Vrede en waarheid

Zacharia 8:18-23

18 En de HEER van de hemelse machten richtte zich tot mij: 19 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: De vastendagen in de vierde en de vijfde maand en de vastendagen in de zevende en de tiende maand zullen voor Juda veranderen in blijde feestdagen vol vreugde en vrolijkheid. Maar let wel: houd de vrede en waarheid in ere! 20 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Er zullen opnieuw mensen komen uit allerlei landen en steden. 21 De inwoners van de ene stad zullen naar de volgende stad gaan en zeggen: “Ga met ons mee. Wij zijn op weg om eer te bewijzen aan de HEER van de hemelse machten en zijn gunst af te smeken. 22 Grote en machtige volken zullen naar Jeruzalem komen om daar de HEER van de hemelse machten te vereren en zijn gunst af te smeken. 23 En dit zegt de HEER van de hemelse machten: Als die tijd is gekomen, zullen tien mannen uit volken met verschillende talen een Joodse man bij de slip van zijn mantel grijpen met de woorden: “Wij willen ons bij u aansluiten, want we hebben gehoord dat God bij u is.’(NBV)

Tijdens de ballingschap in Babel hadden de Israëlieten besloten te gaan vasten in de maand dat de Tempel in Jeruzalem was verwoest. Voor velen was daarmee het laatste restje hoop op herstel van het land Israël verdwenen. De lieren werden aan de wilgen gehangen en ze zaten te treuren bij de stromen in Babylon. Maar God had zich over hen ontfermd en ze waren teruggekeerd en hadden Jeruzalem en de Tempel opnieuw opgebouwd. Toen waren er mensen gekomen die vroegen of ze niet konden ophouden met vasten. Het eerste antwoord dat ze kregen was dat het betonen van gerechtigheid belangrijker was dan het vasten. Al voor de ballingschap hadden profeten het uiterlijk vertoon bij het vasten aan de kaak gesteld. Vasten doe je om beter te kunnen delen, beter te kunnen zorgen voor de minsten en niet om er zelf beter van te worden. Je bespaart en stijgt in aanzien, maar zo wil God het niet.

Daarom vandaag het antwoord. Alle vastendagen worden feestdagen. Niks treuren om verlies, maar besparen om de winst. Iedereen mag meedelen. De God van Israël zal er door in aanzien stijgen. Ineens kunnen de armen naar de Tempel, hoeven de armen zich geen zorgen meer te maken over de dag van morgen. Ineens wordt de rechtspraak weer toegankelijk voor mensen zonder geld. Je zult een samenleving zien waar geen onderscheid meer wordt gemaakt op grond van afkomst, rijkdom, sekse, geaardheid en noem maar op. Iedereen mag horen bij het volk van God. Het nooit gedachte wordt werkelijkheid. Natuurlijk profeten hadden gezegd dat het volgen van de richtlijnen van God zou uitlopen op de deelname van gemeenschappen uit alle volken aan de dienst in de Tempel, maar tot dan waren de Heidense volken vijanden geweest die macht over het volk en de Tempel wilden uitoefenen. Daarom wordt het volk nog eens vermaand de vrede en de waarheid in ere te houden.

Zo grijpen de feestdagen terug op de oorspronkelijke bedoeling van de dagen die bestemd waren voor de God van Israël. De bekendste is de Sabbat. Op die dag is iedereen bevrijdt van de dwang van de arbeid. Mensen en zelfs ook de dieren hebben rust. Niets en niemand is meer verplicht te werken. Wij kennen dat niet meer. Als we vrij zijn dan staat dat in het teken van consumeren, hoe meer hoe beter. Daarvoor moet ook op onze zogenaamde vrije dagen gewerkt worden. De winkels zijn open en de fabrieken blijven draaien. Het zal niet lang meer duren of ook de overheid zal haar kantoren op de Zondag openstellen en de ambtenaren gewoon door laten werken. Heel het volk is dan onder het slavenjuk van de arbeid gebracht. Er moet immers brood op de plank komen. Maar mensen leven niet bij brood alleen maar leven door het Woord van God. Tijd dus om ons te laten bevrijden van de slavernij van de arbeid door onze feestdagen weer te vieren. Te beginnen met de Zondag, organiseer maar vieringen en feesten, gaat iedereen vanzelf weer mee doen

Niet meer als vroeger

Zacharia 8:9-17

9 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Nu jullie deze woorden uit de mond van de profeten hebben gehoord, moeten jullie volhouden. Het huis van de HEER van de hemelse machten is nu gegrondvest; de herbouw van de tempel is begonnen. 10 Voor die tijd bracht de arbeid van mens en dier niets op, en wie maar een voet buiten de deur zette werd belaagd, want ik had iedereen tegen iedereen opgezet. 11  Maar nu behandel ik jullie niet meer als vroeger-spreekt de HEER van de hemelse machten. 12 Nu is het zaad gezegend: de wijnstok zal vrucht dragen, de aarde zal haar opbrengst geven, de hemel zal zijn dauw afstaan. Dit alles zal ik schenken aan wie er van dit volk nog over zijn. 13 Vroeger golden jullie bij de andere volken als vervloekt, Juda en Israël, maar nu ik jullie te hulp kom, zullen ze jullie als gezegend beschouwen. Geef dus de moed niet op en houd vol! 14 Want dit zegt de HEER van de hemelse machten: Toen jullie voorouders mijn woede opwekten, nam ik me voor dit volk kwaad te doen-zegt de HEER van de hemelse machten-, en dat heb ik ook gedaan, zonder erop terug te komen. 15 Maar nu heb ik me voorgenomen om het volk van Jeruzalem en Juda goed te doen. Geef dus de moed niet op. 16 Hier moeten jullie je aan houden: Spreek de waarheid tegen elkaar, bewaar de vrede door eerlijk en rechtvaardig recht te spreken; 17 wees er niet op uit om een ander kwaad te doen en laat je niet verleiden tot meineed, want daar heb ik een afkeer van-spreekt de HEER.’ (NBV)

Het gaat niet vanzelf, de opbouw van een nieuwe samenleving. Dat was in de tijd van Zacharia, Ezra en Nehemia zo, dat is vandaag de dag niet anders. Ooit hebben onze voorouders slavenhandel bedreven en de slavernij afgeschaft, maar de afschaffing van de slavernij heeft voor de nakomelingen van slaven tot in onze dagen niet de gelijkheid gebracht die voor de kinderen van de slavenhandelaren zo vanzelfsprekend is. Zoals de teruggekeerde ballingen geen last meer hebben van concurrerende buurvolken hebben wij geen last meer van opstanden en bevrijdingsoorlogen. Maar pas als we de richtlijnen van de God van Israël volgen dan zullen we blijvend een licht kunnen worden voor anderen.

In dit gedeelte staat de veranderlijkheid van de God van Israël centraal. Eerst is die God woedend op dat volk en zet deze God de buurvolken tegen ze op en dan gaat die God datzelfde volk redden en neemt zich voor het volk zelfs goed te doen. Wij horen vaak dat God onveranderlijk is. God is heden en gisteren dezelfde. We hebben al eens eerder gehoord dat die God ook berouw kan hebben. In het verhaal over Noach had die God zelfs berouw over zijn hele schepping. Wat we uit dit gedeelte ook kunnen leren is dat de God van Israël tegelijk veranderlijk en onveranderlijk kan zijn. Toen de hele wereld onder bevel stond van de Keizer in Rome zond die God zelfs zijn zoon om daar verandering in te brengen. Die God is namelijk onveranderlijk trouw in zijn liefde voor de mensen.

Waar moeten we ons aan houden? Aan het prijzen van God? Aan een regelmatige kerkgang? Aan het exclusief houden van mede gelovigen? Aan het kritiekloos volgen van de regering van de staat Israël? De God van Israël heeft het er niet over. Integendeel de eerste die kritiek krijgen zijn de gelovigen, is het volk Israël. We moeten elkaar de waarheid durven zeggen, we moeten eerlijk en rechtvaardig recht spreken. Dat betekent dat we heel voorzichtig moeten zijn met oordelen, ook over misdadigers. De politie arresteert verdachten en geen criminelen. Die verdachten worden pas criminelen als een onafhankelijk rechter in een eerlijk proces dat etiket er op plakt. We moeten dus geen kwaad doen aan een ander en zeker geen vals getuigenis voor een rechtbank afleggen. Samengevat betekent dat dat je God pas liefhebt als je je naaste liefhebt als jezelf. En daar kunnen we elke dag opnieuw mee beginnen.

Heilige Berg

Zacharia 8:1-8

1. Maar nu luidt het woord van de HEER van de hemelse machten: 2 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik brand van liefde voor Sion; met vurige liefde neem ik het op voor Jeruzalem. 3 Dit zegt de HEER: Ik keer terug naar de Sion en kom in Jeruzalem wonen. “Stad van trouw” zal Jeruzalem heten, en de berg van de HEER van de hemelse machten “Heilige berg.” 4 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Opnieuw zullen er op de pleinen van Jeruzalem oude mensen zitten, steunend op hun stok vanwege hun hoge leeftijd, 5 en de straten zullen krioelen van de spelende kinderen. 6 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ook al lijkt het jullie, die van dit volk nog over zijn, nu onmogelijk, waarom zou het voor mij onmogelijk zijn? spreekt de HEER van de hemelse machten. 7 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik zal mijn volk bevrijden uit het land waar de zon opkomt en het land waar de zon ondergaat 8 en hen naar Jeruzalem brengen. Daar zullen ze wonen. Zij zullen mijn volk zijn en ik hun God, in onwankelbare trouw. (NBV)

Het gedeelte dat we vandaag lezen maakt duidelijk waarom er zo uitdrukkelijk is gesproken over de tijd waarin Zacharia het Woord van de Heer te horen kreeg. In het vierde jaar van Koning Darius. Dus niet in 1948 of vandaag de dag. De liefde voor Jeruzalem en Sion komt dus niet door de nederzettingen politiek of het beleid van de huidige regering van de staat Israël. Dat is wel eens lastig, want Christenen zijn immers onopgeefbaar verbonden met Israël, maar we moeten de Bijbel niet vervalsen door te doen of het over ons gaat. Wij kunnen er veel van leren maar we zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de richtlijnen van de God van Israël. Deze liefdesverklaring voor Jeruzalem en Sion komt voort uit de herbouw en de vraag die aan de Priesters in de Tempel werd gesteld. Het volk bekommerd zich weer om de richtlijnen van de God van Israël. Ze gaan weer naar de Tempel om te vragen hoe ze die richtlijnen in hun eigen stad of dorp moeten toepassen.

Wat hoort er wel en wat hoort er niet bij. Jeruzalem is daarbij een voorbeeld. Een stad die zo dichtbij de Tempel is dat het daar niet moeilijk zou moeten zijn om de richtlijnen van God op een goede wijze uit te voeren. De berg waar de Tempel op is gebouwd, de berg Sion, is daarom een Heilige Berg, daar gaat het alleen nog over het verbond met God. Daar laten de Israëlieten zien dat wat ze gekregen hebben van God niet als hun eigen verdienste wordt gerekend maar dat ze het delen, met God in offers, in maaltijden met de armen en de vreemdelingen zoals dat voorgeschreven is. Maar het volgen van de God van Israël is niet gemakkelijk. Ezra en Nehemia beschrijven ook vijanden die zich verzetten tegen de nieuwe samenleving die aan het ontstaan is. Geleerden noemen die samenleving wel eens de Tora-staat, in dat land, bij dat volk is er geen andere wet dan de wet van God. Zacharia schetst wat het gevolg is van een land dat je op die manier inricht.

Sommigen zullen dat luchtfietserij noemen maar volgens Zacharia zullen op de pleinen van Jeruzalem oude mensen zitten steunend op hun stok vanwege hun hoge leeftijd, niemand zal sterven voor zijn tijd sprak Jesaja al. Er zullen talrijke kinderen spelen in de straten van Jeruzalem, geen kind zal meer sterven zei Jesaja al. Als alle ballingen nu eens terug keren, als iedereen de richtlijnen van God volgt dan gaat dat gebeuren. Door Jezus van Nazareth en de Geest van God die hij heeft gebracht is het voor ons ook mogelijk geworden. Ook wij kunnen de hongerenden te eten geven, de naakten kleden, de vreemdelingen huisvesten, de gevangenen bezoeken, de weduwen en de wezen een eerlijk leven geven, de rechtspraak toegankelijk maken ook voor de armen. We kunnen dat elke dag weer, ook vandaag.

Spreek eerlijk recht

Zacharia 7:1-14

1 In het vierde jaar van koning Darius richtte de HEER zich tot Zacharia. Het was op de vierde dag van de negende maand, de maand kislew.2 De stad Betel had Sareser en Regem-Melech met zijn mannen afgevaardigd om de gunst van de HEER af te smeken, 3 en om aan de priesters in de tempel van de HEER van de hemelse machten en aan de profeten de volgende vraag voor te leggen: ‘Al jarenlang wordt er bij ons in de vijfde maand getreurd en gevast. Is het werkelijk nodig dat we dat blijven doen?’ 4 Toen richtte de HEER van de hemelse machten zich tot mij: 5 ‘Zeg tegen de bevolking van dit land en tegen de priesters: “Wanneer jullie in de vijfde en de zevende maand rouwen en vasten, nu al zeventig jaar lang, doe je dat dan werkelijk voor mij? 6 Ook wanneer jullie eten en drinken, doe je dat toch omdat je het zelf wilt?”’ 7 Jullie weten toch wat de HEER bij monde van de vroegere profeten heeft gezegd, toen Jeruzalem en de omliggende steden nog bewoond en vredig waren, en er ook mensen woonden in de Negev en het heuvelland. 8 En nu zegt de HEER het nogmaals, bij monde van mij, Zacharia: 9 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Spreek eerlijk recht, wees goed en zorgzaam voor elkaar; 10 onderdruk geen weduwen en wezen en ook geen vreemdelingen en armen, en wees er niet op uit om een ander kwaad te doen.’ 11 Maar jullie voorouders weigerden halsstarrig om te luisteren; ze stopten hun oren dicht om het maar niet te hoeven horen. 12 Ze lieten de woorden en vermaningen die de HEER van de hemelse machten hun door zijn geest bij monde van de vroegere profeten voorhield niet tot zich doordringen, maar sloten zich ervoor af. Daarom werden ze getroffen door de toorn van de HEER van de hemelse machten. 13 Ze luisterden niet toen hij hen riep. ‘Daarom’ zei de HEER van de hemelse machten-‘zal ik niet luisteren wanneer zij mij roepen. 14 Als een stormwind zal ik hen uiteenjagen naar onbekende volken.’ Het land bleef ontvolkt achter; niemand trok erdoorheen en niemand keerde er terug. Zo is dit heerlijke land door hun toedoen een woestenij geworden. (NBV)

Heel langzaam had het leven in het land Israël weer haar gewone loop genomen. Twee jaar nadat Zacharia het volk had opgeroepen zich aan de richtlijnen van de God van Israël te houden, in het vierde jaar van koning Darius dus, kwamen er uit de stad Betal een paar afgevaardigden van de stadsbevolking. De geschiedenisboekjes beweren dat het in onze jaartelling en jaarindeling zou moeten zijn op 7 december 518, maar het verhaal van Zacharia is geen journalistieke of historische weergave van de werkelijkheid maar een geloofsverhaal over een volk dat opnieuw is gaan geloven in de oude verhalen over de God van Israël en probeert te gaan leven volgens de richtlijnen die hun God in de woestijn aan het volk had gegeven. De vraag die ze stellen is een zeer reële vraag. Toen de Tempel in Jeruzalem aan het begin van de ballingschap was verwoest kregen de ballingen in Babel door dat het was afgelopen met de steun die het volk had gehad van de God van Israël. Dat was een enorme klap geweest.

In de hoop dat die God ooit berouw zou krijgen van het opgeven van het volk Israël hadden ze besloten elk jaar een maand te vasten. In de maand waarin de Tempel was gebouwd. Dat hadden ze zeventig jaar volgehouden. Jeremia had ze ooit geschreven dat de ballingschap zeventig jaar zou duren en daardoor hadden ze het kunnen volhouden. Er zou, ook volgens de profeten Jesaja en Ezechiël, een dag komen dat de ballingen zouden terugkeren. Die dag was dus nu gekomen, de Tempel was herbouwd en het volk probeerde zich weer aan de richtlijnen van God te houden. Is het nu tijd om het vasten, het rouwen te stoppen? Zacharia gaat niet in op de vraag. Hij houdt ze de richtlijnen nog eens voor, daar gaat het immers om. Eerlijke rechtspraak, waar ook de armen dus toegang tot zouden moeten hebben. Voor elkaar zorgen, dat moet je dus niet aan het toeval overlaten maar dat moet je als volk goed organiseren. De weduwen, de wezen, de vreemdelingen en de armen moet je niet onderdrukken. Ze hebben een zwakke positie en daar moet je geen misbruik van maken.

Dat zijn geen nieuwe regels, die waren op de Horeb al gegeven aan Mozes en door de eeuwen heen door profeten aan het volk voorgehouden. Het volk had echter die richtlijnen verwaarloosd en geweigerd om er naar te luisteren. Met de bekende gevolgen, het land was een woestenij geworden. Zacharia zegt het niet maar het ligt voor de hand te denken dat zo’n maand vasten gebruikt kan worden om samen na te denken over de richtlijnen en hoe je daarmee nog steeds om gaat en om wil gaan. Daar gaat ook onze 40 dagen tijd om. Sinds de opstanding zouden we de dood en het lijden achter ons kunnen laten. Maar het niet volgen van de richtlijnen, zoals hier weer door Zacharia is doorgegeven, brengt steeds weer nieuw lijden, slachtoffers van oorlog, geweld en onderdrukking, vluchtelingen uit wanhoop die verdrinken in een gevaarlijke zee, honger door misoogsten en gebrek aan hulp. Ook voor ons aanleiding genoeg om te zien waar we onze samenleving moeten veranderen om tegemoet te komen aan de richtlijnen van God.

Het land in goede vrede besturen.

Zacharia 6:9-15

9 Toen richtte de HEER zich tot mij: 10 ‘Je moet de geschenken van de ballingen Cheldai, Tobia en Jedaja, die uit Babel zijn gekomen, in ontvangst nemen en diezelfde dag nog naar het huis van Josia, de zoon van Sefanja, gaan. 11 Laat van het goud en zilver een kroon maken en zet die op het hoofd van de hogepriester Jozua, de zoon van Josadak. 12  Zeg tegen hem: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Let op, een man met de naam Telg, die aan de stam zal uitbotten, herbouwt de tempel van de HEER. 13 Hij is het die de tempel van de HEER zal herbouwen; hij is het die de koninklijke waardigheid zal dragen en zal heersen vanaf zijn troon. Er zal ook een priester zijn op een eigen troon, en samen zullen zij het land in goede vrede besturen. 14  De kroon zal in de tempel van de HEER worden bewaard ter herinnering aan Cheldai, Tobia en Jedaja, en ter herinnering aan de welwillendheid van de zoon van Sefanja. 15 Uit verre landen zullen mensen hierheen komen om te helpen bij de bouw van de tempel van de HEER.’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij naar jullie gezonden heeft. Dit alles zal gebeuren als jullie luisteren naar de HEER, jullie God.

Er waren rijke en arme ballingen teruggekeerd uit Babel. Nehemia bijvoorbeeld was een hoge ambtenaar, een rijk man lezen we bij Ezra en Nehemia. Het waren met name de armere ballingen die de vrijheid hadden ook echt terug te keren. Van sommige rijkere ballingen betekende het einde van de ballingschap meer een vrijheid en een herkenningspunt in het land van hun voorvaderen, het land ook van hun godsdienst. Ze wilden graag bijdragen aan het herstel van de glorie van Jeruzalem en de Tempel waar immers de glorie van God van zou uitgaan. Ze worden daarom met name genoemd. Cheldai, Tobia en Jedaja. Er is lang gezocht naar verdere gegevens over deze drie ballingen maar echt iets gevonden is er niet. Ze blijven dus alleen bekend om hun bijdrage aan het herstel van Tempel en Tempeldienst. Want hun bijdragen worden gebruikt voor het maken van een kroon voor de Hogepriester, Jozua, de zoon van Josadak.

Wordt Jozua dan koning? Het lijkt er op. Maar hij krijgt een boodschap, een man met de naam Telg, in oudere vertalingen Spruit geheten, zal de Tempel herbouwen. Die Spruit, of Telg komt uit het huis van David, weten we van de profeet Jeremia. Het is Zerubbabel die met recht de koning van Israël worden als erfgenaam van David en Salomo. Zijn er dan twee Koningen? Het lijkt er wel op. Een die de dienst aan God vorm geeft en er voor zorgt dat er voldoende Priesters zijn voor de offerdiensten, die toezicht houdt op het onderhoud van de Tempel en die de Tempel en de voorhoven bewaakt tegen misbruik. Daarnaast is er een burgerlijke Koning die uitvoering geeft aan de richtlijnen van God die in de Tempel worden bewaard. Dat is Zerubbabel. Soms zul je in de praktijk nauwelijks kunnen onderscheiden waar een regel vandaan komt, van de Hogepriester, uit de Tempel dus, of van de Koning, van het burgerlijk bestuur dus.

Dan is er ook nog de profeet. Die roept op de richtlijnen van God te onderhouden en wijst op concrete maatschappelijke situaties die om toepassing van die regels vragen. Soms hoort hij daartoe oproepen van God, soms droomt hij er van, soms ziet hij het voor zijn ogen gebeuren. Altijd gaat het daarbij om de verheerlijking van God. Alles wat we hebben komt immers van die God, alles wat we doen mogen we in dienst stellen van zijn liefde, alles mag dus gedaan worden voor de minsten onder ons. De vluchtelingen, de mensen met grote schulden, de hongerenden in Afrika, de gevangenen die zonder misdrijf bij Schiphol gevangen worden gehouden en vul dat zelf maar in. God heeft zijn richtlijnen in ons hart gegrift.

De vier winden van de hemel

Zacharia 6:1-8

1 Opnieuw sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik vier wagens tussen twee bergen vandaan komen. Die bergen waren van koper. 2 Voor de eerste wagen waren voskleurige paarden gespannen, voor de tweede zwarte, 3 voor de derde witte en voor de vierde gevlekte. Het waren sterke paarden. 4 Ik vroeg aan de engel die met mij sprak: ‘Wat betekent dat, mijn heer?’ 5 Hij antwoordde: ‘Dat zijn de vier winden van de hemel, die uitrijden nadat ze hun opwachting hebben gemaakt bij de Heer van de hele aarde. 6 De wagen met de zwarte paarden rijdt uit naar het noorden, de witte paarden gaan naar het westen en de gevlekte naar het zuiden.’ 7 De paarden stonden te trappelen om uit te rijden en de aarde te doorkruisen. Zodra het bevel daartoe werd gegeven, stoven ze ervandoor, de hele aarde over. 8 Luid werd mij toegeroepen: ‘Let op, de paarden die uitrijden naar het noorden zullen ervoor zorgen dat mijn woede daar tot bedaren komt.’ (NBV)

De aarde en haar volheid is van God zingt de psalmdichter. God heeft alles met de aarde te maken maar waar God woont weten we niet echt. In de hemel zeggen we voor het gemak maar de volgende vraag is dan waard die hemel is. Op die vragen is geen antwoord, God is immers groter dan het grootste dat wij ons kunnen denken. God gaat alle verstand te boven. De Heidense volken uit de dagen van Zacharia aanbaden nog wel eens de zon. Die zou elke morgen tussen twee koperen bergen uit zijn rustplaats opstijgen om zijn weg langs de hemel vervolgen, om in de avond weer terug te keren naar zijn nachtverblijf. Zacharia gebruikt dat beeld van die koperen bergen om te beschrijven wat hij te zien kreeg. Strijdwagens bespannen met paarden, voskleurige, zwarte, witte en gevlekte paarden. het waren sterke paarden. De lezers van dit visioen zullen in de dagen van Zacharia de rillingen over de rug hebben voelen lopen. Paarden en wagens waren geduchte strijdmiddelen waar je maar nauwelijks een militair antwoord op had.

Wat moeten die paarden en wagens, waar staan ze voor en waar gaan ze heen. Ze komen van God vandaan, daar hebben ze hun opwachting gemaakt. Het zijn de vier windstreken, in het Hebreeuws de vier winden. Voor ons de Noordenwind, de Zuidenwind, de Oostenwind en de Westenwind. Die winden waaien over de hele aarde. Soms brengen de winden het weer dat je nodig hebt. Regen als de grond dreigt uit te drogen, zon als de aarde te koud wordt, wolken om onder te schuilen, koude als de aarde rust moet hebben. De noordenwind zorgt er voor dat de woede van God tot bedaren komt. Wat wil Zacharia nu zeggen? Het bewerken van het land Israël is niet vergeefs. God zal zorgen voor het weer dat de mens nodig heeft. God doet de wind waaien waardoor het gewas kan groeien en de oogst echt iets beloofd. Maar denk er aan. God laat de winden waaien waarheen hij wil, over de rechtvaardigen en de goddelozen, over allebei.

Het zal duidelijk zijn dat de teruggekeerde ballingen zich afvroegen wat ze aan moesten met de steeds wisselende weeromstandigheden. Dat het in de dag licht wordt en in de nacht donker dat hadden ze geleerd. In Babel hadden ze het verhaal gehoord dat je die zon en die maan niet hoeft te aanbidden, God had ze aan de hemel geplaatst om verschil te maken tussen dag en nacht. Daar werd niet verteld hoe het gegaan was maar er werd verteld dat de Heidenen die de zon en de maan aanbaden en aan ze offerden het verkeerd hadden. Nu vertelt Zacharia dat die hele natuur als een God aanbidden flauwekul was. De winden en het weer stonden onder bevel van de God van Israël zelf. Als je dus een goede oogst had dan had je die van God gekregen en wat je van God gekregen had moet je delen. Want er zijn ook mensen met een slechte oogst, in onze dagen de armen, de vluchtelingen, de hongerenden in Afrika. Zij maken dat wij door God beproefd kunnen worden, zijn wij bereid te delen? Voeden wij de hongerigen, kleden we de naakten en nemen wij de vreemdelingen in ons midden op? We kunnen de schuld in elk geval niet aan het weer geven.

Waar brengen ze het naartoe?

Zacharia 5:1-11

1 Opnieuw sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik een vliegende boekrol. 2  ‘Wat zie je?’ vroeg hij me, en ik antwoordde: ‘Ik zie een vliegende boekrol van twintig el lang en tien el breed.’ 3 Toen zei hij: ‘Dat is de vloek die rondwaart over het hele land. Aan de ene kant staat geschreven dat ieder die steelt zal worden gestraft, aan de andere kant dat ook ieder die meineed pleegt zijn straf niet zal ontlopen. 4 Ik heb die vloek uitgevaardigd-spreekt de HEER van de hemelse machten. Hij zal het huis van de dief bezoeken en het huis van eenieder die bij mijn naam een valse eed zweert. Hij zal op hun huizen rusten en ze verwoesten, zodat er geen balk of steen van heel blijft.’ 5 Weer verscheen de engel die met mij sprak. Hij zei tegen me: ‘Sla je ogen op en kijk wat daar te voorschijn komt.’ 6 ‘Wat is dat?’ vroeg ik, en hij antwoordde: ‘Dat is een meelvat; daarop houdt heel het land zijn blik gericht.’ 7 En kijk, daar ging het loden deksel open en in het vat zat een vrouw. 8 ‘Dit is de verdorvenheid, ‘zei hij, en hij duwde haar terug op de bodem van het vat en sloot het loden deksel. 9 Weer sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik twee vrouwen komen aanzweven met de wind in hun vleugels; ze hadden vleugels als van een ooievaar. Ze pakten het vat op en namen het met zich mee, hoog de lucht in. 10 Ik vroeg aan de engel die met mij sprak: ‘Waar brengen ze het naartoe?’ 11 Hij antwoordde: ‘Ze gaan er in Sinear een tempel voor bouwen, en wanneer die klaar is, wordt het daar op een voetstuk gezet.’ (NBV)

Zacharia schrijft aan de ballingen die teruggekeerd zijn uit Babel met de opdracht Jeruzalem weer op te bouwen en de Tempel in oude luister te herstellen. Als we de Bijbel in stukjes blijven knippen dan komen we ineens rare verhalen tegen waar we ons geen raad mee weten. Maar de Bijbel kent geen rare verhalen. In de Bijbel gaat het over hoe mensen met elkaar en met hun God om gaan. Daar gaat ook het gedeelte over dat we vandaag lezen. Het visioen van de vliegende boekrol. Dat lijkt wel een hele grote boekrol. Maar de afmetingen hebben een bijzondere betekenis. Hij is van normale lengte, in de grotten van Qumran is in 1947 ook een boekrol gevonden die net zo lang was. Maar dit is wel een heel erg brede boekrol. Zo lijkt het tenminste maar als we nog eens gaan kijken naar de afmetingen die over de Tempel worden beschreven dan is de boekrol net zo breed als het Heilige en het Allerheiligste. En van die plaatsen gaan de richtlijnen de wereld in die het volk van God had gekregen.

Want wat staat er op die boekrol volgens het gedeelte dat we vandaag lezen? De meest voor de hand liggende misdaden die iemand kan plegen. Diefstal en meineed. Het zijn dagen waarin er nauwelijks of geen sloten waren en slotenmakers niet worden genoemd. Het is een landbouweconomie met enige handel. Akkers waarop graan wordt geteeld, vruchtbomen als vijgen en granaatappels en veeteelt, koeien en schapen. Als daarvan gestolen wordt dan hebben mensen direct niet meer te eten en veroordeel je ze ter dood. Het is het ergste dat je iemand, dat je een gezin, kan aandoen. Iedereen snapt dat. Hetzelfde geldt voor meineed. In het oude Israël was geen CSI, geen NFI, geen forensisch onderzoek bij misdrijven. Zelfs de techniek van vingerafdrukken vergelijken was nog niet uitgevonden. Een eerlijk proces hing daarom af van eerlijke getuigen. Eén getuige kon daarom ook geen veroordeling opleveren. Maar als getuigen samen spanden tegen een aangeklaagde dan ging het met het recht heel erg mis. Meineed bederft niet alleen één zaak maar zet het vertrouwen in het hele systeem op het spel.

Het hele volk is dus afhankelijk van de landbouw. Zonder landbouw krijg je nooit het brood dat je voor een dag nodig hebt. Jezus zal ons leren voor niet meer te bidden dan juist voor dat brood. Het aantasten van dat systeem is de verdorvenheid ten top. Die wordt weggestopt op de bodem van een loden vat. En als je voor verdorvenheid, voor hebzucht en praalzucht een tempel wil bouwen dan is het beeld dat voor die tempel staat het symbool van die verdorvenheid. Bedenk hierbij dat het volk de neiging had vreemde goden achterna te lopen. Ook in onze dagen is de bescherming van de rechtstaat een onderwerp dat aandacht verdient. Als de onafhankelijkheid van de rechters in het algemeen ter discussie wordt gesteld dan glijden we af en daar kan iedereen het slachtoffer van worden. Die discussie wordt ook gevoed door de aanbidding van de goden van winst en profijt. Toegang tot de rechtspraak is er eigenlijk alleen nog voor de rijken. Zacharia waarschuwt ook ons voor het afwijken van de goddelijke richtlijnen. Een waarschuwing die wij ons ter harte mogen nemen.

Niet door eigen kracht

Zacharia 4:1-14

1 De engel die met mij sprak kwam terug en wekte mij zoals je iemand wekt uit een diepe slaap. 2 ‘Wat zie je?’ vroeg hij, en ik antwoordde: ‘Ik zie een lampenstandaard die helemaal van goud is, met een schaal erop, en op die schaal zijn zeven lampen bevestigd, zeven lampen met elk zeven tuitjes. 3 Daarnaast staan twee olijfbomen, één rechts en één links van de schaal. 4 Wat betekent dat, mijn heer?’ 5 ‘Weet je niet wat dat betekent?’ vroeg de engel die met mij sprak, en ik antwoordde: ‘Nee, heer.’ 6 Toen zei hij: ‘Luister, dit zegt de HEER over Zerubbabel: Niet door eigen kracht of macht zal hij slagen-zegt de HEER van de hemelse machten-maar met de hulp van mijn geest. 7 Voor Zerubbabel verandert zelfs de hoogste berg in een vlakte; onder luid gejuich zal hij de gevelsteen aandragen.’ 8 Daarna richtte de HEER zich tot mij met de verzekering: 9 ‘Zerubbabel zal deze tempel eigenhandig voltooien, zoals hij hem eigenhandig heeft gegrondvest.’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij naar jullie gezonden heeft. 10 Ook al hadden jullie in het begin geen vertrouwen in het werk, de ogen van de HEER zullen met welgevallen rusten op de gegraveerde steen in de handen van Zerubbabel. Die zeven lampen zijn de ogen van de HEER, die over de hele aarde rondgaan. 11 Vervolgens vroeg ik aan de engel: ‘En die twee olijfbomen links en rechts van de lampenstandaard, wat betekenen die?’ 12 En ik voegde eraan toe: ‘Wat betekenen die twee olijftakken waaruit door twee gouden buisjes de gouden olie vloeit?’ 13  ‘Weet je dat niet?’ vroeg hij. ‘Nee, heer, ‘antwoordde ik, 14  en hij zei: ‘Dat zijn de twee gezalfden, die naast de Heer van de hele aarde staan.’ (NBV)

In de Tempel in Jeruzalem staat een kandelaar met zeven lampen. Hoe die kandelaar er precies heeft uitgezien weten we niet. Zacharia heeft het hier over een standaard met een schaal er op waarin zeven lampen zijn bevestigd. Wij zien zo’n standaard vaak als een kaarsenstandaard met 7 armen maar het zijn olielampen. Ze zijn gevuld met olie dat door een Priester is gewijd, voorbestemd om voor God te branden. Apart gezet. Voor het volk Israël niet onbelangrijk. Er is een verhaal dat de Tempel in Jeruzalem was terugveroverd op de Grieken die onder Alexander de Grote de macht van de Perzen hadden gebroken. Het duurde een week voordat er olie was die zo goed was gereinigd en gewijd kon worden om te branden voor God. In de Tempel werd een flesje gevonden waar nog olie in zat voor één dag. Toen de lampen gevuld werden was de olie niet op, dat ene flesje gaf olie voor die hele week. Naast de lampenstandaard staan twee olijfbomen.

Twee bomen die dus de olijven leveren waar de olie uit geperst kan worden voor de lamp van God. Nu zijn bomen in de Bijbel altijd iets bijzonders. Rechtvaardigen worden in de Psalmen vergeleken met bomend die geworteld zijn aan levend water. Het zijn de mensen die zich houden aan het gebod van de God van Israël te zorgen voor de armsten en de minsten, die mensen tot hun recht laten komen en een plaats geven in de samenleving. De nieuwe samenleving van teruggekeerde ballingen voor wie Zacharia schrijft heeft ook van die twee rechtvaardigen. Jozua de Hogepriester en Zerubbabel de Koning. Zij moeten zorgen voor het licht dat vanuit de Tempel over de hele aarde uitstraalt en dat aantoont wie het licht hebben gezien en wie niet, zo zijn het de ogen van de God van Israël. Reken er dus maar op dat ondanks alle tegenstand Zerubbabel het werk aan de Tempel zal laten afmaken. Uit de twee olijfbomen komt een voortdurende stroom van gewijde olie. Olie dat stroomt door gouden buisjes, daar is geen smet aan te ontdekken.

Ook daarvan geeft Zacharia ons de uitleg. Het zijn de twee gezalfden, Zerubbabel en Jozua, die naast de Heer van de hele aarde staan. Wij vinden het mooi als onze God als zo groot wordt afgeschilderd dat hij de Heer van de hele aarde wordt genoemd. Maar in het gedeelte dat we vandaag lezen heeft dat een bijzondere betekenis. Een volk dat zo in staat is uit het niets, uit de ballingschap, een nieuwe samenleving op te bouwen zou de hele aarde wel kunnen veroveren. En dat is niet de bedoeling. Want niet door eigen kracht zal de nieuwe Koning van Israël de aarde veroveren, maar door de Geest van God. De Heidenen geloven dat hun goden met de sterksten zijn, met de mensen die geslaagd zijn in het leven. Ook al gaat het je slecht de god helpt je er bovenop en zorgt dat je in plaats van tegenslag succes krijgt. Dat is een echte Heidense voorstelling van zaken. De God van Israël is te vinden bij de minsten, de zwakken, de mensen langs de kant van de weg, bij hen voor wie geen plaats is, daar moeten we die God zoeken en als we er zelf bij horen dan mogen we weten dat we God aan onze kant hebben.

 

Ik leg een steen voor je neer

Zacharia 3:1-10

1 Vervolgens liet hij me de hogepriester Jozua zien. Deze stond voor de engel van de HEER, met aan zijn rechterhand Satan, die tegen hem pleitte. 2 De engel van de HEER zei tegen Satan: ‘De HEER zal je het zwijgen opleggen. De HEER, die Jeruzalem heeft uitverkozen, zal jou het zwijgen opleggen. Is deze Jozua niet een stuk zwartgeblakerd hout dat uit het vuur is weggerukt?’ 3 Nu was Jozua in vuile kleren voor de engel verschenen. 4 Deze zei tegen degenen die voor hem stonden: ‘Trek hem die vuile kleren uit.’ En tegen Jozua zei hij: ‘Hierbij reinig ik je van alle schuld en kleed ik je in een feestelijk gewaad.’ 5 Ik zei: ‘Ze zouden hem een nieuwe tulband moeten omdoen.’ Ze deden hem een nieuwe tulband om en kleedden hem aan in het bijzijn van de engel van de HEER. 6 De engel verzekerde Jozua: 7 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Indien je mij gehoorzaamt en mijn voorschriften in acht neemt, indien je mijn tempel beheert en mijn voorhoven bewaakt, zal ik je opnemen in deze kring. 8 Luister, hogepriester Jozua, jij en je priesters die voor je zitten en die in staat zijn om tekens uit te leggen. Ik zal mijn dienaar sturen, de telg aan de stam van David. 9 Ik leg een steen voor je neer, Jozua, één enkele steen, waarop zeven ogen rusten. Ikzelf zal daarin een inscriptie graveren-spreekt de HEER van de hemelse machten-en in één enkele dag zal ik dit land reinigen van alle schuld. 10 Op die dag-spreekt de HEER van de hemelse machten-zullen jullie elkaar uitnodigen onder de wijnrank en onder de vijgenboom.’ (NBV)

We geloven in God en niet in de Duivel, of Satan, zoals hij hier genoemd wordt. Het is maar al te gemakkelijk om het kwaad dat we bedrijven aan een ander toe te schrijven. Niet de slang voor Adam en Eva, niet de verwarrer voor Job, niet de Satan voor de hogepriester Jozua krijgen de schuld voor het kwaad maar de mensen zelf. Natuurlijk was er twijfel aan de rechtmatigheid van het Priesterambt voor die nieuwe Priesters die te voorschijn kwamen toen de Tempel na de ballingschap herbouwd was. Ze zagen er niet uit, het waren bouwvakkers die zelf aan de herbouw van de Tempel hadden meegewerkt. Maar de boodschapper die God had gestuurd legde de verwarring het zwijgen op. Niet de kleren maken uit of iemand Priester is, niet de kleren maken uit wat iemand waard is, maar de gehoorzaamheid aan de God van Israël. Jozua en zijn priesters hadden hun gehoorzaamheid bewezen, hun vuile kleren waren er het bewijs van dat zij gehoorzaam waren geweest aan het bevel de Tempel weer te herbouwen.

De Priester kan dus weer gewoon priester worden. Hij heeft zich weliswaar niet als Hogepriester gedragen maar de gehoorzaamheid aan de God van Israël is vele malen belangrijker. De vuile kleren worden hem dan ook uitgetrokken en daarmee is alles wat niet paste bij zijn priesterschap vergeven. Hij krijgt weer het feestkleed aan dat hoort bij de Hogepriester. Een bezoek aan de Tempel is een feest, de Priesters zijn daar de levende getuigen van. Zij vormen de koren die de psalmen zingen, zij vormen de orkesten van trompetten, harpen en luiten alle andere muziekinstrumenten die in de Bijbel worden genoemd. Het Priesterschap van Jozua is niet alleen een beloning het is ook een taak die hij te vervullen krijgt. Hij moet de Tempel beheren, zorgen dat alles er gaat zoals God het heeft bedoeld. Niet alleen het Tempelgebouw zelf, met het Heilige en het Allerheiligste waar alleen Priesters en de Hogepriester mogen komen maar ook de voorhoven waar het volk komt om offers te brengen en maaltijd te houden met de Priesters, hun familie, hun personeel, de armen en de vreemdelingen die bij hen wonen.

Vanouds had de Hogepriester ook twee stenen waarmee bij belangrijke gebeurtenissen de wil van God geraadpleegd kon worden. Vooral de koningen van Israël werden gemaand hier gebruik van de maken en niet op eigen houtje belangrijke beslissingen voor hun volk te nemen. Nu er een nieuwe koning is gekomen, Zerubbabel volgens Ezra en Nehemia, moet de Priester weer over de mogelijkheden beschikken om God te raadplegen. Hij krijgt kennelijk een soort dobbelsteen, met zeven ogen, voor elke dag 1, zeven is ook het getal van de schepping door God en door de steen te raadplegen bij belangrijke beslissingen zal God zijn schepping door zijn mensen kunnen voortzetten. Duidelijk zal zijn dat het volk dan op de zevende dag bevrijd moet worden van alle arbeid. Zo kan er een nieuwe toekomst gemaakt worden alsof er in het verleden geen fouten zijn gemaakt. Zacharia grijpt terug op oude profetieën in Israël die je ook bij profeten als Micha en Haggaï vind, een ieder heeft een eigen wijnrank en rust onder zijn vijgenboom. Als we God op die manier volgen hoeft niemand meer te kort te komen. Daar mogen we elke dag aan werken, ook vandaag weer.

Jubel, Sion

Zacharia 2:10-17

10 ‘Kom! Vlucht weg uit het land van het Noorden! spreekt de HEER. Als de vier winden van de hemel heb ik jullie verspreid-spreekt de HEER. 11 Kom nu, Sion; jullie die in Babel wonen, breng je in veiligheid.’ 12 Want de HEER van de hemelse machten, die mij zijn grootheid heeft geopenbaard en die mij gezonden heeft, zegt over de volken door wie jullie geplunderd zijn: ‘Wie aan mijn volk komt, komt aan mijn oogappel! 13 Ik zal mijn hand dreigend naar hen uitstrekken, zodat zij op hun beurt geplunderd worden door degenen die zij hadden geknecht.’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij gezonden heeft. 14 ‘Jubel, Sion, en verheug je, want ik kom in jouw midden wonen-spreekt de HEER. 15 Er komt een tijd dat vele volken zich bij mij zullen aansluiten. Zij zullen mijn volk zijn, en bij jou, Sion, zal ik wonen.’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij naar jullie gezonden heeft. 16 Op heilige grond zal de HEER het volk van Juda voorgoed in bezit nemen en opnieuw zal hij Jeruzalem uitverkiezen. 17 Wees stil voor de HEER, al wat leeft, want hij komt uit zijn heilige woning naar buiten. (NBV)

De ballingen uit Babel zijn teruggekeerd. Om de profeet Zacharia te begrijpen moet je eigenlijk ook de boeken Ezra en Nehemia goed doorlezen. Nehemia was een hoge ambtenaar die terugkeerde naar Jeruzalem met Israëlieten die bij hem in de buurt woonden. Maar het volk Israël was over de hele bekende wereld verspreid geraakt. Assyriërs, Babyloniërs, Meden en Perzen, in al die landen waren ze terecht gekomen. Al die landen verkondigden dat hun goden de God van Israël had overwonnen. Maar in al die landen hadden ze vastgehouden aan hun eigen geloof, hun eigen cultuur en gewoonten. Nooit waren ze helemaal ingeburgerd. Wel hadden ze zich vrienden gemaakt. Jeremia had hun eens geschreven groentetuinen aan te leggen en ook de armen daarvan mee te laten delen.

Nu keerde God zich eindelijk tegen de volken die hem hadden beschimpt. En als God zich tegen je keert dan kun je beter niet in de buurt zijn. Daarom roept Zacharia alle ballingen op nu naar Jeruzalem en Judea te komen. Daar zijn ze veilig. Wie inderdaad Ezra en Nehemia gelezen heeft weet dat het ook een politiek verstandige oproep van Zacharia is. Het land Israël, Judea, is woest en ledig. Het moet weer opgebouwd worden en daar zijn mensen voor nodig. De terugkerende ballingen zijn dus meer dan welkom. De volken waar ze in ballingschap hadden gewoond moeten leren wat het betekent dat je land wordt geplunderd en je bevolking wordt uitgeroeid of weggevoerd. Niet dat het volk Israël wordt opgeroepen om oorlog te gaan voeren en wraak te plegen. De wereldmachten op deze aarde maken elkaar wel af. Voor Israël is een andere taak weggelegd.

In Jeruzalem, op de berg Sion waar de Tempel is gebouwd komt God weer in het middelpunt van de wereld te staan. Daar zijn de richtlijnen voor de menselijke samenleving te vinden. Van Gij zult niet doden tot het heb uw naaste lief als uzelf zijn weer de grondregels waar iedereen zich aan kan houden. God liefhebben boven alles, met heel je hart en heel je verstand is je naaste liefhebben als jezelf. Zelfs je vijanden mag je liefhebben. Als het volk dat echt gaat doen dan zal het zo goed gaan met het volk dat ieder volk op aarde daar wel bij zou willen horen. En Zacharia zegt dat het daar ook op zal uitlopen. Dan zal iedereen snappen dat hij het niet zo maar gezegd heeft maar dat God zelf zulke beloften doet. Als je zo naar God luistert wordt je er stil van, dan klinkt zijn Woord van Liefde zo in onze harten dat heel de aarde het zal horen. Dat is natuurlijk vandaag ook nog zo, ook vandaag mogen we laten zien dat we de minsten liefhebben, de hongerigen voeden en de naakten kleden. Elke dag mag dat opnieuw.