Begrijp dit goed

Psalm 50:16-23

16 Maar tot wie kwaad doet zegt God: ‘Wat baat het dat je mijn geboden opzegt en mijn verbond in de mond neemt? 17 Je haat het als Ik je terechtwijs, mijn woorden schuif je terzijde. 18 Zie je een dief, je loopt met hem mee, en bij overspeligen ben je thuis. 19 Je gebruikt je mond voor lastertaal en verbindt je tong aan bedrog. 20 Je getuigt tegen je eigen broer, werpt een smet op de zoon van je moeder. 21 Zou Ik dan zwijgen bij wat je doet, je denkt toch niet dat Ik ben als jij? Ik klaag je aan, Ik som je wandaden op. 22 Begrijp dit goed, jullie die God vergeten, of Ik verscheur je, en er is niemand die redt: 23 wie een dankoffer brengt, geeft Mij alle eer, wie zo zijn weg gaat, zal zien dat God redt.’ (NBV21)

We zongen mee met een Psalm van de hoofdmusicus van de Heilige Tent uit de tijd van Koning David, Asaf en wel vandaag het tweede deel. In deze Psalm treed God zelf als leraar en rechter voor. God is de leraar voor de gelovigen, de mensen die de Tora navolgen en weet hebben van de Tora als richtlijn voor een menselijke samenleving. Maar in dat volgen van de Tora sluipt een gevaar. Het gevaar van de religie. De dienst aan de God van Israël gaat over gerechtigheid, om het recht doen aan mensen, aan alle mensen in de hele wereld. We weten natuurlijk dat Israël een licht voor de volkeren zou moeten zijn, een land van liefde, vrede en recht, zo’n land zou elk volk immers ook wel willen volgen. Maar die richtlijnen voor de menselijke samenleving was tot een religie verworden. Dagelijks werden zeer vroom offers aan de God van Israël gebracht. Dag en nacht bleven de offervuren branden. Maar die offers hoef je van God niet te brengen. Alle dieren zijn immers van God? Je hoeft je God toch niet zijn eten te brengen? Je godsdienst voeden doe je door te delen met de armen en de vreemdelingen. Daardoor verbindt je je met Gods gerechtigheid.

Dat volhouden maakt je tot een van de getrouwen van God. Maar er zijn maar weinig volken die hun samenleving zo hebben ingericht dat de minsten de maat zijn voor wat gedaan wordt. Hebben wij geen armen onder ons van wie de schulden jaar na jaar oplopen? Zorgen wij voor de weduwen onder ons? Voor de bejaarden en hoog bejaarden? Zijn het niet de mensen die voor hun leven zijn aangewezen op instellingen van zorg die door belastingverlagingen steeds verder in de knoei komen? En zorgt onze samenleving internationaal ook voor de armsten in de wereld? Hoe gaan we als volk om met de vluchtelingen voor armoede en geweld. De vluchtelingen voor geweld willen we misschien wel opvangen, maar de vluchtelingen voor de armoede niet, hen sturen we weer terug naar landen waar mensen van honger sterven, waar de armen moeten bedelen, waar de stervenden langs de kant van de weg te vinden zijn. Het is de God uit deze psalm die ons voortdurend de onrechtvaardigheden uit onze samenleving voorhoudt.  Ons wordt angst aangepraat. Wij moeten bang zijn onze banen te verliezen, bang zijn dat onze rijkdom zal veranderen in armoede. We moeten zo bang zijn dat we de meest bekende richtlijn voor de menselijke samenleving vergeten, er staat echt voor het volk: Gij zult niet doden.

De God van Israël wijst een andere weg. De weg van vrede, van delen met elkaar. En we hoeven niet eens te zeggen dat we het niet geweten hebben, in de Fair Trade winkels kunnen we zien hoe onrechtvaardig onze handel in elkaar zit. Wij worden er rijker door en de arme landen nog armer. En in plaats van een discussie over rechtvaardigheid, over gerechtigheid en het tot hun recht laten komen van producenten in arme landen, discussiëren we over het nut van de aalmoezen die we ze schenken en die we ontwikkelingssamenwerking durven noemen. Houdt maar op met je religie zegt de psalmdichter. Zolang je je nog laat inpalmen door leugenaars en dieven heeft het opzeggen van lange gebeden, het brengen van offers aan God geen zin. Als wij werkelijk dankbaar willen zijn voor alles wat God ons gegeven heeft nemen we daar de hele wereld in mee, zodat de lof voor onze God vermeerderd mag worden, want die God heeft ons de broeders en zusters gegeven aan wie wij recht willen doen, die wij tot hun recht willen laten komen. Als we daartoe komen zien we ook nog dat God redt. Laten we ook deze week beginnen met daar naar te luisteren en aan de onrechtvaardigheden een eind te maken.

Ik ga tegen je getuigen

Psalm 50:1-15

1 Een psalm van Asaf. De God der goden, de HEER, gaat spreken en roept de aarde bijeen van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat. 2 Uit Sion, stad van volmaakte pracht, verschijnt God in stralend licht. 3 Hij komt, onze God, en zal niet zwijgen! Laaiend vuur raast voor Hem uit, rondom Hem wervelt een storm. 4 Hij roept de hemel op, daarboven, en ook de aarde, bij het oordeel over zijn volk: 5‘Breng mijn getrouwen vóór Mij, die zich met offers aan Mij verbinden.’ 6 De hemel verkondigt Gods gerechtigheid, Hijzelf treedt op als rechter. sela 7 ‘Luister, mijn volk, Ik ga spreken, Israël, Ik ga tegen je getuigen, Ik, God, je eigen God. 8 Ik klaag je niet aan om je offers, nooit dooft voor Mij het offervuur. 9 Maar de stier uit je stal heb Ik niet nodig, noch de bokken uit je kooien. 10 Mij behoren de dieren van het woud, de beesten op duizenden bergen, 11 Ik ken alle vogels van het gebergte, wat beweegt in het veld is van Mij. 12 Had Ik honger, Ik zou het je niet zeggen, van Mij is de wereld en wat daar leeft. 13 Eet Ik soms het vlees van stieren of drink Ik het bloed van bokken? 14 Breng God een dankoffer, geef de Allerhoogste wat je Hem belooft. 15 Roep Mij te hulp in tijden van nood, Ik zal je redden, en je zult Mij eren.’ (NBV21)

Vandaag een bijzondere rechtspraak. De God van Israël roept de hele wereld bij elkaar. Er komt een rechtszaak tegen Israël. Al die volken hadden een god, wij hebben dan goden als winst en profijt hun weg is de economie waaraan alles ondergeschikt moet worden gemaakt, de dagen en de nachten, zelfs de enige slaafvrije dag die we hadden, moeten in dienst worden gesteld van de economie om de goden van winst en profijt te dienen. De volken zouden eens moeten kijken hoe de God van Israël met zijn volk omgaat. Niet meer een voor wat hoort wat geloof. Niet je wordt gezegend door je God als je maar genoeg offert. Je winst stijgt echt niet als je nog meer uren je uitslooft voor je god. Je mag best aan de God van Israël offeren maar die heeft je offers niet nodig. Je hoeft de God van Israël niet in leven te houden zoals andere goden in leven moeten worden gehouden. Wij worden bang gemaakt dat de economie sterft als we de offers aan winst en profijt loslaten. Als we niet meer flexwerken maar de topinkomens begrenzen, als we de slaafvrije dag behouden voor iedereen, dan zal wellicht de winst minder worden, het profijt elders gehaald moet worden, maar dan bloeit de samenleving weer op. Dan is het niet meer ieder voor zich maar allemaal samen.

Het licht van de God der goden komt uit Sion. Dat is de naam van een berg. Rond die berg is Jeruzalem gebouwd. In de dagen van Asaf werden de goden van de volken vaak op bergen vereerd. Het was dan ook niet zo vreemd dat de Tempel van de God van Israël op een berg was gebouwd. Maar die Tempel was een ander soort Tempel dan de tempels van de voor wat hoort wat goden. Hier stond geen beeld van de god die er werd vereerd. Wat er in die Tempel stond bleef verborgen voor buitenstaanders. Er was alleen een verhaal over de inrichting van de Tempel. Alleen de priesters van de Tempel mochten er in. Om priester te worden moest je tot een bepaalde familie behoren, of om te mogen werken in die Tempel tot een bepaalde stam. Buitenstaanders kwamen er niet in. Maar iedereen die er kwam zou je graag het verhaal vertellen over die Tempel. In de nacht brandde er een lamp, een kandelaar met zeven armen. Uit die Tempel straalde ook in de donkerste tijden licht voor de mensen. Er stond een tafel met brood. Het volk liet aan de God van Israël zien dat niet al het brood voor eigen gebruik werd gehouden. En in het allerheiligste waar alleen de hoge priester mocht komen stond een kist van acaciahout, bewaakt door twee gevleugelde beelden. In die kist, zo ging het verhaal lagen stenen platen waarop de grondregels stonden voor de menselijke samenleving.

Het was ooit de bedoeling geweest dat de God van Israël geëerd zou worden door het nakomen van de richtlijnen voor de menselijke samenleving. Daarin stond dat je eerlijk en trouw moest zijn, dat je voor de minsten in je volk moest zorgen, dat je moest delen met de armen, dat je zelfs de vreemdelingen moest behandelen als de mensen van je eigen volk, dat je moest zorgen dat er niemand gedood werd. Maar in de straten van Jeruzalem werd gebedeld. De weduwen en de wezen werden uit hun huizen gezet als ze geen inkomen hadden, en weduwen en kleine kinderen hadden nu eenmaal geen inkomen. Dacht en nacht brandden er offervuren bij de Tempel. Maar de offers lieten zien hoe rijk de offeraars geworden waren, hoe vroom en netjes ze wel niet waren. Ze waren gaan geloven dat als ze de God van Israël voldoende offers gaven, mooie liederen voor die God zongen, op de wekelijkse slaafvrije dag het werk aan knechten en slaven overlieten, ze vanzelf van die God welzijn en voorspoed zouden krijgen. Ze waren dus eigenlijk helemaal niet anders dan de andere volken met hun goden. Daartegen werden ze in een rechtszaak gedaagd. Ze hadden ooit een verbond gesloten met hun God dat tot doel had dat al die volken de richtlijnen voor de menselijke samenleving zouden volgen. Christenen hadden veel later een nieuw verbond gesloten. Zij zouden gemeenschappen vormen waar de hongerigen te eten kregen, waar de bedroefden getroost werden, de vrede in stand zou worden gehouden. Vandaag is dus aan ons de vraag of er tegen ons ook zo’n rechtszaak gehouden zou kunnen worden.

Je ging ten onder

Numeri 21:21–22:1

21 Israël stuurde gezanten naar koning Sichon van de Amorieten met deze boodschap: 22 ‘Sta ons toe door uw land te trekken. We zullen niet door akkers en wijngaarden gaan en we zullen geen water uit bronnen drinken. Zolang we ons in uw gebied bevinden, zullen we de Koningsweg volgen.’ 23 Maar Sichon weigerde Israël doortocht te verlenen, hij verzamelde zijn troepen en trok de woestijn in, Israël tegemoet. Bij Jahas viel hij hen aan. 24 Maar de Israëlieten versloegen hem en veroverden zijn land, van de Arnon tot aan de Jabbok, die de grens vormde met de Ammonieten en waarlangs versterkingen lagen. 25 Israël nam alle steden van de Amorieten in en ging er wonen, ook in Chesbon en de omliggende dorpen. 26 Chesbon was de hoofdstad van de Amoritische koning Sichon. Hij had oorlog gevoerd tegen de vorige koning van Moab en hem zijn hele land afgenomen, tot aan de Arnon. 27 Vandaar dat de dichters zeggen: ‘Kom naar Chesbon en herbouw de stad, versterk de stad van Sichon. 28 Vanuit Chesbon verspreidde zich vuur, een vlam kwam uit Sichons woonplaats. Het vuur verteerde Ar-Moab, de heersers over de hoogten, de heuvels langs de Arnon. 29 Wee Moab! Je ging ten onder, volk van Kemos. De zonen van Kemos moesten vluchten, zijn dochters werden buitgemaakt door Sichon, koning der Amorieten. 30 Wij bestookten hen met pijlen en hun land ging te gronde, van Chesbon af tot aan Dibon toe. Wij verwoestten Nofach, bij Medeba.’ 31 Israël vestigde zich dus in het gebied van de Amorieten. 32 Nadat Mozes Jazer had laten verkennen, werden de dorpen rond die stad ingenomen. De Amorieten die er woonden, werden verdreven. 33 Daarna trokken ze verder in de richting van Basan, en koning Og van Basan trok tegen hen ten strijde. Hij rukte met zijn voltallige leger op naar Edreï. 34 Maar de HEER zei tegen Mozes: ‘Je hoeft niet bang voor hem te zijn, want Ik lever hem aan je uit, met heel zijn leger en zijn land. Doe met hem hetzelfde als wat je gedaan hebt met Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde.’ 35 De Israëlieten versloegen hem en zijn zonen en ook zijn hele leger, tot de laatste man, en namen zijn land in bezit. 1 Daarna trokken ze verder en sloegen hun kamp op in de vlakte van Moab, aan de overkant van de Jordaan, ter hoogte van Jericho. (NBV21)

Israël ontwijkt dus de gevechten met Edom. De broederschap tussen Jacob, waarvan Israël afstamt, en Edom, dat van Esau afstamt is nog te vers en wordt door iedereen nog gevoeld, het is een broedervolk. Maar die andere volken die tussen de woestijn en de Jordaan wonen? Daarmee is de band een stuk losser. Neem nu koning Sichon van de Amorieten. Daar wordt toch dezelfde vraag gesteld als eerst aan Edom was gesteld. En die reageerde nota bene gelijk met oorlog. Wij zijn daar niet zo verbaasd over maar die Sichon van de Amorieten woonde bij de Eiken van Mamre. De eerste plaats waar Abraham zich had gelegerd in Kanaän. Abraham had nog een grot van ze gekocht om zijn vrouw te begraven. Maar nog belangrijker was dat Abraham volgens het verhaal in Genesis hen aan een overwinning had geholpen in een belangrijke oorlog. Het is de eerste oorlog die in de Bijbel wordt genoemd. Abraham had toen afgezien van oorlogsbuit en nu kwamen de afstammelingen van Abraham heel netjes om hulp vragen en ze kregen een leger op de kop. Dat leger werd dan ook verslagen.

Een spotlied roemt over het vuur dat uitgaat van de hoofdstad Chesbon. Daar was de tempel van hun God en als er vuur uit je heiligdom gaat dan wordt je daar zelf het slachtoffer van zo hadden de Israëlieten ervaren. De volgende die zich meldde was Og van Basan. Dat was een van de reuzen die de eerste verkenners hadden gezien en die het volk Israël afgeschrikt hadden om Kanaän in te nemen. Die Og wordt in de Bijbel als een geweldige reus afgeschilderd. Hij was waarschijnlijk zelfs niet uit Kanaän afkomstig, maar wordt door sommigen gezien als een Hethiet, een volk dat als eerste paarden en wagens gebruikte in de oorlog. Deze Koning van Basan wachtte niet af tot het volk Israël netjes kwam vragen of ze door zijn land konden trekken hij trok gelijk met zijn leger op. Dat zou die woestijnzwervers wel afleren. Iedereen was immers altijd al bang voor hem en zijn broers. Maar volgens de God van Israël hoef je nooit bang te zijn, zonder vrees kon het volk optrekken tegen deze vechtmachine.

Het gevolg is dat Israël de macht krijgt over een belangrijk stuk grond aan de oostzijde van de Jordaan. Daar zullen uiteindelijk ook een paar stammen van Israël gaan wonen Maar zo ver is het nog lang niet. Het beloofde land ligt niet op de grens van de woestijn, het ligt aan de andere kant van Jordaan, waar de grond vruchtbaar is en de druiventrossen zo groot kunnen worden dat er twee mannen nodig zijn om één tros te dragen. Denk dus niet dat we er al zijn als we een tijdje geen vreemde legers op onze grond zien, als er geen onderdrukkers meer zijn die ons volk willen knechten. We zullen moeten proberen overal in de wereld vrede te brengen, want elke oorlog, elke dictatuur heeft tegenwoordig invloed op ons welzijn en onze samenleving. We zullen ook respect moeten blijven houden voor de broedervolken. We zingen in ons volkslied dat we van Duitse bloed zijn en met dat volk zullen we dus een band moeten hebben. We wonen in een werelddeel waar allemaal verschillende volken wonen die in de loop van de eeuwen de ene oorlog na de andere met elkaar gevoerd hebben. Samen een op gemeenschappelijke wetten gebaseerde samenleving vormen, volgens de richtlijnen uit de leer van Mozes, levert vrede en welzijn op en een samenleving waarin iedereen mee kan doen. Er valt nog veel werk te verzetten.

 

Vanuit de woestijn

Numeri 21:10-20

10 De Israëlieten trokken verder en sloegen hun kamp op in Obot. 11 Nadat ze uit Obot weggetrokken waren, sloegen ze hun kamp op bij Ijje-Haäbarim, in de woestijn die ten oosten van Moab ligt. 12 Van daar trokken ze verder, en ze sloegen hun kamp op in het dal waardoor de Zered loopt. 13 Weer trokken ze verder, en ze sloegen hun kamp op aan de overkant van de Arnon, en wel in de woestijn die aan het gebied van de Amorieten grenst; de Arnon vormt de grens tussen Moab en het gebied van de Amorieten. 14 Daarom wordt er in het Boek van de oorlogen van de HEER gesproken van ‘Waheb in Sufa en de beken die de Arnon vormen, 15 en het stroomgebied van die beken, dat zich uitstrekt tot waar Ar ligt en dat aan het gebied van Moab grenst’. 16 Van daar ging het verder naar Beër, de bron waar de HEER tegen Mozes gezegd had: ‘Roep het volk bijeen, dan zal Ik het water geven.’17 Israël zong toen dit lied: ‘Wel op, bron! Zing voor de bron, 18 ontsloten door vorsten, geopend door de hoogsten, met scepter en heersersstaf!’ Vanuit de woestijn ging het verder naar Mattana, 19 van Mattana naar Nachaliël, van Nachaliël naar Bamot, 20 en van Bamot naar de vallei in Moab, en vervolgens verder naar de Pisga. Vanaf de top van die berg kijkt men uit over de Jesimon. (NBV21)

Wie wel eens bij vrienden of verwanten een dia avond heeft meegemaakt over een vakantiereis naar een ver en onbekend land zal aan het eind van zo’n avond best wel eens geduizeld hebben van alle plaatsnamen die in de loop van de avond zijn genoemd. Reisverhalen zijn daardoor soms ook moeilijk te lezen. Voor veel mensen is het met het verhaal van vandaag ook het geval. Ook hier wordt een reis beschreven. Alle plaatsen die genoemd worden zijn niet eens terug te vinden in de woestijn. In de loop van de eeuwen is daar veel veranderd. Het is dan ook maar de vraag of hier echt een reis wordt beschreven. Er zijn twee rivieren die worden genoemd. De Zered en de Arnon. De Zered vormde de grensrivier tussen Edom en Moab en de Arnon de grensrivier tussen de Amorieten en Moab. Nu hadden we al gelezen dat het volk Israëlin Edom zeker niet welkom was en er om heen moet trekken. Ook al kennen we de steden niet dan lijkt hier een beschrijving te worden gegeven van het omtrekken rond Moab.

Dat de reis schematisch wordt beschreven leren we als we de reis wat nauwkeuriger lezen. Het begint met vier korte reizen waar het volk zich legert en weer optrok. Op die manier beschrijf je ook dat het beloofde land steeds dichterbij komt. Waar de reisbeschrijving vandaan komt wordt ook aangeduid. Het is het boek “De oorlogen van de Heer”, maar ook dat boek kennen we niet. Het komt in de Bijbel wel vaker voor dat er citaten zijn uit boeken die we niet kennen. In de beide boeken Koningen wordt herhaaldelijk verwezen naar de boeken over Koningen als je meer wil weten. Dat boek van de oorlogen van de Heer zou ook best een liedboek kunnen zijn waarin een aantal oorlogen die Israël had gevoerd werden bezongen. Belangrijker is wellicht dat dit citaat de inleiding is van het water van Mozes en de Bron waaruit werd geput. Dat snappen we pas als we weten dat “Beër” het Hebreeuwse woord voor bron is. De vorsten die de bron hebben gegraven kunnen niemand anders zijn dan Mozes en Aäron. Van hen zijn de staven immers heel bijzonder gebleken.

Er zijn Rabbijnen die veel later een commentaar geschreven hebben op de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Tora. Er is een commentaar op dit Bijbelgedeelte dat zegt dat er de hele reis één bron was die steeds met het volk meetrok, één bron gegraven door Mozes en Aäron als een geschenk van God aan het volk. De scepter en de herdersstaf worden dan gezien als de Tora, de leer van Mozes die als het ware uit de Woestijnbron opwelt. In het najaar viert het volk Israël nog steeds een oogstfeest waar de reis door de woestijn wordt gevierd, het loofhuttenfeest. Men woont dan een tijdje in hutten gemaakt van takken met bladeren en eet vruchten. Bij dit feest spelen de gaven van de Tora, de richtlijnen voor de menselijke samenleving een grote rol. Het verhaal dat we vandaag gelezen hebben is dus niet zomaar een reisverhaal. We moeten dit verhaal in gedachten houden als we straks gaan lezen over de verhouding met Moab, een volk dat afstamt van Lot, de broer van Abraham. Maar we moeten ook beseffen dat waar we ook zijn of heengaan de leer van Mozes, heb uw naaste lief als uzelf, steeds een zo grote rol speelt dat je leven er van afhangt.

 

Iedereen die gebeten is

Numeri 21:1-9

1 De Kanaänitische koning van Arad in de Negev vernam dat de Israëlieten in aantocht waren en dat ze via Atarim kwamen. Hij viel hen aan en maakte een aantal van hen krijgsgevangen. 2 Toen deden de Israëlieten de HEER deze gelofte: ‘Als U dit volk aan ons uitlevert, zullen wij hun steden volledig vernietigen.’ 3 De HEER kwam Israël te hulp, Hij leverde de Kanaänieten aan hen uit. De Israëlieten doodden hen allen en vernietigden hun steden. Die plaats kreeg de naam Chorma. 4 Van de Hor trokken ze verder in de richting van de Rode Zee; ze moesten immers om Edom heen trekken. Maar onderweg werd het volk ongeduldig. 5 ‘Waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte?’ verweten ze God en Mozes. ‘Om ons in de woestijn te laten sterven? We hebben geen brood en geen water, en we kunnen dit ellendige eten niet meer zien!’ 6 Toen stuurde de HEER giftige slangen op de Israëlieten af, die hen beten, zodat velen van hen stierven. 7 Daarop ging het volk naar Mozes. ‘We hebben gezondigd,’ zeiden ze, ‘want we hebben de HEER en u verwijten gemaakt. Bid tot de HEER dat Hij ons van die slangen verlost.’ Mozes bad voor het volk,8 en de HEER zei tegen hem: ‘Laat een slang maken en bevestig die op een staak. Iedereen die gebeten is en daarnaar kijkt, blijft in leven.’ 9 Mozes liet een koperen slang maken en bevestigde die op een staak. En iedereen die door een slang gebeten was en opkeek naar de koperen slang, bleef in leven. (NBV21)

Dat je niet moet vechten met broedervolken wordt in het verhaal van vandaag nog eens bevestigd. Het lijken twee verhalen te zijn maar het is er maar één. Het gaat over de vraag waar we eigenlijk in geloven. Ook al trekt het volk nog door de woestijn, zonder iemand lastig te vallen, de koning van Arad, in de woestijn Negev die grenst aan Kanaän, werd zo bang van dat woestijnvolk dat hij hen aanviel en een aantal Israëlieten gevangen nam. Wij denken dan aan krijgsgevangenen die na beëindiging van een oorlog weer vrijgelaten of uitgeruild worden maar dat was in de dagen dat Israël door de woestijn trok niet het geval. Krijgsgevangenen waren buit en konden voor goed geld als slaaf worden verkocht. En slaven zijn in de geschiedenis altijd welkome werkkrachten geweest. Je hoeft ze niet te betalen, je hoeft ze nauwelijks te eten geven en slapen kunnen ze wel in de modder. Wij herdenken elk jaar onze slachtoffers van slavernij en vieren de afschaffing van de slavernij.

Israël kan het er dus niet bij laten zitten. Het zal de volken rond Kanaän moeten laten zien dat ze beter geen oorlog met Israël kunnen beginnen. Ze vroegen hulp aan God en vielen het volk van die Koning Arad aan. God hielp en ze konden zijn stad, land, geheel verwoesten. Buit werd er niet gemaakt, de afwending van de bedreiging was genoeg. Maar was dat volk nu dankbaar? Gingen ze vrolijk voort op de weg die de God van Israël hen wees? Welnee. Elke dag weer achter die wolk aansjouwen, manna verzamelen, kwartels vangen, het werd van een saaiheid die bijna dodelijk was. In Egypte, zo hadden ze gehoord daar was echt brood, van tarwe of van gerst, dat moest toch wel heel erg lekker zijn geweest, daar was vlees van vee geweest. Ze hadden het geklaag van hun ouders gehoord en ze waren er mee opgevoed. Opnieuw rijst hier dus de vraag of het een volk was dat liever koos voor slavernij en dood dan voor het volgen van de God die hen had bevrijdt.

God geeft kansen. God stuurt slangen. Had hij soms ook al de slang gestuurd die in het Paradijs de mensen had wijs gemaakt dat ze als God konden worden? We weten het niet. Nu wordt de slang een teken van onderscheid. Mozes moet een slang op een stok maken. Van een koperen slang is geen sprake. Maar waarom er dan staat dat hij een koperen slang heeft gemaakt? Volgens Joodse geleerden komt het omdat het een woordspel is dat vaak in de Bijbel gespeeld wordt. Het Hebreeuwse woord voor koper en een aanspreektitel die Mozes voor God gebruikt lijken erg op elkaar, klinken bijna hetzelfde, daarom besloot Mozes een koperen slang te maken. Wie keek naar die slang, wie zijn vertrouwen stelde op God, kwam er ongedeerd uit. Wie het beter wilde weten dan God en zijn eigen weg wilde volgen kwam om. Voor Christenen is dat bijna ook zo zegt het Evangelie van Johannes. Net als de koperen slang werd verhoogd is Jezus aan het Kruis verhoogd. Als je er op blijft vertrouwen dat de gruwelijke slavendood van Jezus niet het laatste woord van God is hoort bij zijn beweging. Wie er niet op vertrouwt kan doodvallen. Laten we dus net als de meeste Israëlieten kiezen voor het leven.

Luister vandaag

Psalm 95

1 Kom, laten wij jubelen voor de HEER, juichen voor onze rots, onze redding. 2 Laten wij Hem naderen met een loflied, Hem toejuichen met gezang. 3 De HEER is een machtige God, een machtige koning, boven alle goden verheven. 4 Hij houdt in zijn hand de diepten der aarde, de toppen van de bergen behoren Hem toe, 5 van Hem is de zee, door Hem gemaakt, en ook het droge, door zijn handen gevormd. 6 Ga binnen, laten wij buigen in aanbidding, knielen voor de HEER, onze maker. 7 Ja, Hij is onze God en wij zijn het volk dat Hij hoedt, de kudde door zijn hand geleid. Luister vandaag naar zijn stem: 8 ‘Wees niet halsstarrig als bij Meriba, als die dag bij Massa, in de woestijn, 9 toen jullie voorouders Mij op de proef stelden, Mij tartten, al hadden ze mijn daden gezien. 10 Veertig jaar voelde Ik weerzin tegen hen. Ik zei: “Het is een stuurloos volk dat mijn wegen niet wil kennen.” 11 En Ik zwoer in mijn woede: “Nooit gaan zij mijn rustplaats binnen!”’ (NBV21)

Vandaag zingen we mee met Psalm 95, nou ja, zingen, vrolijk zingen stond er vroeger, tegenwoordig hebben ze het over jubelen. Dat jubelen heeft bij ons een andere klank, maar betekent toch iets van vrolijk juichen. Denk maar wat een stadion voetbalsupporters doet als het team heeft gewonnen. De geleerden denken dat deze psalm is geschreven bij een van de grote jaarlijkse feesten, loofhutten, pesach of iets dergelijks. De psalm zou dan gezongen zijn als de Tempel wordt binnengegaan. Dat verklaard ook de tweedeling in de Psalm. De eerste zeven verzen zijn een lofzang en de laatste 4 verzen een oproep. Nu moeten we wel bedenken dat het hier niet zomaar om een Tempel gaat, met een groot beeld van de God die moet worden aanbeden waar iedereen in aanbidding voor buigt en zich misschien zelfs voor op de grond werpt.

In de Tempel van de God van Israël staat een kist. Een mooie kist weliswaar met gevleugelde figuren er op, een tafel met brood er voor en lampen en welriekende geuren. Maar niettemin een kist van acaciahout, versiert met ringen waardoor stokken konden om de kist te dragen. In de Bijbel wordt die kist, ark genoemd, nauwkeurig beschreven. Ook wat er in ligt. Er liggen wat souvenirs in van de tocht in de woestijn, een stok en een staf maar het voornaamste zijn een aantal stenen platen, daar staat de Wet op die het volk in de Woestijn had aanvaard als haar kompas en richtlijn. De hele godsdienst van Israël draaide om die richtlijn, want het houden van die richtlijn was hetzelfde als het houden van hun God. En die Wet laat zich samenvatten als “Heb Uw naaste Lief als Uzelf”. Dat kan op heel de aarde, van het diepste van de zee tot aan de hoogste bergtoppen. In de dagen dat de psalm werd geschreven dacht men dat de aarde op water dreef, plat was met fundamenten die de aarde op haar plaats hield.

We weten tegenwoordig beter door de wetenschap. Zo af en toe krijgt U echter een foldertje in de bus waarin wordt opgeroepen om weer in die platte op water drijvende aarde te gaan geloven. Volgens de Bijbel heeft God immers die aarde op die manier geschapen, dat staat in deze Psalm. Dat foldertje is dan ook een duivelse poging om ons af te leiden van waar het in de Bijbel om gaat. De wetenschap mogen we wis en waarachtig wel volgen, die helpt ons immers om tot aan de einden der aarde te delen met onze broeders en zusters, de armsten van de wereld. Het tweede deel van de Psalm roept ons dan ook op om niet zo stijfkoppig te zijn in ons ongeloof in het beloofde land dat overvloeit van melk en honing. In dat ongeloof komen we het bittere water van Meriba en Massa tegen. Uit de angst voor het nieuwe, de angst voor het machtige voorbij te gaan, had men dat land links laten liggen. Laten wij ons niet afleiden door duivelse discussies over Schepping en Evolutie maar ons houden bij de Bijbel en dankbaar gebruik maken van de moderne wetenschap om te juichen bij de Wet als wij onze naaste dienen als onszelf, de hongerigen voeden en de naakten kleden. Dat is een lied waard.

Aäron zal daar sterven

Numeri 20:22-29

22 Nadat ze Kades verlaten hadden, kwamen de Israëlieten, het hele volk, bij de Hor, 23 een berg aan de grens van Edom. Daar zei de HEER tegen Mozes en Aäron: 24 ‘Aäron zal nu met zijn voorouders verenigd worden. Hij zal het land dat Ik de Israëlieten geef niet binnengaan, omdat jullie bij het water van Meriba tegen mijn bevel zijn ingegaan. 25 Jij, Mozes, moet Aäron en zijn zoon Eleazar mee naar boven nemen, de berg op. 26 Laat Aäron zijn priesterkleding uittrekken en laat zijn zoon Eleazar die aantrekken. Aäron zal daar sterven en met zijn voorouders verenigd worden.’ 27 Ze gingen voor de ogen van het hele volk de berg op, zoals de HEER Mozes had opgedragen. 28 Mozes liet Aäron zijn priesterkleding uittrekken en droeg Aärons zoon Eleazar op die aan te trekken. Daar, op de top van de berg, stierf Aäron. Daarna ging Mozes met Eleazar weer naar beneden. 29 Toen de Israëlieten vernamen dat Aäron was gestorven, beweende heel de gemeenschap hem dertig dagen lang. (NBV21)

Vandaag lezen we een verhaal dat Jodendom, Islam en Christendom verenigd. Het overlijden van Aäron, de broer van Mozes en de eerste Hoge priester bij het Heiligdom van Israël. In het verhaal staan een aantal plaatsen die ons vertellen dat het niet in een sprookjesland gebeurde maar in een echt land waar je ook nu nog zou kunnen lopen. Alleen is het jammer dat het al zo lang geleden is gebeurd dat namen en plaatsen zijn veranderd en we dus niet meer weten waar we Kades kunnen vinden en waar de Berg Hor eigenlijk is. In de eerste eeuw van onze jaartelling heeft de Joodse schrijver Flavius Josephus een geschiedenis van Israël geschreven en daarin vertelt hij dat Kades de plaats was waar in zijn tijd de woestijnstad Petra was. Dat Petra is nu een monument met tempels en woningen die rijk versiert zijn en gedeeltelijk in rotsen zijn uitgehouwen. Over het volk Israël dat door de woestijn trok is nooit iets gevonden.

Niet ver van Kades vandaan ligt de Berg Hor. Als je op weg naar Kanaän om Edom heen wil dan kom je inderdaad langs de bergen die daar in de buurt liggen. Tegenwoordig is er op die Berg een heiligdom van de Islam, het graf van Aäron genoemd. Zo komt het verhaal in Islam en Jodendom terecht. En aangezien vanaf het begin van het optreden van Jezus van Nazareth zijn volgelingen en later de volgelingen van de apostelen gelezen is uit de Tenach, de Hebreeuwse Bijbel, maakt dit verhaal ook deel uit van het Christendom. Het is dus heel bijzonder dat er een verhaal is dat in drie tradities een grote rol speelt. Drie tradities die elkaar in de geschiedenis hebben bestreden. Maar tradities die elkaar ook nu nog bestrijden. Dat Aäron in de geschiedenis van Israël een grote rol speelde staat er in het verhaal van vandaag gewoon bij. Hij werd immers verzameld tot zijn voorouders. Een uitdrukking die maar weinig in de Bijbel voorkomt. Alleen de hele groten, Abraham en zo werden zo uitdrukkelijk bij hun dood verzameld tot hun voorvaderen. Van Mozes wordt dat ook gezegd.

Ondertussen is dit verhaal ook een belangrijke stap in de geschiedenis van het volk in de woestijn. Geen van de mensen die uit Egypte waren gevlucht, op de vlucht waren gejaagd door de Egyptenaren, zou het beloofde land mogen binnengaan. Uiteindelijk zou dit ook gelden voor Mirjam, Aäron en Mozes. Voordat het volk aan Edom vroeg om door hun land te trekken was Mirjam gestorven. Nu Israël heeft besloten niet met Edom in oorlog te gaan maar er om heen te trekken sterft Aäron. Samen met Mozes en zijn zoon Eleazar heeft hij de berg beklommen. Nu moet hij de bijzondere kleding die hoort bij zijn taak in het Heiligdom uittrekken en doorgeven aan zijn zoon. Eleazar gaat dus als priester de berg op en komt als Hoge Priester de berg weer af. Tot dan toe mocht hij alleen in het Heilige van het Heiligdom komen nu krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor het Allerheiligste. De afstammelingen van deze oudste zoon van Aäron zullen ook later nog een belangrijke rol spelen in de dienst van het volk aan de God van Israël. Wij zullen ons moeten realiseren dat God zelf zijn volk heeft uitgekozen en zijn Priesters hun dienst heeft opgedragen. Het is niet aan ons om met hen die aan dit verhaal Godsdienstige waarde hechten oorlog te maken. Israël bewaarde de vrede met Edom, laat ons vrede bewaren met Joden, Moslims en andere Christenen.

De gebaande weg

Numeri 20:14-21

14 Vanuit Kades stuurde Mozes gezanten naar de koning van Edom met deze boodschap: ‘Uw broeder Israël bericht u het volgende: Het is u bekend met welke moeilijkheden wij te kampen hebben gehad. 15 U weet dat onze voorouders naar Egypte zijn getrokken, dat wij daar lang hebben gewoond en dat de Egyptenaren ons en onze voorouders slecht behandeld hebben. 16 Wij riepen de HEER aan en Hij hoorde ons hulpgeroep; Hij heeft ons een engel gezonden en ons uit Egypte weggeleid. Nu zijn wij in Kades, een stad aan de grens van uw rijk. 17 Sta ons toe door uw land te trekken. We zullen niet door akkers en wijngaarden gaan en we zullen geen water uit bronnen drinken. Zolang we ons in uw gebied bevinden, zullen we de Koningsweg volgen en daarvan niet afwijken, naar links noch naar rechts.’ 18 De Edomieten antwoordden: ‘U mag niet door ons gebied trekken; doet u dat wel, dan komen we u gewapend tegemoet.’ 19 De Israëlieten zeiden: ‘We zullen de gebaande weg volgen, en als wij en ons vee van uw water drinken, zullen we daarvoor betalen wat u wilt. We vragen alleen toestemming om te voet door uw land te trekken, meer niet.’ 20 Maar de Edomieten weigerden hun de doortocht en kwamen hun met een groot, sterk leger tegemoet. 21 Omdat de Edomieten hun geen doortocht verleenden, namen de Israëlieten een omweg. (NBV21)

Soms is er veel aan te merken op de vertaling die de Nieuwe Bijbelvertaling geeft. Andere vertalingen doen het vaak nog slechter dus we houden ons maar aan de vertaling waarop ook het rooster is gebaseerd dat we hier volgen. Maar vandaag moeten we beginnen met toch een kleine verandering in de vertaling aan te brengen. Daar waar je “engel” leest moet je eigenlijk bode lezen. In het Hebreeuws wordt nu eenmaal geen onderscheid gemaakt tussen een bode van God en een bode van de Koning. Het begin van het verhaal maakt dit eigenlijk direct duidelijk. God spreekt het volk herhaaldelijk aan dat Hijzelf met opgeheven arm het volk uit Egypte heeft geleid. Bij brandende braambos had hij Mozes uitgekozen om namens hem de boodschap te gaan brengen. Die “Engel” was dus Mozes. Na de ballingschap waren er tal van bewegingen ontstaan die zeiden precies te weten hoe het in de Hemel, waar God woont, toeging. Er waren engelen en aartsengelen, en waren zelfs meerdere hemelen, de zevende hemel kennen we nog. Maar de Bijbel weet van dat alles niks, die kent boodschappers die je wat komen vertellen.

Vroeger ondertekenden mensen hun brieven nog wel eens met “uw dienstwillige dienaar”, een ondertekening die een nederig verzoek eigenlijk nog wat kracht bijzette. Ook in de dagen waarin de Bijbel geschreven werd kwam “dienaar” regelmatig in verzoeken als ondertekening voor. De brief waarover vandaag wordt verteld wordt ondertekend met “uw Broeder” en een broer zal je toch nog eerder helpen dan wanneer je een knecht bent. En Edom was een broedervolk. Israël stamde van Jacob af en Edom van Esau. Dat waren tweelingbroers. Maar vanaf hun geboorte had het niet echt geboterd tussen die twee. Altijd was er een soort concurrentie tussen de twee geweest. Ook in de geschiedenis van Israël hebben de twee volken vaak gebotst. Toen het volk in ballingschap werd geleid stonden de inwoners van Edom er bij te lachen en te juichen. Alleen in het boek Deuteronomium lijkt er een soort van broederlijke verstandhouding te zijn geweest tussen Edom en Israël. De brief aan Edom werd mondeling overgebracht. Sommige bijbeluitleggers zeggen dat Mozes zelf naar de Koning van Edom is geweest. En iemand die zelf voor postbode wil spelen verwacht toch wat meer toekomendheid. Geen sprake van. Edom weigert het verzoek, zelfs als de delegatie voorstelt voor het gebruik van water te betalen dan nog.

Uiteindelijk is het gevolg van het verzoek dat Edom een legermacht op Israël af stuurt. Is dit nu slecht van Edom? Het staat niet in dit verhaal. Dit gedeelte staat vlak na het verhaal dat God aan Mozes en Aäron heeft gezegd dat ook zij niet in het beloofde land zullen binnengaan. Een doortocht door Edom zou een kortere weg naar dat land betekenen en vragen om een doortocht is eigenlijk het negeren van de beslissing van de God van Israël. Ergens is de weigering van Edom wel te verwachten. Edom was ook afhankelijk van een vreedzame verhouding met Egypte, een grootmacht. Een vluchtende troep slaven kunnen zich dan wel presenteren als een broeder volk, je huis openstellen voor dit soort gelukszoekers ligt dan niet voor de hand. Er zitten voor ons twee lessen in dit verhaal. Wij hoeven niet bang te zijn voor machten en krachten die ons bedreigen als wij goed willen doen. Dat is wat het Evangelie, het verhaal over Jezus van Nazareth, ons heeft geleerd. Vluchtelingen opvangen hoeft geen angst op te roepen, misschien zijn ze wel bodes van God zelf. De tweede les is dat als je iemand altijd als slecht en niet deugend bestempeld dan moet je niet verwachten dat het een vriend wordt. En wij schelden mensen met een ander geloof nog wel eens uit om vervolgens verbaasd te zijn dat hun kinderen zich gaan gedragen zoals wij ze al hadden uitgescholden. Misschien moeten wel weer vaker “dienstwillige dienaar” schrijven in plaats van iedereen als de boze broer te beschouwen.

 

Water voor hen uit de rots

Numeri 20:1-13

1 In de eerste maand kwamen de Israëlieten, het hele volk, in de woestijn van Sin, en ze bleven lang in Kades. Mirjam stierf daar en werd er begraven. 2 Toen er geen water meer was, liep het volk tegen Mozes en Aäron te hoop. 3 Ze maakten Mozes verwijten. ‘Waren wij ook maar omgekomen toen een deel van ons volk door het ingrijpen van de HEER stierf,’ zeiden ze. 4 ‘Waarom hebt u het volk van de HEER naar deze woestijn gebracht? Om ons hier te laten sterven, met ons vee? 5 Waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte en ons naar dit afschuwelijke oord gebracht? Er is hier geen koren, er zijn hier geen vijgenbomen, geen wijnstokken en geen granaatappelbomen. En drinkwater is er ook niet.’ 6 Mozes en Aäron verwijderden zich van de gemeenschap en gingen naar de ingang van de ontmoetingstent. Daar wierpen ze zich ter aarde. Toen verscheen de majesteit van de HEER. 7 De HEER zei tegen Mozes: 8 ‘Neem de staf en roep met je broer Aäron de Israëlieten bijeen. In hun bijzijn moeten jullie de rots daar bevelen water te geven. Jullie zullen water voor hen uit de rots laten komen, en mensen en vee te drinken geven.’ 9 Mozes nam de staf uit het heiligdom, zoals de HEER hem had opgedragen. 10 Hij en Aäron lieten iedereen bij de rots samenkomen. ‘Luister, opstandig volk,’ zei Mozes, ‘zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?’ 11 Hij hief zijn hand op, sloeg tweemaal met zijn staf op de rots, en het water stroomde eruit, zodat iedereen te drinken had, en ook het vee. 12 De HEER zei tegen Mozes en Aäron: ‘Omdat jullie niet op Mij vertrouwd hebben, en in het bijzijn van de Israëlieten geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid, zullen jullie dit volk niet in het land brengen dat Ik het geef.’ 13 Dit was het water van Meriba, waar de Israëlieten de HEER verwijten maakten en Hij hun zijn heiligheid toonde. (NBV21)

Veertig jaar had het volk door de woestijn gesjouwd. Nu waren de meeste mensen die uit Egypte waren bevrijdt gedood. Jozua en Kaleb leefden nog. En natuurlijk Mirjam en Mozes en Aäron. Een zuster en haar broers. Maar ook zij mogen niet het beloofde land in. Het verhaal over de volgende generatie begint dan ook met de dood van Mirjam, zij wordt in Kades begraven. Waar dat ligt weten we overigens niet. Gisteren hebben we gelezen over de rituelen die bij een begrafenis aan de orde zijn. Vaten vol reinigingswater zijn er nodig. In een woestijn is het dan niet zo vreemd dat het water opraakt. En in de hete woestijn heb je echt drinkwater nodig. Gelijk heeft de nieuwe generatie de gelegenheid om te laten zien dat zij een door de God van Israël uitverkoren volk zijn.

De Tent der Ontmoeting staat er en het volk kan zich in nood direct tot de God van Israël wenden. Doen ze dat? Welnee, ze zijn niet beter of slechter dan hun ouders. Niet beter of slechter dan wij zelf ook. Als ons een ramp overkomt zeggen we ook direct dat een God die ons liefheeft dat niet zou laten gebeuren. Eigen menselijk aandeel in de ramp wordt buiten beschouwing gelaten. Het volk van de tweede generatie trekt niet naar God maar naar Mozes en Aäron. Ze kenden de verhalen over Egypte, over korenvelden naast de Nijl, over vijgenbomen en wijnstokken, over granaatappels die symbolen zijn voor de liefde, dat was er in de woestijn allemaal niet. En nu was ook het drinkwater op. Dat beloofde land was in geen velden of wegen te zien en bovendien gingen daar allerlei spookverhalen over in het rond, over reuzen en versterkte steden.

Mozes en Aäron kennen de weg. Ze hadden die al vaak moeten gaan. Naar de Tent der Ontmoeting. Om overleg te plegen met de God van Israël. Die wijst hen op het water dat door de rots kan stromen. Spreek en er is water en spreken doe je dan in de naam van de God van Israël. Ook dat spreken is een ritueel waarbij de God van Israël centraal komt te staan. Die heeft immers de aarde geschapen voor de mensen. Dat spreken moest dus gebeuren met de staf van God, ze waren immers het volk van God ook al had elke stam haar eigen staf. Maar Mozes is het kennelijk zat. Na veertig jaar wordt er nog steeds gezeurd, nog steeds niet vertrouwd op de God van Israël. Hij slaat op de rots en ja, er komt water uit. Maar hij spreekt ook. Hij zegt dat hijzelf en zijn broer Aäron voor dat water zorgden. En daar gaat het mis. Alles wat we krijgen, zelfs als we er hard voor hebben gewerkt, krijgen we uit de hand van God. Als we dat ontkennen en ons beroemen op wat we wel niet aan rijkdom hebben verworven dan zullen we nooit dat land binnengaan waar alle tranen gedroogd zijn, waar alle leed geleden is. Mozes en Aäron gaan ons voor, ook zij mogen dat land niet binnen.

 

Wie zal hen veroordelen?

Romeinen 8:31-39

31 Wat moeten wij hier verder over zeggen? Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? 32 Zal Hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons dan met Hem ook niet alles schenken? 33 Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God zelf spreekt hen vrij. 34 Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt, zit aan de rechterhand van God en pleit voor ons. 35 Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard? 36 Er staat geschreven: ‘Om U worden wij dag na dag gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht.’ 37 Maar wij zegevieren in dit alles glansrijk dankzij Hem die ons zijn liefde heeft bewezen. 38 Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, 39 hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die Hij ons bewezen heeft in Christus Jezus, onze Heer. (NBV21)

Niks, helemaal niks, is in staat ons te scheiden van de liefde van God. Zo sterk is het voorbeeld dat we gekregen hebben in het voorbeeld van Jezus van Nazareth, de bevrijder. Het gedeelte dat we vandaag lezen heet in de taal van onze dagen : “Niemand kan ons wat maken” En dan moet je bedenken dat Paulus en de gelovigen in Rome te maken hebben met een overheid die uit pure willekeur handelt. Zo waren Judeeërs, waaronder Judeeërs die Jezus van Nazareth als de beloofde Messias erkenden, uit Rome verbannen, zo mochten ze er weer in. Maar elders werden Christenen gedood omdat ze niet wilden offeren voor het beeld van de Keizer. Ook Paulus zelf kwam van de ene gevangenis in de andere omdat hij oproer zou veroorzaken door het vertellen over zijn geloof in Jezus van Nazareth. Dan durf je toch wel als je de stoere taal gebruikt die we vandaag te lezen krijgen. Zo’n uitspraak: “als God voor ons is wie zou dan tegen ons zijn?” is mooie troost voor vrome christenen.

Maar als je in een concentratiekamp bent beland omdat je je verzet tegen een regiem dat verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten systematisch dood en mensen vergast omdat ze Jood zijn of zigeuner of homo dan klinkt die uitspraak ineens heel anders en is het maar de vraag of wij hem vandaag de dag nog na durven zeggen. Zelfs de dood aan het kruis van Jezus van Nazareth vanwege zijn onbuigzame en onverwoestbare liefde voor de mensen, zelfs voor de mensen die hem aan dat kruis hingen en hem er toe veroordeelden, doet ons aarzelen om op God te bouwen als het gevolg zo verschrikkelijk kan zijn. Toch zijn er tal van gelovigen die ons daar in zijn voorgegaan. In de Protestantse Kerken is de theoloog Dietrich Bonhoeffer een sprekend voorbeeld. Hij schreef in brieven die uit het concentratiekamp werden gesmokkeld over zijn geloof en waarom hij het niet opgaf.

Dat geloof was het enige dat hem behoedde net zo slecht te worden als de nazi’s die hem hadden opgesloten. Dat geloof gaf hem in dat hij moest blijven proberen die nazi’s op andere gedachten te brengen en de mensen er van te overtuigen dat verstandelijk gehandicapten, psychiatrisch patiënten, Joden, Sinti en Roma, homo’s, vrijmetselaars, Jehova’s getuigen, en al die anderen die werden opgesloten, vervolgd en vermoord, omdat ze anders waren als nazi’s vonden dat ze moesten zijn, hun broeders en zusters waren, van wie je moest willen blijven houden. We weten nu dat het goede doen en niet dan het goede, waartoe Paulus ons oproept, iets te maken heeft met het goede blijven doen ook al wordt dat door iedereen veroordeeld. Paulus geeft ons mee dat als iedereen ons veroordeelt, God zelf ons in elk geval vrij spreekt. Die troost is er als er geen andere is. Voorlopig zijn er nog heel veel gelovigen die werken aan die nieuwe aarde waar de hemel op te vinden zal zijn, wij mogen meewerken en daarvan kan inderdaad niemand ons van afhouden.