Melk en honing

Numeri 13:25-33

25 Nadat ze het land veertig dagen lang verkend hadden, keerden ze terug. 26 naar Kades in de woestijn van Paran, naar Mozes, Aäron en de andere Israëlieten. Ze brachten aan het hele volk verslag uit en lieten de vruchten uit het land zien. 27 ‘Wij zijn in het land geweest waar u ons naartoe hebt gestuurd,’ vertelden ze aan Mozes. ‘Werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en deze vruchten groeien er. 28 Maar daar staat tegenover dat de bevolking van dat land sterk is. De steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben we er Enakieten gezien. 29 In de Negev wonen Amalekieten, in het bergland Hethieten, Jebusieten en Amorieten, en aan de kust en langs de Jordaan wonen Kanaänieten.’ 30 Kaleb, die wilde voorkomen dat het volk zich tegen Mozes zou verzetten, zei: ‘We kunnen zonder probleem optrekken en het land in bezit nemen. We kunnen dat volk makkelijk aan.’ 31 Maar de mannen die met hem mee waren geweest zeiden: ‘We kunnen dat volk niet aanvallen, het is te sterk voor ons.’ 32 En ze vertelden de Israëlieten allerlei ongunstigs over het land dat ze verkend hadden. ‘Het land dat wij op onze verkenningstocht doorkruist hebben,’ zeiden ze, ‘verslindt zijn inwoners, en alle mensen die we er gezien hebben waren uitzonderlijk lang. 33 We hebben daar zelfs reuzen gezien, de Enakieten. Vergeleken bij dat volk van reuzen voelden wij ons maar nietige sprinkhanen, en veel meer zullen we in hun ogen ook niet geweest zijn.’ (NBV21)

Het zal mooi zijn, een land dat overvloeit van melk en honing. Dat zal dat volk van veeboeren wel aanspreken. Dat is een belofte waar je wel achteraan wil gaan. Maar een Nederlandse dichter zal vele eeuwen later het dilemma onder woorden brengen “want tussen droom en daad, staan wetten in de weg en praktische bezwaren” Wie het land Israël kent weet dat het helemaal geen land is dat voor het gemak van de mensen overvloeit van melk en honing. Je moet hard werken om het vruchtbaar te maken. Vanouds is het ook een doorgangsgebied. Het ligt op de route tussen Egypte en Babel. Een handels en oorlogsroute waar het volk in haar geschiedenis de nodige ellende aan heeft beleefd. Dat begon al met de reis door de woestijn, want op de kortste route van Egypte naar Kanaän hadden de Egyptenaren een reeks van versterkte forten gebouwd. In dat nieuwe, beloofde land, zijn dan ook een groot aantal versterkte steden. Je begint al met een woestijn met woeste krijgers, de Amelakieten.

Dat volk hebben ze ontmoet en het viel hen in de rug aan. Hethieten hadden ook herhaaldelijk aanvallen uitgevoerd op Egypte en dat had het klimaat tussen Egyptenaren en vreemdelingen er niet beter op gemaakt. Wie nog weet had van de slavernij wist ook nog wel dat de bedreiging door de Hethieten daar een rol in had gespeeld. Die Jebusieten en Amorieten zullen wel niet beter geweest zijn als het hen gelukt was om samen met die Hetieten te overleven. En dan krijg je ook nog de Kanaänieten. Alleen Kaleb, uit de stam van Juda, nam de toekomstdroom van Mozes in bescherming. Al die volken zijn gemakkelijk te overwinnen. Problemen zijn er immers om opgelost te worden en niet om verlamd te raken van hun omvang. Maar zijn medeverkenners zijn het daar niet mee eens. Het land verslindt haar eigen bewoners en bovendien wonen er reuzen, die zijn onverslaanbaar.

Veertig dagen hebben ze het land verkend. Als je dat zo in de Bijbel ziet staan moet je niet denken dat ze op dag één vertrokken en op dag veertig terugkwamen. Dat getal veertig duidt op de volheid van de taak die gedaan moest worden. Veertig jaar trok het volk door de woestijn, veertig dagen trok Jezus zich terug in de woestijn. Veertig dagen is dus het land verkend, en langer hoefde niet, in veertig dagen hadden ze alles wel gezien. Dat beloofde land blijft in de ogen van de meesten een belofte die niet vervuld zal worden. Alleen Kaleb lijkt het te zien, zijn volk zou het zelf waar kunnen maken. Ze hadden immers de richtlijnen van hun God, ze hadden een Tent voor ontmoeting met die God, en ze hadden Mozes die direct met die God kon spreken. En daarmee komen we ook in onze dagen. Een wereld vol vrede, een wereld zonder honger, een wereld van eerlijk delen en zorg voor de minsten lijkt een onmogelijke droom. Er zijn allerlei bezwaren aan te voeren tegen de weg die gevolgd moeten worden en tegen een toekomst als die zonder tranen. Maar we hebben dezelfde mogelijkheden als Kaleb, we kunnen er gewoon mee beginnen en dan zullen we zien dat we dat beloofde land, die nieuwe aarde waar het hemels is, zullen bereiken. Vandaag beginnen dus.

Kijk hoe het land is

Numeri 13:1-3,17-24

1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Stuur er een aantal mannen op uit om Kanaän, het land dat Ik de Israëlieten geven zal, te verkennen. Kies daartoe uit elke stam één man, een familiehoofd.’ 3 Mozes deed wat de HEER gebood en stuurde er vanuit de woestijn van Paran mannen op uit, die allen tot de leiders van de Israëlieten behoorden. 17 Toen Mozes hen uitzond om Kanaän te verkennen, droeg hij hun dit op: ‘Ga eerst door de Negev en dan de bergen in, 18 en kijk hoe het land is, of de bevolking sterk is of zwak en of er veel of weinig mensen wonen. 19 Kijk of het land bewoonbaar is of onherbergzaam en hoe de bevolking woont, in gewone dorpen of in vestingsteden, 20 en kijk of de grond vet is of schraal, en of er bomen groeien of niet. En probeer vooral ook vruchten uit het land mee te nemen.’ Het was juist de tijd van de eerste druiven. 21 Ze gingen op weg en verkenden het land van de woestijn van Sin tot aan Rechob, bij Lebo-Hamat. 22 Ze trokken door de Negev en kwamen daarna in de buurt van Hebron, waar de Enakieten Achiman, Sesai en Talmai woonden. (Hebron is zeven jaar eerder gebouwd dan Soan in Egypte.) 23 In het Eskoldal aangekomen sneden ze een rank met één tros druiven af, die ze met zijn tweeën aan een stok moesten dragen, en ook wat granaatappels en vijgen. 24 Aan de druiventros die de Israëlieten daar afsneden, heeft het Eskoldal zijn naam te danken. (NBV21)

Vandaag een stoer verhaal. De verkenning van het beloofde land. Het hele volk is bij die verkenning betrokken. Uit elke stam wordt een leider gekozen. Dit zijn de namen, zo heet het boek Numeri in het Hebreeuws, en voor die mannen mag een standbeeld worden opgericht. Dat standbeeld is dit verhaal zo lijkt het. Het volk is nog in de woestijn, die wordt hier nog eens uitdrukkelijk genoemd, en vanuit de woestijn wordt het nieuwe land verkend. Er zijn ook in onze dagen mensen die een nieuwe, andere, meer rechtvaardige samenleving verkennen. Hen wordt wel eens verweten bezig te zijn met een maakbare samenleving. Maar zonder verkenning blijf je in het bestaande steken en het bestaande is al verouderd op het moment dat het er is. We zeggen niet voor niets dat regeren vooruit zien is. De vraag is natuurlijk wel of je verkenning een land op zal leveren dat inderdaad rechtvaardiger is, waar inderdaad de bescherming van de zwakken is verbeterd, waar de verdeling van de welvaart eerlijker verloopt.

Dat zijn dus ook de vragen die aan de verkenners worden gesteld. Ze komen uit de woestijn en moeten eerst de woestijn in, de Negev. En in die woestijn kwamen ze tot de ontdekking dat het woestijn is. Daarna kwamen ze in het land zelf, tijdens de druivenoogst, de tijd vlak voor het feest dat later door het volk als Loofhuttenfeest gevierd zou worden. Hebron deed zich voor als een zeer oude stad, ouder nog dan de oudste stad die ze uit Egypte nog kenden. En een stad wordt alleen maar oud als de stad onneembaar is geweest. Terloops wordt vermeld dat er drie reuzen woonden, zij staan hier met name genoemd. Dat is niet voor niks. Hebron was de eerste Koningsstad van David, de hoofdstad van Juda. Pas toen David koning werd ook van Israël, van Efraïm koos hij een stad die in het midden lag, Jeruzalem. David kon Hebron tot hoofdstad maken omdat hij niet alleen de reus Goliat had verslagen maar later ook die reuzen Achiman, Sesai en Talmai.

Zo staat alles en iedereen met naam en toenaam vermeld. Maar er zijn twee namen die in het verhaal veranderen. De eerste is de naam van Hosea de zoon van Nun. Namen hebben in de verhalen uit de Bijbel vaak een betekenis, een betekenis die een deel van het verhaal verteld. Zo ook hier. Hosea betekent iets als “redt toch”, hij krijgt de naam Jozua, dat betekent “Hij zal redden”, van een gebed wordt de naam een belofte. Jozua zal in de loop van de geschiedenis van Israël de bevrijder van het beloofde land worden. De belofte die hij hier krijgt gaat dus echt in vervulling. Maar die naam Jozua kennen wij ook in het Grieks, die staat centraal in wat wij het nieuwe testament noemen, die naam staat daar als Jezus. Het verkennen van een beloofd land, zoals Jozua hier doet, zoals Jezus bijvoorbeeld in de Bergrede heeft gedaan, levert ook het een en ander op. Het Eskoldal levert het een naam op. Daar groeien trossen druiven die zo groot zijn dat je ze met z’n tweeën moet dragen. Wat zal het land opleveren waar wij van dromen? Het land waar alle tranen gedroogd zullen zijn en waar we elke dag weer aan mogen werken? Een vraag die we zelf met toekomst moeten beantwoorden.

 

Hoe durven jullie dan.

Numeri 12:1-16

1 Mirjam en Aäron maakten aanmerkingen op Mozes vanwege zijn huwelijk met een Nubische vrouw: ‘Hij is met een Nubische getrouwd!’ 2 Ook zeiden ze: ‘Heeft de HEER soms uitsluitend bij monde van Mozes gesproken en niet ook bij monde van ons?’ De HEER hoorde dit. 3 Nu was Mozes een zeer bescheiden man-niemand op de hele wereld was zo bescheiden als hij. 4 Onmiddellijk gebood de HEER Mozes, Aäron en Mirjam: ‘Ga alle drie naar de ontmoetingstent.’ Dat deden ze. 5 Toen daalde de HEER af in de wolkkolom, ging bij de ingang van de tent staan en riep Aäron en Mirjam. Nadat zij beiden naar voren waren gekomen, 6 zei Hij: ‘Luister goed. Als er bij jullie een profeet van de HEER is, maak Ik mij in visioenen aan hem bekend en spreek Ik met hem in dromen. 7 Maar met mijn dienaar Mozes, op wie Ik volledig kan vertrouwen, ga Ik anders om: 8 met hem spreek Ik rechtstreeks, duidelijk, niet in raadsels, en hij aanschouwt mijn gestalte. Hoe durven jullie dan aanmerkingen op mijn dienaar Mozes te maken?’ 9 De HEER ontstak in woede tegen hen en ging weg. 10 Nauwelijks had de wolk de tent verlaten of Mirjam zat onder de uitslag, haar huid was wit als sneeuw. Toen Aäron zich naar Mirjam omdraaide en haar zo zag, 11 zei hij tegen Mozes: ‘Ach mijn heer, reken ons de zonde die wij in onze dwaasheid begaan hebben niet aan. 12 Laat Mirjam niet als een doodgeboren kind blijven, waarvan het lichaam al half vergaan is als het uit de moederschoot komt!’ 13 Toen riep Mozes luid de HEER aan: ‘Ik smeek U, God, genees haar!’ 14 De HEER antwoordde Mozes: ‘Als haar vader haar openlijk in haar gezicht had gespuugd, had ze die schande zeven dagen moeten dragen. Daarom moet ze zeven dagen buiten het kamp gehouden worden, daarna mag ze terugkomen.’ 15 Zo werd Mirjam zeven dagen buiten het kamp gehouden, en het volk brak niet op zolang zij niet was teruggekeerd. 16 Na haar terugkeer trokken ze weg uit Chaserot en sloegen ze hun kamp op in de woestijn van Paran. (NBV21)

Rassendiscriminatie gaat gepaard met hoogmoed, dat is de boodschap van het gedeelte dat we vandaag lezen. Twee vrouwen spelen een rol, de zuster van Mozes en de vrouw van Mozes. De vrouw die Mozes hier had getrouwd was een zwarte, uit Nubië. Natuurlijk spreken we netjes over een Nubische of Ethiopische vrouw, maar soms als we netjes, politiek correct, spreken dan vergeten we waar het eigenlijk om gaat. Onlangs nog werd een Nederlandse artiest aangehouden omdat hij in een dure auto reed. Hij was nog jong. De politie wilde graag weten hoe dat te rijmen viel. Zo, netjes gezegd, klinkt het niet eens zo verwerpelijk. Maar hij was ook zwart en die kleur had de politie extra doen besluiten de bekende en succesvolle artiest aan te houden om te vragen waar hij in vredesnaam die dure auto vandaan had. Toen het verhaal naar buiten kwam heeft het politiekorps haar excuses aangeboden. Maar de vraag blijft hoe we dit soort discriminatie kunnen bestrijden. Ook de Bijbel heeft daar niet het laatste woord over, maar die dwingt ons nog eens goed na te denken hoe we met elkaar omgaan.

Het zijn Mirjam en Aäron die kritiek hebben op de keuze van Mozes voor een zwarte vrouw. Mozes heeft iets moois, iets bijzonders gekregen en waarom krijgen en Aäron dat niet? Zij spreken toch ook met God? Zij verkondigen toch ook het Woord van de Heer? Zij geven toch ook net als Mozes leiding aan het volk? Om nog even goed duidelijk te maken wat deze kritiek betekent heeft de Bijbelschrijver er aan toegevoegd dat Mozes nooit zoiets over zichzelf gezegd zou hebben, hij was de meest bescheiden man op de hele wereld. Het was dus eigenlijk roddel en achterklap van jaloerse familie. De twee broers en de zuster werden door God naar de Tent der Ontmoeting geroepen. Hier hing de wolk van God, hier sprak Mozes met God en dit Heiligdom stond direct onder de hoede van Aäron. Hier spreekt God dus met het drietal. Mozes blijkt wel degelijk een aparte positie te hebben. Profeten als Mirjam en Aäron dromen van dat land dat God beloofd heeft, zij hebben visioenen over het doel van de reis van het volk, zij merken vanuit die visioenen op wat het volk nodig heeft om daar te komen waarheen men gaat.

Maar Mozes spreekt direct met God, oog in oog. Daarom is Mozes bijzonder. Het verschil tussen Mozes en zijn broer en zuster wordt duidelijk gemaakt door het verschil tussen de twee vrouwen uit het verhaal duidelijk te maken. Ze kreeg huidvraat. De Egyptische ziekte wordt dat genoemd. Veroorzaakt door kwaadsprekerij, dan slaat de huid wit uit en als je er een gewoonte van maakt slaan ook de muren van je huis wit uit. De ziekte huidvraat is vaak dodelijk. Dat brengt Aäron er toe Mozes te vragen te bemiddelen bij de Heer om Mirjam in leven te houden. God houdt zich aan de eigen richtlijnen. Daar was al gezegd dat een lijder aan huidvraat buiten de legerplaats gebracht moest worden tot die genezen zou zijn. Mirjam zou de hele Goddelijke tijd, zeven dagen, buitengesloten worden. De witte buiten, de zwarte binnen. Als de keuze van Mozes verkeerd zou zijn geweest dan had God dat wel vertelt, maar bij die keuze speelt de huidskleur of de afkomst geen rol. En Mirjam en Aäron? Juist omdat ze zichzelf beter vonden als de nieuwe vrouw van Mozes werden ze gestraft voor hun kritiek. Net als de politieagent die nog wel kon accepteren dat een blanke jonge man in een dure auto rijdt maar dat het uitgesloten is voor een zwarte jonge man. Wij mogen dus best nog wel eens nagaan waar onze vooroordelen liggen. De regen valt voor schuldigen en onschuldigen. Huidskleur en afkomst spelen daarbij geen rol. Laten we de rol die ze in onze samenleving spelen daarom uitbannen.

 

Vele malen redde Hij

Psalm 106:24-48

24 Zij versmaadden het kostelijke land, zij geloofden zijn woord niet; 25 zij morden in hun tenten, zij luisterden niet naar de stem des HEREN. 26 Toen zwoer Hij hun met opgeheven hand, dat Hij hen zou neervellen in de woestijn, 27 ook hun nakroost zou neervellen onder de volken, en hen verstrooien over de landen. 28 Toen zij zich aan Baal-peor koppelden, en dodenoffers aten, 29 en Hem tergden door hun daden, brak een plaag onder hen uit. 30 Maar Pinechas trad op en hield gericht; toen werd de plaag afgewend. 31 Dat werd hem tot gerechtigheid gerekend, van geslacht tot geslacht, voor altoos. 32 Zij vertoornden Hem bij de wateren van Meriba; het verging Mozes kwalijk om hunnentwil, 33 want zij waren tegen zijn Geest weerspannig, en hij sprak onbezonnen met zijn lippen. 34 Zij verdelgden de volken niet, van welke de HERE tot hen gesproken had; 35 maar zij lieten zich in met de heidenen en leerden hun werken, 36 zij dienden hun afgoden, die hun tot een valstrik werden, 37 zij offerden hun zonen en hun dochters aan de boze geesten; 38 ook vergoten zij onschuldig bloed, het bloed van hun zonen en dochters, die zij offerden aan de afgoden van Kanaan, zodat het land door bloedschuld werd ontwijd. 39 Zij verontreinigden zich door hun werken, pleegden overspel door hun daden. 40 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen zijn volk, en Hij gruwde van zijn erfdeel; 41 Hij gaf hen in de macht der volken, zodat hun haters over hen heersten; 42 hun vijanden verdrukten hen, zodat zij zich kromden onder hun macht. 43 Vele malen redde Hij hen, maar zij waren weerspannig in hun voornemen, zodat zij wegzonken in hun ongerechtigheid. 44 Maar, als Hij hun benauwdheid zag, wanneer Hij hun gejammer hoorde, 45 dan gedacht Hij te hunnen gunste aan zijn verbond, en had deernis naar zijn grote goedertierenheid. 46 Dan deed Hij hen barmhartigheid vinden bij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd. 47 Verlos ons, HERE, onze God, verzamel ons weder uit de volken, opdat wij uw heilige naam loven, ons beroemen in uw lof. 48 Geloofd zij de HERE, de God Israels, van eeuwigheid en tot eeuwigheid, en al het volk zegge: Amen. Halleluja! (NBV21)

De Psalm waarvan we vandaag het tweede deel lezen wijst nog eens op een bekend verhaal. De God die een verbond aanging en stelde dat je van iedereen moest houden zoals je van jezelf houdt, werd vervangen door een beeld van metaal, een beeld van een beest dat gras eet. Een kalf is ook in onze cultuur niet het slimste beest en goud glimt wel mooi maar het is gemakkelijk vervormbaar en je komt er niet ver mee. Als je werkelijk in “God is liefde” durft te geloven, iedereen wil laten meedoen met eerlijke handelsvoorwaarden en ook in je eigen stad iedereen durft mee te laten dan zul je net als Mozes nog wel eens de plank mis slaan. Het gemopper steekt altijd weer de kop op, eigenbelang is overal en bij iedereen te vinden. We willen het beloofde land altijd overhaast en onbezonnen binnentrekken. Maar we moeten op de wereld eerst één volk worden, tot alle volken zich naar Jeruzalem hebben gekeerd om hun oog op de wet van God te houden. In de donkere dagen van een economische crisis blijven we echter kiezen voor ons eigen belang. We gooien nog net niet de grenzen dicht, maar over de voedselcrisis horen we niemand meer.

Hoe vaak het volk Israel ook afdwaalt en de goden van andere volken aantrekkelijker en beter vindt, steeds weer redt het verbond met God hen uit de ellende die daaruit voortkomt. Deze week gaat het over onze verdragen. De NATO maar ook de internationale verdragen over oorlogsrecht en de rechten van de mens. Uiteindelijk gaat de Psalm ook over het recht. Vinden we dat recht belangrijk, en we hebben de lofprijzing op hen die niets dan het recht betrachten nog vers in de oren, of vinden we de zichzelf uitroepende wereldmachten belangrijk. Welke goden gaan wij achterna lopen? Op welke wet van liefde en recht kunnen wij dan nog een beroep doen? Wij kennen de Psalm al, wij hoeven niet meer herinnerd te worden aan de keren dat we afgedwaald zijn. Ook wij laten gemakkelijk de navolgers van de goden van winst en profijt in ons midden. Zelfs in onze kerken zijn ze te vinden en soms lijkt het er op dat er aparte voorgangers zijn die dan maar niet preken over eerlijk delen, over het vooropzetten van de minsten, maar die zich beperken tot fatsoen en het niet doodslaan van een ander. Want zelfs een preek tegen stelen zou iemand zich persoonlijk kunnen aantrekken en zich daardoor beledigd voelen.

Ook wij drijven onze zonen en dochters er soms toe om de beste te willen zijn ten koste van anderen. Niet het beste in het helpen van de minsten maar het beste in het maken van de winsten. Zoals in Israël geofferd werd aan de goden van vruchtbaarheid, de goden van Kanaän, zo wordt bij ons geofferd aan de goden van winst en profijt. Ook volgens deze Psalm loopt de cultuur van hebberigheid en inhaligheid altijd uit op moord en doodslag en uiteindelijk op honger en ellende. Samen zitten we weer in een economische crisis waar de armsten ook het eerst en het zwaarst van te lijden hebben. Dat is niet de eerste keer. Herhaaldelijk hebben we in de moderne tijd dit soort crises gehad. Steeds als het er op lijkt dat iedereen onbeperkt en ongestraft kan gaan voor eigen gewin en eigen genot stort na enige tijd het kaartenhuis van klatergoud weer ineen en staan er lange rijen werklozen op de stoep. Van die ellende kun je God de schuld niet geven, die schulden zijn gemaakt door onverantwoordelijke inhaligen en moeten meestal worden betaald door brave armen die geen schulden maakten maar spaarden voor moeilijke dagen. We weten dat samen delen ons weer uit de crisis kan brengen. Gods Wet volgen en de naaste liefhebben als onszelf brengt ons weer opnieuw voorspoed en welvaart. Het is jammer dat we het gebod van de Liefde nooit voor langere tijd leren. Uit het slot van deze Psalm zou je kunnen lezen dat daarvoor een gezamelijk besluit van het hele volk nodig is, een volk dat zegt “Zo is het : Amen”, een amen op de Wet van eerlijk delen.

Te allen tijde gerechtigheid doen

Psalm 106:1-23

1 Halleluja. Looft de HERE, want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. 2 Wie kan de machtige daden des HEREN uitspreken, al zijn lof doen horen? 3 Welzalig zij, die het recht onderhouden, die te allen tijde gerechtigheid doen. 4 Gedenk mijner, o HERE, naar het welbehagen in uw volk, bezoek mij met uw heil, 5 opdat ik het goede voor uw uitverkorenen moge zien, mij verheugen met de vreugde van uw volk, mij beroemen met uw erfdeel. 6 Wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen, verkeerd gedaan, goddeloos gehandeld. 7 Onze vaderen in Egypte sloegen geen acht op uw wonderen, zij gedachten niet aan uw talrijke gunstbewijzen, doch waren weerspannig bij de zee, bij de Schelfzee. 8 Maar Hij verloste hen om zijns naams wil, om zijn kracht bekend te maken. 9 Hij dreigde de Schelfzee, en zij verdroogde, Hij deed hen gaan door de waterdiepten als door een woestijn. 10 Hij verloste hen uit de macht van de hater, en bevrijdde hen uit de macht van de vijand; 11 want de wateren bedekten hun tegenstanders, niet een van hen bleef over. 12 Toen geloofden zij zijn woorden, zij zongen zijn lof. 13 Doch spoedig vergaten zij zijn daden en wachtten niet op zijn raad; 14 zij werden met lust bevangen in de woestijn en verzochten God in de wildernis. 15 Hij gaf hun wat zij begeerden, maar henzelf deed Hij wegteren. 16 Zij waren afgunstig op Mozes in de legerplaats, op Aaron, de heilige des HEREN. 17 De aarde opende zich en verslond Datan, zij bedekte de bende van Abiram. 18 Een vuur ontbrandde onder hun bende, een vlam verteerde de goddelozen. 19 Zij maakten een kalf bij Horeb en bogen zich neer voor een gegoten beeld; 20 zij verruilden hun Eer tegen het beeld van een rund dat gras eet. 21 Zij vergaten God, hun Verlosser, die grote dingen in Egypte gedaan had, 22 wonderen in het land van Cham, geduchte daden bij de Schelfzee. 23 Toen zeide Hij, dat Hij hen zou verdelgen; indien Mozes, zijn uitverkorene niet voor Hem in de bres had gestaan om zijn grimmigheid af te wenden, zodat Hij hen niet verdierf. (NBV21)

Vandaag zingen we mee met het begin van Psalm 106. Een lofpsalm, te beginnen met “Halelujah”, of wel “God zij geloofd”. Bij ons is Halelujah enigszins versleten. Te pas en te onpas wordt het gebruikt. Maar daarom is het misschien extra goed eens naar de Bijbelse manier te kijken waarop het daar wordt gebruikt. Want gaat deze psalm wel over God? Of gaat de Psalm over de mensen en met name over de zangers. Als gezongen is over de machtige daden van God dan worden de mensen die zich aan het recht hebben gehouden gelukkig geprezen, vooral zij die telkens weer rechtvaardig zijn. We hebben ooit al eens in het boek Deuteronomium kunnen lezen dat  het gaat over het offeren waarbij je een gedeelte voor de armen en de vreemdelingen moest over hebben. Daar gaat het om respect ook voor de mensen die het verkeerd hadden gedaan en gestraft moesten worden. Daar leren we dat je bereid moet zijn de straf zelf te ondergaan die je voor een ander voorstelt. Daar gaat het om verantwoordelijkheid, ook van bestuurders, voor de misdaden die onder hun ogen gepleegd konden worden. Daar gaat het om de oogst en om het hebberig binnenhalen ervan en het laten staan van een vergeten schoof en het laten liggen van gevallen aren voor de armen en de vreemdelingen.

Daar gaat het ook om het respect voor de dieren die voor je moeten werken. Dat recht levert, zo zingt de Psalm, de bevrijding van de slavernij en het binnentrekken in het beloofde land op. Voortdurend vergeten we het, voortdurend realiseren we ons dat we er nog lang niet zijn. Dat is niet nieuw, dat is niet vreemd. Het volk dat uit de slavernij in Egypte werd geleid begon al te mopperen toen ze voor de Rode Zee stonden. Toch werd in de Rode Zee een doorgang gemaakt en verging de Farao met al zijn strijdwagens. Toen kon het volk zingen, maar op de hele tocht door de woestijn stak het gemopper steeds weer de kop op. Zo ook bij ons. Ingrijpende maatregelen zijn er nodig om de financiële crisis te bestrijden. Maar telkens als maatregelen worden voorgesteld om de rijken mee te laten delen ten gunste van de armen dan steekt er een storm van verontwaardiging op. Delen met mensen die hongeren en slachtoffer zijn van oorlog en uitbuiting is er vaak niet meer bij. Gelukkig dat wij met die richtlijnen voor de menselijke samenleving, die ons in het boek Deuteronomium werden voorgehouden, elke dag opnieuw kunnen beginnen, elk moment zelfs kunnen we opstaan uit de dood en verder trekken naar het Koninkrijk van God, al zingend desnoods.

Je hoort nog wel eens zeggen dat mensen niet meer in een God kunnen geloven vanwege alle ellende die ze om hen heen zien. Er zal wel iets zijn, maar een God almachtig die hemel en aarde geschapen heeft dat lijkt toch niet. En zeker niet een God die liefde is. Als er een God zou zijn die liefde is dan zou niet half Afrika stervend zijn van honger en aids. Een God van liefde zou al die ellende niet toestaan. Het gedeelte van de psalm die we vandaag lezen probeert hier een antwoord op te geven. We hebben zelf de mogelijkheid gekregen om een heleboel van die ellende te voorkomen of op te lossen. De honger en de aids zijn daarbij nog niet eens het moeilijkst al zijn de problemen wel heel er groot. Bij de bestrijding van die problemen gaat het er niet om of God ze toestaat maar of de rijken bereid zijn om genoeg af te staan voor de armen. Heel langzaam gebeurt het. De arme boeren in Afrika moeten eerlijke mogelijkheden voor de handel in hun grondstoffen krijgen, dan moeten wij de landbouwsubsidies afschaffen en die grondstoffen en de producten die ze ervan maken ook eerlijk toelaten. Medicijnen moeten ook voor arme mensen betaalbaar zijn, en er worden fondsen gevormd die dat beetje bij beetje mogelijk maken, en er moeten condooms worden verstrekt. We kunnen dus gewoon vandaag beginnen met wat we van die God verwachten, die God houd het ons voor, houd van je naaste als van jezelf, wij mogen het doen.

Profeteerde iedereen maar!

Numeri 11:24-35

24 Mozes ging naar buiten en bracht de woorden van de HEER aan het volk over. Daarna bracht hij zeventig oudsten van het volk bijeen en stelde hen rond de tent op. 25 Toen daalde de HEER af, in de wolk. Hij sprak tot Mozes en droeg een deel van de geest die op hem rustte, op de zeventig oudsten over. Zodra de geest op hen rustte begonnen ze te profeteren. Dat is daarna niet opnieuw gebeurd. 26 Twee mannen, van wie de een Eldad heette en de ander Medad, waren in het kamp gebleven; ze stonden wel op de lijst van zeventig maar waren niet naar de tent gegaan. Zodra de geest op hen rustte begonnen ook zij te profeteren, in het kamp. 27 Een jongeman rende naar Mozes toe en zei: ‘Eldad en Medad zijn in het kamp aan het profeteren!’ 28 ‘Zeg dat ze daarmee ophouden, heer!’ zei Jozua, de zoon van Nun, die van jongs af aan Mozes’ rechterhand was geweest. 29 Maar Mozes zei: ‘Denk je soms dat jij voor mijn belangen moet opkomen? Legde de HEER zijn geest maar op heel het volk! Profeteerde iedereen maar!’ 30 Daarop keerden Mozes en de oudsten van Israël naar het kamp terug. 31 Toen liet de HEER een wind opsteken, die vanaf de zee kwartels aanvoerde en ze boven het kamp liet neervallen. Ze lagen overal rond het kamp, tot op een afstand van een dagreis, in een laag van wel twee el dik. 32 Het volk raapte de kwartels op en was daar de hele dag en de hele nacht mee bezig, en ook de hele volgende dag. Niemand verzamelde minder dan tien ezelslasten. Ze legden ze overal rond het kamp te drogen. 33 Maar ze hadden het vlees nog niet fijngekauwd of de HEER ontstak in woede tegen het volk en bracht het een grote slag toe. 34 Die plaats kreeg de naam Kibrot-Hattaäwa, naar het onverzadigbare volk dat daar begraven werd. 35 Van Kibrot-Hattaäwa trok het volk verder naar Chaserot, en daar bleven ze een tijdlang.(NBV21)

Het is nooit goed of het deugt niet. Probeer je wat verlichting te brengen dan hoort het niet of het gaat niet volgens de regels en dan heb je nieuwe problemen. De Tent der Ontmoeting, die we ook kennen als de Tabernakel, daar waar de richtlijnen van Mozes werden bewaard, werd nu eens opgesteld buiten de legerplaats. Daar moesten ze samenkomen en daar kregen de zeventig vertegenwoordigers van het volk te horen dat ze de macht van Mozes voortaan zouden delen. Die macht was direct religieus gekoppeld en dat delen maakte dus diepe indruk. Maar het nam ook de nodige spanning weg en de 70 gingen compleet uit hun dak. In het Hebreeuws staat er niet alleen dat ze profeteerden maar dat ze zongen als profeten, een extatische vorm van religieus beleven dat je ook vandaag de dag in het Midden Oosten nog tegen kunt komen.

In Israel maakten ze daar geen gewoonte van want het gebeurde maar één keer staat er. Niet iedereen was naar de Tent van de Ontmoeting gegaan. Twee vertegenwoordigers waren in het legerkamp achtergebleven en dat hoorde dus niet! Die moest je opsluiten. De jonge Jozua, lijfwacht van Mozes, moest nog heel veel leren voordat hij de macht zou mogen overnemen. Die twee hadden het zo ook begrepen, ze deelden nu de verantwoordelijkheid maar ook het Goddelijke met Mozes. Was iedereen maar bereid op die manier voor het volk te zorgen. Want zo ging het niet natuurlijk. Toen ze eindelijk door hadden dat er ook de woestijn volop vlees te vinden is waren er bij die niet konden ophouden met schrokken en zich volproppen. En daar ga je dan vervolgens dood aan. In plaats van de kwartels te drogen, mee te nemen en te delen met wie het nodig heeft, schrok je zo veel mogelijk en zo snel mogelijk naar binnen. Daarom werd de plaats genoemd: Graven der Begerigen, de manier waarop de Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt verbergt soms helaas de betekenis want Graven der Begerigen kennen wij ook. Het is vandaag Wereld Obesitas dag.

Denk ook maar aan de chauffeurs van de ASO bakken, de benzine of diesel slurpende auto’s die binnensteden vervuilen en verstoppen en brandstof verbruiken alsof er geen energiecrises is. Denk maar aan het klimaat dat sneller veranderd als gedacht was en de olie echt opraakt in de wereld. Het zijn autobezitters die zich gedragen als de onverzadigbare verzamelaars van de kwartels in de woestijn. Alleen het eigen kortstondig genot telt en verder niets. In de Woestijn was de oplossing dat ze er aan dood gingen, mooi gezegd is dat hier: God straft onmiddellijk. Wij zouden zo’n geordende maatschappij kunnen zijn dat we de ASO bakken gewoon zouden kunnen verbieden. Dat doen we dus niet, wij beschermen de rijken, bij ons kunnen de oliemaatschappijen bekend maken dat de winsten nog nooit in de geschiedenis zo hoog zijn geweest. Bij ons gaan de armen in de wereld dood omdat alle winst verzameld wordt in de rijke landen, de landen die toch al ezels genoeg hebben om de lasten te dragen. De Weg van het volk Israel lijkt daardoor toch een betere weg om te gaan.

Bent U mij niet goedgezind?

Numeri 11:10-23

10 Toen Mozes vernam dat alle families zaten te klagen bij de ingang van hun tent en dat de HEER in hevige woede ontstoken was, was dat in zijn ogen onjuist. 11 Hij vroeg de HEER: ‘Waarom doet U uw dienaar dit aan? Waarom geeft U mij de last van heel dit volk te dragen? Bent U mij niet goedgezind? 12 Ben ik soms zwanger geweest van dit volk, heb ik het ter wereld gebracht? En dan wilt U mij gebieden om het in mijn armen te dragen, zoals een voedster een zuigeling draagt, en het zo naar het land te brengen dat U zijn voorouders onder ede beloofd hebt? 13 Ze komen bij mij klagen dat ze vlees willen. Maar waar haal ik voor dit hele volk vlees vandaan? 14 Ik alleen kan de last van dit hele volk niet dragen, dat is te zwaar voor mij. 15 Als U mij zo wilt behandelen, dood me dan maar, als U me werkelijk goedgezind bent. Dan blijft verdere ellende mij tenminste bespaard.’ 16 De HEER antwoordde Mozes: ‘Breng zeventig van de oudsten van Israël bijeen van wie je weet dat ze hun taak als opzichter van het volk goed vervullen, en laat hen naar de ontmoetingstent komen om zich daar bij je te voegen. 17 Ik zal neerdalen om daar met jou te spreken, en een deel van de geest die op jou rust zal Ik op hen overdragen. Dan kunnen zij samen met jou de last van het volk dragen en hoef je dat niet langer alleen te doen. 18 En tegen het volk moet je zeggen: “Zorg ervoor dat u morgen rein bent, dan krijgt u vlees te eten. U hebt immers bij de HEER geklaagd dat u geen vlees hebt en dat u het in Egypte zo goed had? Welnu, de HEER zal u vlees geven-en vlees eten zult u! 19 Niet zomaar één dag, niet twee dagen, niet vijf of tien of twintig dagen, 20 maar een volle maand, tot het u de neus uit komt en u er misselijk van wordt. Want u hebt de HEER, die in uw midden is, geminacht door erover te klagen dat u uit Egypte bent weggegaan.”’ 21 Mozes zei: ‘Ik heb hier een volk van zeshonderdduizend mensen bij me, en U zegt dat U hun vlees zult geven en dat ze daar een volle maand van zullen eten? 22 Hoe zouden er ooit genoeg schapen, geiten en runderen voor hen kunnen worden geslacht? Zelfs als alle vissen van de zee gevangen werden, zouden ze daar niet genoeg aan hebben.’ 23 Maar de HEER antwoordde: ‘Schiet de macht van de HEER soms tekort? Je zult spoedig zien of wat Ik je heb gezegd ook gaat gebeuren.’ (NBV21)

De nomaden in droge streken van Afrika weten er over mee te praten. Mozes lijkt er van in paniek te raken. Hij kan het volk toch niet letterlijk in zijn armen nemen en door de woestijn naar het beloofde land dragen? Hij kan in zijn eentje ook niet alle problemen van zo’n grote groep mensen oplossen. Want de kwaliteit en de variatie van het eten was één probleem maar het is ook tekenend voor alle soorten problemen. Het verhaal van vandaag begint met een brand aan de rand van het kamp, het vuur dat boven de Tent der getuigenis had moeten branden was aan de rand terecht gekomen. Het was Mozes die om hulp moest roepen voordat het weer gedoofd werd. Ze noemden de plaats daarom brandwijk, Tavera, maar de klachten waren niet over. Het volk moest nog leren volk te zijn en de Bijbel heeft daar een antwoord op dat wij ook ons ter harte mogen nemen.

Overal in de Bijbel kom je het tegen, je moet het samen doen, alleen gaat het niet. Dat samen is zelfs zo belangrijk dat je er op moet letten dat iedereen, hoe gering of zwak ook, een plaats krijgt in de samenleving. Tweespalt scheppen tussen mensen of groepen van mensen, weigeren te delen met hen die anders zijn is overal in de Bijbel strijden tegen God. Maar hier gaat het er om dat Mozes niet alleen de hele last van het volk Israel hoeft te dragen. In de Nieuwe Bijbelvertaling is een Hebreeuws grapje uit het verhaal weggevallen. Dat is des te meer jammer omdat we het verhaal volgens het leesrooster in stukjes lezen. Maar we mogen al verklappen dat het vlees dat hier beloofd wordt het vlees van kwartels zal blijken te zijn en die moeten verzameld worden. Hier moet Mozes beginnen met het verzamelen van zeventig van de oudsten die opzichter kunnen zijn over het volk. Een parlement zeg maar, dat bijeen komt in de tent van de ontmoeting. Daar waar de richtlijnen voor de menselijke samenleving worden bewaard komt het volk bijeen om te overleggen.

Dat “zeventig” staat er overigens niet zomaar. In de tijd dat de Bijbel werd opgeschreven geloofde men dat er zeventig volken waren die ook zeventig verschillende talen spraken. Zeventig vertegenwoordigers zijn dus het voorbeeld voor de Verenigde Naties die samen de problemen van de wereld zouden kunnen bespreken in het licht van de richtlijn voor een menselijke samenleving die zegt dat je je naaste moet liefhebben als jezelf. Dat je moet delen met een ander wat je hebt. Zeker in de woestijn ben je op dat delen aangewezen, en op de natuur natuurlijk. Dat was al gebleken met het Manna dat ze vonden voor hun tent en dat zal ook voor het vlees gelden. Pas als je je niet meer afhankelijk van anderen opstelt kun je leren in welke overvloed je eigenlijk leeft. Maar delen met de armsten in de wereld kunnen we nog steeds niet opbrengen. Wat dat betreft lijken we soms niet verder te zijn dan dat volk in de woestijn.

We drogen uit

Numeri 11:1-9

1 Het volk begon de HEER zijn nood te klagen. Toen de HEER dat hoorde ontstak Hij in woede, en het vuur van de HEER laaide op en greep om zich heen aan de rand van het kamp. 2 Het volk riep Mozes luid om hulp en Mozes bad tot de HEER. Toen doofde het vuur. 3 Ze noemden die plaats Tabera, omdat daar het vuur van de HEER bij hen was opgelaaid. 4 Het samenraapsel van vreemdelingen dat met hen meetrok, was onverzadigbaar, en ook de Israëlieten begonnen weer te klagen. ‘Hadden we maar vlees te eten!’ zeiden ze. 5 ‘We verlangen terug naar de vis die we in Egypte volop te eten hadden, naar de komkommers en watermeloenen, de prei, uien en knoflook. 6 We drogen uit, we zien nooit iets anders dan dat manna.’ 7 (Het manna leek op korianderzaad maar had de kleur van balsemhars. 8 Ze verzamelden het overal in de omtrek, maalden het met een handmolen of stampten het fijn in een vijzel, kookten het in een pot en maakten er koeken van. Die smaakten alsof ze in olie gebakken waren. 9 Wanneer het kamp ’s nachts door de dauw bedekt werd, daalde ook het manna erop neer.) (NBV21)

Je kunt niet de hele wereld op je nek nemen. Je bent niet verantwoordelijk voor alle problemen die er zijn. Het zijn misschien open deuren, uitspraken waar iedereen het mee eens zal zijn maar die niets oplossen. Toch zijn er mensen die er maar niet naar kunnen leven. Ze voelen de last van alle mensen en bezwijken onder al het goede dat ze menen te moeten doen. Keuzes maken doen ze niet en nee zeggen kunnen ze niet, tenminste niet zonder zich schuldig te voelen over het feit dat ze mensen in de steek laten. Mozes was zo iemand. Toen het volk in opstand kwam over de leefomstandigheden in de Woestijn trok hij het zich persoonlijk aan lezen we hier. God had er kennelijk genoeg van maar Mozes wilde nog wel wat verder en vroeg het vuur te doven. Zoals zo vaak in de Bijbel noemde ze die plaats naar de brand die er had plaatsgevonden.

Er zijn in de Bijbel 8 verhalen over een opstand van het volk tegen God. Zeven ruzies als hier beschreven en in de laatste gaat het volk zelfs vreemde goden achterna. Hier is de eerste opstand. Deze begint niet bij de nakomelingen van Jacob maar bij het schooiersvolk dat met de slaven mee is getrokken uit Egypte en dat in de loop van de tocht door de woestijn bij het volk zal gaan horen. In zijn commentaar op Numeri noemde Calvijn deze meegetrokken mensen gespuis alsof ze er niet bijhoorden en het echte volk Israël, de nakomelingen van Jacob in gevaar brachten. In de keurige vertaling van de Nieuwe Bijbelvertaling staat dan dat het een samenraapsel van vreemdelingen was, In het Hebreeuws staat er gewoon schooiersvolk, kennelijk horen die er inderdaad nog niet helemaal bij en of het vreemdelingen waren laat de oorspronkelijke tekst in het midden.

Maar de klachten worden overgenomen door heel het volk. Vlees wilden ze eten en vis, verse groenten en niet alleen dat geheimzinnige manna dat ze elke dag voor de tent vonden, dat ze uitgebreid moesten bewerken maar dat er allesbehalve smakelijk uitzag. De verbinding die de Statenvertaling legt met verf als het over de kleur gaat is wellicht tekenend voor de beleving die het volk hier tot uitdrukking brengt als het gaat over het Manna. Dat Manna was echter ook de redding voor het volk geweest. Ze hadden ongezuurd brood meegenomen dat in de hitte van de woestijn lang houdbaar was en niet snel bedierf maar dat raakte op. En een heel volk te eten geven in een woestijn is niet eenvoudig. Ze hadden ook nog vee bij zich dat ook op tijd te eten moest hebben en dat je dus niet kon opeten zonder de kuddes aan te tasten en langzaam op te maken. Pas als er voldoende voedsel is kan een kudde vee op peil blijven. Het houden van vee kostte dus ook bij de Exodus al meer dan het volk kon dragen.

Ga met ons mee

Numeri 10:11-36

11 Op de twintigste dag van de tweede maand in het tweede jaar verhief de wolk zich van de tabernakel met de verbondstekst 12 en trokken de Israëlieten in de voorgeschreven volgorde weg uit de Sinaiwoestijn. De wolk bleef rusten in de woestijn van Paran. 13 Dit was de eerste maal dat ze opbraken zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. 14 Het eerst braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Judeeërs gelegerd waren. anvoerder van het leger van Juda was Nachson, de zoon van Amminadab, 15 aanvoerder van het leger van de stam Issachar was Netanel, de zoon van Suar, 16 aanvoerder van het leger van de stam Zebulon was Eliab, de zoon van Chelon. 17 Daarna werd de tabernakel afgebroken en braken de Gersonieten en de Merarieten op, die hem vervoerden. 18 Vervolgens braken de afdelingen op die bij het vaandel van Ruben gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Ruben was Elisur, de zoon van Sedeür, 19 aanvoerder van het leger van de stam Simeon was Selumiël, de zoon van Surisaddai, 20 aanvoerder van het leger van de stam Gad was Eljasaf, de zoon van Deüel. 21 Na hen braken de Kehatieten op, die de heilige voorwerpen droegen; voordat zij aankwamen, was de tabernakel alweer opgebouwd. 22 Daarna braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Efraïmieten gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud, 23 aanvoerder van het leger van de stam Manasse was Gamliël, de zoon van Pedasur, 24 aanvoerder van het leger van de stam Benjamin was Abidan, de zoon van Gidoni. 25 Ten slotte braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Danieten gelegerd waren; zij vormden de achterhoede. Aanvoerder van het leger van Dan was Achiëzer, de zoon van Ammisaddai, 26 aanvoerder van het leger van de stam Aser was Pagiël, de zoon van Ochran, 27 aanvoerder van het leger van de stam Naftali was Achira, de zoon van Enan. 28 Dit was de volgorde waarin de legerafdelingen van de Israëlieten opbraken, en in die volgorde trokken ze ook verder. 29 Mozes zei tegen Chobab, de zoon van de Midjaniet Reüel, Mozes’ schoonvader: ‘Wij vertrekken nu naar het gebied dat de HEER ons heeft toegezegd. Ga met ons mee; je zult het goed bij ons hebben, want de HEER heeft Israël voorspoed beloofd.’ 30 Maar hij antwoordde dat hij liever naar zijn geboorteland terugging. 31 ‘Ga alsjeblieft niet bij ons weg,’ zei Mozes. ‘Jij weet immers waar wij in de woestijn het best onze tenten kunnen opslaan, je kunt onze gids zijn. 32 Als je met ons meegaat, zullen wij je laten delen in de voorspoed die de HEER ons zal geven.’ 33 Nadat ze bij de berg van de HEER vandaan gegaan waren, trokken ze drie dagen verder. De ark van het verbond met de HEER ging voor hen uit om een rustplaats voor hen te zoeken. 34 Wanneer ze verder trokken, hing overdag de wolk van de HEER boven hen. 35 Steeds als de ark verder zou trekken zei Mozes: ‘Sta op, HEER, en uw vijanden stuiven uiteen, uw tegenstanders vluchten voor U!’ 36 En steeds als de ark stilhield zei hij: ‘Keer terug, HEER, naar Israël, keer terug naar de tienduizend maal duizenden!’ (NBV21)

Mooie plechtige verhalen lezen we zo af en toe uit de Bijbel. Maar wat moeten we er mee? Om dat te snappen moet je het verhaal in z’n geheel lezen. De aanduiding van dag, maand en jaar betekent meestal dat er een nieuw verhaal begint. Maar wel verhaal was er dan afgelopen, de afloop van een verhaal maakt vaak duidelijk wat er nu opnieuw begint. Om de loop van dit verhaal te kunnen begrijpen moeten we het voorafgaande nog even samenvatten. Dat “volk” was een groep slaven en slavinnen die uit Egypte waren weggejaagd omdat op last van de God van dat slavenvolk de eerstgeborenen uit Egypte waren gestorven. Dat volk had alleen een leider, Mozes. Samen met zijn broer Aäron, die zo mooi kon spreken, en zijn zuster Mirjam, die zo mooi kon zingen, waren ze de woestijn ingetrokken, op weg naar een land waar ze in vrede en vrijheid zouden kunnen leven. Het was een ongeordende bende die daar door de woestijn trok. Tot ze bij de berg Sinaï waren gekomen.

Daar was het volk georganiseerd. Ze hadden rechters en oudsten gekozen. Ze waren per stam en familie gelegerd. Ze hadden richtlijnen ontvangen voor een menselijke samenleving. De meest belangrijke waren op stenen platen geschreven om aan te geven dat het volgen een goddelijke samenleving zou opleveren en die stenen werden bewaard in een Heiligdom waar het volk de God van Israël kon ontmoeten. Rond dat Heiligdom was het volk ordelijk gelegerd. Er waren twaalf stammen en noordelijk, zuidelijk, oostelijk en westelijk van dat Heiligdom waren telkens drie stammen gelegerd. Nauwkeurig staat beschreven wie waar de tenten mag opslaan als het volk gelegerd was. Nu was het pas een echt volk. Ze hadden een Heiligdom. Ze hadden rituelen die hen herinnerden aan de bevrijding uit de slavernij en ze konden geloven dat de God die hen bevrijd had hen voor zou gaan naar dat beloofde land. Het werd dus tijd om op te breken. Het gedeelte dat we vandaag lezen is dan ook het begin van het verhaal over de veertig jaar die het volk door de woestijn had gelopen voor het bij het land Kanaän was gekomen, het land dat hun voorvaderen al beloofd was.

Het was een geordend volk dat door de woestijn trok. En orde schept welvaart en rust geloven wij tegenwoordig ook. . In de vertaling die we hier lezen staat dat de wolk rustte in de woestijn van Paran. In het Hebreeuws staat eigenlijk dat de Wolk, en dus de God van Israël, ging wonen in de woestijn van Paran. Waar die woestijn nu precies gelegen was weten we niet meer. Van de doortocht van een groot volk door de woestijn tussen Egypte en Kanaän is nooit iets teruggevonden. Maar dat we ons de richtlijnen voor een menselijke samenleving niet zomaar eigen maken staat ook voor ons vast. Zeker niet als er vijanden zijn. Je vijanden schrik aanjagen. Dat is waar elk volk naar zoekt. Vlaggen, volksliederen, militaire marsmuziek, trommels en schreeuwen, alles kan worden ingezet. Toch heeft het volk oorlog moeten voeren in de Woestijn. Het volk van Amelek had zich niet gek laten maken door het godsdienstig vertoon. Natuurlijk respecteer je een God die een volk beschermt. Maar als die God voor het volk uittrekt kan die God niet de achterhoede beschermen. De Amelakieten vielen het volk dan ook van achteren aan. Deze laffe daad heeft een eeuwigdurende vijandschap tussen Israël en Amelek opgeleverd. In het geniep oorlog voeren, niet met open vizier levert je dus de nodige haat op.

In dienst van de gerechtigheid

Romeinen 6:15-23

15 Betekent dit nu dat we vrijuit mogen zondigen omdat we niet onder de wet staan, maar onder de genade leven? Absoluut niet. 16 Wanneer u zich als slaaf in iemands dienst stelt, weet u toch dat u hem moet gehoorzamen? Wanneer u de zonde dient, leidt dat tot de dood; wanneer u God gehoorzaamt, leidt dat tot vrijspraak. 17 U was slaven van de zonde, maar-God zij gedankt! -nu gehoorzaamt u van ganser harte de leer waaraan u zich hebt toevertrouwd, 18 en bevrijd van de zonde bent u onderworpen aan de gerechtigheid. 19 Ik gebruik dit soort menselijke termen omdat u zwakke mensen bent. Zoals u zich ooit in dienst stelde van zedeloosheid en onrecht om een wetteloos leven te leiden, zo stelt u zich nu in dienst van de gerechtigheid om heilig te leven. 20 Toen u nog slaven van de zonde was, was u niet gebonden aan de gerechtigheid. 21 Wat hebt u daarmee geoogst? Dingen waarvoor u zich nu schaamt, want ze leiden tot de dood. 22 Maar nu, bevrijd van de zonde en in dienst van God, oogst u een leven in heiligheid en uiteindelijk het eeuwige leven. 23 Het loon van de zonde is de dood, maar de genade die God schenkt is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer. (NBV21)

Als je oppervlakkig naar het Christelijk geloof kijkt dan wordt het leven een luilekkerleven volgens dat geloof. De mens is immers niet bekwaam tot enig goed en slechts geneigd tot kwaad en God vergeeft keer op keer opnieuw. Oppervlakkig gezien zou je dus kunnen doen wat je wilt, genieten wat er te genieten valt zolang je maar vertrouwt op de genade van God dat uiteindelijk alles wel goed zal komen. Paulus bestrijd deze oppervlakkigheid. Hij moest wel want een geschreven wet met talloze regeltjes, jurisprudentie en interpretaties was volgens hem niet voldoende om de samenleving tot stand te brengen die God voor ogen had gestaan, een samenleving waar aan ieder mens recht wordt gedaan en waar dus geen honger en armoede, geen onderdrukking en slavernij meer zal zijn. En dus kun je er ook niet op los leven als je gelooft in de weg van Jezus van Nazareth om tot die goddelijke samenleving te komen.

Je in dienst stellen van gerechtigheid daar gaat het om volgens Paulus. Dan moeten we ons dus voortdurend bekommeren om de mensen die onrecht wordt gedaan. De mensen die niet kunnen concurreren met de gemechaniseerde, door wetenschap gestuurde, gesubsidieerde landbouw uit het rijke westen bijvoorbeeld. De overschotten van die landbouw maken dat boeren die niet hebben kunnen mechaniseren, niet kunnen leunen op wetenschap en geen subsidie krijgen voor hun producten, failliet gaan en zelfs hun landgenoten niet kunnen voeden. Dag in dag uit schreeuwt dat onrecht tegen de hemel en gelovigen zijn geroepen om die schreeuw in deze wereld stem te geven. Want zedeloosheid is niet alleen seksuele zedeloosheid, ongeremdheid in het met elkaar lichamelijk omgaan. De zedeloosheid en het onrecht waar Paulus het over heeft zit ook in de handelsverhoudingen die mensen de dood in drijven. Natuurlijk zit die zedeloosheid ook in mensenhandel, ook in het exploiteren van mensen als objecten. Al die zaken leiden tot de dood.

In elk dorp, in elke stad, in elk land, in de hele wereld zijn we dus geroepen om mensen op te sporen die nog uitgebuit, onderdrukt en genegeerd worden. Uit de opstanding uit de dood moeten we leren dat we mensen in dodende omstandigheden moeten laten opstaan tot leven. Dat is de echte genade van God dat we weten dat het kan, dat het zin heeft en dat het zelfs de enige zin is van het leven: dat allen leven. Daarbij gaat het er niet om of we er zelf beter van worden. De genade van God is niet een soort beloning voor het goede dat we doen. Het goede dat we doen kunnen we niet laten, kunnen en mogen we doen, vanwege die genade van God, dat we dat kunnen en mogen is de genade van God waarvoor we dankbaar mogen zijn. We weten dat het helpt, dat het mensen tot leven brengt, dat het mensen in de gelegenheid stelt zelf bij te gaan dragen aan de gemeenschap van mensen, dat tranen worden gedroogd, dat lammen gaan lopen en blinden gaan zien. Van die genade mogen we leven elke dag opnieuw.