Een geschenk van de Israëlieten.

Leviticus 7:28-38

28 De HEER zei tegen Mozes: 29 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wie een vredeoffer aan de HEER wil aanbieden, moet een deel ervan naar de HEER brengen; 30 eigenhandig moet hij naast het vet ook het borststuk als offergave aan de HEER aanbieden. Het borststuk moet ten overstaan van de HEER omhooggeheven worden. 31 Het vet moet door de priester op het altaar worden verbrand, maar het borststuk is bestemd voor Aäron en zijn zonen. 32 De rechterachterbout moet apart gehouden worden en aan de priester worden geschonken als zijn aandeel in jullie vredeoffer; 33 die achterbout is bestemd voor diegene van Aärons zonen die het bloed en het vet van het vredeoffer aanbiedt. 34 Want van de vredeoffers van de Israëlieten neem ik het borststuk en de achterbout om ze voor altijd aan Aäron, de priester, en aan zijn zonen te geven, als een geschenk van de Israëlieten. 35 Ze zijn bestemd voor Aäron en zijn zonen, het is hun aandeel in de offergaven voor de HEER, vanaf de dag dat ze zijn ontboden om voor de HEER het priesterambt te bekleden. 36 De HEER heeft bevolen dat als geschenk van de Israëlieten aan hen te geven, vanaf de dag dat hij hen heeft gezalfd. Dit voorschrift blijft voor de Israëlieten en hun nakomelingen voor altijd van kracht.”’ 37 Tot zover de voorschriften voor het brandoffer, het graanoffer, het reinigingsoffer, het hersteloffer, het wijdingsoffer en het vredeoffer, 38 die de HEER op de Sinai aan Mozes heeft bekendgemaakt toen hij de Israëlieten in de Sinaiwoestijn opdroeg hem hun gaven aan te bieden. (NBV)

Vandaag lezen we het einde van de voorschriften over de offers in Israël zoals die in het boek Leviticus staan. Het lijkt er op dat God van alles aan offers vraagt en aan het einde een deel ook voor de Priesters bestemd, cadeautjes uitdeelt als het ware. Maar als we het zo lezen dan hebben we van de betekenis van het offer in Israël nog niet heel veel begrepen. In de eerste plaats het begrip dat je aan God offert. God krijgt het vet van het dier, plus wat organen die in het vet zwemmen. Als er graan wordt geofferd dan deelt God het offer met de Priester. De rest van het dier dat wordt geofferd is altijd al voor de Priester. God hoeft door offers dus niet in leven gehouden te worden. Het draait ook niet om de offers maar om de gerechtigheid.

In dit gedeelte wordt geregeld hoe de verdeling van de priesters onderling is. Een dier wordt bekeken als in twee delen, het borststuk en de achterschenkel. Het borststuk is voor alle Priesters samen en de achterschenkel voor de Priester van dienst. De Priester van dienst kreeg ook al het brood. Hoe groter het volk hoe meer Priesters en rond de Tempel nodig waren. Er zijn in de loop van de tijd dan ook Priestersteden ontstaan. Anatoth was zo’n Priesterstad en daar kwam zelfs een profeet vandaan. Doordat het borststuk verdeeld moest worden onder de Priesters werden ook de Priesters er aan herinnerd dat delen het hart van de Godsdienst van Israël was.

Met het offer laat je aan God weten nog steeds in die gerechtigheid te geloven en bereid te zijn alles wat je hebt te delen met hen die van delen afhankelijk zijn. Uiteindelijk kun je desnoods je zelf opofferen. Aan het eind van deze week herdenken we niet alleen de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, toen bevolkingsgroepen fabrieksmatig werden omgebracht, maar we herdenken ook de mensen zich zelf opofferden om daar een eind aan te maken en de aarde van deze hel te bevrijden. Dat herdenken kun je bijna vergelijken met een offer zoals in Leviticus beschreven. Wij herdenken om de gerechtigheid in stand te houden. Als wij niet meer bereid zijn voor een ander te zorgen kan die ander doodvallen. Gelovigen kiezen voor het leven en dus voor delen en zorgen voor elkaar.

Het vredeoffer

Leviticus 7:11-27

11 Dit zijn de voorschriften voor het vredeoffer dat aan de HEER wordt aangeboden: 12 Wie het offer als dankbetuiging aanbiedt, offert bij het offerdier dikke ongedesemde broden, met olijfolie bereid, dunne ongedesemde broden, met olijfolie bestreken, en dikke broden van fijne tarwebloem, doordrenkt met olijfolie. 13 Aan deze gaven, die hij tegelijk met het offerdier moet brengen, moet hij ook gedesemde broden toevoegen. 14 Van elke soort brood wordt er één apart gehouden en aan de HEER geschonken. Die zijn bestemd voor de priester die het bloed van het offerdier tegen de zijkanten van het altaar heeft gegoten. 15 Het vlees van dit dankoffer moet gegeten worden op de dag dat het wordt aangeboden, het mag niet tot de volgende dag bewaard worden. 16 Een dier dat wordt aangeboden als gelofteoffer of als vrijwillige gave, moet gegeten worden op de dag dat het wordt aangeboden, maar wat overblijft mag de volgende dag worden gegeten. 17 Wat er daarna nog van het vlees van het offerdier over is, moet op de derde dag worden verbrand. 18 Als er op die dag nog van het offervlees wordt gegeten, zal het offer niet worden aanvaard en komt het de offeraar niet ten goede. Het is verwerpelijk en wie ervan eet, zal de gevolgen van zijn zonde dragen. 19 Ook offervlees dat met iets onreins in aanraking is geweest, mag niet gegeten worden maar moet worden verbrand. Iedereen die rein is mag van het offervlees eten, 20 maar wie onrein is en van het vredeoffer voor de HEER eet, wordt uit de gemeenschap gestoten. 21 Wie iets onreins van een mens of een dier heeft aangeraakt of in aanraking is geweest met onrein gedierte en daarna van het vlees van het vredeoffer voor de HEER eet, wordt uit de gemeenschap gestoten.”’ 22 De HEER zei tegen Mozes: 23 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Vet van een rund, een schaap of een geit mogen jullie niet eten. 24 Het vet van een dier dat een natuurlijke dood is gestorven en het vet van een doodgebeten dier mag overal voor worden gebruikt, maar het mag niet worden gegeten. 25 Wie vet eet van een dier dat als offergave aan de HEER mag worden aangeboden, zal uit de gemeenschap worden gestoten. 26 Bloed mogen jullie evenmin eten, waar jullie ook wonen, geen bloed van vogels en geen bloed van landdieren. 27 Wie bloed eet, zal uit de gemeenschap worden gestoten.”’ (NBV)

“Vrede op aarde” Rond de kerst kunnen we dat niet hard genoeg zingen. En het bereiken van een vrede met een vijand wordt vele jaren herdacht. Maar vrede krijgen we niet zomaar. Voor het krijgen van vrede is heel wat nodig. We moeten bereid zijn om met de vijand te gaan praten en rond de tafel te gaan zitten. Uit de geschiedenis moeten we leren dat het vernederen van de vijand niet helpt bij het krijgen van een blijvende vrede. Beter voor het bereiken van een vrede is het samen maaltijd houden. Aan elkaar laten weten dat je bereid bent zelfs je voedsel met elkaar te delen in plaats van met elkaar strijd te voeren en elkaar het leven te benemen. Juist omdat het bereiken van vrede zo moeilijk is geeft het sluiten van vrede extra vrede.

Dat je mensen, ook je vijanden, serieus mag nemen, dat je met ze mag eten en drinken, leren we ook van de God van Israël. Pas als vijanden dat blijven weigeren worden ze door de God van Israël verworpen. Als er vrede gesloten wordt dan mag je de God van Israël daar extra dankbaar voor zijn. Alleen een offerdier, of alleen een graan of broodoffer volstaat niet. Een complete maaltijd moet geofferd worden. Een maaltijd die laat zien hoeveel rijkdom en geluk vrede wel niet kan opbrengen. Verschillende soorten brood moeten worden geofferd en van elk van die broden graat er één naar de dienstdoende priester. Die mag het brood opeten. Ook het vlees mag gegeten worden maar welk direct in het verlengde van het brengen van het offer. Je mag het niet lang bewaren.

Maar uit het brengen van een offer waarvoor een dier moet worden gedood moet ook de eerbied blijken die je voor het leven van een dier hoort te hebben. Je mag er niet zomaar mee omgaan, zo onverschillig dat het onrein wordt, maar je moet alle ongerechtigheid hebben verwijderd. Iedereen die van het vlees eet moet zich dan ook ritueel gewassen hebben zodat iedereen die mee eet rein is. Het vet van een dier is het voedsel dat een dier voor slechte tijden nodig heeft, dat eet je dus niet. In het bloed zit het leven van het dier, dat eet je dus ook niet. De priester giet het bloed voorzichtig langs de zijkanten van het altaar geschonken. Het leven dat God heeft gegeven keert weer terug naar God. Het brengen van een offer en alle voorschriften daar drukken de dankbaarheid en de vreugde uit voor de vrede. Wij mogen daar ook wel eens aan denken als wij feesten ter gelegenheid van vrede uit de hand laten lopen. Ook onze vrede hebben wij van God gekregen.

Het hersteloffer

Leviticus 7:1-10

1 Dit zijn de voorschriften voor het hersteloffer: Het is een allerheiligst offer. 2 De dieren voor het hersteloffer moeten worden geslacht op dezelfde plaats als de dieren voor het brandoffer. Het bloed giet de priester tegen de zijkanten van het altaar. 3 Al het vet moet worden geofferd: het vet van de staart en al het vet van de buikholte, 4 de beide nieren met het niervet bij de lendenspieren, en de kleinste lob van de lever, die samen met de nieren moet worden verwijderd. 5 De priester verbrandt dit alles op het altaar als een offergave voor de HEER. Zo is het geschikt als hersteloffer. 6 Alle mannelijke leden van de priesterfamilie mogen ervan eten, op een heilige plaats; het is allerheiligst. 7 Net als bij het reinigingsoffer geldt dat het vlees van het hersteloffer bestemd is voor de priester die met dit offer de verzoeningsrite voltrekt. 8 De priester die voor iemand een brandoffer brengt, krijgt de huid van het dier dat als brandoffer is aangeboden. 9 Een graanoffer dat in de oven wordt gebakken, of in de kookpan of op de bakplaat wordt bereid, is bestemd voor de priester die het opdraagt. 10 Elk ander graanoffer, al dan niet met olie bereid, is bestemd voor alle zonen van Aäron en wordt onder hen verdeeld. (NBV)

Het boek Leviticus maakt deel uit van de Tora. De goddelijke richtlijnen voor de menselijke samenleving. De kern er van zijn de tien woorden die zelfs op stenen tafelen werden geschreven en die zo bijzonder waren dat ze in een kist van acaciahout werden bewaard in het hart van de Tent der Ontmoeting, later in het allerheiligste van de Tempel in Jeruzalem. De Tora wordt een verbond genoemd. Een verbond tussen God en het door God uitverkoren volk. Die Tora zou laten zien wat de menselijke samenleving is waarvoor God de aarde heeft geschapen.

Maar houdt men het verbond? Of wordt het verbond door de mensen verbroken. In die 10 woorden staat dat je niet moet doden, niet moet stelen, niet moet liegen en niet moet willen hebben wat van een ander is. In de Tora staan nog vele andere regels, moderne Joden stellen dat er 163 richtlijnen in de Tora staan waar je je leven op moet baseren. Niet doden, niet stelen, niet liegen zijn heel voor de hand liggende regels maar als we om ons heen kijken dan is het kennelijk ook voor de hand liggend dat mensen zich daar niet aan willen houden. Is dat dan het einden van het verbond? Bij de God van Israël kan dat niet. Die laat nooit varen het werk waarmee die God is begonnen.

Er moet dus een manier zijn om het verbond met de God van Israël weer te herstellen. Daar is het hersteloffer voor. Om het herstel duidelijk te maken eten de priesters het vlees van het brandoffer op. Het is niet meer onrein, dit vlees valt niet meer buiten het verbond, maar dit offer tekent het herstel van het verbond. Delen van wat je hebt is het hart van de Tora, zorgen voor de armen, de weduwen en de wezen en de vreemdelingen en dat delen wordt ook gedaan met God. Het is niet alleen voor de rijken die zich een dier kunnen permitteren maar ook voor de armen die niet meer hebben dan een handvol graan. Samen eten is ook vandaag de dag het recept om de vrede in de samenleving te bevorderen.

Voeg dagen toe aan de dagen van de koning

Psalm 61

1 Voor de koorleider. Bij snarenspel. Van David. 2 Hoor, o God, mijn smeken, sla acht op mijn gebed, 3 van het einde der aarde roep ik u aan, want mijn hart bezwijkt. Breng mij op de rots hoog boven mij, 4 u bent altijd mijn schuilplaats geweest, een toren te sterk voor de vijand. 5 Laat mij altijd wonen in uw tent, veilig verscholen onder uw vleugels, sela 6 u hoort mijn geloften, God, u beloont wie uw naam vereren. 7 Voeg dagen toe aan de dagen van de koning, dat zijn jaren duren van geslacht op geslacht. 8 Wil zijn troon altijd beschermen, God, laten trouw en waarheid over hem waken. 9 Dan zal ik uw naam voor altijd bezingen, en mijn geloften volbrengen, dag na dag. (NBV)

Waarmee zal ik mijn God vergelijken? Het is een vraag die vandaag de dag gemakkelijk als een inleiding tot spotternij opgevat wordt. Maar als je de Psalmen goed leest dan tuimelen de vergelijkingen over God over elkaar heen. Zo ook in de Psalm die we vandaag meezingen, begeleid door snarenspel overigens. Het is een Psalm die uit de bundel David komt en heel misschien gaat het lied ook wel terug op de harpspelende David. De dichter van de Psalm heeft in elk geval een behoorlijk aantal vergelijkingen nodig om God duidelijk te maken waarom hij juist op die God een beroep doet. Die God is immers een schuilplaats, een toren waarop je je terug kunt trekken als je belaagd wordt door vijanden, die God heeft vleugels waaronder je kunt schuilen. Een toren met vleugels? Is dat een beeld van God? Als je de vertaling van de Bijbel letterlijk neemt zoals dat in sommige kringen gevraagd wordt, van kaft tot kaft zelfs, dan is de God van Israël een toren met vleugels. Maar zo lezen wij de Bijbel niet. Voor ons is er een zekere geborgenheid die moet worden uitgedrukt.

En die toren kennen we nog wel. In Barneveld sprong Jan van Schaffelaar van de toren toen zijn vijand dreigde zijn dorpsgenoten te doden omdat ze hem niet konden krijgen, hij had zich teruggetrokken in een toren. En er zijn grote roofvogels die hun jongen opvangen op hun vleugels als die gaan uitvliegen en het vliegen nog niet meester zijn. Dat beeld van die grote vogels die hun jongen op hun vleugels opvangen heeft vanouds diepe indruk gemaakt. Andere vogels beschermen hun jongen met hun vleugels als hun nesten worden aangevallen. Die beschermende en opvangende houding is een houding die je ook aan de God van Israël kunt toeschrijven. Natuurlijk kennen we dat allemaal wel wat minder dichterlijk. Als je een probleem hebt, als je bedreigd wordt, door pesters bijvoorbeeld, dan is het geweldig dat mensen van je houden, dat er mensen zijn die het voor je opnemen. De God van Israël roept in de Bijbelse verhalen altijd mensen op om om hun arm om anderen heen te slaan, om namens die God, in zijn Geest beschermend te zijn voor anderen, voor bedreigden, voor de zwakken, voor mensen in gevaar, voor mensen die worden onderdrukt.

Moeilijker hebben we het met de bede voor de Koning. Als de dagen van een koning verlengd worden van geslacht op geslacht, van generatie op generatie, dan moet zo’n Koning eeuwig leven. Dat kan toch niet bedoeld zijn. Waarom zouden we dat aan God vragen? Dat wordt dus ook niet gevraagd. Het gaat hier niet om een mens die Koning is, maar om een instituut Koning waar aan de verlangens van de God van Israël wordt beantwoord. Daar waken trouw en waarheid. Niet een meneer Trouw of een mevrouw Waarheid, ook niet de gelijknamige kranten zoals we die hebben gekend in en na de Tweede Wereldoorlog, maar de inhoud van het regeren. Wij willen eerlijk geregeerd worden. In trouw aan de geboden van God en in waarheid van politici. De zorg voor de armen moet daarbij dus voorop staan, bescherming van de zwakken. Dan wordt die tent ook duidelijk. In het Hebreeuws wordt gesproken over een eeuwige tent, maar dat klinkt zo raar, dus vragen we maar om altijd te mogen wonen in die Tent. Maar de Bijbel belooft ook dat God zijn tent op aarde zal spannen. Dan is er geen angst en bedreiging meer, dan zijn alle tranen gedroogd. Het is er de hoogste tijd voor, tijd om de wereld daarvoor klaar te maken. Daar mogen we elke dag aan werken, ook vandaag weer.

Het vlees is bestemd voor de priester

Leviticus 6:17-23

17 De HEER zei tegen Mozes: 18 ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen: “Dit zijn de voorschriften voor het reinigingsoffer: Op de plaats waar de dieren voor het brandoffer geslacht worden, moeten ook de dieren voor het reinigingsoffer worden geslacht, ten overstaan van de HEER; dit offer is allerheiligst. 19 Het vlees is bestemd voor de priester die het reinigingsoffer opdraagt. Het moet op een heilige plaats worden gegeten, binnen de omheining van de ontmoetingstent. 20 Alles waarmee het vlees van het offer in aanraking komt, wordt zelf ook heilig: het valt de HEER toe. Als het bloed ervan op iemands kleren spat, moeten die op een heilige plaats worden gewassen. 21 Het aardewerk waarin het vlees gekookt is, moet worden stukgebroken, en als het in bronzen of koperen gerei is gekookt moet dat worden geschuurd en met water schoongespoeld. 22 Alle mannelijke leden van de priesterfamilie mogen van het reinigingsoffer eten; het is allerheiligst. 23 Maar reinigingsoffers waarvan het bloed naar de ontmoetingstent is gebracht om te worden gebruikt voor de verzoeningsrite in het heiligdom zelf, mogen niet gegeten worden; ze moeten worden verbrand.(NBV)

Door het niet volgen van de richtlijnen die door God zijn gegeven voor een menselijke samenleving is er als het ware een smet gekomen op het verbond dat God met zijn volk had gesloten. Reiniging is dan geboden, je moet de verhouding die in het verbond is besloten weer goed maken. De schending van het verdrag moet worden weggenomen. Die schending is niet door God veroorzaakt, God laat immers nooit los wat zijn hand is begonnen. Maar het erkennen van de schending door het brengen van een offer is wel de manier waarop de schender, de zondaar genoemd, de smet kan wegnemen.

Nu worden de offers bij de Tempel gewoonlijk voor een groot deel verbrand om God via de geur van het offer te laten weten nog steeds volgens de goddelijke richtlijnen te leven. Maar bij het wegnemen van een smet, bij de reiniging, speelt God niet de eerste rol. God hoeft de smet niet weg te poetsen. Nu staan er bij een offer Priesters tussen God en de mensen. De Priesters krijgen dan ook een bijzondere rol in het reinigingsoffer. Ze moeten het opeten, ze eten als het ware de smet op het verbond op zodat de smet voor altijd weg is en het delen van de maaltijd weer het centrum wordt van het verbond.

Dat delen is niet met gelijkgestemden, niet met de burgers van de eigen stand. De maaltijd die voor alle gelovigen is voorgeschreven is een maaltijd met de familie, de meiden en de knechten, de slaven en slavinnen, de armen uit het dorp en de vreemdelingen die daar wonen. De maaltijd van de Priesters staat daar boven, die maaltijd zorgt er voor dat de gelovigen de eigen voorgeschreven maaltijd weer kunnen houden. En een gezamenlijke maaltijd brengt vrede. Wij houden mensen graag gescheiden, op grond van geloof, op grond van afkomst, op grond seksuele geaardheid, op grond van de rijkdom of armoede. Iedereen kan zoiets wel verzinnen. De Bijbel doorbreekt die scheidingslijnen. De belangrijkste scheidingslijn, die tussen God en mensen wordt hier door de Priesters doorbroken. Dan is de verbinding tussen God en de gelovigen weer hersteld. Samen eten dus.

Als een geurige gave

Leviticus 6:12-16

12 De HEER zei tegen Mozes: 13 ‘Dit is de offergave die Aäron en zijn opvolgers vanaf de dag dat ze tot priester gezalfd zijn dagelijks aan de HEER moeten aanbieden: een graanoffer bestaande uit een tiende efa tarwebloem, de helft ‘s ochtends en de helft ‘s avonds. 14 Nadat de bloem met olijfolie is vermengd, moeten er op de bakplaat broden van worden gebakken. Die broden moeten in stukken worden gebroken en als graanoffer worden aangeboden, als een geurige gave die de HEER behaagt. 15 Alle nakomelingen van Aäron die hem opvolgen, moeten dit offer brengen. Het is voor altijd bestemd voor de HEER; het moet volledig worden verbrand. 16 Elk graanoffer dat een priester brengt, moet in zijn geheel geofferd worden, er mag niet van worden gegeten.’ (NBV)

We kijken naar het oude Israël graag als naar een primitieve samenleving. Zeker van een groep voortvluchtigen slaven in een woestijn, trekkend van oase naar oase kan toch moeilijk een samenhangend stel regels voor de gemeenschap worden verwacht. Misschien is dat ook wel de reden dat van dat samenhangend stel regels wordt gezegd dat die rechtstreeks van God afkomstig zijn. Een God overstijgt immers de menselijke omstandigheden en de God van Israël had de zorg voor zijn volk op zich genomen. Wat Mozes van God had gekregen was dus meer dan die 10 leefregels die op stenen platen stonden geschreven.

Het gedeelte dat we vandaag lezen uit het boek Leviticus leest daarom als een uitroepteken voor de zorg die God voor zijn volk op zich heeft genomen. We hebben al stukken uit dat boek gelezen en we weten dan dat Priesters geen eigen land hadden. Hun zorg was alleen en bij uitsluiting van alles gericht op de band tussen God en zijn volk. Zij waren verantwoordelijk voor het goed offeren. Zij waren er verantwoordelijk voor dat het offervuur op het altaar dag en nacht bleef branden. Zij maakten in de ochtend het altaar weer gereed voor de offers van de komende dag. Hoe komen ze dan aan het graan om zelf God te offeren? Dat kregen ze van de gelovigen.

Van een graanoffer dat door de gewone Israëliet werd gebracht mocht maar een deel worden verbrand. De rest was voor de Priester. En was de Priester er nu op uit om zo veel mogelijk graan te krijgen zodat hij van de verkoop alsnog rijk zou kunnen worden? Misschien wel maar een Priester moest wel aan God laten weten ook van zijn bezit te willen delen. Daar was het offer van de Priester voor bestemd. Alles mocht dan verbrand worden. Ook wat de Priester had verzameld was hem immers uit de hand van God toegevallen. Priesters zijn als het er op aan komt ook maar gewone gelovigen. Daarom geld het gebod om te delen met de armen niet alleen voor bestuurders en priesters in de kerken maar voor iedereen die de weg van de God van Israël wil volgen.

Angst ken ik niet

Psalm 56

1 Voor de koorleider. Op de wijs van Een roerloze duif in de verte. Van David, een stil gebed, toen de Filistijnen hem in Gat hadden gegrepen. 2 Wees mij genadig, God, want ze bedreigen mij, de hele dag bestoken en bestrijden ze mij. 3 Mijn tegenstanders bedreigen mij, heel de dag, en bestrijden mij vanuit hun hoge vesting. 4 In mijn bangste uur vertrouw ik op u. 5 Op God, wiens woord ik prijs, op God vertrouw ik, angst ken ik niet, wat kan een sterveling mij aandoen? 6 Hun woorden krenken mij de hele dag, tegen mij zijn hun boze plannen gericht. 7 Ze wachten hun kans af en bespieden mijn gangen, loerend op mijn leven. 8 Gaan zij hun straf ontlopen? Toon uw toorn, God, en sla dat volk neer! 9 Mijn omzwervingen hebt u opgetekend, vang mijn tranen op in uw kruik. Staat het niet alles in uw boek? 10 In het uur dat ik u aanroep wijken mijn vijanden, want dit weet ik: God staat mij ter zijde.11 Op God, wiens woord ik prijs, op de HEER, wiens woord ik prijs, 12 op God vertrouw ik, angst ken ik niet, wat kan een mens mij aandoen? 13 Aan u, God, heb ik geloften gedaan, met dankoffers wil ik u betalen, 14 u hebt mijn leven aan de dood ontrukt, mijn voet voor struikelen behoed. Nu kan ik wandelen onder Gods hoede in het licht van het leven. (NBV)

Vandaag zingen we met de kerk een romantisch lied mee. Tenminste een melodie ontleend aan een lied dat een romantisch klinkende melodie had “Een roerloze duif in de verte”. Er zijn mensen die doen dan net of ze die melodie kennen, er wel eens over gelezen hebben, of zelfs weten waar dat lied over die roerloze duif over ging. Mensen die dat vertellen zijn grootsprekers en leugenaars. We weten van de herkomst van de Psalmen weinig tot niks. We weten zeker niks van melodieën. De aanwijzingen die er boven staan zijn verwijzingen naar andere zangbundels. Zo was er een bundel die “David” heette. Of de Psalmen die in die bundel hebben gestaan ook door Koning David gedicht zijn is allerminst zeker. Alleen van de Psalmen waarboven een verwijzing staat naar een gebeurtenis die we ook elders in de Bijbel terugvinden wordt aangenomen dat ze echt van David zouden kunnen zijn, maar zeker is dat niet. Het is ook niet zo belangrijk.

Psalmen zijn liederen waarin de grootheid van God bezongen wordt en die iets laten horen van de manier waarop God ook met ons zou willen omgaan. En voor ons is het allerbelangrijkste dat de God van Israël ook in onze dagen voor ons een grote betekenis heeft. De Psalm die we vandaag meezingen gaat over gevangenschap en bevrijding. Het roept in herinnering een verhaal over David die met zijn mannen toevlucht had gezocht bij de koning van Gad en daar uiteindelijk gevangen genomen werd. Maar de Psalm dankt God voor de bevrijding. Dat roept vragen op. Hoe kan het dat een benauwde en benarde situatie doorstaan wordt met het gevoel bevrijd te zijn. In het oude liedboek voor de kerken staat ook een lied dat over een dergelijke voor ons herkenbare situatie gaat. Het is van de dichteres Jaqueline E. van der Waals. Een dichteres uit het begin van de vorige eeuw. Ze schreef het lied “Wat de toekomst brengen moge, mij geleid des Heren hand” Gemakkelijk te zingen als het goed gaat. Maar het werd gedicht op de dag dat ze te horen had gekregen dat ze leed aan ongeneeslijke kanker.

In dat gedicht ligt de vraag verscholen door wie we ons laten regeren, door ziekte, door dood, of door de liefde die de dood overstijgt? Het antwoord ligt in de vraag. De dood, de gevangenschap, de tegenslagen regeren ons niet. De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer verzette zich van begin af tegen de nazi’s en hij bestempelde hen als heidenen. Hij belandde daardoor uiteindelijk in het concentratiekamp. Maar vlak voor hij vermoord zou worden dichtte hij een lied dat als Lied 511 in het Nieuwe Liedboek voor de Kerken staat: “Door goede machten trouw en stil omgeven, behoed getroost, zo wonderlijk en klaar” Ook hij weigerde zich door angst voor de dood en angst voor de moordenaars te laten regeren. Alleen de liefde voor de naaste, voor de minste telde, dat was immers de liefde van en voor God. In onze crisistijd zullen we van die bevrijding moeten gaan leven. Niet de economie regeert ons, niet de wetten van winst en profijt, maar de liefde van God regeert ons. Voor gelovigen geldt dat ze van delen rijker worden, dat wordt juist in deze tijd van ons gevraagd en daar mogen we dankbaar voor zijn, elke dag opnieuw, ook vandaag.

Hebben jullie hier iets te eten

Lucas 24:36-53

36 Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie.’ 37 Verbijsterd en door angst overmand, meenden ze een geestverschijning te zien. 38 Maar hij zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo ontzet en waarom zijn jullie ten prooi aan twijfel? 39 Kijk naar mijn handen en voeten, ik ben het zelf! Raak me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik heb.’ 40 Daarna toonde hij hun zijn handen en zijn voeten. 41 Omdat ze het van vreugde nog niet konden geloven en stomverbaasd waren, vroeg hij hun: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’42 Ze gaven hem een stuk geroosterde vis. 43 Hij nam het aan en at het voor hun ogen op. 44 Hij zei tegen hen: ‘Toen ik nog bij jullie was, heb ik tegen jullie gezegd dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over mij geschreven staat in vervulling moest gaan.’ 45 Daarop maakte hij hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften. 46 Hij zei tegen hen: ‘Er staat geschreven dat de messias zal lijden en sterven, maar dat hij op de derde dag zal opstaan uit de dood, 47-48 en dat in zijn naam alle volken opgeroepen zullen worden om tot inkeer te komen, opdat hun zonden worden vergeven. Jullie zullen hiervan getuigenis afleggen, te beginnen in Jeruzalem. 49 Ik zal ervoor zorgen dat de belofte van mijn Vader aan jullie wordt ingelost. Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed.’ 50 Hij nam hen mee de stad uit, tot bij Betanië. Daar hief hij zijn handen op en zegende hen. 51 Terwijl hij hen zegende, ging hij van hen heen en werd opgenomen in de hemel. 52 Ze brachten hem hulde en keerden in grote vreugde terug naar Jeruzalem, 53 waar ze voortdurend in de tempel waren en God loofden. (NBV)

Het is duidelijk dat Jezus van Nazareth een andere weg kiest dan de twee die van Jeruzalem naar Emmaüs zijn gegaan. In elk geval niet de weg van de militaire opstand. Wie immers het zwaard opnemen zullen door het zwaard vergaan. Maar als de twee er blijk van geven hun bezit en voedsel te willen delen met de vreemdeling dan neemt Jezus van Nazareth de uitnodiging aan. En bij het breken van het brood en het uitspreken van de zegening herkennen de twee de opgestane Heer. Het lege graf was niet genoeg om tot geloof in de opgestane bevrijder te komen, daarvoor is zelfs een ontmoeting rond het Oude Testament niet genoeg, pas in de gebaren van breken en delen, gezegend zodat er goeds van uit gaat, wordt de Messias, de Christus herkent. En dan gaat de weg terug naar Jeruzalem, nu niet naar de Tempel of naar het graf maar naar de gemeenschap, want hen moet de bevrijding, de opstanding, verkondigd worden. Er is een andere weg ontdekt dan de weg van opstand en geweld.

De volgelingen van Jezus van Nazareth, de elf die het dichtst bij hem waren geweest waren er al over in gesprek. Petrus was zelf gaan kijken naar het lege graf nadat de vrouwen over het ontbreken van het lijk van Jezus van Nazareth hadden verteld. Hij had daar Jezus van Nazareth zelf ontmoet. En in dit verhaal en het verhaal van twee uit Emmaüs zullen ook de anderen Jezus van Nazareth als opgestane Messias ontmoeten. Die Messias begroet hen met het Hebreeuwse Sjaloom, vrede zij met jullie, de vrede die zo tegengesteld is aan de vrede van het Romeinse Rijk, de Pax Romana. Het lijkt een geestverschijning en iedereen is danig van slag, maar Jezus van Nazareth is tastbaar en voelbaar aanwezig. Opnieuw wordt er gegeten, nu de vis, voor de vissers uit Galilea het dagelijks voedsel, het dagelijks brood. Die werkelijke opstanding van Jezus van Nazareth blijft door de eeuwen heen een moeilijk te begrijpen verhaal. Maar het is geen spook dat aanbeden en beleden wordt. Het is de concrete mens die door de liefde van God ook na de kruisiging doorleeft en daardoor juist door ieder van ons kan worden nagevolgd zonder angst voor het lijden. De wonden aan handen en voeten hoeven ons niet af te schrikken, ze hebben ook geen magische betekenis, de kruisiging is geen inwijdingsrite van een geheim genootschap geweest.

Het lijden van Jezus van Nazareth is even reëel als het lijden van Joden in de concentratiekampen van de Nazi’s en zijn opstanding is even werkelijk als de opstand van al die mensen die in de geschiedenis in opstand zijn gekomen tegen het lijden en het onrecht dat de zwaksten werd aangedaan. De ontmoeting met Jezus van Nazareth is het concreet de hand leggen op de tastbare bewijzen van onderdrukking, honger, marteling en geweld en dan het voedsel te delen dat we hebben met de lijdenden. Dat is de navolging van de opgestane Heer. Daarom noemen we Jezus van Nazareth de Heer van de wereld aan wie alle macht gegeven is. Geen andere Heer kan ons tegenhouden de verdrukten te bevrijden. Ook vandaag niet, daarom ook vandaag de roep om eerlijke handelsverhoudingen, om steun voor vluchtelingen, om vrede in al de landen met oorlog en geweld, om een vreedzame oplossing voor Syrië en om een samenleving in ons eigen land waar iedereen ongeacht sekse, geloof of afkomst aan mee mag doen als gelijkwaardige en volwaardige mensen. Daar mogen we ook deze week weer aan werken.

Waar loopt u toch over te praten?

Lucas 24:13-35

13 Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar een dorp dat Emmaüs heet en zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt. 14 Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen. 15 Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, 16 maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden. 17 Hij vroeg hun: ‘Waar loopt u toch over te praten?’ Daarop bleven ze somber gestemd staan. 18 Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ 19 Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. 20 Onze hogepriesters en leiders hebben hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. 21 Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. 22 Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, 23 vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen zeggen dat er engelen aan hen waren verschenen. De engelen zeiden dat hij leeft. 24 Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’ 25 Toen zei hij tegen hen: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? 26 Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ 27 Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten. 28 Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. 29 Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’ Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. 30 Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. 31 Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. 32 Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ 33 Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, 34 die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen!’ 35 De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood. (NBV)

Je moet wel een vreemdeling zijn om niet te weten waar mannen uit Jeruzalem het over zouden kunnen hebben. En aangezien rond het Pesachfeest veel van de Joden van buiten Israël de gelegenheid te baat namen om naar de Tempel in Jeruzalem te reizen, daar te offeren en in Jeruzalem het voorgeschreven Pesachmaal te houden zou die vreemdeling wel eens de enige vreemdeling kunnen zijn die van niets weet en die alles ontgaan is. Ook vandaag de dag gaan pelgrims naar Jeruzalem zonder iets te merken van de spanningen tussen Israël en Palestina, zonder zelfs de bezetting van Oost-Jeruzalem op te merken als een echte bezetting door een vreemde mogendheid. De twee mannen zijn op weg naar Emmaüs. Dat is geen onschuldige plaatsnaam in het verhaal. Als Emmaüsgangers zijn Kleopas en zijn vriend bekend geworden maar de betekenis van Emmaüs is uit onze manier van vertellen verdwenen. En dat is jammer want het suggereert voor lezers uit de tijd dat Lucas dit heeft opgeschreven, zo vlak na de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem, een keuze voor geweld.

In het jaar 68 sloeg Vespasianus, Romeins veldheer en later keizer, in Emmaüs een groot legerkamp op van waaruit hij de aanval op Jeruzalem zou organiseren, de aanval waarbij uiteindelijk de Tempel verwoest zou worden. Emmaüs was een strategisch belangrijke plek. In het eerste boek van de Makkabeeën vervult Emmaüs een vooraanstaande rol in de strijd van Israël tegen de Hellenistische overheersing. Dit boek is wel niet opgenomen in de boeken van de Bijbel maar als zogenaamd apocrief boek is het goed om gelezen te worden. De keus om naar Emmaüs te gaan lijkt daarom een keus voor de militaire strijd tegen het Romeinse Rijk. Na de dood van Jezus van Nazareth zouden er vele opstanden uitbreken. Uiteindelijk zouden ze uitlopen op de verwoesting van de Tempel en de verspreiding van de bevolking van Judea en Galilea over heel het Romeinse Rijk. Tegen die achtergrond moeten we het gesprek lezen dat op de weg naar Emaüs gevoerd wordt. Lucas gebruikt hier in het Grieks een woord dat wij later zouden vertalen met preken maar dat hier vertaald is met vertellen.

Ze vertellen aan Jezus van Nazareth, de vreemdeling die met hen is op komen lopen, dan wat er gebeurd is. Hoe heel het volk hem beschouwde als een machtig en groot profeet. En de uitdrukking “heel het volk” staat hier in het verhaal van Lucas voor de twaalfde en laatste maal. Het verhaal is nu rond, van heel het volk dat beschreven moest worden is het nu heel het volk geworden dat Jezus van Nazareth als profeet erkend heeft. Maar het einde is eigenlijk alleen verwarring. Engelen die zeggen dat hij leeft, een leeg graf, vrouwen die zich daarover opwinden, wat moeten ze er mee. En dan begint de vreemdeling te spreken, of preken misschien. Wat hij precies gezegd heeft staat er niet. Het gaat over Mozes en de Profeten, de Hebreeuwse Bijbel, wat wij het Oude Testament noemen. Daar gaat het niet meer om een lokale bevrijder zoals in het boek van de Rechters staan, maar daar gaat het over alle volken die zich naar Jeruzalem keren, daar gaat het over de hele bewoonde wereld. Zo zullen volgens Paulus de eerste gemeenten naar Jezus van Nazareth kijken, voor hen is hij de Christus, de Messias geworden die de hele wereld bevrijden zal. Zo leeft hij en zo leeft hij voort. Zo mogen wij hem navolgen, ook vandaag weer.

Die vonden het maar kletspraat

Lucas 24:1-12

1 Maar op de eerste dag van de week gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf met de geurige olie die ze bereid hadden. 2 Bij het graf aangekomen, zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold, 3 en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet. 4 Hierdoor raakten ze helemaal van streek. Plotseling stonden er twee mannen in stralende gewaden bij hen. 5 Ze werden door schrik bevangen en sloegen de handen voor hun ogen. De mannen zeiden tegen hen: ‘Waarom zoekt u de levende onder de doden? 6 Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt. Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was: 7 de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.’ 8 Toen herinnerden ze zich zijn woorden. 9 Ze keerden terug van het graf en gingen aan de elf en aan alle anderen vertellen wat er was gebeurd. 10 De vrouwen die het graf bezochten, waren Maria uit Magdala, Johanna, Maria de moeder van Jakobus, en nog enkele andere vrouwen die hen vergezelden. Ze vertelden de apostelen wat er was gebeurd, 11 maar die vonden het maar kletspraat en geloofden hen niet. 12 Petrus echter stond op en rende naar het graf. Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen. Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was. (NBV)

Na de dood van Jezus van Nazareth zijn zijn volgelingen nergens meer. Een lid van het Sanhedrin, de religieuze raad die hem had veroordeeld, had zijn begrafenis verzorgd en alleen de vrouwen die met hem meegereisd waren vanuit Galilea waren voor hem blijven zorgen. Nog voor de Sabbath, de voorgeschreven rustdag, hadden ze gezorgd voor geurige olie en balsem om het lichaam te verzorgen voor de grafrust. Zij waren het dan ook die op de eerste dag van de week, bij het ochtendgloren, naar het graf toegingen. De steen die de rotsspelonk, waarin het graf was uitgehouwen, had afgesloten was echter al weggerold en het lichaam van Jezus van Nazareth was daar niet te vinden. Dat was even schrikken. Er waren echter mensen die het door hadden, de levende is niet bij de doden, als je zelfs na de dood nog voor iemand blijft zorgen dan is die iemand niet dood maar die leeft.Zo had Jezus van Nazareth er zelf ook over gesproken. Hij zou gekruisigd moeten worden maar op de derde dag weer opstaan. De dood door de doden, de mensen die kiezen voor de dood om hun macht uit te oefenen of te behouden, is voor de mensen die kiezen voor het leven niet het einde.

Na die ontdekking komen de volgelingen van Jezus van Nazareth pas weer in beeld. Al die tijd waren ze afwezig maar nu krijgen ze de boodschap te horen, de herhaling van wat Jezus van Nazareth had gezegd en dat het was gebeurt, het graf was leeg. Nu krijgen de vrouwen ook een naam, Maria uit Magdala, Johanna, Maria de moeder van Jakobus die als eersten vertelden, maar er waren nog meer vrouwen bij geweest. Die vertelden aan de door Jezus van Nazareth zelf aangestelde zendelingen, in het Grieks Apostelen, wat ze hadden meegemaakt. Die Apostelen vonden het maar kletspraat. De opstanding uit de doden is ongelofelijk, ook vandaag de dag nog. We kunnen er ons geen voorstelling van maken. Geen andere ook dan een leeg graf met de windsels opgevouwen op de bank waarop de lijken werden neergelegd. Lucas vertelt dan ook niet over de opstanding zelf maar wat mensen hebben meegemaakt op die eerste dag van de week. Alleen Petrus ging zelf kijken wat er gebeurd was en ook hij zag niet anders dan een leeg graf met de linnen doeken en hij was vol verwondering.

Het heeft ook voor ons dan ook niet veel zin verder te speculeren over wat er allemaal wel niet gebeurd zou kunnen zijn. De levende is niet onder de doden en het heeft niet zoveel zin om je met de doden bezig te houden. Kennelijk is de Liefde van God zo sterk dat die het zelfs door de dood heen uit kan houden. Dat is natuurlijk een geweldige ontdekking. In onze wereld wordt de Liefde als een van de zachte krachten beschouwd. De Liefde zou uitlopen op de dood als je geen geweld gebruikt. In het verhaal van de Bijbel, en het wordt ons vier maal verteld, loopt geweld uit op de dood en loopt de Liefde uit op het leven. Dat was de betekenis van het Pesach verhaal toen het volk Israël uit trok het land van de dood, het is de betekenis van Pasen toen de dood van Jezus van Nazareth niet het einde van het verhaal bleek te zijn maar het begin van nieuw leven. Pasen is een lentefeest en het nieuwe leven dat zonder geweld begint na de doodse winter helpt ons begrijpen wat het is de Liefde vol te houden ook al moet dat door de dood heen. We mogen dat vandaag vieren en er de rest van het jaar van leven.