met zich verzoend: Hij heeft de wereld haar overtredingen niet aangerekend. En ons heeft Hij de verkondiging van de verzoening toevertrouwd. 20 Wij zijn gezanten van Christus, God doet door ons zijn oproep. Namens Christus vragen wij u dringend: laat u met God verzoenen. 21 Ter wille van ons heeft God Hem die de zonde niet kende één gemaakt met de zonde, zodat wij in Hem rechtvaardig voor God konden worden. 6 door oprechtheid en kennis, door geduld en vriendelijkheid, door de gaven van de heilige Geest en ongeveinsde liefde, 7 door de verkondiging van de waarheid en de kracht van God. We vallen aan en verdedigen ons met de wapens van de gerechtigheid, 8 we worden geëerd en gesmaad, belasterd en geprezen. We worden bedriegers genoemd maar spreken de waarheid, 9 we zijn vreemdelingen maar toch bij iedereen bekend, we sterven maar toch leven we, we worden gestraft maar niet aan de dood prijsgegeven, 10 we hebben verdriet maar toch zijn we altijd verheugd, we zijn arm maar toch maken we velen rijk, we bezitten niets maar toch hebben we alles. (NBV21)

Paulus moet een beroep doen op de gemeente in Korinthe want net als in onze dagen waren er mensen die de gemeente af probeerden te houden van het werk van de Liefde. Ze verkochten een soort christelijk geloof dat direct voordeel bood voor de gelovige. Succes in het zakendoen was daarbij een bewijs van de zegen die de gelovige van God zou ontvangen. Paulus had daar al eerder mee te maken gehad. Hij had de rijken in Korinthe al eens moeten vermanen om te wachten tot ook de armen, de slaven vooral, aanwezig waren om samen de maaltijd te gebruiken. Paulus heeft alleen zichzelf en zijn lot om duidelijk te maken dat een geloof in de God van Israël, in Jezus van Nazareth als bevrijder, nu niet direct een maatschappelijk voordeel voor de gelovige oplevert. Natuurlijk wordt hij geëerd. Er zijn tal van gemeenten door hem gesticht en gemeenten waar hij contact mee heeft en die hij bijstaat in de problemen die een nieuwe gemeenschap van gelijken in het Rijk van de ongelijkheid met zich meebrengt.

Maar Paulus en zijn reisgezelschap worden ook in de gevangenis gegooid, ze zijn meestal arm en berooid, op reis met honger, schipbreuk, vervolging en alles wat er bij hoort. Dat kun je ook verwachten als je werkt voor het Koninkrijk van God. Gerechtigheid betrachten, mensen tot hun recht laten komen, daar gaat het om. Niet om de onverschilligheid voor het leven van de minsten die in het Romeinse Rijk heerste, waar slaven buiten de wet gesteld waren en waar dus wetteloosheid heerste als je het vanuit de gemeente bekeek die Paulus gesticht had. Belial is overigens de naam die men in Joodse sekten uit de tijd van Paulus aan het kwaad had gegeven zoals wij vaak over de Duivel spreken. Paulus valt hier ook terug op de oude Wet van Mozes die zegt dat je twee verschillende dieren niet samen de ploeg moet laten trekken. In de Tempel van God horen geen afgoden en de gelovigen tot wie Paulus zich richt zijn nu juist elk een Tempel van de God van Israël.

Samenwerken met een ongelovige zou het handelen van de gelovige afstemmen op wat volgens de ongelovige zijn of haar afgod van haar zou vragen. Dat is voor Paulus onbestaanbaar. Juist de nieuwe manier van leven van absolute liefde, liefde voor de minsten en de zwaksten, alle mensen aanzien als broeders en zusters zou een voorbeeld moeten zijn waar heel de samenleving zich naar zou moeten richten. Dat mogen wij ons ook bewust zijn als wij telkens anderen veroordelen om hun handelen terwijl de zwervers ook bij ons op de stoep liggen, mensen niet meer uitkomen met hun te lage inkomen, kinderen op school niet meer de hulp krijgen die ze nodig hebben, zieken en gehandicapten worden verwaarloosd en vernederd. Ook op ons wordt een beroep gedaan aan het werk te gaan voor dat Koninkrijk van God waar alle tranen gewist zullen zijn, om niet te oordelen maar in ons werken voor de zwaksten te laten zien waar het in het geloof in de Messias om gaat. Gelukkig mogen we daar elke dag opnieuw weer mee beginnen, ook vandaag weer.

Vol goede moed

2 Korintiërs 5:6-16

6 Dus blijven wij altijd vol goede moed, ook al weten we dat zolang dit lichaam onze woning is, we ver van de Heer wonen. 7 We leven nu immers vanuit vertrouwen, zonder al echt te zien. 8 Ook al zouden we ons lichaam liever verlaten om onze intrek te nemen bij de Heer, toch blijven we vol goede moed. 9 Daarom ook stellen wij er een eer in te doen wat Hij wil, of we nu in dit aardse lichaam wonen of niet. 10 Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht. Door Christus met God verzoend 11 Vervuld van ontzag voor de Heer proberen wij iedereen te overtuigen. Voor God zijn wij wat dit betreft een open boek; hopelijk ook voor u wanneer u te rade gaat bij uw geweten. 12 We bevelen onszelf niet opnieuw aan, maar geven u de mogelijkheid trots op ons te zijn, zodat u zich kunt verdedigen tegen wie zich op uiterlijke zaken laat voorstaan in plaats van op innerlijke. 13 Zijn we in extase, dan is het voor God; zijn we bij zinnen, dan is het voor u. 14 Wat ons drijft is de liefde van Christus, omdat we ervan overtuigd zijn dat één mens voor alle mensen is gestorven, waardoor alle mensen zijn gestorven, 15 en dat Hij voor allen is gestorven opdat de levenden niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem die voor de levenden is gestorven en is opgewekt. 16 Daarom beoordelen we vanaf nu niemand meer volgens de maatstaven van deze wereld; ook Christus niet, die we vroeger wel volgens die maatstaven beoordeelden (NBV21)

Ook in het gedeelte dat we vandaag lezen begint Paulus met nog eens duidelijk te maken dat het niet gaat om zijn eer of grootheid, maar om de God van Israël. Dat wat God hem heeft heeft laten doen in de verkondiging van het Evangelie mag voldoende bewijs zijn voor het werk van God. Daar deel je in mee en daar mag je trots op zijn. Maar Paulus is niet anders dan iedere gelovige benadrukt hij nog maar eens, ook hij moet, net als wij, ooit voor God verantwoording afleggen wat hij heeft gedaan. Daarmee knoopt hij aan bij de gedachte dat rechtvaardigen het leven zullen krijgen dat ze verdienen en de onrechtvaardigen de dood die ze over zich hebben afgeroepen. Het kan niet zo zijn dat slachtoffers van onrecht en geweld de dood vinden en de bedrijvers van onrecht en geweld er ongestraft mee wegkomen.

Maar we moeten daarbij niet letten op wie er macht en aanzien krijgen, wie er rijk door worden of knap, of welgevoed. Dat zijn uiterlijkheden die er niet toe doen. En zelfs Paulus was kennelijk wel eens in extase, dan ben je niet aanspreekbaar, dat is dus voor God, want voor de mensen wil hij wel degelijk aanspreekbaar zijn en zijn extase is ook geen bewijs ergens voor. Het bewijs is de liefde van Christus, let wel er staat niet de liefde voor Christus. We leven dankzij Christus, we leven voor hen die ons leven nodig hebben, wij weten dat de dood de liefde niet meer ongedaan kan maken, zelfs de liefde niet meer tegen kan houden. Daarom kijken we naar de dood van Christus ook niet meer met de ogen van de wereld, voor Joden een ergernis en voor Grieken een dwaasheid, maar we kijken er naar met nieuwe ogen. We kijken er naar en zien wat de liefde er mee doet. We zien de Jezus van Nazareth die tot aan het kruis de liefde voor zijn naaste weet vol te houden en we weten dat dat kan en dat wij dat dus ook kunnen door hem.

Dat is het nieuwe dat is gekomen, dat is het werk van God dat in ons kan plaatsvinden. Dat is ook werkelijke verzoening, dat het kwade ten goede is gekeerd, dat de liefde de boventoon voert en weer tussen mensen regeert. Dat mogen we mensen voorhouden. Willen ze tussen hen het kwade in stand houden of willen ze het goede tussen hen laten regeren. Dan hebben we geen scheiding meer op grond van geloof, dan hoeven we elkaar niet meer voor rotte vis uit te maken en met geweld ons gelijk te halen. Het lijkt er op dat Jezus van Nazareth door het kwade ten onder is gegaan, maar door zijn liefde vol te houden tot het eind, door de dood heen zelfs, is het voor ons allemaal mogelijk te worden onvoorwaardelijk de naaste lief te hebben als ons zelf.Wij mogen de Liefde laten regeren wat ook de gevolgen voor onszelf mogen zijn. Elke dag mogen we daar weer opnieuw mee beginnen. Ook vandaag weer.

Daardoor kon ik spreken

2 Korintiërs 4:13-5:5

13 Er staat geschreven: ‘Ik bleef vertrouwen, daardoor kon ik spreken.’ In datzelfde vertrouwen spreken ook wij, omdat we geloven 14 en weten dat Hij die de Heer Jezus heeft opgewekt ook ons, net als Jezus, zal opwekken, zodat wij samen met u voor Hem zullen staan. 15 Dit alles gebeurt dus omwille van u, zodat Gods goedheid, die zich door steeds meer mensen verbreidt, ook tot steeds meer dankzegging leidt, tot eer van God. 16 Daarom verzaken wij onze plicht niet, want ook al gaat ons uiterlijke bestaan verloren, ons innerlijke bestaan wordt van dag tot dag vernieuwd. 17 En de geringe last die we tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige luister, die alles omvat en alles overtreft. 18 Wij richten ons niet op de zichtbare dingen maar op de onzichtbare, want de zichtbare dingen zijn tijdelijk, de onzichtbare eeuwig. 1 Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel. 2 Wij zuchten in onze aardse tent en zouden willen dat onze hemelse woning er nu al over wordt aangetrokken. 3 We zijn er echter zeker van dat we bekleed zullen worden en niet naakt zullen zijn. 4 Zolang we in onze aardse tent verblijven zuchten we onder een zware last, omdat we niet willen dat deze kleding wordt uitgetrokken; we willen dat er nieuwe over wordt aangetrokken, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden. 5 Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven. (NBV21)

Als de dood geen prikkel meer is, niet meer je handelen bepaalt, hoe kijk je dan tegen het sterven aan? Het sterven van een geliefde laat ons niet onverschillig en niemand van ons is er op uit om zo snel mogelijk te sterven. Als je goed leest lijkt het er op of Paulus helemaal niet dood zal gaan maar van de ene vorm van leven over gaat in de andere vorm van leven. Paulus weet ook niks van wat er na onze dood is. Maar hij weet wel dat de God van Israël altijd met ons mee zal gaan, ook door de dood heen, hoe en wat dat weten we niet. Maar Paulus sluit aan bij het geloof dat zich in Israël had gevestigd dat het niet zo kan zijn dat de rechtvaardigen sterven terwijl de onrechtvaardigen ongestraft hun leven kunnen leven. Er zal een moment komen waarop dat wordt rechtgetrokken. Paulus was in Tarsus opgevoed, daar was de filosofische school van de Stoa beroemd. Met de Griekse filosoof Plato maakte men daar een onderscheid tussen de innerlijke mens en de uiterlijke mens, tussen wat men noemde ziel en lichaam.

Voor Paulus was dat een beeld dat paste op het geloof in het rechttrekken van de onrechtvaardigheid van de dood door de God van Israël. Het paste ook op het beeld van de mens als een aarden vat dat hij aan de profeten had ontleend. Dat aarden vat zou breken en weer tot de aarde weerkeren, maar de inhoud was van God, die had immers de adem in de mens geblazen, en die adem zou weer tot God terugkeren. Een heel oud beeld dat we ook in het boek Genesis tegenkomen als daar verteld wordt over de grens die God aan een mensenleeftijd had gesteld. Dat aardse lichaam is als een tent die je uit kunt trekken om in een tent bij God te komen wonen. Het zijn beelden om ook aan de verdrukte gemeente in het Romeinse Rijk duidelijk te maken dat niet de vervolgers en de dictators zullen winnen maar dat het de vervolgden, de rechtvaardigen, zijn die uiteindelijk kunnen leven dankzij de overwinning van Jezus van Nazareth op de dood.

Door te spreken over een tent roept Paulus ook de herinnering op aan Abraham die uit zijn vertrouwde wereld op weg ging en aan Mozes en het volk Israël die bevrijd van de slavernij door de woestijn trokken op weg naar het land dat overvloeide van melk en honing. Het beeld van ons lichaam als een tent benadrukt het tijdelijke. En als het leven doorgaat ook als we dit aardse lichaam niet meer hebben hoeven we ons daar geen zorgen meer over te maken, zorgen dat het tijdens de reis heel blijft en bruikbaar is eigenlijk alles. Verder kunnen we ook dat lichaam dag in dag uit in dienst stellen van de zwaksten en de minsten op aarde, daarvoor hebben we het gekregen, dat is de zin van ons leven. Elke dag opnieuw mogen we het daarvoor gebruiken, ook vandaag weer.

 

Van alle kanten belaagd

2 Korintiërs 4:1-12

1 Omdat God ons in zijn barmhartigheid deze taak gegeven heeft, verzaken wij onze plicht niet. 2 Integendeel, we hebben ons afgekeerd van heimelijke lafheid: we gaan niet sluw te werk, vervalsen het woord van God niet, maar maken de waarheid openlijk bekend. Zo bevelen we ons ten overstaan van God aan bij ieders geweten. 3 Wanneer er dan toch nog een sluier ligt over het evangelie dat wij verkondigen, geldt dit alleen voor hen die verloren gaan: 4 de ongelovigen, van wie de gedachten door de god van deze wereld zijn verblind, waardoor ze het licht van het evangelie niet kunnen zien, de luister van Christus, die het beeld van God is. 5 Wij verkondigen niet onszelf, wij verkondigen dat Jezus Christus de Heer is en dat wij omwille van Hem uw dienaren zijn. 6 Want de God die heeft gezegd: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen,’ heeft in ons hart het licht doen schijnen om ons te verlichten met de kennis van zijn luister, die afstraalt van het gezicht van Jezus Christus. 7 Maar wij zijn slechts een aarden pot voor deze schat; het moet duidelijk zijn dat onze overweldigende kracht niet van onszelf komt, maar van God. 8 We worden van alle kanten belaagd, maar raken niet in het nauw. We worden aan het twijfelen gebracht, maar raken niet vertwijfeld. 9 We worden vervolgd, maar worden niet in de steek gelaten. We worden geveld, maar gaan niet te gronde. 10 We dragen in ons bestaan altijd het sterven van Jezus met ons mee, opdat ook het leven van Jezus in ons bestaan zichtbaar wordt. 11 Voortdurend worden wij levenden omwille van Jezus aan de dood prijsgegeven, opdat in ons sterfelijke bestaan ook het leven van Jezus zichtbaar wordt. 12 Zo is in ons de dood werkzaam, en in u het leven.(NBV21)

Vandaag is het een maand geleden dat Rusland de oorlog begon met Oekraïne. In de Bijbel staan een heleboel verhalen over oorlogen waarmee het volk Israël werd bedreigd. In de dagen van Paulus werden de nieuwe gemeenschappen van de beweging van de Weg bedreigd met vervolging. Die gemeenschappen trokken zich niks aan van de bestaande orde. Ze kenden geen verschillen tussen armen en rijken, tussen vrijen en slaven, tussen ouden en jongen, en tussen mannen en vrouwen. De leiders namen slaventaken op en stonden dan de voeten te wassen van de mensen die bij elkaar kwamen. Ze deelden het eten dat ze hadden. Aan die nieuwe manier van omgaan met elkaar moest men wel wennen. Arme leden die afhankelijk waren van een baan met een loon en slaven konden niet altijd vroeg weg om samen met de rijken te eten. De rijken moesten maar even wachten.

Er is dus een samenleving mogelijk waar grenzen tussen mensen verdwenen zijn en men samen de problemen oplost en voor elkaar zorgt. Niet alleen voor elkaar, voor alle mensen die lijden en in de verdrukking zijn. Wij zijn dat niet gewend. Wij kiezen mensen die ons vertegenwoordigen en dan de problemen die we tegenkomen mogen oplossen. Ieder van ons maakt zelf uit wie vertegenwoordigd. Dit het democratie. Dat vertegenwoordigen betekent vaak niet dat je voor de oplossingen en voor nieuwe problemen met elkaar in gesprek gaat zodat de vertegenwoordigers de juiste beslissing kunnen nemen. Dat is jammer. Waarom dat jammer is lezen we vandaag bij Paulus. Voor gelovigen in de Weg van Jezus van Nazareth is dat samen voor elkaar zorgen, de ander liefhebben als je zelf, een onmisbaar gegeven. Als vertegenwoordigers daar niet naar luisteren dan gaan ze toch door. Mensen die dat geloof niet hebben keren zich van die vertegenwoordigers af, ze zoeken het maar uit.

Dat het samen staan voor de samenleving waar iedereen gelijk is en voor elkaar gezorgd wordt belangrijk is bewijst de oorlog in Oekraïne. Doordat heel veel burgers daar de wapenen tegen de vijand opnemen is er ineens een leger van miljoenen in plaats van de gebruikelijke honderdduizenden. De leiders van die samenleving onderscheiden zich niet van hun burgers. Dat is in Rusland anders. Daar is de leider het uitgangspunt van alles. Wat hij zegt is waar en wat hij doet is goed. Het doet denken aan een aanbod dat Jezus eens kreeg door de verwarrer te gaan aanbidden zou hij de macht kunnen verkrijgen over alle landen in de wereld. Jezus wees dat af, maar het blijft voor veel mensen een aantrekkelijk aanbod. Macht bevrijd je van de zorg voor anderen, er is maar een zorg, die voor de machthebber. Uit het gedeelte dat we vandaag van Paulus lezen staat de gelovige in Jezus hier recht tegenover. En ook al gaat het misschien slecht met al die idealisten ze geven niet op in het vaste vertrouwen dat het goede eens zal overwinnen. Dat geloven we ook vandaag nog.

 

Daar is vrijheid.

2 Korintiërs 3:7-18

7 Wanneer de dienst die de dood bracht en die met letters in steen werd gegrift, al met zo veel luister verscheen dat het volk van Israël niet naar Mozes kon kijken vanwege de stralende glans op zijn gezicht – een glans die verdween –, 8 zal dan de dienst die de Geest brengt niet nog groter luister hebben? 9 Wanneer de dienst die tot veroordeling leidt al met luister is bekleed, dan is de dienst die tot vrijspraak leidt dat des te meer. 10 De luister van toen is niets in vergelijking met de overweldigende luister van nu. 11 Wanneer wat verdwijnt al luister bezit, geldt dat des te meer voor wat blijft. 12 Dit is onze hoop, en daarom handelen we in alle openheid 13 en zijn we niet als Mozes, die zijn gezicht met een sluierdoek bedekte, zodat de Israëlieten niet konden zien dat de luister zou verdwijnen. 14 Hun denken verstarde, en dezelfde sluier ligt tot op de dag van vandaag over het oude verbond wanneer het voorgelezen wordt. Hij wordt alleen in Christus weggenomen. 15 Tot op de dag van vandaag ligt er een sluier over hun hart, telkens als de wet van Mozes wordt voorgelezen. 16 ‘Maar,’ staat er, ‘telkens als iemand zich tot de Heer wendt, wordt de sluier weggenomen.’ 17 Welnu, met de Heer wordt de Geest bedoeld, en waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid. 18 Wij allen die met onbedekt gezicht de luister van de Heer weerspiegeld zien, zullen door de Geest van de Heer meer en meer naar de luister van dat beeld worden veranderd. (NBV21)

In het boek Exodus kunnen we dat prachtige verhaal lezen hoe het volk Israël haar richtlijnen voor de menselijke samenleving van de God van Israël ontving. Hoe het eerst nog mis ging omdat het volk te ongeduldig werd en een gouden kalf maakte. Maar hoe uiteindelijk Mozes opnieuw de stenen platen ontving waar de 10 woorden op gegrift stonden. Toen Mozes met die platen de berg afdaalde glansde zijn gezicht zo erg dat hij zich moest bedekken met een sluier. Paulus vertelt het verhaal op zijn eigen manier, als een negatief gebeuren. Want door de sluier merkte het volk niet dat de glans van het gelaat van Mozes verdween. Er was wel een wet overgebleven maar de Geest van de God van Israël was verdwenen. Paulus stelt dat die Geest weer teruggekomen is met Jezus van Nazareth en omdat de richtlijnen nu gegrift staan in het hart van elke gelovige is er geen sluier meer nodig omdat die glans van vreugde van het gezicht van elke gelovige te zien is. Alleen als je die richtlijnen als wet leest, met regeltjes, toepassingen, verboden en geboden, compleet met jurisprudentie dan ligt er als het ware een sluier overheen.

Dan zet die Wet je niet aan tot daden maar dan dwingt de angst voor het oordeel je handelen. Calvijn merkte al op dat het horen van de Wet je bepaald bij je zonde, bij je overtredingen, maar dat de Geest van Christus, de bevrijder, je vrijmaakt van alle geboden en verboden en je in beweging zet met de richtlijnen. In het Hebreeuws noemt met die richtlijnen de Dabar en dat zijn de woorden die je in beweging te brengen. Op die manier kan iedereen er aan mee doen. Joden natuurlijk maar ook de Heidenen. Die Heidenen ontdekten dan wel dat ze geen andere goden meer nodig hadden, een God die je bevrijdt van elke vorm van slavernij is genoeg, maar ze hoefden niet ook nog toe te treden tot het volk van Israël en de gewoonten van Israël over te nemen. Ze mochten zichzelf blijven en hoefden zich alleen af te keren van de gewoonten van hun wereld.

Met de richtlijnen van de God van Israël in je hart hoef je niemand meer te doden, niemand meer het leven te ontnemen, dan hoef je van niemand meer het bezit te nemen, van niemand meer te stelen, dan ben je ook op niemand meer jaloers, want je hebt immers alles wat je nodig hebt, je hoeft ook niet meer te liegen, maar je hoeft ook geen andere goden meer te dienen omdat je aan de God van Israël genoeg hebt. Offers zijn ook niet meer nodig, dat wat je offert is hetgeen je deelt met je naaste die het nodig heeft. En je bent bevrijdt van de noodzaak altijd maar te werken en winst te maken, één dag in de week vier je samen met iedereen de dag van de bevrijding, totdat er een wereld komt waarin iedereen bevrijdt zal zijn van alle leed en pijn. Geen wonder dat je een glans op je gezicht krijgt als je zo het leven viert. Het grootste wonder is dat je er elke dag opnieuw mee mag beginnen, elke dag weer, ook vandaag.

Wees goed voor wie goed is

Psalm 125

1 Een pelgrimslied. Wie op de HEER vertrouwt is als de Sionsberg, die onwankelbaar vast staat voor eeuwig. 2 Zoals de bergen Jeruzalem omringen, zo omringt de HEER zijn volk van nu tot in eeuwigheid. 3 De scepter van het kwaad zal niet rusten op het land van de rechtvaardigen en de rechtvaardigen zullen het onrecht de hand niet reiken. 4 Wees goed voor wie goed is, HEER, voor de oprechte van hart. 5 Maar wie een dwaalweg gaat – HEER, verdrijf hem en allen die onrecht doen. Vrede over Israël! (NBV21)

Vandaag zingen we een Pelgrimslied mee. Zingen in de 40 dagentijd klinkt een beetje vreemd. Dit zijn toch de dagen van het vasten, van het mediteren over het lijden? Daar past toch geen vrolijke muziek bij, dan zing je toch geen liederen. Dat is natuurlijk niet helemaal waar. In deze dagen voor Goede Vrijdag en Pasen klinken de mooiste muziekstukken die er ooit gemaakt zijn. De Matteüspassion en de Johannespassion van Bach. In die muziek klinkt het lijden door dat Jezus van Nazareth onderging omdat hij weigerde zijn volgelingen tot een gewapende opstand te brengen, omdat hij zichzelf overgaf als gevangene die ter dood werd gebracht in plaats van al die mensen die bij een opstand tegen de bezetters gedood zouden zijn.
Die Pelgrimsliederen zijn ontstaan of gebruikt omdat mensen voorschriften uit de Bijbel gingen uitvoeren ook in een tijd van een bezetting of zelfs bloedige onderdrukking.

De Bijbel schreef het volk Israël voor dat ze op de hoogfeesten, Pesach, het Wekenfeest dat wij kennen als Pinksteren en het Loofhuttenfeest in het najaar, naar Jeruzalem moesten gaan om daar een maaltijd te houden met de familie, het personeel, de Levieten, de slaven, de armen en de vreemdelingen. De reis naar Jeruzalem was een Pelgrimsreis, een vrolijke reis want het was een teken van bevrijding. Geen macht of kracht in de wereld kon de gelovige afhouden van het vervullen van de religieuze plichten. Zelfs het plaatsen van beelden in de Tempel, het ergste dat Israël kon overkomen, kon de reis naar Jeruzalem niet verstoren. Brengt zo’n reis naar het Heiligdom nu ook voordeel? De Psalm suggereert van wel. Maar welk voordeel dan? Je wordt er in elk geval materieel niet rijker van. Er moet gezaaid en geoogst worden. Maar, zegt de Psalm, wie in tranen zaaien, zullen met gejuich oogsten.

Ook al wordt je gedwongen je zaad mee te nemen en elders te zaaien dan nog dan kom je thuis met gejuich over de schoven die je hebt geoogst. Het pelgrimslied zingt vol vreugde over de vrijheid die je hebt geproefd. Dat delen met de armsten, de minsten, met vreemdelingen bevrijd je van de angst voor de dood. Christenen zagen ineens dat op die manier ook Jezus van Nazareth gestorven was. Door te weigeren zijn leerlingen in opstand te laten komen had hij zijn leven met iedereen gedeeld, hij had de dood op zich genomen die anders iedereen had moeten ondergaan, Hem navolgen betekent dat geen macht en geen kracht op aarde iets kan ondernemen tegen de liefde van de ene mens voor de andere, daarmee is alle lijden, alle onrecht te overwinnen. Ook vandaag nog als wij onze naaste liefhebben als onszelf.