‘Het is verkeerd wat jullie doen!’

1 Samuel 14:24-35

24 Van de Israëlieten werd die dag het uiterste gevergd, want Saul had de soldaten onder ede bezworen: ‘Vervloekt wie het waagt om vóór de avond iets te eten, voor ik me op mijn vijanden heb gewroken.’ Dus nam niemand ook maar iets te eten. 25 Op een gegeven moment kwamen ze in een dichtbegroeid gebied waar veel bijennesten waren, die dropen van de honing. 26 Maar zelfs toen waagde niemand het zijn hand uit te steken om uit die nesten, die werkelijk boordevol honing zaten, iets te eten te halen, zo bang waren ze voor de vervloeking. 27 Jonatan had echter niet gehoord dat zijn vader de soldaten een eed had opgelegd. Hij doopte de punt van zijn stok in een honingraat en bracht de honing naar zijn mond. Meteen stonden zijn ogen weer helder. 28 Een van de soldaten sprak hem aan en zei: ‘Uw vader heeft ons dringend bezworen om vandaag niet te eten, ook al hebben we nog zo’n honger.’ 29 ‘Mijn vader stort het land in het ongeluk, ‘zei Jonatan. ‘Kijk toch hoe helder mijn ogen weer staan nu ik wat van die honing heb geproefd. 30 Als de soldaten vandaag wel hadden gegeten van de buit die ze op de vijanden hebben veroverd, hadden ze een veel grotere overwinning op de Filistijnen kunnen behalen!’ 31 De Israëlieten dreven de Filistijnen die dag terug van Michmas tot Ajjalon. De soldaten, volkomen uitgeput, 32 stortten zich op de buit. Ze grepen geiten, schapen, koeien en kalveren, slachtten die zomaar op de grond en aten ervan terwijl het bloed er nog in zat. 33 Men vertelde Saul dat de soldaten tegen de HEER zondigden door vlees te eten waar nog bloed in zat. ‘Het is verkeerd wat jullie doen!’ zei Saul. ‘Rol onmiddellijk een grote steen hierheen. 34 Ga het kamp rond en zeg tegen iedereen dat ze hun stier of schaap of geit bij mij moeten brengen en hier op deze steen moeten slachten. Daarna kunnen ze eten zonder tegen de HEER te zondigen, want dan hoeven ze geen vlees te eten waar nog bloed in zit.’ Alle soldaten brachten toen het dier dat ze bemachtigd hadden naar de steen en slachtten het daarop. 35 Zo bouwde Saul zijn eerste altaar voor de HEER (NBV)

Moest er gerouwd worden en gevast als teken dat ook een stukje van jezelf was gestorven? Soldaten hebben kracht nodig, zeker in een achtervolging, dan moeten ze immers harder kunnen rennen dan de achtervolgde vijand? Jonathan, hij weer, begrijpt waar de fout zit. De overwinning is door de God van Israël geschonken en niet door Israël afgedwongen. Hij wist niet van het verbod om te eten en toen hij honing tegenkwam maakte hij er dankbaar gebruik van om op krachten te komen. Daaraan merkte hij ook de fout. Omdat zijn medestrijders niet hadden gegeten raakten ze verzwakt en konden ze de vijand niet zo raken als de bedoeling was geweest. De kans op plundering door de vijand bleef bestaan. Het gaat dus altijd eerst om de mensen en zeker nooit om de eer of om hoe het er uit ziet. Dapperheid als doel brengt niemand verder. Dat mag ook in onze dagen in situaties van geweld nog wel eens bedacht worden.

Het was Koning Saul die de overwinning die de God van Israël had geschonken aan zijn zoon tot een heilige oorlog omsmeedde. Dat je tijdens een oorlog die de goedkeuring van de God van Israël heeft moet vasten staat nergens, je moet rein blijven, dus geen omgang met een vrouw en geen vlees eten waar nog bloed in zit. Dat vasten was Saul ook nooit voorgehouden. Hij had moeten wachten in Gilgal op Samuël de profeet, maar dat deed hij niet. Nu was zijn leger uitgeput aan het eind van de dag. En het was maar goed dat de Filistijnen hun etensvoorraden op de vlucht niet hadden meegenomen. Geiten, schapen, koeien en kalveren werden gegrepen, geslacht en gegeten. Alle regels over het slachten en eten van dieren waren vergeten. De honger na de zware arbeid van het oorlog voeren was te groot. Nu hoor je respect te tonen voor een dier waarvan je het leven neemt om jou in leven te houden. Dat leven zit in het bloed en dat bloed hoort dus aan God die het leven geeft. Daarom hoor je zo te slachten dat je het bloed op het altaar kunt sprenkelen.

Saul beseft dat hij weer terug moet naar de Godsdienst die hem tot koning had gemaakt. Hij maakt zelf een altaar en slacht daarop het voedsel voor zijn leger. Maar dan, moeten ze doorgaan met de oorlog of is het genoeg? Een priester wordt gevraagd God te raadplegen. Daarvoor zijn twee heilige stenen aanwezig die, als je het lot gooit, God antwoord kunnen laten geven. Maar God geeft geen antwoord, er is iets mis. En als Saul laat uitzoeken wat er mis is dan wordt zijn zoon Jonathan aangewezen. Die moet dus geofferd worden. Maar dan laat het volk zien er meer van begrepen te hebben dan Saul. De overwinning was immers door de God van Israël geschonken aan Jonathan? Het kan niet zijn dat hij fout was en dus blijft hij leven. Daar eindigt deze oorlog ook. De Filistijnen trekken zich terug en Saul ook. Geweld is dus niet de oplossing voor de vrede. Geweld kan, met respect, met in gedachten dat je niet mag doden, dat je zelfs voor de dieren die je eet respect moet hebben, geweld kan nodig zijn. Maar ook wij moeten steeds opnieuw bedenken waarvoor het nodig kan zijn en waar het moet ophouden. Dat gold voor Saul, het geldt voor ons ook, elke dag weer.

De strijd zette zich voort

1 Samuel 14:16-23

16 De mannen van Saul die bij Gibea in Benjamin op de uitkijk stonden, zagen wat er gebeurde: er ontstond een golf van paniek en de menigte rende heen en weer. 17 Daarop beval Saul: ‘Laat iedereen aantreden en zoek uit wie er ontbreekt.’ Het bleek dat Jonatan en zijn wapendrager er niet waren. 18 ‘Breng de ark van God hier, ‘zei Saul tegen Achia. De ark van God bevond zich namelijk in het kamp van de Israëlieten. 19 Maar terwijl Saul met Achia sprak, zwol het rumoer in het kamp van de Filistijnen nog aan en daarom trok hij zijn bevel weer in. 20 Saul en zijn mannen verzamelden zich en stortten zich in de strijd. De verwarring was zo groot dat de Filistijnen het zwaard tegen elkaar opnamen. 21 Zelfs de Hebreeën die zich al jaren eerder bij de Filistijnen hadden aangesloten en aan hun kant meevochten, bedachten zich en kozen nu de kant van de Israëlieten onder Saul en Jonatan. 22 En toen de Israëlieten die zich in het bergland van Efraïm schuilhielden hoorden dat de Filistijnen op de vlucht sloegen, zetten ook zij de achtervolging in en bleven hen op de hielen zitten. 23 Zo schonk de HEER Israël die dag de overwinning. De strijd zette zich voort tot voorbij Bet-Awen. (NBV)

Heel langzaam wordt duidelijk hoe Saul de samenwerking met de God van Israël op de verkeerde manier hanteert. Voor ons mag hierdoor heel langzaam duidelijk worden waar we op moeten letten als geweld aan de orde is. In onze samenleving lijkt die vraag niet meer ter discussie te staan. Onze samenleving zelf wordt steeds gewelddadiger. Steekpartijen en schietincidenten nemen toe. Maar ook de roep om toepassing van geweld neemt toe. Eenzelfde roep als de Filistijnen hadden. Kom maar op hadden ze geroepen toen Jonathan en zijn wapendrager de berg hadden beklommen waar de Filistijnen hun wachtpost met heiligdom hadden gevestigd. Ze waren in de pan gehakt. En neemt het geweld tegen de politie in onze dagen nu toe omdat het geweld nu eenmaal toeneemt of neemt het geweld toe omdat ook onze politie sneller geneigd is geweld te gebruiken en zelfs bij een verkeersovertreding tot schieten over kan gaan?

Het is een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is maar wel wat vaker gesteld mag worden. De mannen van Saul worden in dit verhaal wakker met een merkwaardig gezicht op de vijand. Die vijand rent in paniek en verwarring rond in hun legerplaats. Saul moet zelfs onderzoeken wie er van zijn kant mist. Dat blijken Jonathan en zijn wapendrager te zijn. Gelet op de paniek zou er een kans kunnen zijn dat het leger van Saul de overwinning behaald. Maar daarvoor is de hulp van de God van Israël nodig. Dus laat Saul de Ark komen, het enige heilige voorwerp dat nog een beetje lijkt op een godenbeeld uit een Tempel en ook die Ark had lang in een Heiligdom gestaan.

De Ark bleek niet nodig. Toen Saul en zijn mannen zich in de strijd hadden gestort merkten ze dat de Filistijnen elkaar aan het afmaken waren. Alle soldaten van Israël zetten de achtervolging in. De Hebreeën, die met de Filistijnen mee hadden gevochten, kozen de kant van de overwinnaars en de soldaten die zich hadden verstopt in de bergen kwamen te voorschijn en deden ook mee. Nu de overwinning hen geschonken was wilde Saul er desondanks een heilige oorlog van maken. Hij verbood de soldaten die dag te eten, een vastendag moest het worden. Waarom een vastendag? Moest er eten worden gespaard om te delen? Weer trekt Saul het heilige van de oorlog en de overwinning naar zich toe. Laten wij er ons voor hoeden.

Dat lijkt me een goed plan

1 Samuel 13:23-14:15

23 Een eenheid van de Filistijnen had de wacht betrokken op de bergpas bij Michmas. 1 Op zekere dag zei Jonatan, de zoon van Saul, tegen zijn wapendrager: ‘Laten we oversteken naar de Filistijnse wachtpost daar aan de overkant.’ Maar hij vertelde niet aan zijn vader wat hij van plan was. 2 Saul had zijn tent opgeslagen onder de granaatappelboom bij Migron, even buiten Gibea. Hij had zeshonderd soldaten bij zich. 3 De functie van priester werd bekleed door Achia, de zoon van Achitub. Achitub was een broer van Ichabod, die de zoon was van Pinechas, de zoon van Eli, de priester van de HEER in Silo. Niemand wist dat Jonatan weg was. 4 (4-5) Aan weerszijden van het ravijn dat Jonatan wilde oversteken om bij de Filistijnse wachtpost te komen, staken twee rotstanden uit: de Boses in het noorden, tegenover Michmas, en de Senne in het zuiden, tegenover Gibea. 5 6 Jonatan zei tegen zijn wapendrager: ‘Laten we oversteken naar de wachtpost van die onbesnedenen. Misschien is de HEER op onze hand. Hij kan immers evengoed met weinigen voor een overwinning zorgen als met velen.’ 7 ‘Dat lijkt me een goed plan, ‘antwoordde de wapendrager. ‘Ik ben uw man.’ 8 ‘Luister, ‘zei Jonatan, ‘we steken over en zorgen dat de soldaten ons zien. 9 Misschien zeggen ze tegen ons: “Halt! Verroer je niet tot we bij jullie zijn!” Dan blijven we staan en gaan we niet naar ze toe. 10 Of ze zeggen: “Kom maar op!” En dan klimmen we naar boven, want dat is voor ons het teken dat de HEER ze aan ons uitlevert.’ 11 Ze zorgden er dus voor dat de bezetting van de Filistijnse wachtpost hen tweeën in het oog kreeg. De Filistijnen zeiden tegen elkaar: ‘Kijk, de Hebreeën komen uit hun holen te voorschijn.’ 12 En de soldaten van de wachtpost riepen naar Jonatan en zijn wapendrager: ‘Kom maar op, dan zullen we jullie wel eens leren!’ ‘Volg mij, ‘zei Jonatan tegen zijn wapendrager, ‘de HEER heeft ze aan Israël uitgeleverd!’ 13 Jonatan klom op handen en voeten naar boven, met zijn wapendrager achter zich aan. Waar hij kwam, vielen de Filistijnen neer, en zijn wapendrager gaf hun de genadestoot. 14 Bij dit eerste treffen doodden Jonatan en zijn wapendrager twintig mannen. Dit alles speelde zich af op een terrein half zo groot als een span ossen in één dag kan ploegen. 15 Er ging een siddering door het kamp in het veld en door de bezetting van de wachtpost, en ook de stoottroepen rilden van schrik. De aarde beefde, en alle Filistijnen sidderden van angst voor God. (NBV)

Nog een keer het verhaal dat we al eerder hebben gelezen over de strijd tussen Saul en de Filistijnen. Vandaag het deel dat vertelt wat er gebeurt als je wel op de God van Israël vertrouwt. Saul heeft nog maar 600 soldaten over. Twee maal zoveel als Gideon nodig had om de Filistijnen te verslaan. Gideon wordt niet voor niets genoemd want de elite van de Filistijnen rukt op naar Ofra, de geboorteplaats van Gideon. Verder komt deze plaatsnaam in de Bijbel niet voor. Saul had dus niet gewacht op Samuël. In deze versie van het verhaal is hij zelfs niet naar Gilgal gegaan zoals Samuël had gezegd. Maar Jonathan, de zoon van Saul, vertrouwt op de God van Israël. Aan priesters hadden ze niet veel. De priester die dienst deed was een broer van Ichabod staat er. Die Ichabod werd geboren op de dag dat de twee zonen van Eli werden gedood op het slachtveld en Eli zijn nek brak. De moeder van Ichabod stierf van schrik in het kraambed.

Jonathan ging zelf op pad vertrouwend op de God van Israël. Als de vijand alleen uit was op vechten en onderdrukken dan had de vijand bij voorbaat al verloren. Als de vijand bereid was tot overleg en er op uit was levens te sparen dan moest je vooral daar niet tegenin gaan. Uiteindelijk hadden de Filistijnen er al voor gezorgd dat men in Israël zelf geen wapens kon smeden om oorlog te voeren. Het volk Israël was daardoor veroordeeld om het gebod van “Gij zult niet doden” te volgen. Maar het land leeg laten roven door de Filistijnen was ook niet goed. Daarom was de vraag hoe ver de Filistijnen van de geboden van de God van Israël waren verwijderd. Dat bleek al snel, ze waren er op uit om te doden, om te vechten tegen dat eigenwijze volk van Israël. Daar had Jonathan voldoende aan, samen met zijn wapendrager veroverde hij de post van de Filistijnen.

Wat voor wachtpost dat nu was blijft in de vertaling die we lezen een raadsel. In het Hebreeuws waarin dit verhaal is geschreven klinkt de veronderstelling door dat hier een heiligdom of een monument voor een god van de Filistijnen was opgericht die door Jonathan aan stukken werd geslagen. Net als Gideon deed toen men op het land van diens vader een ereteken voor een afgod had opgericht. Maar al te gemakkelijk veroordeelt men al dat geweld dat in de Hebreeuwse Bijbel wordt geschilderd. Alsof wij geen burgeroorlogen tolereren, alsof wij geen drugsoorlogen laten voortduren, alsof er door onze vrienden geen onbemande vliegtuigen worden gestuurd die vooral onschuldige burgers tot slachtoffer maken. De Hebreeuwse Bijbel laat ons in het verhaal van vandaag zien hoe onvruchtbaar de wens tot geweld is. Daar wordt je uiteindelijk zelf het slachtoffer van. Beter is het recht van de zwakste tot uitgangspunt te nemen. Dat recht is recht op leven en dat moet beschermd worden zoals Jonathan deed. Zorgen dat de plunderingen van de oogst stoppen. Ook wij kunnen de inzet van geweld daaraan afmeten en dan is het verhaal van Saul en Jonathan geen verhaal uit een ver en primitief verleden maar een hulp om onze Weg met de God van Israël op de juiste manier te gaan. Ook vandaag weer.

Dit kostte twee derde sjekel

1 Samuel 13:15b-22

Saul monsterde de mannen die bij hem waren gebleven. Het waren er zeshonderd. 16 Saul en zijn zoon Jonatan waren met hun troepen gelegerd bij Gibea in Benjamin; de Filistijnen hadden hun kamp opgeslagen bij Michmas. 17 De stoottroepen van de Filistijnen rukten uit in drie richtingen: één naar Ofra in Sual, 18 één naar Bet-Choron en één naar de grensstrook waar je over de Hyenavallei heen uitkijkt op de woestijn. 19 In die tijd was in heel Israël geen smid te vinden. De Filistijnen wilden namelijk voorkomen dat de Hebreeën zwaarden of speren zouden maken. 20 Alle Israëlieten moesten hun ploegscharen, hakken, bijlen en sikkels bij de Filistijnen laten slijpen. 21 Dit kostte twee derde sjekel voor ploegscharen en hakken, en een derde sjekel voor bijlen en ossenprikken. 22 Bij het uitbreken van de oorlog beschikte dus geen van de soldaten van Saul en Jonatan over een zwaard of een speer, alleen Saul zelf en zijn zoon Jonatan. (NBV)

Het had een jaar geduurd voordat de door Samuël tot koning gezalfde Saul ook werkelijk bij loting was aangewezen en door het volk was aanvaard. Nu is Saul echt koning en na twee jaar ook wel aan het koningschap gewend en moet er opgetreden worden tegen de plunderende Filistijnen. En daar begint direct een drama. Saul had niet vertrouwd op de God van Israël maar zelf een offer gebracht om die God mild te stemmen en was toen aan de slag gegaan. Samuël had hem verteld dat God hem daarvoor veroordeeld had.

Samuël is daarna vertrokken en heeft de handen van Saul afgetrokken. Saul heeft nog maar 600 soldaten over. Twee maal zoveel als Gideon nodig had om de Filistijnen te verslaan. Geen van zijn soldaten had een zwaard of een speer. De Filistijnen hadden een prima manier om Israël ongewapend te houden. Zij beslisten over het slijpen van landbouwwerktuigen en wapens, zoals sommige landen beperkingen kennen voor het omgaan met kernenergie om te voorkomen dat ze kernwapens maken. Heel nauwkeurig wordt verteld hoe veel het zou hebben gekost om de landbouwwerktuigen die je ook als wapen kunt gebruiken te laten slijpen.

Gideon wordt niet voor niets genoemd want de elite van de Filistijnen rukt op naar Ofra, de geboorteplaats van Gideon. Maar Gideon had zijn strijd gevochten in nauw overleg met de God van Israël. Ook zijn mannen hadden hun overwinning niet te danken aan zwaarden maar aan kruiken en fakkels, daarmee was paniek gezaaid in het leger van de Filistijnen. Een overwinning kan dus ook zonder geweld, iets waar ook wij wat vaker aan moeten denken, maar of Saul dat ook lukt is maar helemaal de vraag.

Vertrek, ga weg van hier

Lucas 13:31-35

31 Precies op dat ogenblik kwamen er enige Farizeeën die tegen hem zeiden: ‘Vertrek, ga weg van hier, want Herodes wil u doden!’ 32 Hij antwoordde: ‘Zeg tegen die vos: “Let op, ik drijf demonen uit en vandaag en morgen genees ik mensen, en op de derde dag bereik ik de voltooiing.” 33 Maar ik moet vandaag en morgen en de volgende dag op weg blijven, want het gaat niet aan dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem 34 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels hoedt, maar jullie hebben het niet gewild. 35 Jullie stad wordt aan haar lot overgelaten. Ik verzeker jullie: jullie zullen mij niet meer zien, tot de tijd komt dat je zult zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!”’ (NBV)

In het Evangelie van Lucas draait alles om Jeruzalem. Het verhaal begint daar in de Tempel met de priester Zacharias en het eindigt daar ook als de volgelingen van Jezus van Nazareth naar de Tempel gaan. Jeruzalem is het centrum van het verhaal en in het verhaal het centrum van de wereld. Daar wordt immers de leer van Mozes bewaard. De leer die ooit werd ontdekt door het volk Israel en die de garantie zal vormen voor een ideale wereld. Een wereld waar, zoals later zal worden gezegd, de straten van goud zijn en alle tranen zijn gedroogd. Juist in Jeruzalem zul je kunnen horen en leren dat die wereld er komt als de mensen geleerd hebben hun naasten lief te hebben als zichzelf. Daarom kunnen de armen bevrijding worden aangezegd zoals in het Evangelie van Lucas wordt verteld.

Maar Jezus van Nazareth beseft dat het niet eenvoudig zal zijn. Daar waar de leer het meest voor de hand ligt is het verzet het grootst en de mensen die willen dat het liefhebben van de naasten wordt omgezet in daden worden het hardst aangepakt. Bij ons is het al niet anders. Terwijl de top van het bedrijfsleven de kans krijgt om zichzelf met bonussen en grote salarisverhogingen te verreiken blijven de lonen achterlopen. Een premier die roept dat het een schande is vergeet dat hij zelf kan voorstellen het minimum loon te verhogen. Dat zou de ongelijkheid verkleinen. Ondertussen houden mensen met een bescheiden inkomen de voedselbanken overeind, ze zamelen in en delen uit.

Als er wat gevraagd wordt van de rijken, van de bezitters, dan ontstaat er verzet. Veranering in de Landbouw en maken dat die duurzaam wordt krijgt verzet van de veevoederindustrie. Die zal moeten stoppen met de invoer van soja. Dat het positieve gevolgen heeft voor het behoud van het regenwoud in het Amazonegebied zal ze een zorg zijn. Zij houden met leningen de boeren gevangen in een systeem waar de winst belangrijker is dan de mensen, zeker dan de mensen die na ons komen, aan wie wij de aarde moeten nalaten. In het hart van de naastenliefde worden profeten gestenigd, boeren die het anders willen bedreigt en het werken onmogelijk wordt gemaakt. Hou vol, ga door, Jezus ging ons voor, zelfs door de dood heen. Wij mogen elke dag opnieuw beginnen.

Weg met jullie, rechtsverkrachters!

Lucas 13:22-30

22 Op weg naar Jeruzalem trok hij verder langs steden en dorpen, terwijl hij onderricht gaf. 23 Iemand vroeg hem: ‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Hij antwoordde: 24 ‘Doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan, want velen, zeg ik jullie, zullen proberen naar binnen te gaan maar er niet in slagen. 25 Als de heer des huizes eenmaal is opgestaan en de deur heeft gesloten, en jullie staan buiten op de deur te kloppen en roepen: “Heer, doe open voor ons!,” dan zal hij antwoorden: “Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?” 26 Jullie zullen zeggen: “We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken en u hebt in onze straten onderricht gegeven.” 27 Maar hij zal tegen jullie zeggen: “Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan? Weg met jullie, rechtsverkrachters!” 28 Dan zullen jullie jammeren en knarsetanden wanneer je Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten in het koninkrijk van God ziet, maar zelf buitengesloten wordt. 29 Uit het oosten en het westen en uit het noorden en het zuiden zullen ze komen, en ze zullen aan tafel genodigd worden in het koninkrijk van God. 30 En bedenk wel: er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.’ (NBV)

Denk nu niet dat er in de Bijbel alleen in vriendelijke voorkomende woorden tegen elkaar wordt gesproken. Niets is vaak minder waar. Vooral Jezus van Nazareth kon, zo vertellen de vier Evangelieverhalen, soms onbarmhartig uithalen. Vooral tegen mensen die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten. We kennen dat nog steeds, als een club wint is het aantal supporters niet te tellen, als een club verliest blijft er maar een klein clubje over. In de verhalen van Jezus van Nazareth worden heel andere maatstaven aangelegd. Daar staan de armen voorop. Wie niets heeft mag meedoen aan het Koninkrijk van recht en vrede. Wie niets heeft mag aan tafel op een feest dat voortdurend met een bruiloftsfeest wordt vergeleken. Wie geen oog heeft gehad voor het delen met de armen, wie bezig is geweest met eigen gewin en eigen profijt wordt buitengesloten.

Natuurlijk, ook zij willen meedoen met het feest, ook zij zullen roepen dat ze zich netjes hebben gedragen, altijd oppassend zijn geweest, fatsoenlijk, ja zelfs op zondag naar de kerk zijn gegaan. Het helpt allemaal niet want niet wie vooraan staat en een grote borst weet op te zetten komt als eerste voor het feest in aanmerking, maar wie hoort bij de armen. In een ander verhaal wordt de vergelijking getrokken met hen die in het struikgewas moeten slapen, langs de kant van de weg. Wie daarbij hoort, of wie voor die mensen opkomt en hen een deel van leven geeft is het feest bedoeld. De anderen zijn de rechtsverkrachters, weg er mee. Is dat bruiloftsfeest ook voor ons weggelegd? Dat is dus niet een gemakkelijke vraag. Je moet door een smalle deur. Op je knieën vallen, je handen omhoog steken en Jezus in je hart laten is niet genoeg. Waar het om gaat is het de naaste zijn van de minsten. Als zij bevrijdt worden van armoede en onderdrukking dan wordt het wat met dat Koninkrijk van Jezus.

Ook Jezus van Nazareth beseft dat het niet eenvoudig zal zijn. Daar waar de wet het meest voor de hand ligt is het verzet het grootst en de mensen die willen dat het liefhebben van de naasten wordt omgezet in daden worden het hardst aangepakt. Maar laten wij ons niet laten ontmoedigen. We moeten weten dat zij die het hardst het Halleluja roepen en zich koesteren en goed klinkende popmuziek met zogenaamd Chriselijke teksten nu de eersten lijken maar straks de laatsten zullen blijken te zijn. Zij die dag en dag uit niet voor zichzelf, zelfs niet voor Jezus van Nazareth, maar voor de minsten bezig zijn staan nu achteraan maar zullen straks de eersten zijn. Elke dag mogen we er weer opnieuw mee beginnen, totdat die nieuwe wereld komt, dus ook vandaag weer.

Er zijn zes dagen om te werken.

Lucas 13:10-17

10 Hij gaf op sabbat onderricht in een synagoge. 11 Er was daar ook een vrouw die al achttien jaar bezeten was door een geest die haar ziek maakte. Ze was helemaal krom en kon met geen mogelijkheid rechtop staan. 12 Toen Jezus haar zag, riep hij haar bij zich en zei tegen haar: ‘U bent verlost van uw ziekte,‘ 13 en hij legde haar de handen op. Meteen ging ze rechtop staan en loofde God. 14 Maar de leider van de synagoge werd boos omdat Jezus op sabbat genas en zei tegen de menigte: ‘Er zijn zes dagen om te werken. Kom dus op die dagen om u te laten genezen en niet als het sabbat is!’ 15 Maar de Heer zei: ‘Huichelaars! Maakt niet ieder van jullie op sabbat zijn os of ezel los van de voederbak om hem te laten drinken? 16 Mocht deze vrouw, die een dochter is van Abraham en al achttien jaar door Satan geboeid werd gehouden, mocht zij op sabbat niet uit deze boeien worden losgemaakt?’ 17 Toen hij dat zei, stonden al zijn tegenstanders beschaamd, maar de hele menigte was verheugd over de machtige daden die door hem werden verricht. (NBV)

Vandaag lezen we een paradijsverhaal. Zo op het eerste gezicht zou je dat niet zeggen. Het gedeelte dat we uit het Evangelie van Lucas lezen gaat toch over een genezing. Daartussen staat dan nog een soort discussie en een ruzie. Maar toch is het verhaal opgeschreven als een paradijsverhaal. Dat begint al met de opmerking dat Jezus van Nazareth zat te onderwijzen in de Synagoge. Wij kennen toch de meeste verhalen over zijn leren als hij in de buitenlucht staat. De bergrede is een voorbeeld, er is ook een veldrede. Hij stond een keer in een schip met alle toehoorders op de wal. En hij gaat dan ook wel naar de synagoge maar onderwijzen in de synagoge is toch iets bijzonders. Toch was het het ideaal van de Farizeeë, iedereen moest meedoen en op de Sabbath ging het om de Wet van God van Israël. Iedereen moest daarin studeren en daarover mee kunnen praten.

Dat ideaal wordt ook door de eerste Christenen gedeeld. Die Sabbatsdag is een dag waarop we weer wandelen met God, een paradijsdag dus. Voor Christenen de eerste dag van de week, toen na de opstanding er weer met Christus gewandeld kon worden. In het verhaal over het Paradijs uit Genesis ging het mis toen de mensen gelijk wilden worden aan God. Veel Joden geloofden dat God toen besloot de mensen tot dieren te maken, maar dat Adam had gebeden dat niet te laten gebeuren. Die gebogen vrouw leek al een beetje op een viervoeter. Ze was net zo lang gebogen geweest als het volk Israël onderdrukt was zoals het in het boek Rechters werd beschreven. Het volk werd van die onderdrukking verlost door de rechters Ehud en Jefta. En daar komt dan de discussie.

Jefta had als prijs zijn dochter moeten doden. Wat dat wat God wil? Niemand wilde daar aan en dus is de genezing het enige dat ons rest en mag daarover een feest gevierd worden. Op die manier zal dus ook dat Paradijs op aarde weer terugkomen. Dat is de betekenis van de gelijkenissen die verteld worden. Het gaat er helemaal niet om dat we van die grote daden plegen. Gewoon beginnen een hand uit te steken. Mensen die graag macht uitoefenen zullen je in de weg zitten. In de synagoge waren dat de Farizeeën. Die wilden zo graag dat de mensen de regels van de leer van Mozes volgden dat ze af en toe vergaten dat de mensen belangrijker waren dan de regels. De leer van Mozes bevatte richtlijnen voor een menselijke samenleving. Als je die gaat vertalen in religie dan krijg je een plan van God, of de wil van God. Die zijn dan belangrijker dan de liefde voor mensen. En daar gaat het fout want God wil dat je de naaste bent van de ander en van die mens houdt alsof je van jezelf houdt. Elke dag opnieuw.

Het lijkt op zuurdesem

Lucas 13:18-21

18 Daarop zei hij: ‘Waarop lijkt het koninkrijk van God en waarmee zal ik het vergelijken? 19 Het lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn tuin zaaide, waarna het groeide en een grote struik werd, waar de vogels van de hemel in de takken kwamen nestelen.’ 20 En opnieuw zei hij: ‘Waarmee zal ik het koninkrijk van God vergelijken? 21 Het lijkt op zuurdesem die door een vrouw met drie zakken meel werd vermengd tot alle meel doordesemd was.’ (NBV)

Je kunt niet de hele wereld op je nek nemen. Als je om je heen kijkt dan zie overal onrecht, verdeeldheid, onderdrukking, uitbuiting en de meest vreselijke dingen die mensen elkaar aan doen. De twee gelijkenisjes die we vandaag lezen volgen op een verhaal waarin Jezus van Nazareth een oudere vrouw weer rechtop laat lopen nadat ze vele jaren gebukt ging. Dat lijkt klein maar Jezus zegt dan denk dan aan dat mosterdzaadje. Dat is een heel klein zaadje. Als je het in je hand neemt moet je nog uitkijken ook want voor je weet is het weggeblazen. Maar het groeit uit tot een grote struik.

In de dagen van Jezus groeiden er mosterdbomen van wel drie meter hoog. Wij kennen ze niet meer zo groot maar er zijn verhalen van reizigers naar Galilea die zich over die grote mosterdbomen verbaasden. Maar die kleine daden van ons, elke dag opnieuw een hand uitsteken naar de minsten, vrijwilligers werk doen in asielzoekerscentra of plaatsen voor noodopvang, winkelier zijn in de Fair Trade winkel, voedsel sorteren in de voedselbank en noem maar op, maakt dat de wereld beter?

Jezus vergelijkt al die ogenschijnlijk kleine daden met zuurdesem, gist, het maakt het dagelijks brood meer eetbaar. Met, zelfs met een heel klein beetje krijg je echter het brood dat je elke dag nodig hebt. Je vindt het nooit meer terug, je kunt het ook in een heel brood niet meer aanwijzen. Voor dat brood voor elke dag hebben we ook voor gebeden in het Onze Vader. Dus elke dag opnieuw mogen we die liefde om ons heen verspreiden, ook vandaag mag dat weer. Die kleine dingen die we doen hebben het kennelijk in zich de hele wereld te veranderen. Je kunt niet wachten er mee te beginnen.

Zeker niet, zeg ik jullie

Lucas 13:1-9

1 Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers. 2 Hij zei tegen hen: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben? 3 Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen. 4 Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel-denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? 5 Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij.’ 6 Hij vertelde hun deze gelijkenis: ‘Iemand had een vijgenboom in zijn wijngaard geplant en ging kijken of de boom vrucht droeg, maar hij vond geen vijgen. 7 Hij zei tegen de wijngaardenier: “Al drie jaar kom ik kijken of die vijgenboom vrucht draagt, maar tevergeefs. Hak hem maar om, want hij dient tot niets en put alleen de grond uit.” 8 Maar de wijngaardenier zei: “Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust, tot ik de grond eromheen heb omgespit en hem mest heb gegeven, 9 misschien zal hij dan het komende jaar vrucht dragen, en zo niet, dan kunt u hem alsnog omhakken.”’ (NBV)

De tijd die Lucas beschrijft wordt in Israël gekenmerkt door grote opstanden, de ene na de andere. Na de opstand van het jaar 70 tegen de Romeinse bezetting was de Tempel in Jeruzalem verwoest en de inwoners van Juda en Galilea werden verspreid over het Romeinse Rijk. De vraag was wie daarvoor verantwoordelijk was. We stellen bij tegenvallers immers graag de schuldvraag. Iemand moet toch schuldig zijn aan wat ons overkomen is. Lucas plaatst het antwoord van Jezus weer in de dagen dat Jezus van Nazareth nog leefde. Ik zijn dagen waren er ook allerlei opstootjes en opstanden geweest. Bij de kruisiging was het volk zelfs de keuze voorgelegd of ze een opstandelingenleider wilden vrijgelaten hebben of een afwijzer van alle geweld. We kennen de keuze van het volk. Maar is een volk schuldig als het in opstand komt tegen een bezetter? In de geschiedenis hebben de volgelingen van Jezus van Nazareth de vraag met ja beantwoord. Zij vervolgden de “Godsmoordenaars” tot in de vorige eeuw tot het uiterste. Van de schuld die het christendom met die vervolging op zich heeft geladen zijn we voorlopig nog niet af.

Jezus van Nazareth heeft namelijk een hele andere benadering. Wie omhakt, wie uitroeit ontneemt de vruchteloze opnieuw de kans vrucht te gaan dragen. Het vermengen van eigen bloed met het bloed van offers maakt de offeraar bijzonder onrein. Maar kun je dan zeggen dat God het volk verdelgd heeft omdat ze onrein waren geworden? Wie de geschiedenis van de Joden heeft bestudeerd weet dat niet het volk gestraft werd maar Pilatus die vanwege die vervolging ontheven werd van zijn functie. Gelukkig hebben we een geschiedschrijver als Flavius Josephus die dat in zijn geschiedenisverhaal heeft opgenomen. De Bijbel is namelijk geen geschiedenis boek. De opstand waarbij het bloed van de offeraars werd vermengd met het bloed van de offerdieren vond namelijk pas plaats na de kruisiging van Jezus. Ook vanwege de mensen die omkwamen toen een toren bij Siloam omviel rees de vraag of die nu schuldiger waren dan de andere inwoners van Jeruzalem die het hadden overleefd. Natuurlijk niet is het antwoord. Maar als je de weg kiest van geweld en verwoesting, als je blijft denken in termen van schuld en boete dan wordt je daar zelf slachtoffer van.

Daar gaat die gelijkenis dus over. Hoe gaat God met deze misdaden om? Hoe gaat God om met een volk dat eerder geweld zoekt dan vrede en de liefde tot haar sterkste wapen maakt? Over het antwoord moeten we goed nadenken. Jezus zet ons graag op het verkeerde been. Wij denken dat de man die de boom had geplant en zich heeft laten ompraten door de wijngaardenier de God is die streng doch ook barmhartig is. Maar dat staat er niet. Die bomenplanter koos de weg van geweld en uitroeiing van het vruchteloze. Het was de wijngaardenier die niet voor niets als wijngaardenier wordt opgevoerd die de zorg voor de planten bleef behouden ook al brachten die planten niets meer op. Natuurlijk zijn er grenzen aan, drie jaar in dit geval. Maar de eerste keus is niet omhakken, maar extra zorgen. We kennen dat in het strafrecht. Als mensen geheel of gedeeltelijk een daad niet kunnen worden aangerekend dan doden we die mensen niet maar stellen we ze ter beschikking van de regering om een genezende behandeling te ondergaan. Doden van misdadigers doen we al helemaal niet meer. De Weg van de wijngaardenier is dus eigenlijk de Weg van onze God. Die weg willen we gaan. Die weg zullen we dus ook moeten gaan in vraagstukken van oorlog en vrede. Hoe moeilijk dat ook is.

Dwaal niet af

1 Samuel 12:18-25

18 Samuël riep de HEER aan, en meteen liet de HEER het onweren en regenen, zodat het volk vervuld werd van angst voor de HEER en Samuël. 19 Ze vroegen Samuël: ‘Bid voor ons, uw dienaren, tot de HEER, uw God, dat we niet hoeven te sterven. Want we hebben al zoveel verkeerd gedaan, en nu hebben we het nog erger gemaakt door om een koning te vragen.’ 20 ‘Ook al hebt u gezondigd, ‘antwoordde Samuël, ‘u hoeft niet bang te zijn zolang u de HEER maar trouw blijft en hem met heel uw hart toegedaan bent. 21 Dwaal niet af om achter iets aan te lopen dat niets oplevert en niet bevrijdt, omdat het niets is. 22 Ter wille van zijn grote naam zal de HEER zijn volk immers niet in de steek laten, want hij heeft zelf besloten om u tot zijn volk te maken. 23 En hetzelfde geldt voor mij: ook ik moet niet zondigen tegen de HEER en ik moet zeker niet ophouden voor u te bidden en u het goede en rechte pad te wijzen. 24 Dus: heb ontzag voor de HEER en wees hem oprecht, met hart en ziel toegewijd. U hebt immers zelf ervaren welke grootse daden hij voor u heeft verricht. 25 Maar als u volhardt in het kwaad, zal het met u en met uw koning gedaan zijn.’ (NBV)

Wie niet horen wil moet voelen. Dat was toen en dat is nu niet ander. En het volk Israël had niet geluisterd naar de waarschuwingen van Samuël. Dat was toch de ziener met inzicht, de man die rechtstreeks contact had met God. Die had hen voorgehouden dat ze al lang een Koning hadden, de God van Israël zelf. Die had immers het volk uit de slavernij bevrijdt en hen een land gegeven dat overvloeide van melk en honing. Er was een verbond tussen het volk en haar God waarin het volk beloofd had te leven volgens de richtlijnen van die God en God had beloofd voor dat volk te zorgen. Was nu dat verbond niet verbroken omdat ze een koning wilden zoals de volken een koning hadden.

Samuël stelt ze gerust. De God van Israël zou nooit laten varen wat zijn had was begonnen. In dit volk zou duidelijk moeten worden waarom die God de hemel en de aarde heeft geschapen en wat zijn bedoeling was met de mensen die hij had aangesteld om voor de wereld te zorgen. Angst zouden ze pas moeten hebben als ze weer zelfgemaakte afgoden gingen aanbidden. Of als ze die Koning als God zouden gaan behandelen. Ook onder de nieuwe Koning had Samuël daarom een belangrijke taak. Hij zou moeten blijven vertellen over de Weg van de God van Israël: heb God lief boven alles door uw naaste lief te hebben als uzelf. Ook Samuël zelf zou zich hieraan moeten houden.

Telkens weer moet je terug naar dat uitgangspunt van de God van Israël, terug naar de richtingwijzers voor een menselijke samenleving. Daar is na al de eeuwen die voorbijgegaan zijn sinds de dagen van Saul en Samuël nog steeds niets aan veranderd. Ook in onze dagen moeten we niet achter het lege klatergoud van de Koning aanlopen, maar letten op de minsten en de zwaksten in de samenleving. Hebben onze voedselbanken nog voldoende voorraad is een belangrijker vraag dan wat de vrouw van de Koning aan zal trekken bij het volgende openbaar gebeuren. En voor die voedselbanken kunnen we elke dag opnieuw zorgen, ook vandaag weer.