Woedend en terneergeslagen

1 Koningen 20:35-43

35 Iemand uit de profetengemeenschap vroeg op bevel van de HEER aan een andere profeet: ‘Sla me alsjeblieft.’ Toen de ander weigerde hem te slaan, 36 zei hij: ‘Je doet niet wat de HEER zegt. Daarom zal een leeuw je doden zodra je van mij vandaan gaat.’ Nauwelijks was hij vertrokken of een leeuw kruiste zijn pad en doodde hem. 37 Daarna vroeg de profeet aan een ander: ‘Sla me alsjeblieft.’ Deze man sloeg hem tot bloedens toe. 38 De profeet ging langs de weg staan waar de koning voorbij zou komen, nadat hij zich onherkenbaar had gemaakt door zijn doek voor zijn gezicht te doen. 39 Toen de koning voorbijkwam, riep de profeet hem toe: ‘Toen ik op het slagveld was, heer, kwam er iemand op me af met een man bij zich, en hij droeg mij op die te bewaken. “Als je hem laat ontsnappen,” zei hij, “moet jij in zijn plaats je leven geven, of anders moet je een talent zilver betalen.” 40 Maar mijn aandacht werd van alle kanten opgeëist, en opeens was hij verdwenen.’ De koning van Israël zei: ‘Je hebt je eigen vonnis geveld.’ 41 Snel trok de man de doek voor zijn gezicht weg, en toen zag de koning dat het een van de profeten was. 42 ‘Dit zegt de HEER,’ zei hij tegen de koning. ‘Je hebt de man op wie mijn ban rustte laten gaan, daarom moet jij in zijn plaats je leven geven en moet jouw volk het lot ondergaan dat het zijne was toebedeeld.’ 43 Woedend en terneergeslagen keerde de koning naar zijn paleis in Samaria terug. (NBV21)

Het is soms niet makkelijk iemand duidelijk te maken waar het nu eigenlijk om draait in het leven. Zo gemakkelijk denken we dat het gaat om rust en het verwerven van een aardig inkomen. Uiteindelijk was dat ook de houding van Koning Achab. Dat Koning Benhadad van Aram een aantal keren de God van Israël op één lijn gesteld had met zijn eigen goden maakte voor Koning Achab niks uit. Hij stelde immers de goden van Benhadad ook op één lijn met zijn eigen God, de God van Israël. Koningen vechten dan met God aan hun zijde, elke met een eigen god. Die weduwe uit Sarafat had daar al mee te maken gehad want ondanks alle voorspoed voor Achab had zij honger moeten lijden en was ze bijna haar zoon kwijtgeraakt. Alleen haar bereidheid ook het laatste te delen dat ze had was haar redding geweest. Koning Achab moest dat delen nog leren. Hij dacht met de vriendschap met zijn vijand Benhadad al een heel eind opgeschoten te zijn. Maar zo was het niet.

Hij liep op tegen een profetengemeenschap. Profeet zijn is kennelijk iets wat je kunt leren en van een profetengemeenschap kun je lid worden. Eerste voorwaarde is dat je niet bang moet zijn. Het “vreest niet “dat op veel plaatsen in de Bijbel klinkt geldt in de eerste plaats voor profeten. Zij zeggen waar het op aan komt en hoe het zal aflopen als je zo door gaat wat de gevolgen voor henzelf ook zullen zijn. Dat is nog steeds de taak van de verkondiging. De profeet die de taak had Koning Achab op zijn fouten te wijzen koos de weg van de koning zichzelf laten veroordelen. Hij liep eerst tegen een profeet op die te bang was om profeet te zijn. Slaan durfde hij al niet laat staan een leeuw weerstaan, dat werd dus zijn dood. Vreest niet dus! Bedenkt dat als je de laffe angsthazen hoort die de Nederlandse politiek denken te beheersen. De tweede profeet durfde het wel en zo kon de profeet voor Achab zijn plan uitvoeren.

Koning Benhadad had voor God gebracht moeten worden en niet voor Achab. De Koning snapte het heel goed. Eigenbelang mag geen rol spelen als het gaat om vrede en gerechtigheid. Wat fout is is fout en wat goed is blijft goed. Wij moeten daar ook steeds weer opnieuw van leren. Als we een handelsboycot willen met een bepaald misdadig regiem, straffen we dan dat regiem of straffen we een onderdrukte bevolking. Dat was in Irak een belangrijke vraag, dat is in Noord Korea de vraag en dat speelt ook een rol in de discussie over Birma en Iran. Soms zijn er westerse multinationals die winst maken door te profiteren van onderdrukkende regiems. Die multinationals verdienen een boycot. Soms is er handel mogelijk die rechtstreeks de bevolking dient, hun positie versterkt en hun stem laat horen in de wereld. Die handel dient bevordert te worden. Ingewikkeld wordt het als je allebei moet doen, maar de liefde voor de minsten kan ons leiden, vrede gaat nu eenmaal nooit zonder gerechtigheid.

Mijn vriend

1 Koningen 20:23-34

23 De raadsheren van de koning van Aram zeiden tegen hun vorst: ‘De Israëlieten hebben ons verslagen omdat hun God een berggod is. Maar als we in de vlakte met hen strijden, zullen wij hen zeker verslaan. 24 Wij raden u dit aan: Onthef de koningen van hun taak en stel in hun plaats gouverneurs aan. 25 Breng een nieuw leger op de been, even sterk als het leger dat u verloren hebt, en zorg voor evenveel paarden en wagens als u eerst had. Laten we met hen strijden in de vlakte, dan zullen wij hen beslist verslaan.’ De koning nam hun advies ter harte. 26 Het volgende jaar monsterde Benhadad het leger van Aram en trok op naar Afek, om daar de strijd met Israël aan te binden. 27 Toen ook de troepen van Israël gemonsterd en bevoorraad waren, trokken ze de vijand tegemoet. Opgesteld tegenover de Arameeërs, die het hele terrein vulden, waren zij niet veel meer dan twee onbeduidende kudden geiten. 28 De godsman diende zich bij de koning van Israël aan en zei: ‘Dit zegt de HEER: De Arameeërs hebben gezegd dat de HEER een berggod is, en niet een god van de vlakten. Daarom zal Ik deze hele legermacht aan jullie uitleveren, zodat jullie beseffen dat Ik de HEER ben.’ 29 Zes dagen lang stonden de legers tegenover elkaar, en op de zevende dag barstte de strijd los. De Israëlieten versloegen Aram: honderdduizend man voetvolk op één dag. 30 De Arameeërs die de slag overleefden vluchtten de stad Afek in, maar de stadsmuur stortte in en verpletterde hen: zevenentwintigduizend man. Ook Benhadad was de stad in gevlucht en hield zich schuil op een verborgen plek in een huis. 31 Zijn raadsheren zeiden tegen hem: ‘We hebben gehoord dat de koningen van Israël genadige koningen zijn. Laten wij een boetekleed aantrekken en een touw om onze nek doen en zo de koning van Israël tegemoet gaan, misschien spaart hij dan uw leven.’ 32 Ze trokken een boetekleed aan en deden een touw om hun nek, en gingen zo naar de koning van Israël. Ze zeiden tegen hem: ‘Uw dienaar Benhadad vraagt u of u zijn leven wilt sparen.’ ‘Leeft hij nog?’ vroeg koning Achab. ‘Hij is mijn vriend.’ 33 De mannen vatten dit op als een gunstig teken en haastten zich zijn woorden te bevestigen. ‘Ja, Benhadad is uw vriend,’ zeiden ze. ‘Ga hem halen,’ beval de koning. Toen Benhadad bij koning Achab kwam, liet deze hem bij zich op de strijdwagen plaatsnemen. 34 Benhadad zei tegen hem: ‘De steden die mijn vader uw vader heeft ontnomen zal ik u teruggeven, en u kunt in Damascus een eigen markt openen zoals mijn vader in Samaria heeft gedaan.’ ‘We zullen dat in een verdrag vastleggen,’ zei Achab, ‘en dan zal ik u laten gaan.’ En hij sloot een verdrag met Benhadad en liet hem gaan. (NBV21)

De uitspraak van Jezus van Nazareth in het Nieuwe Testament dat je je vijanden lief moet hebben wordt wel als revolutionair en geheel nieuw afgeschilderd. Dat klopt dus niet. Ook die uitspraak is in verhalende vorm in het Oude Testament terug te vinden. Hier vinden we zo’n voorbeeld. Het verhaal gaat over Koning Achab die er verder in de Bijbel niet zo goed afkomt. Het gaat ook over de manier van denken over God. In de Heidense wereld die Israël omringde was een God vooral een God van het land waar hij werd aanbeden. Die God moest er immers voor zorgen dat het land waar hij werd aanbeden vruchtbaar werd. En omdat heiligdommen voor de God van Israël zich op bergtoppen bevonden nam de koning van Aram, Behadad, aan dat dit een God van de Bergen was. Het volk van de God van de bergtoppen kun je dus verslaan in de vlakte. Die Benhadad was een slimme. De vorige keer dat hij tegen Israël opgetrokken was had hij een nederlaag geleden door de troepen van de provinciehoofden van Israël.

Die legeraanvoerders waren duidelijk ondergeschikt aan de Koning van Israël. Hijzelf had te maken met Koningen die samen met hem optrokken en met wie hij een verbond had gesloten. Elke koning heeft zo een eigen inzicht in hoe een oorlog gevoerd moet worden. Als je er niet voor zorgt dat er maar één leiding is dan verlies je geheid. Dat was Benhadad overkomen. Zijn raadsheren gaven hem te verstaan dat hij voor dat centrale leiderschap moest zorgen en dat gebeurde. zo trok hij op met zijn nieuwe sterke leger naar Arek, een plaats aan de oostzijde van het meer van Tiberias waar al vaker conflicten waren geweest tussen Israël en Syrië. Tevergeefs want ook dit maal verloren ze van Koning Achab. Met het boetekleed aan en een touw om de nek gaven ze zich over. Een ceremonie die tot in de middeleeuwen ook in Europa gebruikt werd om het leven van stedelingen te sparen na een beleg. En dan komt het bijzondere. Koning Achab neemt geen wraak op de koning die zijn goud, zilver, vrouwen en kinderen had opgeëist, maar hij noemt hem zijn vriend. Dat gaat verder dan de overgave aanvaarden en vrede sluiten.

Dat vrede sluiten gebeurd natuurlijk wel, inclusief de bijbehorende handelsverdragen maar de beide koningen worden beschreven als vrienden. Zover durven wij nog net niet te gaan. Zo’n museum aan de Amstel met al die kunstwerken uit de Hermitage is heel mooi maar om al die Russen nu onze vrienden te noemen, dat was de bedoeling maar de misdadige inval in de Oekraïne heeft dat voorlopig doorkruist. Zelfs tegen Duitsers bestaat nog vaak een aversie die ook onze houding in Europa kleurt. En wat te denken over onze houding tegenover Polen, Bulgaren, Roemenen. Vroegere vijanden lief hebben en als vrienden beschouwen mag dan iets zijn wat de Bijbel van ons vraagt, het is moeilijk genoeg. Zomertijd en vakantietijd zijn gelegenheden om in vreemde landen en andere streken ons te oefenen in vriendschap met huidige en vroegere vijanden. Elk jaar weer.

Zorg voor versterkingen

1 Koningen 20:13-22

13 Toen kwam er een profeet naar koning Achab van Israël toe en zei: ‘Dit zegt de HEER: Zie je die geweldige legermacht daar? Welnu, vandaag lever Ik hen aan jou uit, opdat je beseft dat Ik de HEER ben.’ 14 ‘Door wie zal dat gebeuren?’ vroeg Achab. De profeet antwoordde: ‘De HEER zegt: Door de soldaten van de provinciehoofden.’ ‘En wie zal de aanval openen?’ vroeg Achab. ‘U,’ antwoordde de profeet. 15 Achab hield troepenschouw: de provinciehoofden hadden tweehonderdtweeëndertig soldaten bij zich en de hoofdmacht van het leger bestond uit zevenduizend Israëlieten. 16 In de middag deden ze een uitval. Benhadad en de tweeëndertig koningen die hem te hulp waren gekomen zaten nog steeds onder het bladerdak te drinken en waren ondertussen flink dronken geworden. 17 De soldaten van de provinciehoofden waren vooruitgegaan. Benhadad liet informeren wat er aan de hand was, en men vertelde hem dat er een groep mannen de stad uit was gekomen. 18 Daarop zei hij: ‘Of ze Samaria nu met vreedzame of met vijandige bedoelingen verlaten hebben, zorg dat jullie ze levend in handen krijgen.’ 19 Inmiddels waren niet alleen de soldaten van de provinciehoofden de stad uit getrokken, maar in hun gevolg ook de overige manschappen. 20 Ze sloegen hun tegenstanders de een na de ander neer, en ten slotte sloegen de Arameeërs op de vlucht, achtervolgd door de Israëlieten. Koning Benhadad van Aram wist te paard te ontkomen, met enkele ruiters in zijn gevolg. 21 Nu kwam ook de koning van Israël de stad uit. Hij maakte zich meester van de paarden en wagens en bracht de Arameeërs een grote nederlaag toe. 22 Maar de profeet diende zich opnieuw bij de koning van Israël aan en zei hem: ‘Zorg voor versterkingen en overleg wat u te doen staat, want volgend jaar zal de koning van Aram u opnieuw aanvallen.’ (NBV21)

Eindelijk luistert Achab nu eens naar een profeet. En nu wint het leger van Achab van de Arameërs. Dat is de traditionele uitleg van dit verhaal. Maar het is en blijft een wat geheimzinnig verhaal met elementen waar de geleerden naarstig naar zoeken maar die niet echt verklaard kunnen worden. Hiervoor hadden we het bijvoorbeeld over de profeet Elia, maar de profeet uit dit gedeelte heeft geen naam en even verder in het verhaal, een gedeelte waar we nog niet aan toe zijn, wordt zelfs gesproken over een profetengemeenschap van God. Er zijn dus meer profeten van de God van Israël die proberen de koning te sturen in de richting van de God van Israël. En wie zijn nu die provinciehoofden die hier genoemd worden. Vorsten der gewesten of buitengewesten wordt ook wel vertaald, de Statenvertaling had hier vorsten der landschappen, maar wie het zijn weten we niet.
We komen ze verder in de Bijbel niet tegen, of het moeten de stadhouders zijn die Salomo had aangesteld over de 12 provincies van Israël. Zij rukken uit met 230 soldaten terwijl heel Israël 7000 soldaten levert. Het is dat kleine legertje dat de beslissende slag aan de vijand toebrengt. Niet zo moeilijk overigens want de vijand is dronken. Ze hadden zichzelf overschat. Koning Achab hoeft moet zijn grote strijdmacht alleen nog maar opruiming te houden. En in die twee elementen zit wellicht de boodschap van het verhaal waar wij ook wat aan hebben. We hoeven niet groots te doen en een hoge borst op te zetten. Gewoon gebruik maken van de gelegenheid om het kwaad te bestrijden is vaak al meer dan genoeg. Natuurlijk moet je jezelf niet overschatten en het kwade niet onderschatten, maar als je er op weet te vertrouwen dat het goede altijd overwint dan slaag je over het algemeen. Dat had de profeet toch ook aan Achab beloofd.

Achab zou overwinnen opdat hij de macht van de God van Israël, de macht van het Goede, de kracht van de Liefde, zou leren kennen. Dat betekent niet dat je de bestrijding van het kwade zomaar aan God kan overlaten. Het kwade steekt immers altijd de kop op en vaak op onverwachte momenten en in onverwachte gedaanten. Mooipraters en pluimstrijkers komen we elke dag wel tegen. En mensen die met behulp van de prachtigste Bijbelteksten en de fraaiste liederen je geld uit de zak willen kloppen zijn er genoeg. Soldaten voor God durven ze zich soms zelfs te noemen. Maar de armen worden er geen cent wijzer van en  hoe mooi het er ook uitziet en hoe fraai het ook mag klinken voor wie hongert verschijnt er geen brok eten en wie naakt is wordt niet gekleed. Daarom moet je altijd voorbereid zijn op aanvallen van het kwade die je willen verleiden af te dwalen van de Weg van delen, van je naaste liefhebben als jezelf. Dat was zo voor Koning Achab en dat is voor ons niet anders.

Uw vrouwen en uw zonen

1 Koningen 20:1-12

1 Koning Benhadad van Aram riep al zijn troepen onder de wapenen. Met tweeëndertig andere koningen, uitgerust met paarden en wagens, rukte hij op tegen Samaria en omsingelde het. 2 Benhadad stuurde afgezanten naar de stad, naar koning Achab van Israël. 3 Ze moesten de volgende boodschap overbrengen: ‘Dit zegt Benhadad: “Uw goud en zilver komen mij toe, en uw mooiste vrouwen en flinkste zonen ook!”’ 4 De koning van Israël liet antwoorden: ‘Het is zoals u zegt, mijn heer en koning: ik behoor u toe met alles wat ik bezit.’ 5 De afgezanten kwamen opnieuw naar Achab toe en zeiden: ‘Dit zegt Benhadad: “Ik heb afgezanten naar u toe gestuurd met de boodschap dat u uw goud en uw zilver en uw vrouwen en uw zonen aan mij moet geven. 6 Welnu, morgen om deze tijd stuur ik mijn dienaren naar u toe. Zij zullen uw paleis en de huizen van uw dienaren doorzoeken en alles meenemen waaraan u waarde hecht.”’ 7 De koning van Israël riep alle oudsten van het land bij zich en zei: ‘Zoals u ziet heeft die Benhadad het slecht met ons voor. Hij had mijn vrouwen en zonen en mijn goud en zilver al opgeëist, en ik heb het hem niet geweigerd.’ 8 De oudsten en de andere Israëlieten zeiden tegen de koning: ‘Doe niet wat hij zegt, willig zijn eis niet in.’ 9 Hierop zei Achab tegen de afgezanten van Benhadad: ‘Zeg tegen mijn heer en koning: “Alles waar u mij de eerste keer om hebt gevraagd zal ik u geven, heer, maar op uw tweede eis kan ik niet ingaan.”’ De afgezanten vertrokken en brachten dit antwoord aan Benhadad over. 10 Daarop zond Benhadad de volgende boodschap: ‘De goden mogen met mij doen wat ze willen als er van Samaria genoeg stof overblijft om er alle soldaten die voor mij vechten een handvol van mee te geven.’ 11 De koning van Israël antwoordde: ‘Zeg hem dat wie zich opmaakt voor de strijd, niet moet juichen voor hij de wapens weer heeft afgelegd!’ 12 Benhadad zat met de andere koningen onder een dak van bladeren te drinken toen hij dit antwoord ontving, en onmiddellijk beval hij zijn aanvoerders hun stellingen tegenover de stad te betrekken. (NBV21)

Die Koning Achab wordt door de Bijbel als een zeer slechte koning afgeschilderd. Maar waarom eigenlijk? Als je dit verhaal goed leest zou je bijna gaan denken dat het een dappere onbaatzuchtige koning is. Als Benhadad met 32 andere koningen al het goud en zilver van de koning eist, en ook nog de mooiste vrouwen en flinkste zonen, dan geeft hij die direct. Maar als die Benhadad ook nog het goud en het zilver, en de vrouwen en zonen, van de dienaren van de Koning vraagt dan weigert hij. En voor die weigering overlegt hij netjes met de oudsten van het volk. Wat is daar nu zo slecht aan. De Koning zet alles van zichzelf in om de vrede te bewaren maar als het gaat om dat wat van anderen is dan zet hij de hielen in het zand. Mooi toch zou je zeggen. Maar dan lees je toch niet goed. Het gaat om goud, zilver, vrouwen en zonen, steeds in die volgorde. En wat staat er bij de God van Israël nu voorop? Het goud, het zilver?

Nee, zeker voor de God van Israël geldt: vrouwen en kinderen eerst. Je geeft een vrouw niet weg alsof het een voorwerp is, je laat je zonen niet in slavernij gaan. Je bezit een vrouw ook niet op de manier waarop die Heidense Koning een vrouw bezit. Man en vrouw worden één vlees, de Bijbel zegt het zo: vanaf het begin af zijn zij gelijk, samen door God geschapen, elkaar tot hulp en bijstand. Het is typisch de mannenmacht die in de geschiedenis vrouwen tot bezit wil degraderen, die vrouwenhandel normaal wil vinden en daar ruimte voor wil maken. Het is God een gruwel. Die gelijkheid van mannen en vrouwen is niet alleen bij Heidense volken met een lantaarntje te zoeken. Ook in Christelijke kerken is het geloof in de schepping van God vaak ver te zoeken als men vrouwen weert uit alle kerkelijke ambten, als men de stem van de vrouw niet even serieus neemt als die van de man.

Niet als orakel die geëxploiteerd wordt door de man, zoals door Paulus wordt veroordeeld, of als sexueel object, waar het in dit verhaal om gaat, maar als verkondiger van het goede nieuws van vrijheid. Verkondigend zoals Debora deed, zoals Hanna zong, zoals Ruth deed, zoals Ester deed, zoals zovelen in de Bijbel ons voor hebben gedaan. Juist vanwege die volgorde, goud, zilver, vrouwen en zonen en het zich niet verzetten tegen de volgorde en de behandeling van vrouwen en zonen wordt Achab in de Bijbel als zeer slechte koning neergezet. Daar mogen ook wij bij stilstaan als we het hebben over vrouwenhandel en prostitutie, als we het hebben over kinderporno en pedofilie, als we het hebben over jeugdzorg en het opsluiten van kinderen in gevangenissen. Zelfs in ons vreemdelingenbeleid gebeurd het nog dat kinderen in gevangenissen worden opgesloten, want o wee hun ouders mogen eens aan ons goud en zilver komen. Gelovigen in de God van Israël verzetten zich daartegen, met alles wat in hen is, ook vandaag.

Als een kind

Psalm 131

1 Een pelgrimslied van David. HEER, niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik, ik zoek niet wat te groot is voor mij en te hoog gegrepen. 2 Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind, de borst ontwend, stil op de arm van zijn moeder, zo is mijn ziel in mij. 3 Israël, hoop op de HEER, van nu tot in eeuwigheid. (NBV21)

“Worden als een kind” was de titel van een boek van Ds. Okke Jager, een dominee die beroemd was geworden omdat hij de dingen zo eenvoudig kon zeggen. De titel komt niet uit het kleine psalmpje dat we vandaag met de kerk meezingen maar komt uit een verhaal van Jezus van Nazareth. Zijn leerlingen hadden eens gevraagd wat er nodig was om het Koninkrijk van God binnen te komen. Jezus had toen een kind in hun midden getrokken en vertelde hen dat ze moesten worden als een kind. Zonder pretenties, zonder oordelen over andere mensen, zonder goed en kwaad te kennen maar vanzelf het goede zoeken. Jezus greep dus terug op het versje dat hij waarschijnlijk in zijn jeugd had geleerd. De Psalm is een pelgrimslied. Het werd gezongen als de gelovigen optrokken naar Jeruzalem om daar een van de hoogfeesten te vieren. In het Evangelie naar Lucas lezen we hoe Jezus aan een dergelijke pelgrimsreis deelnam toen hij 12 jaar was, in Joodse termen, toen hij volwassen werd. In de Tempel waren ze verbaasd over alles wat hij al wist over de schriften. Hij had er in zijn jeugd dus kennelijk veel over geleerd.

De Psalmdichter gebruikt hier een woord dat in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap jammer genoeg is weggevallen. Hier heet het slechts als een kind op de arm van zijn moeder. Maar het is niet de baby die verzadigd in slaap valt nadat die van de borst van zijn moeder heeft gedronken. In de oorspronkelijke tekst staat hier een woord dat meestal vertaald wordt met gespeend. En dat betekent dat het van de speen af is, dat het niet meer drinkt van de borst van de moeder maar zelf kan eten. Als Izaäk van de borst af is dan richt Abraham een groot feest aan om de geboorte van deze zoon te vieren. Dan is het leven pas echt bereikt en niet meer afhankelijk van een en dezelfde persoon. Een kind dat gespeend is begint nieuwsgierig om zich heen te kijken en de anderen te herkennen als anderen, als medemensen. Het heeft nog verantwoordelijke ouders nodig omdat een kind dat gespeend is geen angst kent. En zo schets de dichter van deze psalm een beeld van een mens zonder angst omdat het vertrouwen mag op de God van Israël. Die immers zal een wereld scheppen waar alle angst voorbij is.

Het beeld dat de Psalmdichter hier schetst heeft nog een andere parallel in de Bijbel. Als Samuël gespeend is dan brengt zijn moeder Hanna hem naar de tent der ontmoeting, de Tabernakel en begint zijn opleiding tot profeet en priester. Hij wordt helemaal aan God gewijd. Als we dit kleine psalmpje op ons in laten werken dan lijkt het er op dat de dichter ons wil vertellen dat ook hij geheel aan God is gewijd. Wij zitten overigens nog wel met het Griekse begrip van het woord ziel. In de heidense Griekse voorstelling is er een scheiding tussen ziel en lichaam. De Bijbel kent die scheiding niet. De mens leeft, of de mens is dood. Het leven komt van de adem die God de mens heeft ingeblazen en volgens de Prediker keert die adem terug naar God zoals het lichaam terug keert naar de aarde waaruit God de mens heeft gevormd. Er is dus geen scheiding, dat kind dat zonder angst de wereld in kijkt heeft niet een innerlijke rust bereikt het is zoals kinderen zijn. Zo laat de dichter ons vandaag zingen dat wij ook kunnen zijn, zonder angst de wereld in kijkend. Dat gaat niet zonder het goede te zoeken, zelfs in het donkerste duister. Zelfs daar hoeven wij geen angst te kennen omdat de God van Israël bij ons is.

Je deel van het goede

Lucas 16:19-31

19 Er was eens een rijke man die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks uitbundig feestvierde. 20 Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21 Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22 Op zekere dag stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23 Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24 Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het topje van zijn vinger in water dopen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlammen.” 25 Maar Abraham zei: “Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn. 26 Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie, zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.” 27 Toen zei de rijke man: “Dan smeek ik u, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, 28 want ik heb nog vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.” 29 Abraham zei: “Ze hebben Mozes en de Profeten: laten ze naar hen luisteren!” 30 De rijke man zei: “Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot inkeer komen.” 31 Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de Profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat.”’ (NBV21)

Het verhaal van de rijke naamloze zoon van Abraham en de arme Lazarus is eeuwenlang misbruikt. De armen hoefde zich geen zorgen te maken want hun beloning kwam immers na de dood wel. Dat was toch ook zo gegaan met die arme Lazarus? Maar dat is dus misbruik maken van het verhaal en niet helemaal goed het verhaal lezen, of nog erger, het verhaal goed doorvertellen. Lazarus en de rijke man zijn op de eerste plaats broers. Allebei zijn ze immers zonen van Abraham, ze horen tot het volk Israël. De scene na de dood is dus niet een verhaal om ons te vertellen hoe het er na onze dood uit zou zien maar is bedoeld om ons te vertellen hoe het er voor onze dood hoort uit te zien. Armen en rijken zijn familie van elkaar. De eerste vraag die je je dus moet stellen is of je je arme broer of zuster op de stoep laat liggen als je rijk bent.

In het verhaal wordt vervolgens aandacht gevraagd voor de andere broers van de rijke man. Als Lazarus en de rijke man al broers zijn, dan zijn de andere broers alle andere mannen van het volk van Israël. Volgens het verhaal hebben die het voorbeeld van de arme Lazarus niet nodig want zij hebben de Leer van Mozes. Zij hebben dat verhaal over Mozes die het volk uit de slavernij leidde en in de Woestijn die richtlijnen kreeg die maakte dat je je naaste lief kan hebben als jezelf. Dat doen of je samen door de Woestijn trekt moet een voldoende houding zijn. Het volk had immers ontdekt dat je pas kunt overleven als je onvoorwaardelijk op elkaar kunt vertrouwen. Delen, zonder er zelf beter van te worden, delen met de ander alsof je het zelf bent is een voorwaarde voor het leven zelf. Dat zou ook in een rijk land, een land dat overvloeide van melk en honing, de manier zijn om ook daar te overleven.

Jezus van Nazareth en zijn volgelingen zouden dat uiteindelijk naar de hele wereld doortrekken. Overal en altijd is het willen delen met alle mensen op aarde de voorwaarde om de aarde leefbaar en de mensen levend te houden. Elke arme die sterft is immers een broer of zuster, elk kind dat sterft van armoede is een kind van ons allemaal. Daarom moet dit verhaal ons schrik aanjagen. Wij laten immers de armen van de wereld op de stoep van fort Europa liggen, of verdrinken in omringende zeeën en weigeren om onze onrechtvaardige tolmuren af te breken en hen de kans te geven op een eerlijk inkomen voor de arbeid die ze leveren. Het gaat niet om vreemden met een ander geloof en andere gewoonten, het gaat om onze broeders en zusters, kinderen van Adam, kinderen van onze God. Wat het goede is weten we nu wel, nu het delen nog.

Twee heren

Lucas 16:10-18

10 Wie betrouwbaar is in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is in het geringste, is ook oneerlijk als het om veel gaat. 11 Als jullie onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen? 12 En als jullie onbetrouwbaar blijken met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt? 13 Geen enkele knecht kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.’ 14 De farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend hun neus voor Hem op. 15 Maar Jezus zei tegen hen: ‘U wilt bij de mensen voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God. 16 De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen. 17 Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat er ook maar één tittel van de wet wegvalt. 18 Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, en ook wie trouwt met een vrouw die door haar man is verstoten, pleegt overspel. (NBV21)

De Mammon is een god, niet een god die bestaat maar wel een god die je kan dienen. Dan heeft die god een paar eigen wetten. Die god van het geld wil dat je spaart of leent. Je krijgt rente of je krijgt goederen en moet daarvoor rente betalen. Maar weggeven mag je het geld niet. Dienaren van de Mammon die delen met een ander worden bestraft met armoede of uitsluiting van de samenleving. Ze krijgen het verkeerde uiterlijk en kunnen dat niet meer herstellen, ze hebben niet de meest moderne keuken, niet het laatste model TV apparaat, niet de meest modieuze kleding, niet het laatste type auto. Hun kinderen krijgen niet de vakantie die ze toekomt en hebben ook niet de kleren aan van het merk dat in de mode is, laat staan dat die kinderen die nieuwste games kunnen delen met hun vriendjes en vriendinnetjes. De wetten van de Mammon zijn hard maar de beloning lijkt groot.

Het is schrikken. We zijn van huurhuizen naar koophuizen gegroeid. Iedereen moet een huis kopen, alleen de armen mogen in huurhuizen blijven wonen. Maar nu stijgen de prijzen, energie het meest. Waar betaal je dat van? Van leningen? Moet de staat voor je lenen? Of moeten we leren dat zorgen voor je zelf en niet voor je naaste niet het goede is. Het gevaar bestaat natuurlijk dat het Koninkrijk van die Jezus van Nazareth het over gaat nemen. Dat Koninkrijk waar die vieze in kameelharen kleding getooide Johannes toe opriep. Waar voor iedereen plaats is en waar sparen en lenen is vervangen door delen met elkaar zodat iedereen altijd te eten heeft. Waar mensen niet meer houden van jong en nieuw en hip maar houden van elkaar als van zichzelf. Geen cosmetische operaties meer, reizen per openbaar vervoer of samen een auto delen, kleding en goederen zo veel mogelijk hergebruiken, eerlijke lonen voor verbouwers en arbeiders ook in arme landen.

De Tittel en de Jota zijn de kleinste leestekens uit het Hebreeuwse schrift. Zelfs het allerkleinste van de richtlijn voor een menselijke samenleving mag niet wegvallen volgens Jezus van Nazareth. Dat betekent dat nergens en nooit iets afgedaan kan worden van de liefde voor de naaste. Die liefde drukt immers de liefde voor God uit die boven alles behoort te gaan. Niet om er zelf beter van te worden, niet om genade van God te verwerven, maar omdat de minsten het nodig hebben en we nu eenmaal niet te scheiden zijn van de liefde van Jezus van Nazareth. Daarom zijn partners in een levens en liefdesverband geen wegwerpartikelen die je kan inruilen als je er op uitgekeken bent. Natuurlijk als je samen tot de ontdekking komt dat samen verder gaan niet verstandig is dan moet je een weg vinden om uit elkaar te gaan. Maar wel samen, wel in liefde voor elkaar, je bent immers in elk geval de naaste van je eigen partner. En begin je een nieuwe relatie dan moet je er van verzekerd zijn dat ook je partner in liefde de nieuwe weg van vrijheid is ingeslagen.

De valse mammon

Lucas 16:1-9

1 Hij richtte zich ook tot zijn leerlingen: ‘Er was eens een rijke man die een rentmeester had en te horen kreeg dat de rentmeester zijn eigendommen verkwistte. 2 De rijke man riep de rentmeester bij zich en zei tegen hem: “Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.” 3 Toen zei de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik doen nu mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet, en voor bedelen schaam ik me. 4 Maar ik weet al wat ik moet doen om ervoor te zorgen dat de mensen, wanneer ik van mijn beheerderstaak ben ontheven, mij bij hen thuis ontvangen. 5 Een voor een riep hij de schuldenaars van zijn heer bij zich. De eerste vroeg hij: “Hoeveel bent u mijn heer schuldig?” 6 “Honderd vaten olijfolie,” antwoordde de schuldenaar. De rentmeester zei tegen hem: “Hier is uw schuldbewijs, ga zitten en maak er gauw vijftig van.” 7 Daarna vroeg hij aan de volgende schuldenaar: “En u, hoeveel bent u schuldig?” “Honderd balen graan,” luidde het antwoord. De rentmeester zei: “Hier is uw schuldbewijs, maak er tachtig van.” 8 En de heer prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim had gehandeld. De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer met elkaar om dan de kinderen van het licht. 9 Ook Ik zeg jullie: maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is. (NBV21)

Vandaag een verwarrend en misschien wel duister verhaal. Dat van die mammon kunnen we nog wel snappen. Dat je met de god van het geld vrienden moet maken om de armen te kunnen helpen is niet zo gek gedacht. De bank- en gironummers vliegen je immers om de oren. Elke charitatieve instelling heeft er wel één en bij rampen en calamiteiten wordt er snel een gironummer geopend. De BankGiroloterij pretendeert zelfs ons rijk te kunnen maken als we geld storten voor een goed doel. Ze worden we er zelf nog het rijkste van maar dat vinden ze dan ook een heel goed doel. Maar wat zijn die eeuwige tenten en waarom zou een rijke bezitter oneerlijk gedrag van zijn rentmeester goed praten? We moeten daarvoor een kijkje nemen in de Romeinse samenleving. Het Evangelie van Lucas heeft immers als opschrift dat het aan de Romein Theofilus is geschreven. Deze godenzoon, want dat betekent Theofilus, zou zelf wel eens rijk geweest kunnen zijn. Rijke Romeinen hadden vaak bezittingen op het platteland. Daar waren ze niet zelf aanwezig maar ze hadden slimme slaven die als rentmeester voor hen het beheer voerden. En deden ze dat niet goed dan werden ze landbouwslaven en die leefden niet lang.

Die rentmeesterslaven moesten vaak de boel wel een klein beetje voor de mal houden om zelf een goed leven te kunnen leiden. Romeinen hielden daar wel van, het bewees immers hoe slim ze waren en hoe goed ze voor hun meesters bezit konden zorgen. Zo ook in dit verhaal. Zelfs in onze tijd gaan bedrijven kapot aan onbetaalde uitstaande schulden. Als je dus de uitstaande schulden verminderd stijgt de waarde van het bezit. De hele financiële wereld zou in problemen kunnen komen als er teveel Nederlanders zijn die hun hypotheek niet kunnen betalen. Als die hypotheken nu eens zouden worden afgelost, als ze in elk geval zouden verdwijnen uit de boeken van de banken, dan wordt de boekhouding weer gezond. Dan worden de armen die de schulden niet meer konden betalen weer een beetje minder arm. De roep om de schulden van de armste landen kwijt te schelden is al heel oud en soms gaat ook daar iets van die schuld af omdat het wordt kwijtgescholden.

Zo worden de armen minder arm, het bezit meer waard en de slaaf blijft rentmeester. En dan die eeuwige tenten? Op het eind van de Bijbel staat dat God zijn tent op deze aarde zal spannen. Wat is er mooier dan in die tent te mogen wonen. De Statenvertaling verwees vroeger naar de Heilige Tent uit de Woestijn. Daar werd de richtlijn van eerlijk delen en je naaste liefhebben bewaard. Misschien niet zo’n rare gedachte bij dit verhaal. Als je zelf in nood bent denk ook dan aan anderen die het slecht hebben en probeer ze te helpen. De voedselbanken in Nederland zijn ook opgericht door mensen die de hulp zelf nodig hadden. Die tenten verwijzen ook naar het Loofhuttenfeest dat in het najaar wordt gevierd. In tenten van takken en bladeren is iedereen gelijk en merk je dat de een niet meer nodig heeft dan de ander. Van delen wordt je dan rijker want met hoe meer je bent hoe meer vreugde je beleefd. Dat delen mag ook voor ons elke dag opnieuw, ook vandaag weer.

Wat je werk opbrengt

Psalm 128

1 Een pelgrimslied. Gelukkig ieder die ontzag heeft voor de HEER en de weg gaat die Hij wijst: 2 je zult eten wat je werk opbrengt, geluk en voorspoed vallen je toe, 3 je vrouw als een vruchtbare wijnstok in het midden van je huis, je kinderen als jonge olijfbomen in een kring om je tafel. 4 Ja, zo wordt gezegend de man die ontzag heeft voor de HEER. 5 Ontvang de zegen van de HEER uit Sion. Je zult de voorspoed van Jeruzalem aanschouwen, alle dagen van je leven. 6 De kinderen van je kinderen zul je zien. Vrede over Israël! (NBV21)

Vandaag zingen we met de kerk een pelgrimslied mee. Een psalm die gezongen werd als mensen op pad gingen naar de Heilige Tent, later naar de Tempel, om daar de maaltijd te houden met de dienaren van de Heilige Tent, de armen, de vreemdelingen en met hun familie, zoals dat in het boek Deuteronomium was voorgeschreven. Je mag blij zijn met alles wat je toevalt en zeker als je mag eten van wat je werk opbrengt. Chronisch zieken en gehandicapten kunnen dat vaak niet meezingen, zeker niet als ze van jongs af aan arbeidsbeperkt zijn. Ook al zouden ze nog wat werk kunnen doen, werkgevers kijken wel uit om wrakken aan te nemen. Alle pleidooien van organisaties van gehandicapten om werkgevers te verplichten een zeker percentage van hun personeel uit gehandicapten te laten bestaan zijn eigenlijk altijd aan dovemans oren gericht. Zelfs in tijden van een zeer krappe arbeidsmarkt blijven er veel mensen langs de kant gezet worden.

De verplichting om een deel van het personeel uit arbeids beperkten te laten bestaan die in de wet is opgenomen is te gemakkelijk te ontduiken en een regering heeft zich over de handhaving van die regels nooit druk gemaakt. Die maakt liever goede sier met al het geld dat ze bespaard hebben door intensief in de uitkeringen te snijden. Want niet alleen zijn de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen fors omlaag geschroefd, daarnaast zijn er ook flinke zorgpremies ingevoerd en werd het  eigen risico in de zorg jaar na jaar verhoogd, zieken zijn te duur voor de rijken. Door dat eigen risico moet iedereen die medicijnen gebruikt of onder controle van een dokter staat elk jaar een fors bedrag extra voor de gezondheidszorg betalen. Nu de vraag naar goederen wegvalt en de winsten dreigen te dalen worden de uitkeringen weer verhoogd. De psalm gaat uit van het goede, gaat uit van de mensen die willen delen met een ander, die zorg hebben voor hun naaste, of zoals de psalm het zegt: die ontzag hebben voor de Heer.

Het is maar een kleine psalm die we vandaag zingen, maar die psalm is dan ook bedoeld voor kleine mensen. Mensen die bereid zijn de goddelijke richtlijnen uit de woestijn te volgen en daar te delen wat ze met hun eigen handen hadden verdient. Laten we meezingen. Want ook in onze dagen van zogenaamde crisissen, voor de jong gehandicapten, kan een volk pas echt overleven als het bereid is dat ontzag voor de Heer op te brengen. Wijsheid wordt dat op andere plaatsen in Bijbel genoemd. En dat ontzag voor de Heer blijkt altijd weer uit de zorg voor de armen, uit de bereidheid te zorgen voor zieken en gehandicapten, voor de weduwe en de wees en de vreemdeling, de mensen die langs de kant staan en hulp nodig hebben. In onze dagen overigens voor de minsten in de hele bewoonde wereld, tot aan de einden der aarde. Elke dag mogen we opnieuw beginnen op die manier deze psalm mee te zingen, door onze naaste lief te hebben als onszelf, ook vandaag weer.

Dan zal ik met u meegaan.

1 Koningen 19:9b-21

Toen richtte de HEER zich tot hem met de woorden: ‘Elia, wat doe je hier?’ 10 Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ 11 ‘Kom naar buiten,’ zei de HEER, ‘en treed hier op de berg voor Mij aan.’ En daar kwam de HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar in die windvlaag bevond de HEER zich niet. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar in die aardbeving bevond de HEER zich niet. 12 Na de aardbeving was er vuur, maar in dat vuur bevond de HEER zich niet. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. 13 Toen Elia dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht. Hij kwam naar buiten en ging in de opening van de grot staan. Toen klonk een stem, die tegen hem zei: ‘Elia, wat doe je hier?’ 14 Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ 15 De HEER zei tegen Elia: ‘Keer terug en ga naar de woestijn van Damascus. Daar aangekomen moet je Hazaël tot koning van Aram zalven. 16 Jehu, de zoon van Nimsi, moet je zalven tot koning van Israël, en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, moet je tot je eigen opvolger zalven. 17 Wie ontkomt aan het zwaard van Hazaël, zal gedood worden door Jehu. En wie ontkomt aan het zwaard van Jehu, zal gedood worden door Elisa. 18 Maar Ik zal in Israël zevenduizend mensen overlaten die niet voor Baäl hebben geknield en hem niet hebben gekust.’ 19 Elia ging weg van de Horeb. Toen hij Elisa, de zoon van Safat, aantrof was deze aan het ploegen. Ze waren aan het werk met twaalf span ossen; Elisa liep achter het twaalfde span. Elia liep op hem af en gooide zijn mantel over hem heen. 20 Meteen liet Elisa zijn ossen in de steek en rende achter Elia aan. ‘Laat mij afscheid nemen van mijn vader en moeder,’ zei hij, ‘dan zal ik met u meegaan.’ ‘Doe wat je wilt,’ zei Elia. ‘Ik dwing je nergens toe.’ 21 Elisa ging terug, slachtte zijn ossen, braadde het vlees op het hout van hun juk en bood het zijn knechten aan. Daarna ging hij met Elia mee als zijn dienaar. (NBV21)

Waar is God? Wanneer ontmoet je God? Is God in het lawaai van de massa, of in het vuur van een machtige toespraak of een intense praise song? Als je dit verhaal van Elia op je laat inwerken dan kom je tot de ontdekking dat God alleen in de zorg voor een goede samenleving te vinden is. Want pas in een zachte bries hoort Elia in het gefluister dat wat goed is voor Israël. Er moeten nieuwe koningen worden gezalfd, een voor de noordelijke buur en een voor de zuidelijke buur. Dat die noordelijke buur niet bij Israël hoort, dus geen aanbidder van de God van Israël is, doet niet ter zake. Ook door de politiek van vreemde heersers kan het plan van God met de wereld tot stand komen. De aanbidders van die vruchtbaarheidsgoden moeten de wereld uit. Al dat succesgedoe, al dat roepen om meer, om beter en om mooier moet tot zwijgen worden gebracht. Het gaat er om te delen van wat je hebt met de anderen.

Neem nu die Elisa, de opvolger van Elia. Dat is ook zo iemand. Hij wordt geroepen om met Elia mee te gaan en slacht zijn ossen, braadt ze op het hout van zijn ploeg en verdeeld het onder zijn knechten. Dan gaat hij niet mee als de rijke boer die de profeet zou kunnen sponsoren, maar als dienaar van de profeet. In dit verhaal zit God dus in de zorg voor de wereld, de zorg ook voor de minsten in de wereld. Want van dat streven naar winst en profijt, naar altijd maar meer en beter, worden de armsten het eerst het slachtoffer. Het zijn nu al de armsten in ons eigen land die de gevolgen ondervinden. De rijen voor de voedselbanken groeien, de aantallen daklozen nemen dag aan dag toe en mensen moeten kiezen tussen warm eten of warm zitten. En op de dag dat in Amerika gediscussieerd wordt of de echtgenote van een van de grootste oplichters in de geschiedenis 1 of 2 miljoen dollar mag houden sterven in datzelfde land opnieuw kinderen van de honger.

De regering mag dan wel een mooie begroting hebben gepresenteerd waarin het verlies aan koopkracht door de stijgende prijzen een klein beetje wordt goedgemaakt, het voorkomen van het maken van schulden is nog nauwelijks bestudeerd. De reclame voor meer consumeren blijft en of er dan schulden worden gemaakt is een eigen verantwoordelijkheid. Het zal er nog van komen dat kerken die nu actief zijn voor de voedselbanken en de schuldhulpmaatjes cursussen gaan organiseren over het verstandig en verantwoordelijk omgaan met je geld. En een overheid als dienaar, het ideaal beeld van een Elisa, is voor deze overheid zeker niet weggelegd. Geen woord in de troonrede over de slachtoffers van de toeslagenaffaire, geen woord over het aardbevingsbestendig maken van woningen in Noord Groningen. Er moeten nog veel ossen geslacht worden. Vandaag kunnen we er mee beginnen.