Het een doen zonder het andere te laten

Lucas 11:37-44

37 Toen hij uitgesproken was, nodigde een Farizeeër hem uit voor de maaltijd. Hij ging naar binnen en ging aan tafel aanliggen. 38  Toen de Farizeeër dat zag, verwonderde hij zich erover dat hij zich niet eerst gewassen had voor de maaltijd. 39  Maar de Heer zei tegen hem: ‘Ach, jullie Farizeeën! De buitenkant van de beker en de schotel reinigen jullie, maar jullie eigen binnenkant is vol roofzucht en slechtheid. 40  Dwazen, heeft hij die de buitenkant gemaakt heeft niet ook de binnenkant gemaakt? 41  Geef liever de inhoud van beker en schotel als aalmoes, dan is niets meer onrein voor jullie! 42  Maar wee jullie Farizeeën, want jullie geven tienden van munt, wijnruit en andere kruiden, maar gaan voorbij aan de gerechtigheid en de liefde tot God; je zou het een moeten doen zonder het andere te laten.43  Wee jullie Farizeeën, want jullie zitten graag op een ereplaats in de synagoge en worden graag begroet op het marktplein. 44  Wee jullie, want jullie zijn als ongemarkeerde graven waar de mensen overheen lopen zonder het te weten.’ 45  Daarop zei een wetgeleerde tegen hem: ‘Meester, door die dingen te zeggen beledigt u ook ons.’46  Maar Jezus zei: ‘Wee ook jullie, wetgeleerden! Want jullie leggen de mensen ondraaglijke lasten op, maar raken die zelf met geen vinger aan. 47  Wee jullie, want jullie bouwen graftomben voor de profeten, terwijl jullie voorouders hen hebben gedood. 48  Jullie zijn getuigen die instemmen met de daden van jullie voorouders, want zij hebben hen gedood en jullie bouwen de tomben! 49  Daarom heeft God in zijn wijsheid gezegd: “Ik zal profeten en apostelen naar hen zenden, maar ze zullen sommigen van hen doden en anderen vervolgen.” (NBV)

Vandaag kan er weer eens flink op de Farizeeën gescholden worden. We kennen ze en ze staan in onze taal in een kwade reuk. Ze krijgen in dit Schriftgedeelte door Jezus van Nazareth ongezouten de waarheid gezegd. Maar mogen wij blij zijn geen Farizeeën te zijn? Dat is nog maar de vraag. Farizeeën probeerden de leer van Mozes onder het hele volk levend te houden. Zij waren de uitvinders van de Synagogen waar Jezus van Nazareth zo vaak kwam om uit de boeken van Mozes en de Profeten voor te lezen en er uitleg over te geven. Maar die Farizeeën hadden het over een soort religie dat voorbij ging aan de maatschappelijke werkelijkheid. Een “ieder voor zich en God voor ons allen geloof” Als elke gelovige zich nu maar netjes zou gedragen en zich aan de geboden uit de Wet van Mozes zou houden dan kwam het wel goed met het volk.  Dat ondertussen het volk bezweek onder de bezetting van de Romeinen kwam niet ter sprake. Dat de armen werden uitgeperst en velen zonder huis en tot bedelarij veroordeeld waren was een straf voor hun zonden of die van hun ouders. Moesten ze zich maar beter aan de wetten van Mozes houden.

Jezus van Nazareth verwijt de Farizeeën dat ze alleen letten op uiterlijkheden. Als hij vermoeid en uitgeput aan tafel gaat liggen, en iedereen lag in die tijd aan tafel, dan is er geen vraag naar het waarom, geen belangstelling voor zijn persoon, maar alleen een verwijt dat hij zich niet aan de regels houdt. Het samen eten, het samen delen van eten ontbreekt in dit verhaal. Op deze manier is er nooit te delen met de armen, dan blijft het bij een aalmoes aan de enkeling die langs de kant van de weg de hand ophoudt maar werkelijk veranderen is er niet bij. Is er dan veel veranderd sinds de dagen van Jezus van Nazareth?  Heeft bijvoorbeeld de discussie over normen en waarden van het zich zo christelijk noemende CDA iets opgeleverd voor bijstandsmoeders, hun kinderen, had het effect voor de armen in onze samenleving? Zijn er schulden kwijtgescholden, onrechtvaardige tolmuren gesloopt? Hebben producten uit arme landen betere kansen gekregen op onze binnenlandse markten, is de concurentie met boeren in arme landen gestopt?

Is onze samenleving rechtvaardiger geworden als het gaat om de armen in de wereld? Letten onze militairen inmiddels als eerste op de slachtoffers die er in de oorlog vallen en staan zij naast die slachtoffers, vriend of vijand? Misschien zouden we wat meer Farizeeën moeten worden maar dan ook doen wat ze zouden zeggen en wat er in het verhaal van Israël staat. Niet de nette pakken en de mooie jurken, niet de fraaie hoeden en de uniformen bepalen of normen en waarden gehaald moeten worden. Ook niet de mooie woorden die machtigen en rijken kunnen spreken, maar de Liefde voor de minsten in onze samenleving bepaalt de juiste normen en waarden. Netjes doen, je fatsoen houden, is niet verkeerd, maar zonder rechtvaardigheid voor de armen betekent het niets, zonder dat de samenleving zelf er door verandert, zonder dat het de Wet van het volk en voor het volk wordt is het zelfs antichristelijk, houdt het af van de komst van het Koninkrijk van God.

Het oog is de lamp van het lichaam

Lucas 11:29-36

29 Toen er steeds meer mensen toestroomden, zei hij: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona. 30  Zoals Jona een teken was voor de inwoners van Nineve, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn. 31  Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met de mensen van deze generatie opstaan en hen veroordelen, want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier zien jullie iemand die meer is dan Salomo! 32  Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij hadden zich bekeerd na de prediking van Jona, en hier zien jullie iemand die meer is dan Jona! 33  Wie een lamp aansteekt, zet hem niet weg in een donkere nis, maar plaatst hem op de standaard, zodat degenen die binnenkomen het licht kunnen zien. 34  Het oog is de lamp van het lichaam. Als je oog helder is, is je hele lichaam verlicht. Maar als het troebel is, verkeert je lichaam in duisternis. 35  Let dus op of het licht dat in je is, niet verduisterd is. 36  Als je hele lichaam verlicht is, zonder dat ook maar een deel in duisternis verkeert, dan is het zo licht als wanneer een lamp je met zijn stralen verlicht.’ (NBV)

Wie oren heeft om te horen, die hore. We kennen de uitspraak wel. Maar luisteren we er ook naar? In dit gedeelte besluit Jezus van Nazareth met het beeld van het oog. Het oog is de lamp van het lichaam klinkt het hier. Wij beschouwen onze ogen vaak als ramen naar de buitenwereld. Daarmee moeten we immers alles waarnemen en beschouwen. Maar het oog dat kijkt in de Geest van Jezus van Nazareth ziet ook naar binnen. Schijnt het licht van het goede wel in ons, en door ons? Zijn we helder genoeg van Geest om de naaste waar te nemen? Zijn we niet verduisterd door angst, durven we ons te verplaatsen in de positie van de slachtoffers. Hebben we echt wel genoeg aan het brood dat we vandaag nodig hebben of zijn onze ogen verblind door glitter en schitter van mooi en kostbaar?

Zien we de ander wel als gelijke of trekken we de wenkbrauwen op uit arrogantie en hoogmoed?Kijken we omhoog ons verplaatsend in de positie van de minste, of kijken we omlaag om te zien over wie we nog macht kunnen uitoefenen? In dit Bijbelgedeelte wordt Jona genoemd. Wij kennen Jona van de grote vis die hem verzwolg toen hij vluchtte voor de opdracht van God. Maar het verhaal van Jona gaat over een God die steeds opnieuw met mensen wil beginnen. Jona werd opnieuw op pad gestuurd en de inwoners van de stad die hij de ondergang moest aanzeggen besloten voortaan op een nieuwe manier met elkaar om te gaan waardoor de stad niet ten onder ging. Als we het nog niet snappen moeten we het zelf maar weten zegt Jezus van Nazareth.

Elk moment kunnen we opnieuw beginnen. Voor ons is het niet ver reizen, zoals voor die Koningin die uit donker Afrika naar Salomo kwam om van hem de grondregel te leren dat je je naaste lief moet hebben als jezelf. Voor ons is die wet vlak bij, voor het grijpen. Er zijn geen ingewikkelde rituelen voor nodig om er mee te beginnen. Een helder oog. een open oor, een uitgestoken hand zijn genoeg. We hebben Fair Trade en wereldwinkels om boodschappen te doen, wie nog een vakantie moet plannen kan vrijwilligersorganisaties vinden die handen zoeken om enkele weken of een enkele week te helpen. Kinderen zwerven over straat en zoeken opvang in timmerdorpen of speeltuinen vol vrijwilligers. Overal zijn mensen nodig die het goede willen doen en niet dan het goede. Zorg dus dat het licht gaat schijnen in je omgeving. Het duister van de wereld gaat dan tenminste een beetje weg, maar als we met genoeg zijn verdwijnt het duister voorgoed.

Wie niet met mij is, is tegen mij

Lucas 11:14-28

14 Hij dreef een demon uit die niet kon spreken. Toen de demon verdreven was, begon de stomme te spreken en de mensenmenigte stond verbaasd. 15  Maar enkelen van hen zeiden: ‘Dankzij Beëlzebul, de vorst der demonen, kan hij demonen uitdrijven.’ 16  Anderen verlangden van hem een teken uit de hemel om hem op de proef te stellen. 17  Maar hij kende hun gedachten en zei tegen hen: ‘Elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is wordt verwoest, en huis na huis stort in. 18  Als ook Satan innerlijk verdeeld is, hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? Jullie zeggen toch dat ik dankzij Beëlzebul demonen uitdrijf! 19  Als ik inderdaad dankzij Beëlzebul demonen uitdrijf, door wie drijven jullie eigen mensen ze dan wanneer hij terugkeert, merkt hij dat het schoongemaakt is en op orde gebracht. 26  Dan gaat hij weg en haalt er zeven andere demonen bij, slechter dan hijzelf, en ze nemen daar blijvend hun intrek. En zo is de mens bij wie de demon intrekt er ten slotte veel slechter aan toe dan voorheen.’ 27 Terwijl hij dit zei, verhief een vrouw uit de menigte haar stem en riep tegen hem: ‘Gelukkig de schoot die u gedragen heeft en de borsten waaraan u gedronken hebt!’ 28  Maar hij zei: ‘Gelukkiger zijn zij die naar het woord van God luisteren en ernaar leven.’ (NBV)

We hebben het al vaker gezegd, van het goede kan alleen het goede komen, van het kwade komt het kwade. Wij geloven in het goede, in de God van Liefde en in Jezus van Nazareth die dat goede heeft volgehouden zelfs door de dood heen. In de duivel, of het kwade, of de Beëlzebub, zoals de bijgelovigen de heerser van de duivels en demonen noemden, geloven we dus niet. In sommige discussies lijkt het er op dat je niet in de God van Liefde en in Jezus van Nazareth kunt geloven als je niet in de duivel of diens trawanten gelooft. Maar zo is het natuurlijk niet. Er is één God, de God die in mensen gelooft en met de minsten onder ons meetrekt. Daar komt het goede vandaan en aan ons het goede te doen en niet dan het goede. Wie dus niet de weg wil volgen die Jezus van Nazareth heeft gewezen gaat dus de weg van het kwade, houdt het kwade in deze wereld in leven, houdt het kwade in stand.

Zelf zegt Jezus van Nazareth in dit verhaal uit het Evangelie van Lucas dat wie niet samenbrengt uiteen drijft. Die uiteendrijvers kennen we in onze dagen maar al te goed. Vreemdelingen zijn onder ons gaan wonen die een sterk geloof hebben in wat zij zien als de God van Abraham. De God die aan Abraham beloofde dat die de vader van vele volken zou worden. Volgens het verhaal van Israël werd ook de andere zoon van Abraham, Ismaël uitdrukkelijk in deze belofte betrokken. En de Moslims geloven dat, via de afstamming van Ismaël, ook zij hebben kennis gemaakt met de God van Abraham. In ons parlement wordt dat geloof afgedaan als een achterlijk geloof. Elke poging van weldenkende en christelijke mensen een brug te slaan tussen onze traditie en het nieuwe geloof dat onder ons is gekomen wordt aangevallen en weggehoond.

Wie wil weten wat uiteendrijven betekent, kan betekenen, hoeft niet meer de geschiedenisboeken over de jaren 30 en 40 in de vorige eeuw op te slaan en te lezen wat er, te beginnen in Duitsland, uiteindelijk in Europa gebeurde, maar die kan in de Handelingen van de Tweede Kamer tegenwoordig heel goed nalezen wat uiteendrijven betekent. Het is maar te hopen dat de gevolgen die het in de vorige eeuw heeft gehad in deze eeuw niet vergeten zullen worden. Het is in elk geval duidelijk dat die manier van uiteendrijven niet past in de Joods-Christelijke-Humanistische traditie waar onze samenleving op gebouwd zou zijn. Het is er fundamenteel mee in strijd. Daarom aan ons elke dag weer de vraag welke kant wij kiezen, de goede of de kwade kant.

Het brood dat wij nodig hebben

Lucas 11:1-13

1 Eens was Jezus aan het bidden, en toen hij zijn gebed beëindigd had, zei een van zijn leerlingen tegen hem: ‘Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft.’2  Hij zei tegen hen: ‘Wanneer jullie bidden, zeg dan: “Vader, laat uw naam geheiligd worden  en laat uw koninkrijk komen. 3  Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben. 4  Vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven iedereen die ons iets schuldig is. En breng ons niet in beproeving.”’ 5  Daarna zei hij tegen hen: ‘Stel dat iemand van jullie een vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe gaat en tegen hem zegt: “Wil je mij drie broden lenen, 6  want een vriend van me is na een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.” 7  En veronderstel nu eens dat die vriend dan zegt: “Val me niet lastig! De deur is al gesloten en mijn kinderen en ik zijn al naar bed. Ik kan niet opstaan om je te geven wat je vraagt.” 8  Ik zeg jullie, als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat ze vrienden zijn, dan zal hij wel opstaan omdat zijn vriend zo onbeschaamd blijft aandringen, en hem alles geven wat hij nodig heeft. 9  Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10  Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. 11  Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om een vis vraagt, in plaats van een vis een slang geven? 12  Of een schorpioen, als het om een ei vraagt? 13  Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.’ (NBV)

Vandaag vragen wij ons af hoe je moet bidden. Jezus van Nazareth gaf daarin volgens het Evangelie van Lucas les op verzoek van zijn leerlingen. Het gedeelte dat we uit de Bijbel lezen vandaag eindigt niet met het beroemde Onze Vader in de versie van het Evangelie van Lucas, het begint er mee. Het leert ons ook wat bidden eigenlijk is. Bidden is vragen, maar dan vragen naar wat je echt nodig hebt. Voor eten hebben we eigenlijk niet meer nodig dan brood. En om een beetje vrede te hebben weten we eigenlijk best dat we mensen om ons heen de fouten moeten vergeven waarvan we willen dat zij ze ons ook zouden vergeven. Natuurlijk mag je die noemen. Maar je mag ook zelf aan die mensen om je heen die vergeving vragen. Want meestal weten mensen hun eigen fouten het eerst, en de eerste zijn die om vergeving vraagt maakt dat mensen mild gestemd worden en ontvankelijker worden voor het noemen van hun eigen fouten, zeker als die vergeven worden.

Vergeving is dan ook niet zoiets als “zand erover”, maar veel meer “we beginnen opnieuw maar dan op andere manier”. Van vergeving groei je, zeiden ze vroeger wel eens, maar Paulus waarschuwde in een van zijn brieven dat je er niet maar op los moet leven zodat je veel meer vergeving krijgt voor alles wat je verkeerd doet. Het goede brengt het goede voort leren we. Natuurlijk, een vader die zijn kinderen liefheeft geeft ze geen oneetbare dingen als maaltijd. Wie dit leest en een vader, moeder of verzorger heeft en wel geslagen en vernederd wordt en dat niet durft te zeggen moet echt de kindertelefoon bellen., of er met iemand over praten. Ook die vader, moeder of verzorger kan vergeven worden voor de fouten die ze maken maar dat opnieuw beginnen kan alleen als iemand er over durft te spreken. Als iedereen snapt dat je kinderen het goede moet geven hoeveel meer kan het goede zelf dan voortbrengen.

Daarom moet je ook niet je mond houden bij het kindergehuil bij de buren, daarom moet je ook spreken over de blauwe plekken bij de buurvrouw of buurman, daarom moet je iets zeggen als de vrienden en vriendinnen van je eigen kinderen weer eens dronken zijn. Vergeven kan alleen beginnen als duidelijk is wat er vergeven moet worden, als we bereid zijn om het samen anders te gaan doen, het kwade te gaan weren en het goede toe te laten in ons leven. Dat is pas bidden en dan geldt zeker dat, als je bidt, je ook gegeven zal worden. Niet om rijkdom en aanzien valt er te bidden, niet om te zeggen hoe goed we wel niet zijn, maar om de Geest van God, want in die geest willen we werken en leven, niet voor onszelf maar voor onze naaste. Wij bidden dat het Koninkrijk van God zal komen, waar iedereen aan mee mag doen. Wij zelf hebben aan brood genoeg.

Op Edom zet ik mijn voet.

Psalm 108

1 Een lied, een psalm van David. 2 Mijn hart is gerust, o God, ik wil zingen en spelen. Mijn ziel, 3 ontwaak met harp en lier, ik wil het morgenrood wekken. 4 U, HEER, zal ik loven in heel de wereld, over u zingen voor alle volken. 5 Hemelhoog is uw liefde, tot aan de wolken reikt uw trouw. 6 Verhef u boven de hemelen, God, laat uw glorie heel de aarde vervullen. 7 Bevrijd uw geliefde volk, help het met uw machtige hand, verhoor mij. 8 God heeft gesproken in zijn heiligdom: ‘Juichend zal ik Sichem verdelen, het dal van Sukkot uitmeten. 9 Van mij is Gilead, van mij is Manasse, Efraïm is de helm op mijn hoofd, Juda de scepter in mijn hand. 10 Moab is mijn wasbekken, op Edom zet ik mijn voet. Over Filistea klinkt mijn juichkreet.’ 11 Wie voert mij de vesting binnen, wie zal mij naar Edom leiden? 12 Bent u het niet, God, u die ons verstoten had, voert u niet, God, onze legers aan? 13 Sta ons bij tegen de vijand,  de hulp van mensen is vergeefs. 14 Met God zullen wij triomferen, hij zal onze vijanden vertrappen.(NBV)

De Nieuwe Bijbelvertaling heeft zo hier en daar soms verrassende vertalingen van de oorspronkelijk Hebreeuwse tekst. Tot en met de Naardense Bijbel werd hier vertaald dat op Edom mijn schoen geworpen werd. Een gezegde dat we in Nederland niet kenden tot voor kort. In de zeventiende eeuw werd deze psalmregel door Petrus Datheen nog vertaald en berijmd als “en Edom het volk zo koen, verwerp ik als mijn oude schoen” een merkwaardig rijm dat mede aanleiding was om in 1773 een nieuwe meer vrijzinnig gekleurde berijming te maken van de Psalmen, maar hij voelde al aan wat er oorspronkelijk bedoeld was. Het werpen van je schoen naar iemand is in het Midden Oosten al vanouds een grove belediging. Je vertrapt iemand, de toe geworpene is minder dan het stof onder je voeten en dat is met Edom hier ook het geval. Een bijzondere Psalm met zulke platte verwensingen. De Nieuwe Bijbelvertaling maakt er tenminste weer een Psalm van die je zonder vrees in de keurige burgerlijke kringen  die je in kerken aantreft kan voorlezen.

Psalm 108 die we vandaag met de kerken meezingen is op zich al een bijzondere Psalm. Er is namelijk niet zo veel origineels aan. In onze cultuur is het overschrijven van andermans werk, zonder die ander te noemen, plagiaat genoemd, een grove zonde die je aanzienlijke posities kan doen verliezen. In de Bijbel is het heel gewoon. Deze Psalm is bijvoorbeeld samengesteld uit delen van de Psalmen 57 en 60. Geleerden vermoeden dat de Psalm is ontstaan bij een liturgische plechtigheid waar de onderdelen uit de beide Psalmen zeer bij pasten maar waar het toch te ver ging die twee psalmen in hun geheel te zingen. De passende delen bij elkaar tot een nieuw lied maken lost dan je liturgische problemen op. In onze Kerken zingen we ook wel eens een keus uit de coupletten van een lied omdat alle coupletten van dat lied te zingen weer wat te veel zou zijn. Deze Psalm bezingt de grootheid van de God van Israël. Een grootheid die Israël zelf grootser maakt dan de omringende volken, Moab, Filistea en Edom. Die hadden natuurlijk ook hun eigen goden.

Nu kun je wel plagend roepen dat die goden afgoden waren die ze zelf hadden gemaakt en die dus ook niet werkten maar daarmee maak je je eigen God niet groot. De dichter van de psalmen die ook deze Psalm vormen heeft dat opgelost door een heel oude aanduiding voor de God van Israël te gebruiken. Niet de gebruikelijke Naam bestaande uit vier medeklinkers die iets zou moeten betekenen als Ik zal er zijn, maar het “Elohiem” de godsnaam in meervoud waarbij van alle goden alleen de God van Israël iets betekent, alle goden vallen hier samen met de God van Israël. Vernedender kan het voor de goden van de omringende volken niet zijn. Ook voor ons bevat dit een boodschap. Wij kunnen nog zo hard de goden van winst en profijt nastreven, denken dat rijkdom ook genade van God betekent en armoede straf van God, het tegendeel is waar. Uiteindelijk zullen de rijken moeten delen om de armoede op te heffen op de wereld. De God die dat voorschrijft is namelijk de sterkste macht op aarde. Wij mogen elke dag opnieuw zijn helm en zijn scepter zijn, ook vandaag weer.

Zonder iets achter te houden

 

1 Samuel 3:15-4:1a

15  Samuël bleef tot de ochtend liggen en opende toen de deuren van het heiligdom van de HEER. Hij zag ertegen op om Eli te vertellen wat hij had gehoord. 16   Maar Eli riep hem bij zich: ‘Samuël, mijn jongen, kom eens hier!’ ‘Hier ben ik, ‘antwoordde Samuël, 17 en Eli vroeg: ‘Wat heeft hij tegen je gezegd? Probeer niet het voor me te verbergen. God mag met je doen wat hij wil, als je ook maar iets achterhoudt van wat hij tegen je heeft gezegd!’ 18  Zonder iets achter te houden vertelde Samuël hem alles wat hij had gehoord, en Eli zei: ‘Hij is de HEER. Laat hij doen wat hij het beste vindt.’19 Samuël groeide op. De HEER stond hem bij en bracht alles in vervulling wat hij had voorzegd. 20  Daardoor kwam iedereen in Israël, van Dan tot Berseba, tot de erkenning dat Samuël door de HEER als profeet was aangewezen. 21  In de jaren daarna bleef de HEER in Silo verschijnen. Hij maakte zich daar aan Samuël bekend door het woord tot hem te richten. 1 En heel Israël luisterde naar Samuëls woorden. Enige tijd later trokken de Israëlieten ten strijde tegen de Filistijnen. Ze sloegen hun kamp op bij Eben-Haëzer; de Filistijnen lagen in Afek. 2  Nadat de Filistijnen zich in slagorde tegenover de Israëlieten hadden opgesteld, brandde de strijd los. Israël werd door de Filistijnen verslagen: vierduizend man sneuvelden in de slag. 3  Toen het leger naar het kamp was teruggekeerd, vroegen de oudsten van Israël: ‘Hoe komt het dat de HEER ons vandaag tegen de Filistijnen een nederlaag heeft laten lijden? De ark van het verbond met de HEER moet uit Silo hierheen worden gehaald. Dan zal de HEER in ons midden zijn en ons bevrijden uit de greep van onze vijanden.’ 4  Het leger liet de ark van het verbond uit Silo overbrengen, de ark van de HEER van de hemelse machten, die op de cherubs troont. (NBV)

Drie maal had God moeten roepen voordat Eli de hogepriester beseft had dat niet hij maar God Samuël had geroepen. En Samuël had een droevig verhaal gehoord. Hij was opgegroeid als verzorger van Eli. Hij sliep zelfs in het meest Heilige gedeelte van de Tent der Ontmoeting. Hij droeg een smetteloos wit kleed dat door zijn moeder was gemaakt en dat ze jaarlijks kwam vernieuwen. Nu kreeg hij van God te horen dat er een nieuwe tijd was aangebroken met een nieuwe taak voor hem. Eli en zijn zonen Chofni en Pinehas zouden op dezelfde dag sterven en Samuël zou profeet worden. Eli was natuurlijk erg nieuwsgierig wat God aan Samuël had verteld en Samuël volgde het gebod elkaar niet te bedriegen en vertelde het hele verhaal.

Dat verhaal kwam Eli bekend voor. Hij had het ook al van de Godsman, de onbekende profeet gehoord. Nu legde hij zich er maar bij neer. Samuël groeide nu verder op tot profeet van Israël, God zelf schonk hem de wijsheid die hij nodig had en heel het volk accepteerde hem als de profeet. Maar hoe zou het dan aflopen met Eli, Chofni en Pinehas. Als Samuël zijn opleiding tot profeet had afgesloten werd het toch tijd dat de profetie waarmee Samuël zijn opleiding was begonnen ook zichtbaar zou worden. Eli had er toen voor gekozen de boel de boel te laten, niet anders te gaan doen en zijn zonen hun gang te laten gaan. Dat moest dus wel verkeerd aflopen. Profeten zijn geen waarzeggers maar zeggen de waarheid. Chofni en Pinehas waren schurken en Eli liet ze begaan.

Hoe met God werd omgegaan blijkt uit het vervolg van dit verhaal. Er brak oorlog uit met de Filistijnen. Die laatsten kwamen elk jaar om de oogsten van de boeren in Israël te roven. Telkens was er een rechter opgestaan die de Filistijnen had verslagen en voor rust in het land had gezorgd. Daar werd nu niet op gewacht. Het leger van Israël trok op ten oorlog tegen de Filistijnen. Er is in de geschiedenis nog steeds niets veranderd. Als onze economie wordt bedreigd, de vrije handel zee gevaar loopt dan sturen we geen diplomaten maar een fregat. En we moeten maar bidden dat het niet afloopt als met Israël, dat werd verslagen. Ja en dan besluiten ze God voor hun karretje te spannen. Ze konden geen beeld van God op het slagveld ronddragen, maar ze hadden we de Ark. Die moesten ze laten zien. Hoe dat afloopt horen we een andere keer maar wij worden opgeroepen God niet voor ons karretje te spannen maar zijn weg van vrede en recht te gaan, ook met onze vijanden.

Zijn ogen waren dof geworden

1 Samuel 3:1-14

1 De jonge Samuël diende dus de HEER, onder de hoede van Eli. Er klonken in die tijd zelden woorden van de HEER en er braken geen visioenen door. 2 Op zekere nacht lag Eli op zijn slaapplaats. Zijn ogen waren dof geworden, hij kon bijna niet meer zien. 3 Samuël lag te slapen in het heiligdom van de HEER, bij de ark van God. De godslamp was bijna uitgedoofd. 4 Toen riep de HEER Samuël. ‘Ja, ‘antwoordde Samuël. 5 Hij liep snel naar Eli toe en zei: ‘Hier ben ik. U hebt me toch geroepen?’ Maar Eli antwoordde: ‘Ik heb je niet geroepen. Ga maar slapen.’ Toen Samuël weer lag te slapen, 6 riep de HEER hem opnieuw. Samuël stond op, ging naar Eli en zei: ‘Hier ben ik. U hebt me toch geroepen?’ Maar Eli antwoordde: ‘Ik heb je niet geroepen, mijn jongen. Ga maar weer slapen.’ 7 Samuël had de HEER nog niet leren kennen, want de HEER had zich niet eerder aan hem bekendgemaakt door het woord tot hem te richten. 8 Opnieuw riep de HEER Samuël, voor de derde keer. Samuël stond op, ging naar Eli en zei: ‘Hier ben ik. U hebt me toch geroepen?’ Toen begreep Eli dat het de HEER was die de jongen riep. 9 Hij zei tegen Samuël: ‘Ga maar weer slapen. Wanneer je wordt geroepen, moet je antwoorden: “Spreek, HEER, uw dienaar luistert.”’ Samuël legde zich weer te slapen, 10 en de HEER kwam bij hem staan en riep net als de voorgaande keren: ‘Samuël! Samuël!’ En Samuël antwoordde: ‘Spreek, uw dienaar luistert.’ 11 Toen zei de HEER tot Samuël: ‘Let op! Ik ga in Israël iets doen waarvan ieder zo zal ophoren dat zijn beide oren tuiten! 12 Als die tijd aanbreekt zal ik alles, maar dan ook alles ten uitvoer brengen wat ik Eli en zijn familie heb voorzegd. 13 Ik heb hem aangekondigd dat ik onherroepelijk het vonnis over zijn familie zou voltrekken vanwege het wangedrag van zijn zonen: hij wist dat zij God minachtten, maar hij heeft ze niet terechtgewezen. 14 Daarom heb ik Eli’s familie gezworen dat hun schuld met geen enkel offer kan worden ingelost.’ (NBV)

Het was zeer slecht gesteld met het volk. Het visioen was gedoofd, er waren geen idealen meer. De Hogepriester in het Heiligdom van de God van Israël was bijna blind. De godslamp was bijna gedoofd. Het verhaal dat we vandaag lezen begint dan ook in de nacht, als zelfs Samuël slaapt. Het is dan ook tegen de ochtend als ons verhaal begint. In marine termen is het de hondenwacht, de periode waarop het voor mensen het moeilijkst is om wakker te blijven. Oorlogen plegen dan ook nog wel eens op dit tijdstip te beginnen omdat het dan gemakkelijk is een vijand te verrassen. In de Bijbel is het echter ook vaak het teken van beginnende bevrijding, “Wachter hoe lang duurt de nacht” wordt op zo’n moment geroepen. Samuël lag in het Heiligste der Heiligen te slapen staat er. Het gedeelte van de Tent der Ontmoeting waar het belangrijkste van die Tent werd bewaard.

Dat Heilige der Heiligen was het gedeelte van de Tent der Ontmeting dat eigenlijk alleen voor de Hogepriester toegankelijk was. Hier stond de Ark van het verbond. Een kist gedekt met twee beelden van hemelse wezens met de gezichten naar elkaar en waarvan de toppen van hun vleugels elkaar bijna raakten. In die kist de tien woorden die Mozes op de berg van God had ontvangen, gegrift in steen en onuitwisbaar het hart van het volk. Daar lag ook de bloeiende staf van Aäron de Priester, als teken dat de God van Israël bij uitstek het leven gaf. Ook de koperen staf met de slang werd in die Ark bewaard. Mozes had die staf opgericht om het volk te beschermen tegen slangengif. De richtlijnen van de God van Israël, de bloei van de godsdienst en de bescherming tegen gif waren de slaapgenoten van Samuël.

Samuël blijkt een lichte slaper want telkens als hij ingeslapen is hoort hij hoe hij wordt geroepen. Weet hij veel, hij denkt steeds dat het Eli is die hem nodig heeft, daartoe was hij al geroepen en daarom sliep hij in het Heiligdom. Pas na drie keer beseft Eli dat het God zelf is die Samuël roept en als God voor de vierde keer roept dan luistert Samuël. Samuël krijgt te horen wat de onbekende profeet, de godsman, ook al tegen Eli had gezegd, het oordeel dat God heeft geveld over Eli en diens familie zal ten uitvoer worden gebracht. Eli had de keus tussen zijn zonen, die het kwade deden, en de God van Israël waarvoor hij werkte. Die keus ligt ook ons voor, elke morgen opnieuw, wat gaan we doen vandaag, volgen we het Woord van de Heer onze naaste lief te hebben als onszelf of volgen we ons eigen belang te zorgen zo veel mogelijk te krijgen en te verzamelen voor onszelf. Kies het leven zegt de Bijbel ons.

Je leven zal alle glans verliezen.

1 Samuel 2:27-36

27 Ten slotte kwam een godsman tegen Eli zeggen: ‘Dit zegt de HEER: Heb ik mij destijds in Egypte niet aan jouw voorouders geopenbaard, toen zij bij de farao werden vastgehouden? 28 Uit alle stammen van Israël heb ik jouw voorouders gekozen om priester te worden. Zij mogen mijn altaar betreden, reukoffers brengen en in het heiligdom het priestergewaad dragen. Ook heb ik hun een deel geschonken van de offergaven van de Israëlieten. 29 Maar jullie gaan je te buiten aan het vlees en het brood dat volgens mijn voorschrift bij het heiligdom wordt geofferd. Kennelijk sla je je zonen hoger aan dan mij, want je mest jezelf vet door steeds het beste deel op te eisen van de offers die mijn volk Israël mij brengt. 30 Welnu-spreekt de HEER, de God van Israël-, ooit heb ik plechtig verklaard dat jouw familie mij van vader op zoon ter zijde zou staan. Maar nu-spreekt de HEER kom ik daarvan terug. Wie mij hoogachten acht ik hoog, maar verachtelijk zijn zij die mij geringschatten! 31 Er komt een dag dat ik jou en je familie machteloos maak; niemand van hen zal nog een hoge leeftijd bereiken. 32 Met lede ogen zul je moeten aanzien dat er in jouw familie nooit meer iemand rustig oud wordt, terwijl het Israël voor de wind gaat. 33 Niemand van jouw familie, op één enkeling na, zal mijn altaar nog betreden. Je ogen zullen dof worden van verdriet en je leven zal alle glans verliezen. Al je mannelijke nakomelingen zal ik laten sterven in de kracht van hun leven. 34 Ten teken van dit alles zullen je beide zonen Chofni en Pinechas op één dag sterven. 35 Als priester zal ik iemand aanstellen die mij trouw is en al mijn wensen en verlangens uitvoert. Zijn familie zal ik laten voortbestaan, en hij zal degene die op mijn aanwijzing gezalfd wordt getrouw ter zijde staan. 36 Wie er dan nog van jouw familie over zijn, zullen hem nederig komen vragen om wat kleingeld en een stuk brood, met het verzoek: “Stel me alstublieft aan als hulppriester, zodat ik tenminste mijn brood kan verdienen.”’ (NBV)

Het zal voor iedere lezer van het verhaal over Eli de Priester van het Heiligdom van de God van Israël en zijn zonen duidelijk zijn dat het met deze familie slecht zal aflopen. Het manteltje van zijn moeder en zijn wit linnen kleed maken van Samuël al bijna een Priester. Maar de Priesters stammen af van Aäron, de broer van Mozes en de leden van de stam Levi, de levieten, waren in de Tempel alleen maar de hulpen. Vanuit de Tempel waren ze naar alle steden en dorpen in Israël gezonden om daar toe te zien op de dagelijkse gang van zaken en recht te spreken volgens de leer van Mozes. Elkana deed dat waarschijnlijk ergens in de bergen, in het land van de stam Efraïm. Samuël was al een dergelijk hulp in de Tent der Ontmoeting die in Silo was neergezet nadat het land Israël onder Jozua was veroverd en verdeeld onder de families van de verschillende stammen. Dat Heiligdom in Silo wordt als armzalig beschreven, een Hogepriester met twee schurken van zonen die de spot dreven met het priesterschap, maar uitsterven was toch wel heel zwaar.

Het verhaal heeft daarom een rechtstreeks ingrijpen van de God van Israël nodig. En die komt in de vorm van een profeet, een onbekende profeet, aangeduid als Godsman. Die legt eerst uit wat er nu zo verkeerd is aan het gedrag van de beide zonen van Eli. Het ergste is dat ze zich het beste toe-eigenen van de offers die worden gebracht. Herinner u dat over Elkana werd verteld dat die het lekkerste deel van het offervlees aan Hanna gaf. Als het aan de zonen van Eli had gelegen was dat niet gebeurd. Als je echter echt wil delen met je familie, je personeel, de armen en de vreemdelingen die bij je wonen, zoals het boek Deuteronomium voorschrijft, dan krijg je grote problemen als de Priesters het beste deel al vooraf opeisen. Ook de erkenning dat het offer een levend dier was, die je zelf had gekregen en die het leven had gekregen van de God van Israël, wordt teniet gedaan door de zonen van Eli. In Israël geloofde men dat het leven zetelde in het bloed en dat het vet daar direct mee in contact stond. Door het bloed over het altaar te sprenkelen en het vet te verbranden kon dat leven terugkeren naar de God van Israël. De zonen van Eli maakten dat onmogelijk.

Er komt volgens de profeet daarom een ander soort priester, een priester die in dienst staat van het volk. De nazaten van de hoogbejaarde Eli mogen in de toekomst bij die Priester bedelen of ze zijn hulp zouden mogen worden. Hoogbejaard zullen ze niet meer worden, in de bloei van hun leven zullen ze sterven. Dat moet een slag geweest zijn voor de oude man, die toch uiteindelijk zijn zonen had berispt voor hun gedrag. Maar berispen is niet voldoende. De verantwoordelijkheid van ouders voor de misstappen van hun kinderen wordt hier al, heel vroeg in de geschiedenis aan de orde gesteld. Ook in onze dagen komt die verantwoordelijkheid steeds opnieuw aan de orde. Waar halen die jongeren toch het vuurwerk vandaan waarmee ze buiten de toegestane dagen blijven knallen en schade blijven aanrichten? Waarom kunnen jongeren van rond de 15 jaar tot diep in de nacht in onze steden rondzwerven en daar van alles uitrichten wat we niet zouden willen dat het onszelf overkwam? Ouders kunnen zich er niet van af maken met de opmerking dat ze verkeerde vrienden hebben. Ook die verkeerde vrienden hebben ouders met wie je kan samenwerken. De waarschuwing aan Eli is een waarschuwing aan ons allemaal. We zullen naar een samenleving moeten waar we op tijd samen verantwoordelijkheid nemen voor het opgroeien van kinderen. Worden ze als Samuël of als de zonen van Eli? Elke dag opnieuw zullen we de keus moeten maken, ook vandaag weer.

Geef het vlees aan de priester

1 Samuel 2:12-26

12 De zonen van Eli waren een stel afpersers. Ze trokken zich niets van de HEER aan 13 en maakten misbruik van de rechten die aan het priesterambt verbonden zijn. Wanneer iemand een offerdier liet slachten, dan kwam er als het vlees gaar was een priesterknecht met een drietandige vork. 14 Daarmee prikte hij in de pot, de pan, de ketel of de schaal, en alles wat aan de vork bleef hangen, eigende de priester zich toe. Zo verging het alle Israëlieten die in Silo kwamen offeren. 15 Sterker nog, soms kwam de priesterknecht al voor er rook van het vet opsteeg eisen: ‘Geef het vlees aan de priester om het te roosteren. Maar wel rauw; gestoofd vlees wil hij niet!’ 16 Als dan degene die aan het offeren was antwoordde: ‘Wacht tenminste tot er rook van het vet komt, dan kunt u nemen wat u hebben wilt, ‘zei de knecht: ‘Geef op! Anders neem ik het met geweld!’ 17 De HEER nam het wangedrag van Eli’s zonen zeer hoog op; ze toonden geen eerbied voor de gaven die de HEER toekwamen. 18 De kleine Samuël diende de HEER, en droeg daarbij een linnen priesterhemd. 19 Zijn moeder maakte ieder jaar een nieuw manteltje voor hem, dat ze meebracht wanneer zij en haar man hun jaarlijkse offer kwamen brengen. 20 Eli zegende Elkana en zijn vrouw met de woorden: ‘Moge de HEER u bij deze vrouw nog andere kinderen geven, in plaats van de jongen die zij aan de HEER heeft afgestaan.’ Dan gingen ze weer terug naar huis. 21 De HEER zag inderdaad naar Hanna om: ze werd opnieuw zwanger en baarde nog vijf kinderen, drie zonen en twee dochters, terwijl de jonge Samuël dicht bij de HEER opgroeide. 22 Inmiddels was Eli op hoge leeftijd gekomen. Van tijd tot tijd bereikten hem geruchten over wat zijn zonen de Israëlieten allemaal aandeden, en dat ze zelfs sliepen met de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de ontmoetingstent. 23 Dan verweet hij hun: ‘Waarom misdragen jullie je zo? Van alle kanten hoor ik slechte dingen over jullie. 24 Het is niet veel fraais wat het volk van de HEER over jullie te vertellen heeft. Zo gaat het niet langer! 25 Wanneer mensen elkaar kwaad doen, kan God als scheidsrechter optreden, maar wanneer mensen zondigen tegen de HEER, wie zal dan voor hen pleiten?’ Maar de zonen weigerden naar hun vader te luisteren; de HEER had namelijk besloten hen te doden. 26 Intussen groeide Samuël verder op. Hij was zeer geliefd, zowel bij de HEER als bij de mensen. (NBV)

Het is geen wonder dat het volk van Israël de afgodendienst van Kanaän achterna ging lopen. Het werd hen voorgedaan in het Heiligdom van de God van Israël. Door de Priesters nog wel. In de nieuwe Bijbelvertaling heten ze afpersers. Er staat eigenlijk dat ze de zonen van Belial werden genoemd. Maar wij kennen Belial niet meer en hen hoerenzonen noemen zou een belediging voor de hoeren zijn. De schrijver van het eerste boek Samuel drukt diepe minachting uit voor hetgeen hier in het Heiligdom van de God van Israël aan de gang is. Je wilt als Priester in Israël echt niet horen bij het soort graaiers dat ons hier geschilderd wordt. Ze sturen notabene een knecht met een soort mestvork die de potten, de pannen, de schalen of de ketels afschuimt en al het vlees dat er aan blijft hangen meeneemt voor de beide priesterzonen. Zelfs als de gelovige eerst toch de schijn van offeren wil maken, als de rook van het verbrande vet opstijgt naar God, dan wordt hen dat onmogelijk gemaakt, zelfs religie is niet meer heilig voor deze priesters. Om te snappen hoe erg dit is moeten we ons verdiepen in het offeren in de godsdienst van Israël en de betekenis er van.

Elke morgen en elke avond werd er bij de tent van de ontmoeting geofferd. Dat offeren was niet om de God van Israël te voeden, of om die God tevreden te stellen, of om een gunst van die God te krijgen maar om degene die geofferd had te bevrijden. In de eerste plaats te bevrijden van hebzucht. Je offert van je bezit omdat je bereid bent van je bezit te delen. Je bent bereid om te delen omdat je je er van bewust bent dat wat je hebt gekregen is van de God van Israël. Daarom mochten de priesters van het Heiligdom uitdrukkelijk mee eten van het vlees, het meel of van het gevogelte dat werd geofferd. Maar de manier waarop de zonen van Eli er mee omgingen deed het er bijna op lijken dat er werd geofferd aan de Priesters zelf. Op de hoogtijdagen moest er ook gedeeld worden met de familie, de meiden en de knechten en de armen en de vreemdelingen die bij de offeraars woonden. Daar zal weinig van terecht zijn gekomen met zulke voorbeelden Wel bij de ware gelovigen in de God van Israël. Hanna en Elkana.

Hanna maakte elk jaar voor haar opgroeiende zoon een nieuwe mantel en gekleed in zijn witlinnen kleed groeide Samuel op tot een voorbeeldig tempeldienaar die ging zorgen voor de steeds ouder wordende Hogepriester. Zo’n jonge hulp zal de Hogepriester nog wat extra aanzien gegeven hebben ook. Hanna kon trots op hem zijn en had thuis haar handen vol aan haar vijf andere kinderen. Dat de onvruchtbare vruchtbaar zou worden bewees zich in de praktijk. Maar hier staan weer twee partijen tegenover elkaar. Beide staan in dienst van de God van Israël, maar de ene partij is bevrijd van hebzucht en het najagen van winst en bezit, terwijl de andere partij graait wat het graaien kan. We weten niet precies wanneer de eindredactie van het boek Samuel heeft plaatsgevonden maar we kunnen ons voorstellen dat het verhaal over de zonen van Eli scherpe kritiek inhoudt op een manier van priester zijn die zich zelfs in onze dagen wel voordoet als de schalen in een kerkdienst worden doorgegeven terwijl de voorganger de gemeente opzweept om meer en nog meer te geven zodat hijzelf er rijker van wordt. Voor echte gelovigen in de God van Israël telt alleen het lot van de armen, de minsten, daarmee delen is een priesterlijk gegeven waartoe we elke dag zijn geroepen, ook vandaag weer.

Maar Hanna ging niet mee.

1 Samuel 1:21-2:11

21 Toen Elkana het jaar daarop weer met zijn familie op weg ging om de HEER zijn jaarlijkse offer te brengen, wilde hij de gelofte inlossen. 22 Maar Hanna ging niet mee. Ze zei tegen haar man: ‘Pas als het kind van de borst is, zal ik hem brengen. Dan zal hij voor de HEER verschijnen en daar voor altijd blijven.’ 23 Haar man Elkana antwoordde: ‘Doe maar wat jij het beste vindt. Blijf thuis zolang je hem nog zelf voedt. Laten we hopen dat de HEER dan niet van zijn belofte terugkomt.’ Hanna bleef dus thuis en voedde haar zoon totdat ze hem de borst ontwend had. 24 Zodra het zover was, nam ze hem mee naar Silo en bracht hem, zo jong als hij was, naar het heiligdom van de HEER. Ze had ook een driejarige stier bij zich, een efa meel en een zak wijn. 25 Ze slachtten de stier en brachten de jongen naar Eli. 26 Daar zei Hanna: ‘Neem me niet kwalijk, heer, zo waar u leeft, ik ben de vrouw die destijds hier bij u tot de HEER heeft gebeden. 27 Om deze zoon heb ik gebeden, en de HEER heeft mij gegeven waar ik om heb gevraagd. 28 Nu geef ik hem op mijn beurt aan de HEER, voor alle dagen die hem gegeven zijn.’ Toen knielde Eli voor de HEER 1 en Hanna bad: ‘Nu juicht mijn hart dankzij de HEER, fier heft mijn hoofd zich op, dankzij de HEER, mijn mond spreekt vrijmoedig tegen mijn vijanden, want dankzij uw hulp beleef ik vreugde. 2 Geen is er heilig als de HEER, er is geen andere God dan u, geen rots is er als onze God. 3 Gebruik toch geen grote woorden, blaas niet zo hoog van de toren, want de HEER is een alwetende God: door hem worden onze daden gewogen. 4 De boog van de helden is gebroken, en wie wankelen weten zich gesterkt. 5 Die genoeg hadden, verkopen zich voor brood, en wie hongerden zijn verzadigd. De onvruchtbare baart zeven zonen, en wie veel kinderen heeft, verwelkt. 6 De HEER doet sterven en doet leven, zendt naar het dodenrijk en leidt eruit omhoog. 7 De HEER maakt arm en hij maakt rijk, vernedert diep en heft hoog op. 8 De zwakke en de arme helpt hij overeind, hij haalt hen uit het stof en uit het slijk. Tussen de edelen zet hij hen neer, hij houdt een ereplaats voor hen vrij. Van de HEER zijn de pijlers der aarde waarop hij de wereld heeft vastgezet. 9 Die hem trouw zijn, behoedt hij op hun pad, maar de zondaars komen om in het duister. Ontoereikend is de menselijke kracht:10 wie het opneemt tegen de HEER wordt gebroken, vanuit de hemel dondert hij hun toe. De HEER spreekt recht over heel de aarde, hij geeft macht aan de koning die hij kiest en verhoogt het aanzien van zijn gezalfde.’11 Daarop ging Elkana terug naar huis, naar Rama. De jongen bleef achter onder de hoede van de priester Eli om de HEER te dienen. (NBV)

Dit begin van het verhaal over Samuël laat zich gemakkelijk lezen als het verhaal over de zielige Hanna die zo gepest werd omdat ze geen kinderen kreeg. Uit wanhoop beloofde ze haar kind dan maar af te staan aan het Heiligdom voor de God van Israël als ze maar dat kind kreeg en niet meer gepest zou worden. En jawel, binnen een jaar was dat kind er en natuurlijk verwachtte haar man dat ze direct mee zou gaan naar dat Heiligdom om dat kind af te staan. Gelukkig vond hij het goed dat ze het kind nog even een tijdje de borst zou geven voordat ze het kind waar ze zo naar had verlangd weer kwijt zou raken. Dat een tijdje de borst geven was in die dagen overigens een jaar of drie dus die Hanna kon toch nog een aardige tijd van haar jongen genieten. Elkana moest daarom bidden dat God haar zou helpen haar belofte te houden. Maar het verhaal over Elkana, Hanna en Samuël gaat niet over een gelukkig gezinnetje uit de bergen van Efraïm, het gaat over de manier waarop de God van Israël met zijn volk omgaat en hoe dat volk er op reageert.

In het begin van dit boek werd ons Elkana voorgesteld. Als we nauwkeurig lezen dan leren we dat Elkana stamde uit de stam Levi. Die stam had geen eigen gebied gekregen in Israël.  Uit die stam kwamen de helpers voor het Heiligdom van de God van Israël voort, de Levieten. Als Elkana met de hele familie naar dat Heiligdom reist dan lezen we daar van alles maar niks over de levieten. Elkana houdt wel de maaltijd zoals die in het boek Deuteronomium staat voorgeschreven, met de familie, de meiden en de knechten, de levieten en de armen en de vreemdelingen. De nadruk in dit verhaal ligt dan op de familie. Wie goed leest hoort van een strijd tussen twee kampen, het kamp van Pennina en het kamp van Hanna. Het kamp van Pennina legt de nadruk op de vruchtbaarheid, het aantal kinderen dat ze kreeg, de rijkdom die dat met zich meebracht. Het kamp van Hanna kent alleen dat Heiligdom en die God van Israël. Elkana kiest overigens voor Hanna. Het kamp van Pennina lijkt heel erg veel op de afgodendienst waartoe Israël in haar geschiedenis zou worden verleid. Het verhaal van Hanna laat zich dan ook lezen als een verhaal over die strijd waarin de God van Israël als overwinnaar tevoorschijn zal komen.

De zoon die Hanna en Elkana krijgen wordt goed gevoed naar het Heiligdom gebracht. Daar knielt de Hogepriester neer voor die God, die zelfs geen beeld in zijn Heiligdom wilde, die de offers bestemde voor zijn priesters en ze wilde laten delen met de armen. Hanna heeft dan haar beroemde lied aan dat in echo’s klinkt in tal van de psalmen en opnieuw gezongen zal worden als de eerst onvruchtbare maar nu zwangere Elisabet haar zwangere nicht Maria ontmoet. We kennen het als de lofzang van Maria maar eigenlijk is het de lofzang van Elisabet. In dat lied worden voortdurend tegenstellingen gemaakt. Rijken zend hij ledig heen en armen laat hij verzadigd gaan, om er maar één te noemen. De boodschap van het lied is dat het helemaal niet gaat in het leven om die vruchtbaarheid, om steeds maar rijker en machtiger te worden. Machtiger dan de God van Israël lukt niks en niemand en alles wat je hebt krijg je van die God. Dat rusteloos zoeken naar rijkdom en macht heeft dan ook geen enkel nut. Voeg je in het spoor van die God en zorg voor de naaste als voor jezelf, deel van wat je hebt gekregen met hen die niets hebben, dan pas ben je rijk. Op die manier staat Samuël aan het begin van het Koninkrijk Israël en aan het begin van wat de dienst van Tempel in Jeruzalem zou worden. Maar zo gelezen kunnen wij ons ook bij die dienst aansluiten en de partij van Hanna kiezen, door onze naaste lief te gaan hebben als onszelf en met de armsten tot aan de einden der aarde te delen van de rijkdom die we kregen. Elke dag opnieuw, ook vandaag weer.