Zij die zien, zullen blind worden.

Johannes 9:35-41

35 Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ 36 ‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in Hem geloven,’ zei hij. 37 ‘U kijkt naar Hem en u spreekt met Hem,’ zei Jezus. 38 Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij wierp zich voor Jezus neer. 39 Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’ 40 Een paar farizeeën die bij Hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ 41 ‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.

Jezus van Nazareth laat in dit verhaal zien dat als je als mens, als Mensenzoon, een hand uitsteekt en iemand weer een eigen plaats geeft je niet meer over schuld en boete hoeft te praten maar de liefde, God dus, alle eer kunt geven. Pas door onvoorwaardelijke liefde kunnen mensen mee gaan doen en worden mensen bevrijd van de ellende. Bazen moeten dan dienaren worden, dat is soms moeilijk. Zelfs voor hulpverleners is dat moeilijk. We zijn allemaal geneigd oordelen te vellen over mensen. Als de een wat overkomt en de ander niet dan moet er toch een oorzaak zijn die ligt in degene die iets overkomt.

Maar de eerste zonde die in de Bijbel beschreven staat is het gelijk willen zijn aan God, kennis hebben van wat goed en wat kwaad is, een oordeel kunnen vellen zoals God dat kan doen. Mensen kunnen dat niet, een oordeel over een ander vellen, in elk geval niet zonder door de ogen van God te kunnen kijken en sinds de opstanding uit de doden geloven we dat Jezus van Nazareth dat wel kon. Daarom kon hij tegen de Farizeeën zeggen dat ze zonder zonden zouden zijn als ze blind waren, want dan konden de grote daden van God in hen zichtbaar worden. Nu zien we alleen de daden van mensen.

Die daden zijn het die ons altijd weer brengen tot een oordeel over anderen want we zijn natuurlijk geen haar beter dan die Farizeeën. Gelukkig kunnen we in navolging van Jezus van Nazareth ook laten zien waar de God van Israël toe in staat is. Er zijn niet voor niets duizenden vrijwilligers ook vanuit de kerken die de armen en zwakken, ook de kinderen, in onze samenleving een hand toesteken. Misschien moeten er wat meer mensen bereid zijn daar ook stem aan te geven. We zijn toch net als de Mensenzoon, mensenkinderen, en het gaat de God van Israël  om: mensenkinderen.

Wat heeft Hij met je gedaan?

Johannes 9:24-34

24 Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,’ zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’ 25 ‘Of Hij een zondaar is weet ik niet,’ zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ 26 Ze drongen aan: ‘Wat heeft Hij met je gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?’ 27 ‘Dat heb ik u toch al verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van Hem worden?’ 28 Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van Hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. 29 Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar Hij vandaan komt.’ 30 De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar Hij vandaan komt, terwijl Hij mijn ogen geopend heeft. 31 We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. 32 Dat iemand de ogen opent van een man die blind geboren is – dat is nog nooit vertoond! 33 Als die man niet van God kwam, zou Hij dit toch niet hebben kunnen doen?’ 34 Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg.(NBV21)

Als je eenmaal de baas bent is het pijnlijk mensen te ontmoeten die het schijnbaar, of blijkbaar, beter weten dan jij. In het verhaal dat we dezer dagen lezen uit het Evangelie van Johannes horen we dat ook weer terug. De mensen die de baas waren in de synagogen konden het niet hebben dat er een Jezus van Nazareth was die het zondige karakter van een blinde bedelaar ging ontkennen en de man weer in staat stelde een plaats in de gemeenschap in te nemen. Iemand die langs de kant van de weg zit een nieuwe plaats geven in de samenleving. Dat is gevaarlijk voor de beheersers van de bestaande orde. Zij willen zelf alles en iedereen controleren. Mensen die vluchtelingen en vreemdelingen helpen die tussen wal en schip gevallen zijn en geen papieren hebben krijgen het verwijt illegalen te helpen.

Geen mens is ooit illegaal. Aan ieder mens is door God het leven gegeven en ieder mens heeft recht op leven. Maar de leerlingen en volgelingen van Jezus van Nazareth hebben de plicht om die medemensen te helpen. Dat is geloven. In het verhaal dat we vandaag lezen staat dat tegenover het volgen van de regels die de bestaande orde in stand houden. De religieuze autoriteiten uit de dagen van Jezus hadden de leer van Mozes als het ware omgebouwd tot een serie wetten die de verhoudingen in de samenleving vast legden. En in eens gingen mensen zien dat er ook andere verhoudingen mogelijk waren.

De verdeling tussen armen en rijken is geen natuurlijk gegeven maar iets wat de rijken hebben gemaakt om rijk te blijven en nog rijker te worden. Daarom roept dit verhaal op dat als armen, zieken en zwakken immers niet zondig zijn, niet zelf schuld hebben aan hun ellendige situatie, dan moet je wat aan hun situatie doen. Als ze er zelf schuld aan hebben kun je ze rustig in hun ellendige situatie laten zitten, ze hebben er immers om gevraagd. Als arme mensen zelf schuld hebben aan de armoede moet je ze straffen, je zet ze op een lijst van mogelijke fraudeurs en legt elke handeling uit als een misdrijf. Jezus gaat daar tegen in en laat de armen de armoede bestrijden. Laten we volgers worden van Jezus, vandaag al.

 

Nu kan ik zien.

Johannes 9:13-23

13 Toen namen ze de man die blind geweest was mee naar de farizeeën. 14 De dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbat. 15 Ook de farizeeën vroegen hoe het kwam dat hij kon zien. En weer vertelde hij: ‘Hij heeft wat modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en nu kan ik zien.’ 16 Sommige farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want Hij houdt zich niet aan de sabbat,’ maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke tekenen kunnen verrichten?’ Er ontstond verdeeldheid. 17 Daarop vroegen ze aan de blinde: ‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers jouw ogen die Hij geopend heeft.’ ‘Hij is een profeet,’ was zijn antwoord.18 Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind geweest was en nu kon zien. Ze riepen zijn ouders 19 en vroegen hun: ‘Is dat uw zoon die blind geboren zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’ 20 ‘Dit is onze zoon,’ zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. 21 Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’ 22 Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze iedereen die Jezus als de messias zou erkennen uit de synagoge zouden zetten. 23 Daarom zeiden de ouders dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf moesten vragen.(NBV21)

Volgens de wetten van Mozes moesten de priesters vast stellen of iemand echt genezen was en weer als volwaardig lid van de gemeenschap in de samenleving kon worden opgenomen. Nu is het evangelie van Johannes geschreven na de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem en waren de Priesters dus niet zomaar meer bereikbaar. De plaats van Tempel was echter langzamerhand overgenomen door de Synagogen, daar kwam men bijeen om de leer van Mozes, de Tora, te bestuderen en er de richtlijnen uit te halen voor het leven van alle dag. Ook Jezus was vaak naar de Synagogen geweest om uit de Joodse Bijbel te lezen en te onderwijzen. De beweging van de Farizeeën hield zich daar bij uitstek mee bezig en zij hadden ook de Synagogen gesticht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Jezus vaak in discussie was met de Farizeeën. Juist in die discussies ontdekte men de waarheid en een uitgangspunt van de Farizeeën was dat elke doordachte interpretatie van de Schrift als juist moest worden aangenomen.

Toen echter in de loop van de eerste eeuw de volgelingen van Jezus van Nazareth steeds meer Heidenen in hun beweging opnamen kregen ze te maken met een groeiende weerstand van de Farizeeën. Die immers waren er op uit om het oorspronkelijke geloof zuiver te houden en elke vermenging met het heidendom zou uiteindelijk tot het verdwijnen van dat geloof leiden. De reactie zoals die in dit verhaal is geschilderd is daarom zeer legitiem, maar de discussie leidt af van het oorspronkelijke uitgangspunt. Dat was dat de grote daden van God, dat wat voortgebracht wordt door onuitputtelijke liefde, groot gemaakt en verheerlijkt zouden worden. In het verhaal over de grote daden van God en de onuitputtelijke liefde gaat het om de mensen die weer een toekomst gaan zien, die weer als zelfstandige mensen mee mogen gaan doen aan onze samenleving en niet als bedelaars langs de kant hoeven blijven te zitten.

Twee argumenten worden in de discussie betrokken. Allereerst dat de genezing op de Sabbat had plaatsgevonden. Op die dag mocht je immers niet werken. Maar is het genezen van een medemens werk? Jezus van Nazareth werd er toch niet voor betaald? Voor ons is de zondag gekomen in plaats van de Sabbat, wij vieren op de zondag dat we geen slaaf zijn van de arbeid, van de economie. Daarom willen we dat winkels gesloten blijven, daarom willen we geen zevendaagse arbeidsweek, we leven niet om te werken, maar werken om te leven en op zondag willen we de ruimte om echt te kunnen leven, dat is samen te kunnen zijn met anderen. Het tweede argument dat wordt aangevoerd is de zonde die de oorzaak is van ziekte en handicap. Daarmee zetten gezonden zich graag in een bevoorrechte positie. Maar het antwoord van Jezus is dat in de zieke, in de gehandicapte de grote daden Gods duidelijk kunnen worden. In de liefde die we voor zieken en gehandicapten kunnen opbrengen kunnen ook wij de grote daden van God duidelijk maken. Dit verhaal maakt ons duidelijk dat we daartoe geroepen worden, elke dag opnieuw, ook vandaag weer.

Dat weet ik niet

Johannes 9:1-12

1 In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. 2 Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ 3 ‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. 4 Zolang het dag is, moeten we het werk doen van Hem die Mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. 5 Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht voor de wereld.’ 6 Na deze woorden spuwde Hij op de grond. Met het speeksel maakte Hij wat modder, Hij streek die op de ogen van de blinde 7 en zei tegen hem: ‘Ga u wassen in het badhuis van Siloam.’ (Siloam is in onze taal ‘gezondene’.) De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien. 8 Zijn buren en de mensen die hem kenden als bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?’ 9 De een zei: ‘Ja, die is het,’ en de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op.’ De man zelf zei: ‘Ik ben het echt.’ 10 Toen vroegen ze: ‘Hoe zijn je ogen opengegaan?’ 11 Hij zei: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn ogen en zei: “Ga naar Siloam om u te wassen.” Ik ging erheen, en toen ik me gewassen had kon ik zien.’ 12 Ze vroegen: ‘Waar is die man?’ ‘Dat weet ik niet,’ zei hij. (NBV21)

Vandaag lezen we een verhaal over moederlijke zorg. Want dat is het toch. Het beeld van de moeder die een wond of zere plek van een kind kust en daarmee de pijn geneest kennen we allemaal. Het helpt echt. Of dan het verhaal van de blinde man en het bronnen bad er bij past is natuurlijk maar de vraag. Jezus helpt de man als antwoord op de vraag of de man blind is door de fouten van zijn ouders of door zijn eigen fouten. Een dergelijke discussie kennen wij natuurlijk ook wel. Zijn ze in Afrika arm door de gouden bedden van hun dictators of werken ze gewoon niet hard genoeg. Het antwoord van Jezus is dat de werken van God, het resultaat van de Liefde, in de man duidelijk moeten worden. Wellicht dat het antwoord van ons op die discussie over de armoede in Afrika zou moeten zijn dat aan de armoede in Afrika tenminste duidelijk kan worden hoeveel goede mensen er in het rijke westen wonen.

Want de inzet om de armoede en de honger in verschillende landen te bestrijden wordt toch bepaald door het mede leven dat hier wordt betoond. De blinde bedelaar uit het verhaal van Johannes had misschien niet eens een echte andere keuze dan blinde bedelaar te zijn. Pas toen hij was gewassen zag hij weer in welke wereld hij leefde en werd hij opgenomen in een gemeenschap die hem al die jaren langs de kant van de weg had laten zitten. De persoonlijke inzet van Jezus en zijn eigen handelen hadden hem genezen. Afrika kan het ook niet zonder. Pas als wij bereid zijn onze handelsvoorwaarden te veranderen en Afrika de kans te geven hun eigen producten op een eerlijke manier op de wereldmarkt te brengen zal de armoede in Afrika verminderen. En buiten discussie zou moeten liggen dat de rijke landen van de wereld zorgen voor anti-COVID vaccins voor de bevolkingen van de Afrikaanse landen.

Wie voor een moeder een echt Christelijk cadeau wil gaan kopen gaat ongetwijfeld naar de Wereldwinkel of de Fair Trade winkel. Die ziet daar tal van producten die een aanzet zijn voor een eerlijke handel en opheffing van de armoede. Fair Trade winkels en Wereldwinkels zijn hier vaak nog afhankelijk van vrijwilligers om de prijzen in overeenstemming te houden met wat wij gewend zijn. Die prijzen zouden bij de grenzen niet zo oneerlijk moeten worden beïnvloed. Maar net als moeders die een kusje hebben om pijnlijke wonden te genezen en Jezus van Nazareth die modder maakte om een blinde te genezen, hebben wij onze stem en invloed om de handelsverhoudingen te veranderen. We moesten misschien vandaag onze politieke partijen  toch eens vragen om die eerlijkheid op te brengen. Ze kunnen het opnemen in het nieuwe regeringsprogramma.

Een uitgedroogd land.

Jesaja 32:1-8

1 Een koning zal rechtvaardig regeren en leiders zullen leiden volgens het recht. 2 Ze zullen zijn als een beschutting tegen wind, als een schuilplaats tegen een stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een uitgedroogd land. 3 Ogen zullen niet langer blind zijn, oren luisteren weer aandachtig; 4 de onbezonnen geest verwerft kennis en inzicht, de tong van stotteraars spreekt vloeiend en vlot. 5 Dan wordt een dwaas niet meer edel genoemd, een bedrieger niet langer aanzienlijk. 6 Want een dwaas spreekt dwaas en zijn hart brengt slechtheid voort: hij handelt goddeloos en hij lastert de HEER; wie honger lijdt laat hij onverzadigd, de dorstige geeft hij niets te drinken. 7 Een bedrieger kiest valse middelen, hij beraamt snode plannen en tracht door leugens rond te strooien de verdrukte in het verderf te storten en de zwakke die zijn recht bepleit. 8 Maar een edel mens zint op edele daden, hij zet zich in voor al wat edel is. (NBV21)

Kijk zo zien we dat straks graag. Een koning, of regering, die rechtvaardig regeert en leiders die leiden volgens het recht. Dat zijn de mensen die zich inzetten voor al wat edel is. We zullen moeten afwachten tot het eind van de formatie. We konden bij de verkiezingen zelf de beschutting tegen de wind kiezen, de schuilplaats voor een wolkbreuk, de waterstromen in een dorre streek, de koele schaduw van een rots in een dorstig uitgedroogd land. De profeet Jesaja wordt helemaal lyrisch van dergelijke leiders. Wij moeten maar een beetje nuchter blijven. Het gaat wel om rechtvaardig regeren volgens het recht maar dat is niet het recht zoals het in onze grondwet en bijbehorende wetten staat. Het is het recht van de God van Israël waar de profeet het in het gedeelte van vandaag over heeft.

Dat is de Wet van heb uw naaste lief als uzelf, dat is de Wet waarbij alle mensen gelijkelijk recht wordt gedaan. Waar het volk en haar leiders weer gaan houden van vreemdelingen zoals Jesaja ook heeft geschreven. Waar de weduwe en de wees, de mensen zonder inkomen en bezit, worden beschermd, waar de zieken worden verzorgd en de ouden een plaats krijgen omdat we onze vader en moeder eren. De ogen van de regeerders zullen niet langer blind zijn voor de armen als ze rechtvaardig regeren, ze luisteren weer aandachtig naar het hulpgeroep van de verdrukten en niet alleen naar hen die hun eigenbelang dienen. Dan hoeven we ook zelf niet bang meer te zijn te spreken over wat ons hindert in de samenleving want de onbezonnen geest verwerft kennis en inzicht en de tong van stotteraars spreekt vloeiend en vlot.

En je zult het zien als er rechtvaardige regeerders gekozen zijn. Dan worden de slachtoffers van het Toeslagenmisdrijf nog voor het eind van het jaar gecompenseerd en schadeloos gesteld. Dan kunnen de bedriegers niet meer de snode plannen bedenken die de rentes manipuleren waardoor ze de huiseigenaren kunnen uitbuiten en afpersen. De profeet kent tal van voorbeelden uit de praktijk. Het had in Israël tot de ballingschap van de Koningen en de priesters, de leiders van het volk geleid. Het maakt dat bij ons de zwaksten de crisis moeten betalen en de toegang tot het recht voor de armen wordt gesloten. Gelukkig dat wij zelf ons mogen bezinnen wie we als leiders kiezen, edele mensen hebben we dus nodig. Daar kunnen we zelf ervaring mee opdoen door zelf al te beginnen te zorgen voor de armsten en de minsten. Elke dag kunnen we daar opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Heil zoeken bij paarden

Jesaja 31:1-9

1 Wee hun die naar Egypte gaan om hulp, die hun heil zoeken bij paarden, vertrouwen op een groot aantal wagens en een overmacht aan ruiters. Voor de HEER hebben zij geen oog, de Heilige van Israël zoeken zij niet, 2 terwijl juist Hij wijs is. Hij brengt onheil en neemt zijn woord niet terug. Hij keert zich tegen dat verdorven volk en tegen hun verderfelijke helpers. 3 De Egyptenaren zijn mensen, geen goden, hun paarden zijn vlees, geen geest. Strekt de HEER zijn hand uit, dan struikelt de helper en valt degene die hulp zocht, en samen gaan ze te gronde. 4 Dit zegt de HEER tegen mij: Zoals leeuw en welp grommend bij hun prooi staan – al komen de herders te hoop gelopen, zij storen zich niet aan hun geschreeuw en gaan niet voor het rumoer op de vlucht –, zo komt de HEER van de hemelse machten om op de hellingen van de Sion te strijden. 5 Zoals een vogel boven zijn nest vliegt, zo waakt de HEER van de hemelse machten over Jeruzalem, Hij waakt en Hij redt, Hij beschermt en bevrijdt. 6 Kinderen van Israël, keer terug naar Hem van wie jullie zo ver zijn afgedwaald. 7 Op die dag zul je de goden verwerpen die je zondige handen vormden van je goud en zilver. 8 Dan wordt Assyrië geveld, maar niet door het zwaard van een mens; het wordt verslonden, maar niet door een mensenzwaard. Assyrië zal voor het zwaard op de vlucht gaan en zijn jongemannen zullen dwangarbeid verrichten. 9 Verlamd van angst verliest de rots zijn kracht, ontzet laten zijn aanvoerders hun vaandel achter – zo spreekt de HEER, wiens vuur brandt in Sion, wiens oven laait in Jeruzalem. (NBV21)

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog vertrouwt ook ons land op sterke bondgenootschappen en zware wapens. Ook in ons land liggen de massavernietigingswapens opgeslagen. Andere landen wordt het bezit van dat soort wapens nog wel eens verweten, het is zelfs een reden om ze aan te vallen, maar in ons kleine vreedzame land mogen ze rustig opgeslagen worden tot ze nodig zijn. De profeten uit de Bijbel verwerpen een dergelijke politiek. In de dagen van de profeet Jesaja was het de wereldmacht Egypte waar steun werd gezocht tegen de andere wereldmacht Assyrië. Je hoeft de twee namen maar te verruilen voor Amerika en Rusland of je herkent de geschiedenis uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Pas heel langzaam is het besef gegroeid dat recht voor alle volken pas recht is als het ook door alle volken gedragen wordt en dat het geweldloos afdwingen van dat recht ver de voorkeur verdient boven het toepassen van geweld, zeker boven het toepassen van die massavernietigingswapens. Voor dat recht namens alle volken hebben we de Verenigde Naties.

De profeet Jesaja zet het vertrouwen op bondgenootschappen met wereldmachten als Egypte tegenover het vertrouwen op de God van Israël. Die God is niet een zelfgemaakte god van zilver en goud. Dit is een levende God die het volk al eerder bevrijdt heeft van de slavernij in Egypte. Centraal in de boodschap staat het “Vreest Niet”, en een volk waarvan het leger geen enkele vrees kent jaagt andere legers een enorme vrees aan. Het sterkste wapen in het Midden Oosten is de zelfmoordterrorist. Vertrouwend op Allah kent de strijder geen enkele vorm van angst, zelfs de eigen dood jaagt geen angst meer aan en kan dan als wapen worden gebruikt. Voor de profeet Jesaja gaat het er om dat Israël weer in staat zal zijn om de wereldmacht Assyrië angst aan te jagen. Dat bondgenootschap met Egypte jaagt in elk geval geen angst aan. Ook Assyrië zal in staat blijken dergelijke bondgenootschappen te sluiten en het ene is niet beter of slechter dan het andere.

Opvallend is de afkeer die de profeet heeft van de strijdwagens, de paarden en de ruiters van Egypte. Kennelijk hebben die Egyptische doorgewinterde militairen wel angst, maar van de God van Israël hebben trekken ze zich niks aan. Nu worden in de Bijbel ook de profeten Elia en Elisa aangesproken als strijdwagens van Israël. Het was een strijdwagen met paarden die de twee profeten uit elkaar dreef en Elia uit het zicht bracht zodat deze kon worden opgenomen bij de God van Israël. Elisa werd zo aangesproken op zijn sterfbed toen hij de Koning hielp een bedreiging van Israël af te wenden, door de angst van die Koning lukte het overigens niet helemaal. Het zijn dus de profeten van Israël die zich presenteren als de meest krachtige strijdwapens die God het volk ter beschikking heeft gesteld. Hun roep om recht en gerechtigheid, om zorg voor de minsten, de weduwe en de wees, hun roep om terug te keren naar het heb uw naaste lief als uzelf is het sterkste wapen in de strijd tegen een wereldmacht. In onze dagen mogen we dat steeds voor ogen houden, ook als wij een aantal crises te bestrijden hebben. Gelukkig dat we er elke dag weer opnieuw mee mogen beginnen, ook vandaag weer.

Slaan met een stok

Jesaja 30:23-33

23 Dan zal Hij regen geven voor het zaad waarmee je het land hebt ingezaaid. Alles wat het land voortbrengt zal mals en voedzaam zijn. Op die dag zullen je kudden op uitgestrekte weidegronden grazen. 24 De runderen en ezels die het land bewerken, krijgen voer dat verrijkt is met zuring, nadat het met vork en zeef is gewand. 25 Op de dag van het bloedbad, wanneer de torens vallen, zullen er beken en waterstromen neervloeien van iedere hoge berg en van elke heuvel die zich verheft. 26 Dan is het licht van de maan als het licht van de zon, en het zonlicht wordt verzevenvoudigd, als het licht van zeven dagen tegelijk. Op die dag verbindt de HEER de wond van zijn volk en geneest Hij de striemen die het zijn toegebracht. 27 De HEER zelf komt van ver, in brandende toorn: uit zijn neus stijgt dichte rook omhoog, vervloeking ligt op zijn lippen, zijn tong is als een verterend vuur, 28 zijn adem als een kolkende watervloed die tot de hals reikt. Hij komt de volken opschudden met een bedrieglijke wan, de naties geeft Hij een misleidend bit tussen de kaken. 29 Maar bij jullie zullen liederen klinken, zoals in de nacht van heiliging voor een feest. Jullie zullen verheugd zijn als een pelgrim die op de schalmei speelt, op zijn tocht naar de berg van de HEER, de rots van Israël. 30 Dan zal de HEER zijn machtige stem laten horen en laten zien hoe zijn arm neerkomt, in grimmige toorn: met een verterend vuur, met wolkbreuken, stortbuien en hagelstenen. 31 Zijn stem zal Assyrië verlammen, de HEER zal het slaan met een stok. 32 Elke keer dat de HEER de tuchtigende staf op zijn rug laat neerkomen, zullen de trommels en de lieren klinken. Met een regen van slagen gaat Hij Assyrië te lijf. 33 De offerplaats is sinds lang gereed, klaargemaakt voor de koning, met een vuurhaard diep en ruim, en vuur en hout in overvloed. Als een stroom van zwavel steekt de adem van de HEER hem in brand. (NBV21)

Volgens het boek van de profeet Jesaja houdt de God van Israël zich actief bezig met internationale politiek. Vandaag lezen we daar een passage over die dat meer dan duidelijk maakt. Volken die het arme volkje van Israël denken te kunnen bezetten en uitbuiten zullen zelf te lijden krijgen, uiteindelijk zelf in het vuur verdwijnen waarin de kinderen van Israël aan hun god Moloch werden geofferd. Het is een belofte van steun. Assyrië had in eerste instantie gewonnen. Israël was gestraft juist mede vanwege het offeren van kinderen in het vuur aan Moloch, een afgod. Assyrië had koningen en priesters in ballingschap gevoerd. De belofte het volk van deze onderdrukking te bevrijden is tegelijk een waarschuwing. Het zal duidelijk zijn dat als het vuur voor Moloch bestemd wordt om er Assyriërs in te gooien datzelfde vuur niet meer een zogenaamd heilig offervuur is waar kinderen van Israël in geofferd worden aan een afgod.

Het verhaal van het offer van Izaak was in Israël totaal vergeten. Dat Abraham zijn zoon had gebonden en naar de top van een berg had gebracht om zijn zoon te offeren aan de God van Israël klonk in de dagen van Jesaja niet meer dan normaal, zo deden gelovigen. Dat die God van Israël zelf een offerdier had gestuurd en juist het offeren van kinderen had verboden was een deel van het verhaal dat vergeten was, verdrongen door de mode. Uiteindelijk had die afgoderij Israël verzwakt. Er werd niet meer voor elkaar gezorgd. De minsten bleven onverzorgd, de weduwe en de wees rechteloos. En een volk, een huis, dat tegen zichzelf verdeeld is gaat ten onder. Dat was ook het lot van het volk Israël geworden. Wat moeten wij nu met die oude verhalen? Met die oude belofte van bevrijding en die waarschuwing tegen kinderoffers? Wij zorgen toch goed voor onze kinderen? Wij hebben onderwijs, wij hebben voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse kinderopvang? Maar te veel van onze kinderen groeien dicht.

Het lijkt erop of we ze vetmesten zoals dieren vetgemest worden om geofferd te worden. Het aantal gedragsproblemen onder kinderen neemt toe. De opvang die kinderen geboden wordt betekent dat ze steeds minder tijd doorbrengen met liefhebbende zorgende ouders die hen een voorbeeld zijn in het leven. De goden van winst en profijt, die in onze dagen worden aanbeden, eisen ook hun slachtoffers, eisen dat we werk stellen boven zorg, dat we dus het tegendeel doen van wat de God van Israël van ons vraagt. Mogen we de bankencrisis die we meemaken een straf van God noemen? Niemand heeft een antwoord op die vraag, maar de crisis is begonnen in hart van het rijk van de goden van profijt en winst: de banken en de financiële markten. We moeten dus wellicht een andere weg inslaan. De Weg van de God van Israël, de weg van delen met elkaar en zorgen voor de minsten staat elke dag opnieuw voor ons open, ook vandaag weer. Kies dus de weg die je wil gaan.

Geduld en vertrouwen

Jesaja 30:12-22

12 Daarom – dit zegt de Heilige van Israël: Omdat jullie die woorden hebben verworpen en vertrouwden op geweld en bedrog, 13 zal dit kwaad in jullie doorwerken als een steeds bredere bres in een hoge muur, die dan opeens, in een oogwenk, instort 14 en breekt als de kruik van een pottenbakker die zo meedogenloos wordt verbrijzeld dat er geen scherf meer over is
waarmee vuur uit de haard gehaald of water uit een vat geschept kan worden. 15 Dit zei God, de HEER, de Heilige van Israël: ‘In rust en inkeer ligt jullie redding, in geduld en vertrouwen ligt jullie kracht.’ Maar jullie wilden niet. 16 Jullie zeiden: ‘Nee! Te paard vluchten we weg!’ – Vluchten zúl je! ‘Wij gaan er razendsnel vandoor!’ – Razendsnel word je ingehaald. 17 Duizend zullen er vluchten voor het dreigen van één, voor het dreigen van vijf vluchten jullie allen. Al wat er van jullie rest is als een paal op een bergtop, als een vaandel op een heuvel. 18 En toch wacht de HEER op het ogenblik dat Hij jullie genadig kan zijn; toch zal Hij zich oprichten om zich over jullie te ontfermen. Want de HEER is een God van recht. Gelukkig de mens die op Hem wacht. 19 Volk van Jeruzalem, dat op de Sion woont, je hoeft geen tranen meer te storten. Want Hij zal zich over je ontfermen als je weeklaagt, Hij zal antwoorden zodra Hij je hoort. 20 De Heer zal jullie brood geven in de benauwenis en water in de nood. Hij die jullie onderricht gaf, zal zich niet langer verbergen. Met eigen ogen zul je je leermeester zien, 21 met eigen oren zul je een stem achter je horen zeggen: ‘Dit is de weg die je moet volgen. Hier moet je rechts. Ga daar naar links.’ 22 Dan zullen jullie je met zilver overtrokken beelden en je vergulde godenbeelden als onrein beschouwen. Je zult zeggen: ‘Weg ermee!’ en ze weggooien als een onreine doek. (NBV21)

Als we het hebben over profeten dan hebben we het al snel over onheilsprofeten. Mensen die langs de kant van de weg staan om te vertellen hoe slecht we wel zijn en hoe schandalig we ons gedragen. En als je uitgescholden wordt voor onhandelbaar volk, voor kinderen vol bedrog die niet willen luisteren dan is dat niet zo heel vreemd. Maar volgens dit deel uit het boek van de profeet Jesaja ligt dat ook aan onszelf. Wij horen van die profeten alleen maar de verwijten. Wij horen niet naar het visioen, naar de analyse van de waarheid zoals die oplicht in het licht van de God van Israël. Kijk maar eens naar vers 18. Er zal volgens de profeet een ogenblik komen dat de God van Israël voorbij ziet aan al die slechte dingen van het volk en zich zal ontfermen. Het is een God van recht staat er. Hoezo? Als je fout doet moet je veroordeeld worden! Maar niet bij de God van Israël, recht is voor die God: mensen tot hun recht laten komen. Vandaag lezen we dus een boodschap van hoop uit het boek van de profeet Jesaja. Hoop voor de bevolking van Jeruzalem, een stad die bezet was door vreemde soldaten en waarvan de leiding van Tempel en Koninkrijk was weggevoerd in ballingschap.

Wat voor uitzicht hadden de bewoners van de Tempelberg nog? Waar haalden ze hun eten vandaan nu er geen pelgrims meer optrokken naar de stad om daar met de armen, de familie, de tempeldienaren en de vreemdelingen de maaltijd te houden die de God van Israël hun had bevolen om ze te laten oefenen in de zorg voor de armen en de gastvrijheid voor de vreemdelingen? Ze moeten weeklagen zegt de profeet. Dat is iets anders dan ach en wee roepen en gewoon doorgaan met waar je mee bezig was, maar dan met een droevig gezicht. Er zal een Weg worden gewezen die je zult moeten willen gaan, je zult er naar moeten willen luisteren. Het visioen dat de profeten ook ons voorhouden is dat als je leeft volgens het principe dat je je naaste lief moet hebben als jezelf. Als je een samenleving zo inricht dat de minsten mee kunnen delen. Als je de samenleving zo inricht dat mensen tot hun recht komen, dat de armen beschermd zijn en er voor de weduwe en de wees wordt gezorgd, dat vreemdelingen gastvrij worden opgenomen en waar geen angst meer is voor een ander dat het dan goed zal gaan met het volk.

Een dergelijk volk leeft in vrede. De voorwaarden die de profeten schetsen voor een volk dat in vrede leeft zijn niet heel ingewikkeld. Ze konden in de tijd van de profeet Jesaja worden toegepast en vele eeuwen daarvoor toen het volk door de woestijn trok en ze kunnen in onze dagen worden toegepast. We hoeven zelfs niet te wachten tot onze volksvertegenwoordiging ze in wetten en regels heeft weten vast te leggen. We kunnen een volksvertegenwoordiging kiezen die van die regels uitgaat, maar nog beter is gewoon zelf met de regel dat we onze naaste liefhebben als onszelf te beginnen. Wie gaat er staan naast de slachtoffers van het Toeslagenmisdrijf. Wie zorgt dat gezinnen weer herenigt worden daar waar ze door misdrijven van de overheid uiteen zijn gerukt. We kunnen er elke dag mee beginnen en dat kan elke dag weer opnieuw, zelfs vandaag weer.

In de schaduw van Egypte.

Jesaja 30:1-11

1 Wee jullie, opstandige kinderen – spreekt de HEER –, die plannen uitvoeren buiten Mij om, verdragen sluiten tegen mijn zin en zo zonde op zonde stapelen; 2 die zonder Mij te raadplegen op weg gaan naar Egypte, om te schuilen in de vesting van de farao en bescherming te zoeken in de schaduw van Egypte. 3 De vesting van de farao zal jullie schande brengen, de bescherming van Egyptes schaduw smaad. 4 Al komen zijn leiders naar Soan, al bereiken zijn gezanten Chanes, 5 toch zullen allen beschaamd staan, want dat volk heeft niets te bieden. Het brengt geen hulp of voordeel, maar slechts schande en smaad. 6 Profetie over de dieren van het Zuiden. Door een land van ellende en ontbering – het domein van leeuwin en leeuw, van adder en vliegende gifslang – vervoeren zij hun schatten op ezelsruggen, hun rijkdommen op kamelenbulten, naar een volk dat niets te bieden heeft. 7 De hulp van Egypte is loos en leeg; dus noem Ik het Rahab, Tandeloos monster. 8 Neem een stenen plaat en schrijf dit op, leg het voor hen vast in een boek, zodat het voor altijd en eeuwig bewaard blijft. 9 Een onhandelbaar volk is het, kinderen vol bedrog, die niet willen luisteren naar het onderricht van de HEER. 10 Tegen de zieners zeggen zij: ‘Voor ons geen visioenen!’ en tegen de schouwers: ‘Schouw niet naar waarheid. Paai ons met vleierij en valse profetieën. 11 Verlaat de juiste weg, wijk af van het rechte spoor. Val ons niet lastig met de Heilige van Israël.’ (NBV21)

Profeten hebben het nergens op met bondgenootschappen die de Koningen van Israël en Juda sluiten met andere volken. Dat komt omdat ze vinden dat het volk Israël allereerst haar steun moet zoeken bij de God van Israël. Ze dromen van een volk dat weigert iemand ter dood te brengen omdat het verbond met hun God zegt “Gij zult niet doden”. Ze dromen van een volk waarin iedereen voor iedereen zorgt. Waar de bedreiging van een enkeling een bedreiging voor allen is, maar waar verlies van goederen, land en inkomen direct door gezamenlijke inspanning wordt goedgemaakt. Zo’n volk, een volk dus dat de weg van de God van Israël volgt is volgens de profeten onoverwinnelijk. Zeker in het boek van de Profeet Jesaja vindt je voortdurend de waarschuwingen tegen al die bondgenootschappen. En een bondgenootschap met Egypte, het land van de dood en de doodscultus is al helemaal het einde, dat betekent dat het volk haar slavernij en de bevrijding daaruit helemaal vergeten is.

We lezen om te beginnen een uitspraak over de dieren van het Zuiden. Dat zegt ons niet zoveel, maar als we naar de kaart van Israël kijken dan ligt het voor de hand te denken dat het zal gaan over de woestijn en vooral over de roofdieren die zich in de wildernis schuilhouden. Nu is het Hebreeuws een aardige taal, de schrijftaal kent geen klinkers. En als je in een woord de klinkers vervangt door andere klinkers dan betekent het woord ineens iets anders. Het gaat het om Juda dat een verbond gaat sluiten met Egypte. Gezanten zijn naar Soan en Chanes gereisd om daar te onderhandelen over de verdragsbepalingen. De namen van die steden zeggen ons niks maar geleerden hebben uitgemaakt dat het Hebreeuwse verbasteringen zijn van Egyptische namen voor hun steden, zoals wij Parijs zeggen tegen het Franse Paris, en Berlijn tegen het Duitse Berlin. Het gaat dan om de hoofdstad van Egypte Dat beide steden werden bezocht geeft aan dat het sluiten van het verdrag met Egypte ook een religieuze kant had. Geen vreemde zaak, als buitenlanders steun bij jou kwamen zoeken dan zochten dus ook steun bij de God die aan jouw kant stond. Die God werd door een verdrag alleen maar groter en sterker.

Juda kon het dus niet af met de God van Israël, de God die het volk had bevrijd uit de slavernij in Egypte. Het steun zoeken bij vreemde goden zou ze wel eens duur kunnen komen te staan. Volgens de profeet zou slechts schande, spot en hoon hun deel zijn. Ook in onze dagen willen mensen nog wel eens bondgenootschappen met vreemde volken langs de maat van de Bijbel leggen. Staat het “Gij zult niet doden” voorop? Met andere woorden ,worden we verleid tot een vechtmissie of een hulpmissie? Laten we de armsten in een conflict tot hun recht komen? Is er sprake van humanitaire hulp? Is er sprake van bevrijding van onderdrukten of vervangen we de ene onderdrukker door de andere? Als je “Gij zult niet doden” voorop zet betekent niet dat je afziet van het gebruik van wapens en volstrekt je geweldloos gedraagd. Wie de verhalen van de profeten leest hoort daar wel anders vertellen. Maar het betekent dat je geweld wil overwinnen door het goede te doen en niet dan het goede. Dat kunnen we elke dag opnieuw, ook vandaag weer.

Blijf waakzaam

Efeziërs 6:18-24

18 Laat u bij het bidden leiden door de Geest, iedere keer dat u bidt; blijf waakzaam en bid voortdurend voor alle heiligen. 19 Bid ook voor mij, dat mij de juiste woorden gegeven worden wanneer ik spreek, zodat ik met vrijmoedigheid het goddelijk geheim van het evangelie bekend mag maken, 20 waarvoor ik gezant ben, ook in de gevangenis. Bid dat ik daarbij vrijuit spreek, zoals mijn plicht is. 21 Opdat ook u weet hoe ik het maak, zal Tychikus, onze geliefde broeder, die zo trouw de Heer dient, u alles vertellen. 22 Juist met dit doel stuur ik hem naar u toe, om u over onze omstandigheden in te lichten en om u moed in te spreken. 23 Vrede zij met de broeders en zusters, en liefde en geloof, van God, de Vader, en van de Heer Jezus Christus. 24 Genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus liefhebben, in onvergankelijkheid. (NBV21)

Er worden tijdens een storm heel wat schietgebedjes gebeden. Nood leert bidden zegt immers het spreekwoord. Maar bidden roept bij veel mensen ook veel vragen op. Natuurlijk, mensen die rare verhalen houden over ene Jezus die in je hart moet wonen en in je leven moet worden toegelaten roepen daarbij dat je op je knielen moet en dat alles je dan gegeven zal worden. Maar als we bij Paulus lezen over bidden krijgen we toch een heel andere indruk. Paulus schrijft deze brief toch zeker nadat hij zich actief was gaan inzetten voor de beweging die Jezus van Nazareth en zijn volgelingen op gang hadden gebracht. Hij had een groot deel van de toenmalige wereld rondgereisd en overal mensen actief gemaakt voor die beweging. Zelf was hij daardoor uiteindelijk in de gevangenis geraakt. Deze brief, en dat kunnen we nu hier weer eens lezen, werd vanuit de gevangenis geschreven.

Als alles je gegeven wordt als je op je knielen valt dan zou die Paulus een ongelovige moeten zijn geweest. Niets is minder waar. Je krijgt dus niet alles. Zelfs een Paulus, die vele gemeenten van Christenen heeft gesticht, blijft onzeker over het vinden van de juiste woorden om de mensen mee te krijgen. Blijft onzeker over de angst die je in gevangenschap kan overvallen en je vrijmoedigheid om tegen een boze overheid het goede te blijven verkondigen kan verminderen. Paulus bid dus niet tot God maar tot de lezers om voor hem brieven te schrijven zoals wij dat vandaag de dag via Amnesty International doen. Aan gevangenen ter bemoediging en aan de overheden om hen vrij te krijgen. Bidden bij Paulus is altijd je inzetten voor een ander. Soms moet je je in stilte terugtrekken om nieuwe wegen of nieuwe woorden te vinden om de ander te helpen, te bevrijden, maar de Liefde voor de naaste staat altijd centraal.

Voor jezelf is brood voor een dag genoeg. “Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben” Zo immers had Jezus van Nazareth ook het bidden voorgedaan. En daarbij gaat het Onze Vader terug op de tocht van het volk Israël in de woestijn. Daar was geen brood. Het ongezuurde brood dat ze nog in Egypte hadden gebakken en dat ongezuurd was om bederf te voorkomen was op een goede dag op geweest. God zond toen manna, een merkwaardige korrel die ze konden rapen en als brood bakken. Maar het was maar een dag houdbaar, het dagelijks brood dus. Daar vragen we nog steeds om, elke dag opnieuw. Dat moet ons ook doen beseffen dat alles wat we hebben van God is gekregen. Meestal krijgen we wat meer om uit te delen en met het uitdelen Gods naam groot maken. Paulus stond niet alleen. Hij kon de Turk Tychikus sturen om brieven te brengen. Deze verder onbekende helper van Paulus wordt in de Bijbel een paar maal genoemd als steun in de Romeinse gevangenis en bezorger van de daar geschreven brieven. Een troost voor ons te weten dat ook het meest eenvoudige werk, delen van je brood, brieven schrijven voor Amnesty, toch belangrijke sporen nalaat.