Maak mij standvastig

Psalm 51
1 Voor de koorleider. Een psalm van David, 2 toen de profeet Natan hem had bezocht, nadat hij met Batseba geslapen had. 3 Wees mij genadig, God, in uw trouw, u bent vol erbarmen, doe mijn daden teniet, 4 was mij schoon van alle schuld, reinig mij van mijn zonden. 5 ik ken mijn wandaden, ik ben mij steeds van mijn zonden bewust, 6 tegen u, tegen u alleen heb ik gezondigd, ik heb gedaan wat slecht is in uw ogen. Laat uw uitspraak rechtvaardig zijn en uw oordeel zuiver. 7 Ik was al schuldig toen ik werd geboren, al zondig toen mijn moeder mij ontving, 8 maar u wilt dat waarheid mij vervult, u leert mij wijsheid, diep in mijn hart. 9 Neem met majoraan mijn zonden weg en ik word rein, was mij en ik word witter dan sneeuw. 10 Laat mij vreugde en blijdschap horen: u hebt mij gebroken, laat mij ook juichen. 11 Sluit uw ogen voor mijn zonden en doe heel mijn schuld teniet. 12 Schep, o God, een zuiver hart in mij, vernieuw mijn geest, maak mij standvastig, 13 verban mij niet uit uw nabijheid, neem uw heilige geest niet van mij weg. 14 Red mij, geef mij de vreugde van vroeger, de kracht van een sterke geest. 15 Dan wil ik verdwaalden uw wegen leren, en zullen zondaars terugkeren tot u. 16 U bent de God die mij redt, bevrijd mij, God, van de dreigende dood, en ik zal juichen om uw gerechtigheid.17 Ontsluit mijn lippen, Heer, en mijn mond zal uw lof verkondigen. 18 U wilt van mij geen offerdieren, in brandoffers schept u geen behagen. 19 Het offer voor God is een gebroken geest; een gebroken en verbrijzeld hart zult u, God, niet verachten. 20 Wees Sion welgezind en schenk het voorspoed, bouw de muren van Jeruzalem weer op. 21 Dan zult u de juiste offers aanvaarden, offers in hun geheel verbrand, dan legt men stieren op uw altaar. (NBV)
De afgelopen week is er heel wat afgezongen in afwachting van de feestdag van afgelopen woensdag, de zogenaamde Aswoensdag. En uitgerekend aan het eind van de week na deze Aswoensdag zingen we mee met Koning David in een lied dat hij zong toen hij met Batseba geslapen had en daarover door Nathan de profeet was onderhouden. Het is de vierde dag van de 40 dagen die ons nog resten tot de Pasen. Een tijd van soberheid en inkeer, vanouds een tijd waarin men zich onthoud van uitbundige feesten, maaltijden en drinkgelagen. De profeet had David de prachtige gelijkenis verteld van de rijke man die zijn omvangrijke kudde niet wilde verkleinen om een gast te eten te geven, maar het enige lam van zijn buurman liet slachten. David zingt dat hij het eindelijk snapt en dat hij een zuiver hart en een nieuwe geest nodig heeft om de Liefde voor de mensen, de liefde voor zijn volk, tot uitgangspunt voor zijn leven te maken. Zo mogen we de vastentijd in, ons bewust dat we ons lang niet altijd door de liefde laten leiden maar vooral door wat we zelf aan plezier willen. Maar ook door het besef dat ons laten leiden door de liefde oneindig veel vruchtbaarder is en dat we daar elk moment van elke dag opnieuw mee mogen beginnen. Zelfs in de vastentijd maakt dat ons aan het zingen.
De meeste mensen blijven hun hele leven houden van de muziek die ze in hun vroege pubertijd leuk hebben gevonden. Natuurlijk maken ze een ontwikkeling door in hun smaak. Maar als ze de muziek horen die ze tussen hun 12de en hun 16de mooi vonden dan verschijnt er een glimlach op hun gezicht en vragen ze vaak of het even stil kan zijn. Het is de vreugde van vroeger waar je heel je leven naar kan blijven verlangen. De tijd dat vader en moeder nog de regels stelden en ons grootbrachten tot vrijheid. Langzaam mocht je meer maar je wist dat je je steeds moest verantwoorden en dat handelen op eigen houtje zou worden afgestraft. Gehoorzaamheid werd beloond met lekker eten, schone kleren een warme kachel en af en toe wat langer opblijven. Maar in het leven van deze tijd gaat het om andere zaken. Het verlangen naar geborgenheid is goed maar daar moet je zelf aan werken. De Psalmist vraagt ook niet om terug te mogen keren naar de tijd dat er zelf niets meer te beslissen viel, de Psalmist wil terug naar de tijd voor het verdriet dat door David is aangericht in zijn begeerte naar Batseba. Naar de tijd voor het bittere lot dat hij de echtgenoot van Bathseba heeft aangedaan.
Deze Psalm is immers geschreven nadat David op zijn vingers was getikt. Hij wil weer terug naar de tijd dat hij zelf aan anderen gerechtigheid leerde, bevrijd van angst voor de dreigende dood. David had voor hij koning was getoond niet bang te zijn voor de dood. Hij spaarde het leven van Saul, de koning die naar hem op jacht was, omdat toen het doden van een medemens, een broeder, buiten de orde voor hem was. Gerechtigheid daar gaat het dus om, ook vandaag, ook in onze steden en dorpen. Niet om uiterlijk religieus vertoon maar om het centraal stellen van Liefde. Om het centraal stellen van Samen Delen, om het verheffen van de armen. Jezelf durven opofferen voor de ander. Worden de voedselbanken overbodig, en zo niet krijgen ze voldoende steun van de gemeente en leert de gemeente van hen de tekortkomingen in de zorg voor de minima? Komen er eerlijke handelsverhoudingen met de arme landen? Geven we kinderen met gelijke capaciteiten ook gelijke kansen? Sommige vragen zijn voor de regering andere voor een stadsbestuur. Maar het zijn slechts enkele vragen waar we antwoorden op mogen verwachten, antwoorden niet in de vorm van woorden maar in de vorm van de daden van Liefde. Daden die lijken op de daden van onze vaders en moeders, die ons doen gaan denken aan de vreugde van vroeger. Daarom zullen we die vragen moeten stellen, elke dag opnieuw, luid en duidelijk.

Ieder die vraagt ontvangt

Matteüs 7:1-12
1 Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt. 2 Want op grond van het oordeel dat je velt, zal er over je geoordeeld worden, en met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden. 3 Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt? 4 Hoe kun je tegen hen zeggen: “Laat mij de splinter uit je oog verwijderen, ”zolang je nog een balk in je eigen oog hebt? 5  Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog, pas dan zul je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder of zuster te verwijderen. 6  Geef wat heilig is niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen; die zouden ze maar met hun poten vertrappen, zich omkeren en jullie verscheuren. 7 Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 8 Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. 9 Is er iemand onder jullie die zijn kind, als het om een brood vraagt, een steen zou geven? 10  Of een slang, als het om een vis vraagt? 11  Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan wie hem daarom vragen. 12  Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten. (NBV)
Het hart van de Hebreeuwse Bijbel, ons Oude Testament, daar gaat dit gedeelte van de Bijbel over. En dat hart is dat je anderen moet behandelen zoals je zelf zou willen worden behandeld, de gulden regel die eigenlijk in alle godsdiensten voor komt. In het gedeelte van vandaag wordt die regel verder uitgewerkt. In de eerste plaats wil niemand dat er allerlei oordelen over je geveld worden. Roddel en achterklap zijn dodelijk. Als je wat fout gedaan hebt ben je de eerste die dat weet en als je dat ook echt gedaan hebt is het niet erg dat iemand daar op wijst. Als het strafbaar is wat je gedaan hebt is het ook te dragen als je het echt hebt gedaan. Maar als een oordeel op dubieuze gronden is uitgesproken en je hebt het niet gedaan kunnen er rampen gebeuren. Dan kunnen mensen jaren in de gevangenis zitten voordat blijkt dat iemand anders het misdrijf heeft begaan.
De voortschrijding van de techniek maakt ontdekkingen mogelijk maar moet ons ook extra voorzichtig maken. Al die fouten in de rechtspraak moeten ons ook voorzichtiger maken een oordeel te vellen zonder als rechter alle feiten en omstandigheden zorgvuldig te hebben onderzocht. Ook een oordeel over rechters die fouten maken of oordelen vellen waar we het niet mee eens lijken te zijn hoort bij de oordelen waarmee we extra voorzichtig moeten zijn. Waar het om gaat is mensen lief te hebben en vanuit de liefde mensen te behandelen. Dan zorg je voor ze net alsof je voor jezelf zorgt. Dan weet je dat het geen zin heeft parels voor de zwijnen te werpen ofwel dingen te vragen die onmogelijk zijn, ook al kan een ander het nog zo hard nodig hebben en zou je het die ander nog zo ongelofelijk graag gunnen. Maar als je je er echt voor wilt inzetten, als je aanklopt bij de juiste mensen en bondgenoten zoekt, bereid bent ook op anderen een beroep te doen om dingen voor elkaar te krijgen voor mensen die het dringend nodig hebben, dan kan er altijd meer dan je denkt. Dan kan er zeker meer dan je in je eentje zou kunnen.
Daarom is de gemeenschap van gelovigen ook zo belangrijk. Daarom wordt er zo vaak gesproken over een Koninkrijk. Een koninkrijk heeft niet maar één gelovige als onderdaan maar velen die samen de aarde een ander gezicht kunnen geven. Daarom zijn leerlingen, apostelen, werkers in de wijngaard, altijd met meerderen. Samen kunnen ze veel betekenen, samen kunnen ze veel voor elkaar krijgen. De Hebreeuwse Bijbel gaat over een heel volk, het volk Israel. Over dat volk ging het verhaal dat het een voorbeeld zou moeten kunnen zijn voor alle volken op aarde. Uiteindelijk zouden alle volken zich naar Jeruzalem keren. De God van dat volk is de enige Heer in de wereld. Dat volk is opgegaan in het Romeinse Rijk en over de wereld verspreid. Uit dat volk, zeker niet in plaats van dat volk, is de Christenheid voortgekomen. De beweging van mensen die de Weg van Jezus van Nazareth willen gaan, eerlijk delen en onvoorwaardelijk beschikbaar zijn voor de minsten op aarde. In de Geest van Jezus van Nazareth zullen we nu samen de aarde een ander gezicht moeten geven, zodat er een aarde komt waar alle tranen zijn gewist.

Kijk eens naar de lelies

Matteüs 6:19-34
19 Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. 20 Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. 21  Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. 22  Het oog is de lamp van het lichaam. Dus als je oog helder is, zal heel je lichaam verlicht zijn. 23  Maar als je oog troebel is, zal er in heel je lichaam duisternis zijn. Als het licht in jezelf verduisterd is, hoe groot is dan die duisternis! Kijk eens naar de lelies 24  Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen en de mammon. 25  Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? 26  Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? 27 Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? 28 En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. 29 Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. 30  Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? 31  Vraag je dus niet bezorgd af: “Wat zullen we eten?” of: “Wat zullen we drinken?” of: “Waarmee zullen we ons kleden?” 32  dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. 33  Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. 34  Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last. (NBV)
Het zijn beelden uit lang vervlogen tijden. Schatkamers uitgraven om je schatten op te slaan. Schatkamers waar dieven zich een weg naar toe kunnen graven om de schatten te stelen. Zo doen we dat niet meer. De echte schatten zetten we op de bank en kunstschatten en kostbare voorwerpen bewaren we thuis, achter hoge hekken voorzien van kostbare beveiligingsapparatuur en bewaakt door kloeke veiligheidsfunctionarissen in dienst van grote organisaties. En als je dat zo op een rijtje zet dan besef je weer waar deze passage uit Matteüs over gaat.  Over de vraag hoe ga je ook om met je schatten? Als je die hebt ben je in staat een stukje hemel op aarde te brengen. Door ze te delen met hen die ze nodig hebben namelijk. Dan heb je die banken en die veiligheidsdiensten, noch de hekken en installaties nodig. Ook het geld dat je daar aan kwijt zou zijn kun je dan delen met hen die niets hebben. De mensen die dat saaie bewakingswerk deden kunnen beter werk doen in de zorg voor ouderen en chronisch zieken.
Zorgen voor levende mensen is immers oneindig veel bevredigender dan de zorg voor dode dingen. Maar let eens op wat gemeenten doen, over het algemeen scholen ze werklozen liever om voor de beveiliging dan voor de zorg of de kinderopvang. Beveiliging is voor de rijken die het kunnen en willen betalen, zorg en kinderopvang komt meest ten goede aan de armen. Waar je schat is zal ook je hart zijn staat er en waarom zou je hart niet bij je naaste zijn waarvan je immers net zo veel houdt als van jezelf. Maar ja, hoe ziet het er dan uit. Dan zijn er geen dure goederen meer waar je mee kunt pronken. Dan zijn er geen grote benzine slurpende auto’s meer waar je in rond kunt rijden. Dan zijn er geen kostbare schoonheidsoperaties, geen dure maatpakken of haute couture kleding meer. Dan ziet het er allemaal maar sober en eenvoudig uit. Het oog wil toch wat nietwaar? Nou van dat oog dat ook wat wil moet je je maar niks aantrekken.
Hoewel, denk nog eens terug aan die jongeren in de jaren 60 die met verf en oude gordijnen de kleurrijkste kleren wisten te toveren. Hoe je naar mensen kijkt maakt uit wie je bent. Kijk je naar mensen als voorwerpen die je genot kunnen bevredigen en die je na afloop desnoods door een vriendje in zee kunt laten dumpen? Kijk je naar dingen om er mee te kunnen pronken en duur te kunnen doen? Mensen stralen uit wat ze zijn, dat betekent hoe ze naar mensen en dingen kijken. Iemand die verliefd is straalt, van iemand die van mensen houdt wordt gezegd dat die een warme persoonlijkheid bezit. Van iemand die naar mensen kijkt als waren het voorwerpen wordt gezegd dat die een koude en onpersoonlijke blik heeft. Mensen gruwen er van. Kijk vandaag eens om je heen en ervaar hoe je kijkt en dus hoe je gezien wordt. Want elke dag mag je werken aan je eigen warme persoonlijkheid, en aan een land en een wereld voor warme persoonlijkheden, ook vandaag weer.

Trek je dan in je huis terug

Matteüs 6:1-18
1 Let op dat jullie de gerechtigheid niet beoefenen voor de ogen van de mensen, alleen om door hen gezien te worden. Dan beloont jullie Vader in de hemel je niet. 2 Dus wanneer je aalmoezen geeft, bazuin dat dan niet rond, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat om door de mensen geprezen te worden. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 3  Maar als je aalmoezen geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet. 4 Zo blijft je aalmoes in het verborgene, en jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen. 5  En wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 6 Maar als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen. 7 Bij het bidden moeten jullie niet eindeloos voortprevelen zoals de heidenen, die denken dat ze door hun overvloed aan woorden verhoord zullen worden. 8  Doe hen niet na! Jullie Vader weet immers wat jullie nodig hebben, nog vóór jullie het hem vragen. 9  Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, 10 laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. 11  Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. 12 Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was. 13 En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad. 14 Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. 15 Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven. 16 Wanneer jullie vasten, zet dan niet zo’n somber gezicht als de huichelaars, want zij doen dat om iedereen te laten zien dat ze aan het vasten zijn. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. 17  Maar als jullie vasten, was dan je gezicht en wrijf je hoofd in met olie, 18  zodat niemand ziet dat je aan het vasten bent, alleen je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen. (NBV)
Het Bijbelgedeelte dat we vandaag gelezen hebben laat ons zien dat gerechtigheid doen hetzelfde kan zijn als delen met de minste. In het eerste vers is vertaald met “gerechtigheid doen”, in het tweede vers met “aalmoezen geven”. Nu is gerechtigheid tegenwoordig meer doen dan aalmoezen geven, maar in de tijd dat het Evangelie van Matteüs geschreven werd was het geven van aalmoezen een goede daad, je kon ook niet veel anders. Jezus van Nazareth begon met een andere manier van gerechtigheid betrachten. Hij “genas” mensen die langs de kant stonden te bedelen, of wel: hij gaf ze een nieuwe plaats in de samenleving zodat ze zelf weer mee konden doen. Jezus van Nazareth maant zijn volgelingen het delen van geld en goed te doen in dienst te stellen van de mensen die het nodig hebben en niet te gebruiken als reclameobject voor eigen eer, net als vasten niet voor je eigen eer moet zijn. Het “Onze Vader” is het gebed dat over heel de wereld al eeuwen lang het meest gebeden gebed is. Het is het enige gebed dat uitdrukkelijk aan gelovigen wordt onderwezen. Het werd dus ooit gegeven, als tegenstelling met al die bidders die met veel woorden. het liefst in het openbaar, graag laten horen hoe mooi ze wel niet kunnen bidden. Dit gebed hoort in de binnenste binnenkamer en dan is het genoeg.
Samen bidden in de Kerk is daarvoor niet meer dan een oefening. Wat vraag je eigenlijk met dit gebed? Als je goed leest is het enige dat je voor jezelf vraagt het brood dat je voor een dag nodig hebt. De meeste armen op de wereld durven ook niet op veel meer te hopen, als je het brood voor één dag hebt kunnen krijgen dan leef je weer een dag verder. Het dagelijks brood moet je er daarom ook bewust van maken hoezeer veel mensen het nodig hebben dat je deelt van alles wat je meer gegeven is dan het brood voor de dag. Want het gebed begint met de wens dat Gods koninkrijk zal komen, eigenlijk dat Gods Naam: “ik zal er zijn” het belangrijkste op aarde zal zijn en dat de wil van God zal gebeuren, dus dat we allemaal onze naaste lief zullen hebben als onszelf. En als we dan het brood gekregen hebben dat we nodig hebben dan moeten we zelf iets gaan doen. Schulden vergeven. Meestal wordt hier gezegd dat je mensen moet vergeven die je iets kwaad hebben gedaan, maar het staat er niet. De armsten in de wereld zijn zij die grote schulden aan het rijke westen hebben.
Wij hebben het zo rijk, wij hebben zoveel brood gekregen, dat we geen schulden meer hebben, of ons die schulden gemakkelijk kunnen veroorloven. Maar nu het vergeven van hen die ons iets schuldig zijn. Het kwijtschelden van schulden van arme landen is wel een paar keer een beetje gebeurd maar blijft een moeilijke zaak. Ook in onze samenleving blijft het moeilijk mensen te beschermen tegen het al te gemakkelijk aangaan van leningen. Niet lenen is het begin van het vergeven van hen die ons iets schuldig zijn. Niet meedoen zet de toon voor een andere manier van leven, een manier die de armen ten goede kan komen. Maar de verleiding, of beproeving is groot, wees je dus bewust van de kwade gevolgen ook voor anderen van je eigen gewoonten. Het aantal schulden dat het leven van mensen bijna onmogelijk maakt neemt nog elk jaar toe. Daarom is het stellen van voorbeelden, “ik leen niet ik spaar”, hard nodig. Dan pas kun je de misstappen van anderen vergeven. En dat vergeven van het kwaad dat je is aangedaan? Ga daar niet te gemakkelijk mee om. Kwaad is pas te vergeven als het kwaad is uitgebannen, zorg dus dat mensen dat kwaad niet meer doen, zonder er zelf kwaad tegenover te stellen maar door er goed tegenover te stellen, dat is pas vergeven. Gelukkig dat we er elke dag weer opnieuw mee mogen beginnen, elke keer als we bidden om ons dagelijks brood, ook vandaag mag dat weer.

Moge je bron gezegend zijn

Spreuken 5:15-23
15 Drink water uit je eigen bekken, ga naar de stromen van je eigen bron. 16  Je wilt toch niet dat ze de vrije loop krijgen en de pleinen overstromen? 17  Ze zijn van jou, van jou alleen, laat niemand anders ervan drinken. 18  Moge je bron gezegend zijn, moge de geliefde van je jeugd je vreugde geven. 19  Ze is zo lieflijk als een hinde, bekoorlijk als een ree. Ze laat je altijd van haar borsten drinken, je kunt eindeloos verzinken in haar liefde. 20  Waarom, mijn zoon, zou je dan dwalen bij een lichtzinnige vrouw, je vlijen aan de borsten van zo’n afgedwaalde? 21  De HEER ziet alle wegen die een mens bewandelt, al zijn stappen slaat hij gade. 22  Wie kwaad doet, zet voor zichzelf een val, hij raakt verstrikt in de koorden van zijn zonde. 23  Omdat hij weigerde te luisteren naar een wijze les, verdwaalt hij in zijn eigen dwaasheid en wacht hem de dood. (NBV)
De bron waaruit je leeft is dus niet een verzameling dorre regeltjes die je uit je hoofd moet leren en die uitmaken welke kant je opgaat. De bron van waaruit je leeft is een heldere stroom water die je verkwikt in de hitte van alledag en je energie geeft. Wie tijdens de hete dagen van de afgelopen zomer een lange wandeling gemaakt heeft weet precies wat er wordt bedoeld. Je bent blij als je af en toe een slok fris water kan nemen, dan kun je er weer even tegenaan en krijg je als het ware weer nieuwe energie. Je ziet het ook bij lange afstandslopen als de vierdaagse van Nijmegen of de marathon van Rotterdam, langs de kant staan mensen met bekertjes fris en vers water om de wandelaars en hardlopers te verfrissen en nieuwe energie te geven. Die bron is jouw bron, zo leef je volgens de Thora, maar zo hoeven anderen niet te leven volgens de Thora. Volgens de Rabbijnen is elke tekst op 70 manieren uit te leggen en elke manier is de ware. Je kunt je eigen geloof, je eigen manier van leven dus niet aan anderen opleggen, maar anderen kunnen hun manier van leven ook niet aan jou opleggen.
Dat idee dat je mensen voor de keus zet of te geloven zoals jij doet of gedood te worden is dus ook zeer on-Bijbels. Keizer Karel de Grote heeft zo geprobeerd de Germanen te bekeren, en van de buitenkant gezien had hij daarmee ook wel succes maar hij was zeer on-Bijbels bezig. In de Islam is IS op precies dezelfde manier bezig en ook binnen de leer van de Islam wordt elke dwang tot geloof in de Profeet afgewezen, net als elke dwang om het geloof in de Islam op te geven trouwens en dat laatste heeft door de eeuwen heen, sinds de kruistochten, al heel wat bloed doen vloeien. Juist die dwang tot geloven brengt je gemakkelijk tot het volgen van valse goden, het aanbidden van afgoden. In onze dagen is het mode om het geloof in de God van Israël, het leven uit de Thora, tot achterlijk te verklaren. Er is geen God en je kunt maar het beste leven volgens je eigen verstand dat je aanwijst waar jouw voordeel in het leven ligt. Materieel gewin en maatschappelijk aanzien zijn de beloningen die de aanbidding van het verstand je brengen. Tot je beseft dat je slaaf bent geworden van productie en consumptie. Dat dode artikelen nooit het geluk kunnen brengen dat levende mensen met zich meedragen.
In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt dat het verstrikt raken in de koorden van je zonde genoemd. Je komt er inderdaad niet zo gemakkelijk meer van af. Je moet gaan inzien dat alleen vertrouwen op je eigen verstand je tot slaaf maakt van materieel gewin en maatschappelijk aanzien maar je vervreemd van de liefde voor de mensen. Die mensen lijken er voortaan alleen maar op uit om te profiteren van jouw materieel gewin zonder jou het aanzien te geven dat je volgens je verstand zou verdienen. Je verdwaalt in je eigen dwaasheid en blijft met dode dingen in een lege dode wereld achter. Er is overigens niks tegen het gebruik van je verstand. In de Bijbel wordt je opgeroepen om God te dienen met heel je hart en met heel je verstand. Denk nooit dat Christenen of dat de Bijbel het beoefenen van wetenschap of de resultaten van de moderne wetenschap verwerpen, integendeel. De resultaten van de moderne wetenschap worden omarmt en verwelkomt als geschenken van de God van Israël. Zij die theorieën als die over het ontstaan van de aarde of de evolutie verwerpen blijven zelf steken in Heidens bijgeloof en het vergoddelijken van teksten die niet geschreven zijn met het oog op wetenschap maar met het oog op God. Niet de wetenschap is slecht maar de manier waarop mensen sommige wetenschap gebruiken, ten eigen voordeel, om macht uit te oefenen over anderen, om geweld en onderdrukking te brengen aan armen. Daar springt de Thora in, die gaat het om de Liefde voor en tussen mensen. En over liefde gaat geen wetenschap echt.

Luister naar mijn wijsheid

Spreuken 5:1-14
1 Mijn zoon, luister naar mijn wijsheid, schenk mijn inzicht een aandachtig oor, 2-3 opdat bezonnenheid je blijft behoeden, kennis over je waakt bij wat je zegt tegen een lichtzinnige vrouw. Van haar lippen komen gladde praatjes, haar mond spreekt honingzoete woorden, 4  maar uiteindelijk zijn ze als gif zo bitter, zo scherp als een tweesnijdend zwaard. 5  Haar pad voert naar het graf, haar voeten dalen af in het dodenrijk. 6  Ze wil dat je de weg die naar het leven leidt niet inslaat, haar valse sporen volg je zonder dat je het beseft. 7  Daarom, mijn zonen, luister naar mij, wijk nooit af van wat ik zeg. 8  Blijf bij zo’n vrouw vandaan, houd afstand van haar woning. 9  Want je zult bij anderen je eer verkwanselen, je verspeelt je leven aan die wrede vrouw. 10  Van wat jij zo moeizaam hebt verworven, genieten vreemde mannen in de woning van die afgedwaalde. 11  En uiteindelijk, wanneer er niets meer van je over is, schreeuw je het uit: 12  ‘Waarom heb ik wat mij is geleerd verworpen? Elke waarschuwing heb ik veracht.13  Waarom heb ik niet geluisterd naar mijn leraren? Ik sloot mijn oren voor hun raad.14  Nu ben ik bijna te gronde gegaan, voor ieders blik, voor het oog van alle mensen.’ (NBV)
Wat vroeger heel gewoon was is voor ons tegenwoordig ongewoon. Wat elders op de wereld als vanzelf spreekt is voor ons onbegrijpelijk. We moeten dus uitkijken onze gewoonten en opvattingen te plakken op verhalen die niet uit onze tijd en onze eigen omgeving komen. Dat geldt zeker voor zaken betreffende seksualiteit. De omgang tussen twee mensen die lichamelijk van elkaar genieten. De Bijbel spreekt zich niet uit tegen prostitutie om maar iets vast te stellen wat we tegenwoordig niet meer verwachten. De Bijbel geeft aan dat je vreemdelingen moet behandelen als behorend tot je eigen volk. Wat is dan de waarschuwing tegen de omgang met een vreemde vrouw waard. Een vrouw die je verleid maar die de verleiding kennelijk waard is. Wat kan dan het gif zijn als prostitutie niet veroordeeld wordt. In onze dagen staat prostitutie in een verdacht licht omdat de meeste prostituees tot de prostitutie gedwongen zijn, nu nog of eerder in hun leven. En seksueel contact onder dwang is in onze wet zelfs een misdrijf.
In de Bijbel is er één soort prostitutie die scherp veroordeeld wordt. Dat is de Tempel prostitutie, seksueel contact tussen twee mensen om goden tevreden te stellen, vruchtbaarheid in de landbouw af te dwingen, een goede oogst te behalen, of zelfs vruchtbaarheid tussen mensen die van elkaar houden maar bij wie er geen kinderen komen. De ergste vorm van Tempelprostitutie is die waarbij je gedwongen wordt tot vormen van seksueel contact die je buiten de Tempel in het geheel niet aantrekkelijk vind. Homoseksueel contact als je hetero bent, of heteroseksueel contact als je homo bent. Het is gruwelijk want volgens de Bijbel hoort het seksueel contact bij een liefdesrelatie, twee mensen versmelten tot één en dat is een kostbare ervaring. Over seksueel contact tussen geliefden wordt in de Bijbel dan ook nauwelijks gesproken, alleen in het boek Hooglied schemert door dat de twee geliefden zich laten voeren tot de hoogste toppen van menselijk welbevinden. In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt allereerst gewaarschuwd tegen onbezonnenheid.
De leer van de God van Israël die wijsheid geeft als je die leer ter harte neemt leert je dat er geen verschil is tussen man en vrouw. God schiep de mens als man en vrouw, gelijk, beide mens. De ander is dus geen object, geen voorwerp dat je kunt gebruiken om je eigen lustgevoelens te bevredigen, een stukje speelgoed. En als het gaat om Tempelprostitutie loop je niet alleen je eigen geslachtsorgaan achterna maar je loopt ook een vreemde God achterna. En daarmee is het vreemde aan de vreemde vrouw verklaard. Dat is geen vreemdelinge maar de dienares van een vreemde God. Als je een vreemde God achterna loopt dan laat je de God van Israël in de steek. Dan heeft al dat leren van de leer van Mozes geen enkele zin. Dan gaat het je niet meer om het goede te doen en niet dan het goede, dan leef je alleen nog voor je zelf. Wie voor zichzelf leeft zal ook ervaren dat die alleen leeft, al het andere is dood, is klatergoud en koud als steen. Iedereen zal zien hoe ver je van je mens zijn bent afgedwaald. Het mooie is natuurlijk dat als het je overkomen is en als je tot inzicht gekomen bent hoe verkeerd het is, je met de God van Israël altijd weer opnieuw mag beginnen. Gewoon delen met de minsten, en de ander als gelijk aan jou beschouwen, elke dag opnieuw.

Ik ben een vreemdeling

Exodus 2:11-22
11  Toen Mozes volwassen geworden was, zocht hij op een dag de mensen van zijn volk op. Hij zag welke zware dwangarbeid ze verrichtten en was er getuige van dat een Hebreeër, een volksgenoot van hem, door een Egyptenaar werd geslagen. 12 Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand in de buurt was sloeg hij de Egyptenaar dood; hij verborg hem onder het zand. 13 De dag daarop zag hij hoe twee Hebreeuwse mannen met elkaar op de vuist gingen. ‘Waarom sla je iemand van je eigen volk?’ vroeg hij aan de man die begonnen was. 14 Maar die antwoordde: ‘Wie heeft jou als leider en rechter over ons aangesteld? Wou je mij soms ook doodslaan, net als die Egyptenaar?’ Mozes schrok, hij dacht: Dan is het dus toch bekend geworden! 15 Toen de farao ervan hoorde, wilde hij Mozes laten doden. Daarom vluchtte Mozes voor de farao. Zo kwam hij in Midjan terecht, en daar ging hij bij een put zitten. 16  De priester van Midjan had zeven dochters. Zij kwamen daar water putten en vulden de drinkbakken om de schapen en geiten van hun vader te drinken te geven. 17 Maar er kwamen ook herders, die hen wilden wegjagen. Daarop schoot Mozes hun te hulp en gaf het vee te drinken. 18 Toen ze thuiskwamen, vroeg hun vader, Reüel, hoe het kwam dat ze die dag zo snel terug waren. 19 ‘Er was een Egyptenaar die ons te hulp kwam tegen de herders, ‘antwoordden ze, ‘en hij heeft ook water voor ons geput en de dieren te drinken gegeven.’ 20 ‘En waar is hij nu?’ vroeg hun vader. ‘Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten? Nodig hem uit om te komen eten.’ 21 Mozes liet zich overhalen om bij die man te blijven, en deze gaf hem zijn dochter Sippora tot vrouw. 22  Zij bracht een zoon ter wereld, en Mozes noemde hem Gersom, ‘want, ‘zei hij, ‘ik ben een vreemdeling geworden, ik woon in een land dat ik niet ken.’ (NBV)
Wat zou er worden van die zoon van de God zonder naam, dat betekent de naam “Mozes” immers? Hij groeide op aan het Hof van de Farao van Egypte. Het Hof waar de dood heerste, waar levens niet telden maar waar de angst regeerde. De angst voor het vreemde, voor mensen met een ander geloof, zo’n geloof kan immers best radicaal zijn, kan best tot doel hebben dat alle andere geloven moeten worden onderworpen aan dat ene ware geloof? Mozes groeide op tot een voorbeeldig Egyptenaar. Zijn antwoord op onrecht was het doodslaan van de onrechtvaardige. Zijn poging vrede te stichten opende zijn ogen voor wat de gevolgen kunnen zijn van het gebruik van geweld. Maar het antwoord van Mozes was de vlucht, de angst die ook aan het Hof heerste. Mozes moest nog veel leren. Maar Mozes droeg al één eigenschap met zich mee, hij kwam op voor de zwakkere, hij verzette zich tegen geweld, al gebruikte hij het wel. Hij kwam dan ook niet zomaar bij een waterput. Die waterput staat al eerder in Bijbelse verhalen die gaan over de tijd van voor Mozes.
Bij die waterput trof de dienstknecht van Abraham Rebekka aan, die later met Izaäk zou trouwen. Bij diezelfde waterput ontmoette Jakob zijn lieveling Rachel. Mozes trof er zeven zusters, dochters van een priester van Midian, zeven het getal van de volheid. De vrouwen werden verjaagd door herders uit diezelfde landstreek. Wie de macht over het water heeft in een woestijn heeft ook de macht over mensen. Weer grijpt Mozes in ten gunste van de zwakken in het conflict. Hij bevrijdde de vrouwen, in de Nieuwe Bijbelvertaling is dat element van bevrijding verdwenen, de Statenvertaling had het zelfs over verlossen, maar ook de Naardense Bijbel spreekt over bevrijding van de macht van de herders. Dat scheelt natuurlijk een hoop tijd voor de vrouwen, als je altijd achteraan komt dan gaat er ook veel tijd in je leven verloren. Mozes blijft bij hen wonen, trouwt en krijgt een zoon. Dan blijkt dat hij geleerd heeft wat het is om vreemdeling te zijn in een vreemd land. Voor Abraham, Izaäk en Jakob waren er nog nauwe banden geweest met het land waar Mozes heen vluchtte, Mozes werd aangesproken als Egyptenaar.
Geweld en angst zijn dus geen oplossingen voor de verhouding tussen mensen, zelfs niet tussen mensen van verschillende afkomst of mensen van verschillend geloof. Wat voor priester die schoonvader van Mozes is weten we niet, later zal hij zich bij het volk Israël aansluiten. Mozes blijft zijn hele leven een vreemdeling, zwervend door de woestijn, zelfs het land waarheen hij zijn volk zou brengen zal hij niet binnengaan. Wie wil leven als Mozes moet dus allereerst leren dat je een vreemdeling bent. Maar als je zelf een vreemdeling bent hoef je geen geweld te gebruiken tegen andere vreemdelingen, hoef je je niet af te zetten tegen een andere godsdienst van die andere vreemdelingen. Als je zelf vreemdeling bent kijk je wel uit geweld te gebruiken. Als je vreemdeling bent dan zoek je mensen, mensen op die je onvoorwaardelijk kunt vertrouwen en die onvoorwaardelijk op jou kunnen bouwen. Zorg voor zwakken en verdrukten is daarbij het eerste waar je je op richt, die zullen weten hoe belangrijk het is om van je naaste te houden als van jezelf. Vandaag kunnen we al verder gaan als vreemdelingen, zelfs in ons eigen land.

Ik heb hem uit het water gehaald.

Exodus 2:1-10
1 Een man uit de stam Levi trouwde met een vrouw uit diezelfde stam.  2  Zij werd zwanger en bracht een zoon ter wereld. Het was een mooi kind en ze hield het verborgen, drie maanden lang. 3 Toen ze geen kans zag haar zoon nog langer verborgen te houden, nam ze een mand van papyrus, bestreek die met pek en teer, legde het kind erin en zette de mand tussen het riet langs de oever van de Nijl. 4 De zuster van het kind ging een eind verderop staan, om te zien wat er met hem zou gebeuren. 5  Even later kwam de dochter van de farao naar de Nijl om te baden, terwijl haar dienaressen langs de rivier heen en weer liepen. Zij ontdekte de mand tussen het riet en liet die door een van haar slavinnen halen. 6 Ze maakte de mand open en zag daarin het kind. Het jongetje huilde, en vol medelijden zei ze: ‘Dat moet een Hebreeuws kind zijn.’ 7 Toen kwam de zuster van het kind haar vragen: ‘Zal ik bij de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan zoeken om het kind voor u te voeden?’ 8 ‘Ja, doe dat maar, ‘antwoordde de dochter van de farao, waarop het meisje de moeder van het kind ging halen. 9  De dochter van de farao zei tegen de vrouw: ‘Neem dit kind mee en voed het voor me. Ik zal u ervoor betalen.’ De vrouw nam het kind mee en voedde het. 10 Toen het groot genoeg was, bracht ze het naar de dochter van de farao. Deze nam het kind aan als haar eigen zoon. Ze noemde hem Mozes, ‘want, ‘zei ze, ‘ik heb hem uit het water gehaald.’ (NBV)
Die Mozes in dat biezen mandje is altijd nog een mooi en ontroerend verhaal. Kinderlijk verteld is het het verhaal over de ontsnapping die zwakke mensen soms kunnen vinden uit benarde omstandigheden en een boze buitenwereld. Maar dan is het verhaal pas verteld aan kinderen. Dat is niet zo erg, maar als je het verhaal blijft lezen alsof je een kind was dan mis je toch het een en ander aan boodschap. Want het zou je toch op moeten vallen dat bijna al die mensen genoemd worden zonder naam. Een man, die trouwde met een vrouw, die een kind kreeg dat een jongetje was, die mooi was en drie maanden verborgen werd gehouden en toen in een biezen mandje aan de Nijl werd toevertrouwd, een Prinses die het kind vond, toevertrouwde aan de zuster van het kind die de moeder als voedster inschakelde en toen, toen het kind groot was, kwam het weer bij de Prinses en kreeg het een naam : Mozes.
In het Egyptische net zoiets als Ramses, zoon van Ra, maar hier Zoon van”¦ genoemd, want ja, zoon van wie? In het Hebreeuws is het “hij die optilt”, want het was immers Mozes die veel later het hele volk zou optillen uit zijn benarde positie als slaven in een vreemd land. En waarom krijgt Mozes die naam? Omdat hij uit het water is getrokken staat er letterlijk. Hoe zat dat ook al weer met dat water? Zweefde de Geest van God niet over de wateren toen de schepping begon? Toen aarde werd geschapen in mensenland? En is de Geest van God niet het goede dat we tegen kunnen komen. Het goede dat zich meester heeft gemaakt van een Egyptische Prinses die hier de verlosser van Israël uit het water van de dood trekt? Het boek Exodus wordt in het Hebreeuws het boek van de namen genoemd. En namen spelen in het boek een grote rol. Ze spelen een nog grotere rol als ze afwezig zijn kennelijk. Al die mensen die hier in het verhaal betrokken zijn zijn uitwisselbaar. De moeder zoogt, de prinses voedt op, de zuster verbind, de vader trouwt en het kind is overgeleverd aan de goedheid van mensen.
Pas als het goede ook echt gebeurd is, als de Prinses het kind als zoon erkent krijgt die zoon een naam, Mozes. Over het algemeen zijn onze namen gekozen niet op hun betekenis maar op hun klank, of er wordt iemand mee geëerd of herdacht. Je kunt misschien zeggen dat onze namen gekozen worden op basis van liefde, dit vonden wij mooi, of waardevol en daarom noemen wij dit ons kind op deze manier. In onze dagen krijgt zo’n naam dus pas haar werkelijke betekenis als we die liefde weten te delen met de hele wereld, als we dus onszelf weten te delen met de hele wereld. Dat is wat deze naamloze Egyptische Prinses doet, wat haar opvoeding tot gevolg heeft komen we nog te weten. Maar tot dat delen van liefde zijn wij geroepen. Door dat delen kunnen we anderen bevrijden van slavernij, van de afhankelijkheid van prestatiedrang, van geboden opgelegd door een cultuur, van de dwang om meer en altijd meer te presteren en te consumeren. Die bevrijding is de Weg van de God van Israël, een weg die we mogen gaan, door het water van de dood heen, naar het land waar alle mensen mogen en kunnen wonen. Ook vandaag kunnen we daarheen op weg gaan.

De meisjes mochten in leven blijven

Exodus 1:15-22
15 Bovendien gelastte de koning de Hebreeuwse vroedvrouwen, Sifra en Pua geheten, het volgende: 16 ‘Als u de Hebreeuwse vrouwen bij de bevalling helpt, let dan goed op het geslacht van het kind. Als het een jongen is, moet u hem doden; is het een meisje, dan mag ze blijven leven.’ 17 Maar de vroedvrouwen hadden ontzag voor God en deden niet wat de koning van Egypte hun had opgedragen: ze lieten de jongetjes in leven. 18  Daarom ontbood de koning de vroedvrouwen. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ vroeg hij hun. ‘Waarom laat u de jongens in leven?’ 19  De vroedvrouwen antwoordden de farao: ‘De Hebreeuwse vrouwen zijn anders dan de Egyptische: ze zijn zo sterk dat ze hun kind al gebaard hebben voordat de vroedvrouw er is.’ 20  God zegende het werk van de vroedvrouwen, zodat het volk zich sterk uitbreidde. 21  En omdat de vroedvrouwen ontzag voor God hadden, schonk hij ook aan hen nakomelingen. 22  Toen gaf de farao aan heel zijn volk het bevel om alle Hebreeuwse jongens die geboren werden in de Nijl te gooien; de meisjes mochten in leven blijven. (NBV)
De angst van de Farao voor dat rare volk in de Nijldelta had grote gevolgen. We weten niet welke Farao het precies was, zijn naam komt in het verhaal niet voor. Dat is opmerkelijk omdat het verhaal nu eenmaal over namen gaat. Om de groei van de Hebreeuwse bevolking te temperen moesten de jongetjes bij hun geboorte worden gedood. Daar moesten de vroedvrouwen voor zorgen en de namen van de vroedvrouwen kennen we wel, Sifra en Pua. Hun houding zorgde voor het voortbestaan van Israël en hun namen staan dan ook aan het begin van het verhaal van de uittocht, zoals vaak namen van vrouwen aan het begin van bevrijdingsverhalen in de Bijbel staan. Wie Sifra en Pua precies waren weten we niet. De Hebreeuwse tekst van het verhaal laat in het midden of ze zelf Hebreeuws waren of dat het Egyptische vroedvrouwen waren die aangesteld waren voor de Hebreeën.
Moderne vertalingen als de Nieuwe Bijbelvertaling en de Naardense Bijbel geven ze een Hebreeuwse identiteit, de vertaling uit 1951 van het Nederlands Bijbelgenootschap en de Statenvertaling zeggen alleen dat ze de vroedvrouwen voor Hebreeuwse vrouwen waren. En eigenlijk is het natuurlijk heel aardig dat in het midden gelaten wordt waar die vrouwen bij hoorden. Die vrouwen hoorden niet ergens bij op grond van hun afkomst, maar op grond van hun opvattingen hoorden ze ergens bij. Zij kozen voor het leven en tegen de dood. Op grond van die keuze zegt het verhaal hoorden ze bij God. Welke God? De God van Abraham, Izaäk en Jakob. Nog naamloos eigenlijk, nog in meervoud genoemd. Het Goddelijke zou ook een vertaling kunnen zijn. Want God krijgt pas een naam in de loop van het verhaal over de uittocht. Aan Mozes immers openbaart God de naam “Ik zal er zijn”, een naam zo ontzagwekkend dat die naam in het Hebreeuws niet wordt uitgesproken en in de Nieuwe Bijbelvertaling is vertaald met Heer. De keus voor het leven gemaakt door de beide vroedvrouwen wordt in het verhaal over de uittocht al een keus voor die God genoemd, dat is goddelijk als je zo kunt kiezen.
Dat is ook vruchtbaar staat er want ze kregen zelf ook veel nakomelingen. Die keuze helpt in de samenleving overigens niet automatisch. Al die verhalen dat als je kiest voor God het geluk vanzelf voorbij komt blijken ook in dit verhaal grote onzin. Natuurlijk moet je kiezen voor het goede als het kan. Maar je kunt bij de keuze voor het goede ook jezelf in gevaar brengen. Ook in dit verhaal gebeurd dat. Het wordt de beide vroedvrouwen niet in dank afgenomen dat ze weigeren om de jongetjes te doden. Ze moeten een smoes verzinnen die de schuld bij de Hebreeuwse moeders legt en hen vrijpleit. De smoes sluit aan bij de angst van de Farao, de Hebreeuwse vrouwen zijn sterker dan de Egyptische vrouwen. Die vreemde vrouwen kunnen al baren voordat de vroedvrouw er is. De keuze van Sifra en Pua heeft tot gevolg dat de jongetjes voortaan in de Nijl moeten worden gegooid. De rivier die Egypte leven brengt en Israël de dood. Later in dit verhaal zal de rivier dan ook rood van bloed kleuren. Maar zover zijn we nog niet. Vandaag mogen we leren dat de keuze voor het goede je naam doet voortbestaan. Dat je bij de keuze voor het goede je niet hoeft te laten leiden door de gevolgen, dat je zelfs mag liegen om jezelf veilig te stellen. Maar het gaat om de keuze voor het leven, tegen de dood, dat is de keuze voor die God die met je mee zal gaan.

Dit zijn de namen

Exodus 1:1-14
1 Dit zijn de namen van de zonen van Israël die samen met hem, Jakob, naar Egypte waren gekomen, ieder met zijn gezin: 2 Ruben, Simeon, Levi, Juda, 3 Issachar, Zebulon, Benjamin, 4  Dan, Naftali, Gad en Aser. 5  Jozef was al langer in Egypte. In totaal waren daar toen zeventig personen die rechtstreeks van Jakob afstamden. 6 Jozef en zijn broers en al hun generatiegenoten stierven, 7  maar hun nakomelingen kregen veel kinderen en zo breidden de Israëlieten zich steeds meer uit. Ze werden zo talrijk dat ze het hele land bevolkten. 8  Er kwam in Egypte een nieuwe koning aan de macht, die Jozef niet gekend had. 9  Hij zei tegen zijn volk: ‘De Israëlieten zijn te sterk voor ons en te talrijk. 10  Laten we verstandig handelen en voorkomen dat dit volk nog groter wordt. Want stel dat er oorlog uitbreekt en zij zich aansluiten bij onze vijanden, de strijd tegen ons aanbinden en uit het land wegtrekken!’ 11  Er werden slavendrijvers aangesteld die de Israëlieten tot zware arbeid dwongen. Ze moesten voor de farao de voorraadsteden Pitom en Ramses bouwen. 12  Maar hoe meer de Israëlieten onderdrukt werden, des te talrijker werden ze. Ze breidden zich zo sterk uit dat de Egyptenaren een afkeer van hen kregen. 13 14 Daarom beulden ze hen af en maakten ze hun het leven ondraaglijk met zwaar werk: ze moesten stenen maken van klei en op het land werken, en ze werden voortdurend mishandeld.(NBV)
Rond de jaarlijkse herdenking van de Holocaust worden alle namen voorgelezen van de Nederlanders, Joden, Roma, Sinti en anderen die in het concentratiekamp Auswitz waren omgebracht. Een oud Joods spreekwoord zegt dat je twee keer dood kan gaan. De eerste keer fysiek en de tweede keer als niemand zich meer je naam herinnert. Ook het boek Exodus, waar we vandaag in beginnen te lezen begint met het opnoemen van de namen van hen die met Jakob naar Egypte waren gekomen. Uiteindelijk begon het leven in Egypte voor de afstammelingen van Jakob met zeventig personen. In het Hebreeuws heet dit boek gewoon “de Namen”, in de Griekse vertaling werd het Exodus: de Uittocht. Het boek beschrijft namelijk hoe het volk Israël uittrok uit Egypte en ontkwam aan de slavernij. In dit eerste gedeelte dat we vandaag lezen staat beschreven hoe het in die slavernij terecht was gekomen. Dat was namelijk niet zomaar gegaan.
Het was Jozef die het volk had gered van de hongerdood. Zijn plan om in jaren van rijke oogst graan te sparen en dat te gebruiken in jaren van schrale oogst had er voor gezorgd dat iedereen altijd te eten had gehad. Als beloning voor deze redding mocht ook zijn eigen familie er in meedelen en zo waren zijn vader Jakob, zijn broers en iedereen die bij de familie hoorde naar Egypte verhuisd en daar gaan wonen. Maar het geheugen van een volk is kort. De jaren gaan voorbij en het overleven wordt een gewoonte. Ergens woont nog een volk dat er niet bij hoort en er toch altijd is geweest. Dat men dat volk zelf heeft uitgenodigd en veel aan dat volk te danken heeft is vergeten. Er is nog niks veranderd. Wie heeft nog weet van de Nederlandse arbeidsbureaus in Turkije en Marokko? Daar werden arbeiders geworven voor onze industrie. Toen na de wederopbouw onze industrie tot grote bloei kwam konden we die arbeiders zeer goed gebruiken. Ze kregen huizen en werk, taalles was niet nodig, ze moesten werken. Ze vestigden zich hier, lieten hun vrouwen en kinderen komen, stuurden hun kinderen hier naar school en werden Nederlanders met de Nederlanders.
Maar ze groeiden net als het volk Israël ook in aantal, overal kom je ze tegen, zoals de Egyptenaren overal de nakomelingen van Jakob tegen kwamen. En dan komt er een tijd dat er een nieuwe koning komt die van de geschiedenis geen weet heeft, die de namen is vergeten en die bang wordt voor dat vreemde volk. Die niet alleen zelf bang wordt maar die angst ook weet over te brengen op zijn volk dat zich meer en meer bewust wordt van het verschil met de vreemdelingen en vergeet wat hun verdiensten waren en zouden kunnen zijn. Zo ging het in Egypte, zo gaat het bij ons. In Egypte werden ze tot slaven gemaakt en moesten ze voorraadsteden bouwen voor de farao. Liet Jozef nog voorraden aanleggen voor het hele volk, de tekst suggereert hier dat die nieuwe Farao de steden liet aanleggen voor zichzelf. Maar in de ogen van de Egyptenaren werden ze talrijker. Hoe meer je er op let, hoe banger je er voor wordt, hoe meer er lijken te zijn. Er was voor de Egyptenaren geen reden voor die angst, die is er voor ons ook niet. In Egypte was dwangarbeid en mishandeling het antwoord, bij ons blijft het nog bij uitsluiting en apart zetten. Maar wij zouden gewaarschuwd moeten zijn voor de afloop, het loopt uit op dood en vernietiging, waar je bang voor bent roep je over je af. Dat was toen zo, dat kan vandaag zomaar weer gebeuren.