Zijn geloof verloor hij niet

Romeinen 4:13-25

13 Immers, niet door de wet ontvingen Abraham en zijn nageslacht de belofte dat ze de wereld zouden erven, maar door de rechtvaardigheid die het geloof schenkt. 14 Als men op grond van het naleven van de wet erfgenaam zou zijn, zou het geloof zijn betekenis hebben verloren en de belofte zijn ontkracht. 15 De wet leidt er namelijk toe dat God straft; zonder wet is er ook geen overtreding. 16 Maar de belofte berust op geloof, omdat ze een geschenk van God moest zijn. Want zo is ze van kracht voor heel het nageslacht, niet alleen voor hen die de wet hebben maar ook voor wie delen in het geloof van Abraham, die de vader is van ons allen. 17 Er staat immers geschreven: ‘Ik maak je de vader van vele volken.’ En hij is dit ten overstaan van God, die de doden levend maakt en in het leven roept wat niet bestaat. In Hem stelde hij zijn vertrouwen. 18 Zelfs toen alle hoop vervlogen was, bleef Abraham hopen en geloven dat hij de vader van vele volken zou worden, zoals hem was beloofd: ‘Zo talrijk zullen je nakomelingen zijn.’ 19 Hij was al ongeveer honderd jaar oud, maar zijn geloof verzwakte niet als hij dacht aan zijn uitgeleefde lichaam en aan Sara’s dode schoot. 20 Hij twijfelde niet aan Gods belofte; zijn geloof verloor hij niet, integendeel, hij werd erin gesterkt en bewees zo eer aan God. 21 Hij was ervan overtuigd dat God bij machte was te doen wat Hij had beloofd, 22 en dat geloof werd hem als rechtvaardigheid toegerekend. 23 De woorden ‘dat werd hem toegerekend’ zijn niet alleen voor hem opgeschreven, 24 maar ook voor ons, want ook wij zullen als rechtvaardigen worden aangenomen omdat we ons vertrouwen stellen in Hem die Jezus, onze Heer, uit de dood heeft opgewekt: 25 Hij die werd prijsgegeven om onze zonden en werd opgewekt omwille van onze rechtvaardiging. (NBV21)

De brief van Paulus aan de Romeinen bracht de Duitse monnik Maarten Luther er in 1517 toe zijn stellingen te formuleren en aan de slotkapel van Wittenberg te spijkeren om een academische discussie uit te lokken. Het was het begin van het Protestantisme en een kerkhervorming die tot op vandaag de dag bestaat. Maar waar ging die discussie over en is die ook vandaag nog relevant? Bron van de discussie was de passage uit de brief aan de Romeinen die we vandaag lezen. “Rechtvaardiging door het geloof alleen” heet het in oude termen. Alleen als we vasthouden aan de droom van de rechtvaardige wereld dan zullen we die wereld ook in bezit krijgen schrijft Paulus. Het is de droom van Martin Luther King die blanke en zwarte kinderen hand in hand ziet lopen in een vruchtbaar land waar iedereen bij mag horen en alle kinderen gelijke kansen hebben om zich te ontwikkelen.

Het is de droom waar Barack Obama op hamerde in zijn eerste race naar de presidentsverkiezingen in Amerika. Het was de droom waaraan Abraham vast hield toen hij de belofte had een vader van vele volkeren te worden. Die droom van Abraham begon met één zoon. In de dagen van Maarten Luther was er de zogenaamde Roomse Kerk die beweerde dat zij alleen de rechtvaardiging kon verschaffen. Niet het geloof, het vertrouwen, op het uitkomen van die droom maar de beslissing van de Kerk. Daarvoor kon zelfs de kerk worden omgekocht. Als je genoeg betaalde kreeg je zelfs meer rechtvaardiging. Die kerk had verzonnen dat er een vagevuur zou zijn waar elke zonde uitgebrand zou moeten worden. Hoe meer je betaalde hoe korter je in dat vagevuur zou hoeven te blijven. Maarten Luther ontdekte dat het allemaal leugen en bedrog was. Paulus had immers geschreven dat alleen het geloof tot rechtvaardiging leidt en dat alleen God die rechtvaardiging kon geven. Daar komt geen kerk aan te pas.

Juist als je gelooft in de komst van de rechtvaardige samenleving, waar honger en dorst zijn gestild, waar tranen zijn gedroogd, waar blinden zien en lammen lopen kun je niet wachten om er mee te beginnen. Dat je soms moe wordt van al die mensen die het goede in kwaad veranderen door het goede in eigen winst en profijt om te zetten wordt je vergeven als je blijft vasthouden aan die droom. Elk moment mag je er weer opnieuw mee beginnen, niet omdat rechtvaardiging van jezelf het doel zou kunnen of moeten zijn maar omdat je het niet kan hebben dat ergens op de wereld nog een mens lijdt onder onrechtvaardigheid. Omdat we het niet kunnen hebben dat we onze samenleving zo inrichten dat niet iedereen mee kan doen en mee in onze rijkdom kan delen. Daarom slaan we ook vandaag weer de hand aan de ploeg, daar is nog rechtvaardiging genoeg voor. En we nemen ons voor het ook het komende jaar vol te houden.

Alle onbesnedenen die geloven

Romeinen 4:1-12

1 Wat moeten wij nu zeggen over Abraham, de stamvader van ons volk? Wat heeft hij ondervonden? 2 Indien hij rechtvaardig verklaard zou zijn op grond van zijn daden, dan had hij zich daarop kunnen laten voorstaan. Maar niet tegenover God, 3 want wat zegt de Schrift? ‘Abraham vertrouwde op God, en dat werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.’ 4 Iemand die werkt, krijgt zijn loon niet als een gunst maar als een recht. 5 Maar als iemand zelf niets inbrengt, maar wel zijn vertrouwen stelt in Hem die de schuldige vrijspreekt, dan wordt zijn vertrouwen hem als rechtvaardigheid toegerekend. 6 Zo prijst ook David de mens gelukkig die, zonder eigen inbreng, door God rechtvaardig wordt verklaard: 7 ‘Gelukkig de mens wiens onrecht is vergeven, wiens zonden zijn bedekt; 8 gelukkig de mens wiens zonde de Heer niet telt.’ 9 Prijzen deze woorden alleen besneden mensen gelukkig of ook onbesnedenen? We zagen al dat Abrahams vertrouwen hem als rechtvaardigheid werd toegerekend. 10 Maar in welke omstandigheden gebeurde dat? Was hij toen besneden of onbesneden? Dat laatste: het gebeurde toen hij nog niet besneden was. 11 Het teken van de besnijdenis ontving hij later, om te bezegelen dat hij, als onbesnedene, rechtvaardig was door zijn geloof. Zo werd hij de vader van alle onbesnedenen die geloven, opdat ook zij als rechtvaardigen aangenomen zouden worden. 12 En hij werd eveneens de vader van hen die besneden zijn, althans van hen die zich niet alleen hebben laten besnijden maar ook onze vader Abraham volgen in het geloof dat hij als onbesnedene bezat. (NBV21)

Joden en Moslims beschouwen zich als kinderen van Abraham. Ze zijn immers besneden. De mannenmacht is overgegaan op de ene Heer en als teken daarvan is hun mannelijkheid ingekort. In een oorlog was het ooit de gewoonte de voorhuid van de verslagen soldaten af te snijden als teken van buit en de grote van de overwinning. De besnedenen werden door hun besnijdenis onoverwinnelijk. Maar hoe moet het dan met de Heidenen die zich bij de Weg van Jezus van Nazareth aansluiten? Die besnijdenis was in de dagen van Paulus een belangrijk onderwerp. De discussie was in Rome opgelaaid na de terugkeer van Judeeërs die eerst verbannen waren geweest. Die werden geconfronteerd met een groot aantal Heidenen die zich ineens aan de Wet van de Liefde, van heb je naaste lief als jezelf, gingen houden. Moesten die Heidenen dan niet ook besneden worden? Volgens Paulus, daarin gesteund door de andere Apostelen, hoefde dat niet.

We spreken over Judeeërs omdat pas enkele eeuwen later de gelovigen uit Israël die Jezus van Nazareth niet erkenden gedwongen werden een eigen religie te vormen. Zij schreven de Talmoed en sindsdien kennen we naast het Christendom met veel stromingen ook het Jodendom met veel stromingen. Paulus probeert te onderbouwen dat de Heidenen uit de beweging van de Weg, de beweging van Christenen, zich niet hoeven te laten besnijden met het verhaal van Abraham. Die liet zich uiteindelijk besnijden toen hij in Kanaän een plaats had gevonden. Maar die was al op weg gegaan gedreven door een ervaring dat er een andere manier van leven mogelijk moest zijn als hij in Ur en later in Haran had ervaren. Een andere God had hem geroepen. Niet een God die bij een plaats of een land hoorde, maar een God die met hem meetrok en hem medemenselijkheid en erbarmen voorhield. Een God ook die niet vroeg om je zoon te offeren maar genoegen nam met een schaap, dat je vervolgens zelf mocht opeten. Het besef dat je het met die nieuwe manier van geloven moet wagen werd Abraham tot gerechtigheid aangerekend.

Abraham had geen beeld van die nieuwe God, had geen tempel, en aanbidden was er ook niet bij. Toch had die God onverwacht voor vruchtbaarheid gezorgd. Toen alle hoop op vruchtbaarheid verloren scheen was de zorg voor de vreemdelingen die langskwamen uitgelopen op nieuw leven, op een eigen zoon voor Abraham en Sara als begin van een groot volk. Zo zijn in de ogen van Paulus, Judeeërs, Joden. Moslims en gelovige Heidenen allemaal kinderen van Abraham. Die besnijdenis doet daarbij niet terzake. Het gaat om mensen die hun naaste lief hebben als zichzelf. Om mensen die bereid zijn te delen met de hongerigen, de naakten te kleden, de zieken te verzorgen, de armen te bevrijden. In dat Rome met zijn vele slaven viel het onderscheid tussen Jood en Heiden weg, maar ook het onderscheid tussen slaaf en vrije, tussen man en vrouw, tussen arme en rijke. In die nieuwe gemeenschap van mensen van de Weg van Jezus van Nazareth waren geen vreemdelingen meer, alleen nog broeders en zusters. Gaan wij nog steeds diezelfde weg als kinderen van Abraham, samen met onze broeders en zusters?

Door welke wet?

Romeinen 3:21-31

21 Maar nu is Gods gerechtigheid, waarvan de Wet en de Profeten al getuigen, zichtbaar geworden buiten de wet om: 22 God schenkt vrijspraak op grond van geloof in Jezus Christus, aan allen die geloven. En er is geen onderscheid. 23 Want iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God, 24 en iedereen wordt uit genade rechtvaardig verklaard, om niet, dankzij de verlossing door Christus Jezus. 25-26 Hij is door God aangewezen om door zijn dood het middel tot verzoening te zijn voor wie gelooft. Hiermee toont God zijn gerechtigheid, want in zijn verdraagzaamheid gaat Hij voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan, om nu, in deze tijd, zijn gerechtigheid te bewijzen: Hij laat zien dat Hij rechtvaardig is door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft.
27 Kan iemand zich dan nog ergens op laten voorstaan? Dat is uitgesloten. Door welke wet? De wet die naleving eist? Nee, door de wet van het geloof. 28 Ik heb u er immers op gewezen dat een mens door geloof wordt vrijgesproken, en niet door de wet na te leven. 29 Is God soms alleen de God van de Joden en niet ook van de andere volken? Zeker ook van de andere volken, 30 want er is maar één God, en Hij zal zowel besnedenen als onbesnedenen op grond van hun geloof rechtvaardig verklaren. 31 Stellen wij door het geloof de wet buiten werking? Integendeel, wij bevestigen de wet juist. (NBV21)

Zo af en toe kom je in de brieven van Paulus van die ingewikkelde theologische teksten tegen. Je snapt er bijna niks van. Dat komt omdat Paulus vaak in zijn brieven in discussie ging met verschillende opvattingen. Je had de opvattingen van Romeinse en Griekse filosofen en je had de opvattingen van de verschillende Joodse stromingen. De meesten van ons hebben daarvoor niet doorgeleerd en dan blijven die stukken van Paulus eigenlijk gesloten. Toch zijn ze niet minder belangrijk. Ook in onze tijd zijn er van die stromingen die mensen geluk beloven als ze hun methode maar volgen. Zo is er een filosofie, een geheim zeggen ze zelf, dat mensen wijs maakt dat als ze sterk ergens aan denken het zal gebeuren ook. Als je nu je denken maar sterk genoeg maakt dan zal je alles lukken. Het is bijna zoals Paulus zegt, als je maar genoeg gelooft dan krijg je het vanzelf voor elkaar. Maar Paulus zegt nu juist dat je niet in jezelf hoeft te geloven. Je hoeft de kracht niet in jezelf te zoeken.

Geloof nu maar dat het aan Jezus van Nazareth is gelukt om het zelfs door de dood heen vol te houden dan krijg je vanzelf de moed om er weer opnieuw mee te beginnen. Juist omdat het Jezus van Nazareth is gelukt hoeven wij het niet op ons eentje te doen maar mogen we het samen opnieuw en opnieuw proberen. Die gedachten fantasie van die nieuwe stroming zal je daarom op de duur alleen maar teleurstellen. De Weg van Jezus van Nazareth gaat inmiddels al eeuwen en eeuwen door en heel langzaam dringt over de hele aarde tot alle mensen door dat ze samen voor elkaar in moeten staan en alles voor elkaar over moeten hebben. Telkens weer gaat dat mis en telkens weer worden er talrijke mensen het slachtoffer van dat mislukken en telkens weer mogen we er weer opnieuw mee beginnen om te ontdekken dat elkaar helpen, dat houden van je naaste als van jezelf, echt helpt om de grootste problemen te overwinnen.

Alleen maar gericht zijn op het krijgen wat je hebben wilt is dan eigenlijk maar een armzalig bezig zijn. Je bent toch immers veel rijker als iedereen het leven krijgt. Het najagen van bezit en geluk is najagen van lucht en leegte staat ergens anders geschreven. Als je zo de stukken van Paulus leest worden ze ineens een stuk helderder. We hoeven zelfs niet eens zo goed als Jezus van Nazareth te worden. Hem navolgen in het zien van de minsten onder ons is al genoeg. We hoeven er zelfs niet voor op onze borst te kloppen. Het kost niks om een ander mens recht te doen, daar hoeven we niet trots op te zijn of ons op te laten voorstaan. We krijgen er ook niks voor terug. Of we minder of meer voor anderen zorgen maakt bij het einde van de geschiedenis niet uit. God heeft ons evengoed lief. Alleen als we leven ten kosten van anderen hebben we het goede al gehad en valt er dus niks te wensen over. We hoeven alleen maar blij te zijn dat het lukt samen te leven en dat maakt ons rijk genoeg, oneindig rijk aan geluk namelijk.

Allen ontaard

Romeinen 3:9-20

9 Wat betekent dit alles? Zijn wij nu in het voordeel? In het geheel niet, want ik heb immers al heel duidelijk gemaakt dat allen, zowel de Joden als de andere volken, in de macht van de zonde zijn. 10 Zo staat er ook geschreven:
‘Er is geen mens rechtvaardig, zelfs niet één, 11 er is geen mens verstandig, er is geen mens die God zoekt. 12 Allen zijn afgedwaald, allen ontaard. Er is geen mens die het goede doet, zelfs niet één. 13 Hun keel is een open graf, hun tong is bedrieglijk, achter hun lippen schuilt het gif van een adder, 14 hun mond is vol vervloeking en venijn. 15 Ze haasten zich om bloed te vergieten, 16 verwoesting en rampspoed vergezellen hen. 17 De weg van de vrede kennen ze niet, 18 angst voor God is hun vreemd.’ 19 Wij weten dat de wet in alles wat hij zegt, spreekt tot degenen die onder de wet staan. En zo wordt ieder mens het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld schuldig voor God. 20 Daarom geldt geen mens voor Hem als rechtvaardig door de wet na te leven, want juist de wet leert ons de zonde kennen. (NBV21)

Paulus lijkt aardig te kunnen doordraven. Er is geen mens die nog het goede doet beweert hij, helemaal niemand. Hij noemt de keel van de mensen een open graf, ze hebben een bedrieglijke tong en achter hun lippen schuilt het gif van een adder. Het is maar goed dat hij ook zichzelf daarin betrekt want zo zout hadden we het nog niet gegeten. Schrijft Paulus nu onzin? Dat ook weer niet, hij pepert de betweters in wat we eigenlijk al lang weten. Dat wat Paulus hier schrijft moeten we allereerst plaatsen in de strijd tussen de Judeeërs uit de gemeente en de Heidenen uit de gemeente. Veel Judeeërs beweerden dat je alleen behouden kon worden als je ook Judeeër werd, als je je dus liet besnijden en de strenge spijswetten ging houden. Paulus bestrijdt die opvatting. Juist als je Judeeër bent en opgevoed bent in de opvatting dat je de Thora van Mozes naar de letter moet houden loop je de kans in strijd te komen met de Thora. Volgens de Thora is het overtreden van de kleinste leefregel al overtreden van de hele Thora, dus het risico is groot.

Bovendien, wie weet wat overtreden is. De Rabbijnen hadden vastgesteld dat er voor elke wet wel 70 manieren waren om de Thora uit te leggen en al die manieren waren waar. Dus het nakomen van de Thora werd wel een heel moeilijke zaak en zo bezien was er niemand onschuldig. Aan de andere kant konden ook de Heidenen die de Weg van Jezus van Nazareth wilden gaan zich er niet mee af maken dat ze door van hun naaste te houden als van henzelf behouden zouden worden. Ze maakten zich van tijd tot tijd evengoed kwaad, ze zagen best wel eens iemand over het hoofd, ze deden echt niet aan iedereen recht, ze moesten toch ook vele malen per dag opnieuw beginnen met het houden van de naaste. Daarom stelt Paulus hier dat noch Judeeërs noch Heidenen zich er op kunnen beroepen God aan hun zijde te hebben. Maar als de hele wereld schuldig voor God staat moeten we er dan maar mee op houden? Moeten we erkennen dat ook de weg van de liefde doodloopt? Moeten we aannemen dat dat meetrekken van God met mensen die de armen willen bevrijden geen zin heeft, eigenlijk ook niet waar is?

In dit stuk van Paulus staat maar de ene kant. We lezen steeds maar van die kleine stukjes om ons bewust te maken van het hele verhaal. Dit stuk van het verhaal heeft twee boodschappen. Ten eerste de boodschap dat je je niet kunt beroepen op je kennis van de Bijbel. Hoeveel teksten je ook kunt citeren, het maakt je geen beter mens, hoeveel psalmen je ook kunt zingen, het maakt je er niet minder schuldig om in de ogen van God. Ten tweede dat je je ook niet kunt beroepen op je ijveren voor de armen en ontrechten in de wereld. Hoe hard je ook werkt voor Amnesty International of in de Fair Trade winkel, er zijn altijd mensen die je over het hoofd ziet. Er zijn altijd verkeerde politieke opvattingen waar je maar niet tegen in gaat. Iedereen moet elke dag weer vele malen opnieuw beginnen. Het mooie is dat het mag, dat je steeds opnieuw op weg mag gaan, en steeds weer meer mensen mag meenemen, ook vandaag weer. En het allermooiste is dat ondanks ons struikelen en stamelen die nieuwe wereld er zal komen, dat er een tijd komt dat er geen honger is, geen onderdrukking en oorlog, dat het overal vrede is. Ondanks ons mensen komt het, wij mogen er aan meewerken, nu al.

Opdat het goede eruit voortkomt

Romeinen 3:1-8

1 Wat hebben de Joden dan nog voor op anderen? Heeft het enig nut dat men besneden is? 2 Zeer zeker, en in ieder opzicht. In de eerste plaats zijn het de Joden aan wie God zijn woord heeft toevertrouwd. 3 Maar wat als sommigen van hen ontrouw zijn geworden? Maakt hun ontrouw dan een einde aan Gods trouw? 4 Natuurlijk niet. Ieder mens is onbetrouwbaar, maar God is betrouwbaar, zoals ook geschreven staat: ‘Als U spreekt blijkt uw rechtvaardigheid, U overwint in elk geschil.’ 5 Maar wanneer het onrecht dat wij doen laat zien dat God rechtvaardig is, is het dan niet zo – ik redeneer nu zoals mensen dat doen – dat God onrechtvaardig is wanneer Hij ons toch nog veroordeelt? 6 Dat in geen geval. Hoe kan God anders rechter van de wereld zijn? 7 Maar wanneer door mijn onbetrouwbaarheid Gods trouw alleen maar toeneemt en daardoor ook zijn eer, waarom word ik dan toch nog als een zondaar veroordeeld? 8 Kunnen we niet beter het kwade doen, opdat het goede eruit voortkomt? Er wordt gezegd dat wij dat beweren, maar wie ons zo belastert zal zijn gerechte straf niet ontlopen. (NBV21)

En als je dan steeds opnieuw mag beginnen, zoals we hier vrijwel elke dag schrijven, kun je er dan niet beter mee ophouden? Waarom je er vandaag druk om maken, om je naaste, als je dat morgen ook nog kan doen? Waarom het zorgen voor de naaste niet aan God overlaten, God is de zijnen toch trouw? Wij gaan toch steeds de fout in? Waarom dan je nog inspannen? Het zijn ook de vragen die Paulus naar zijn hoofd geslingerd krijgt. Hij krijgt ze van twee kanten. De Joden verwijten hem te weinig aan de Wet van Mozes vast te houden en de Heidenen verwijten hem steeds maar met die Joodse Wet aan te komen. Maar het antwoord is duidelijk. We hebben het over de Thora die ooit in de woestijn aan de Joden is gegeven met als hart van de Thora het heb je naaste lief als jezelf. Wie aan de vervulling van de Thora mee gaat doen hoort er bij en wie die als wet voorschrijft of naast zich neerlegt hoort er niet bij. De genade van God is dat je er bij mag horen en je steeds weer opnieuw kunt aansluiten.

Maar dat betekent niet dat je met dat aansluiten kunt wachten tot het jou uitkomt? Niemand weet wat er morgen komt, ja niemand weet dag of uur van sterven. En sterven is het uiterste. Op tal van plaatsen in de Bijbel wordt er op gewezen dat je naaste liefhebben ook kan betekenen dat je een naaste hebt die jou liefheeft op het moment dat je het het meeste nodig hebt. Als het in het leven tegenzit, als je ziek bent. Dan kunnen mensen die jij tot hun recht hebt laten komen er ineens onverwacht voor jou zijn. Je hoeft het niet te verwachten, je kunt er niet op rekenen maar soms heel onverwacht ervaar je hulp en steun waar je nu net niet op gerekend had. Daarom kun je ook niet meer zonder. Als je eenmaal de onbaatzuchtige liefde voor je naaste in jezelf hebt ontdekt, als je eenmaal de honger en dorst naar gerechtigheid hebt gevoeld dan weet je dat je zonder die liefde niet meer kunt.

Dan weet je ook dat je die honger niet meer kunt stillen en die dorst niet meer kan lessen door er maar op los te eten en te drinken. Zoals het meest losbandige carnaval in het teken staat van de vastentijd en daar onlosmakelijk mee verbonden is, is het leven van een gelovige in de Weg van Jezus van Nazareth onlosmakelijk verbonden met het delen van alles in het leven met de mensen die dat nu juist nodig hebben. Als je gericht bent op het goede en niets dan het goede dan komt het kwade niet eens meer bij je op. Pas als je terugkijkt op je handelingen dat merk je dat je weer mensen over het hoofd hebt gezien, dat je ondoordacht iemand gekwetst hebt misschien. Dan kun je niet rusten voordat je het goed hebt gemaakt, dan valt er niet te slapen voordat je het onrecht hebt hersteld. Het kwade doen in plaats van het goede is dan helemaal niet aan de orde, maar zelf weten we dat we evengoed te vaak onbetrouwbaar zijn. Juist omdat het ons om het goede gaat.

 

Een opvoeder van onverstandigen

Romeinen 2:17-29

17 En u die uzelf een Jood noemt, op de wet vertrouwt en u op God laat voorstaan; 18 u die zijn wil kent en weet te onderscheiden waar het op aankomt, omdat u wordt onderwezen door de wet; 19 u die ervan overtuigd bent dat u zelf een gids van blinden bent, een licht voor hen die in het duister zijn, 20 een opvoeder van onverstandigen, een leraar van onwetenden, omdat u in de wet de belichaming van de kennis en de waarheid hebt – 21 u die anderen onderwijst, onderwijst u uzelf eigenlijk wel? U verkondigt dat men niet stelen mag, maar steelt u niet zelf? 22 U zegt dat men geen overspel mag plegen, maar pleegt u zelf geen overspel? U verafschuwt afgodsbeelden, maar pleegt u zelf geen heiligschennis? 23 U laat u voorstaan op de wet, maar onteert God door de wet te overtreden, 24 want er staat geschreven: ‘Door uw toedoen wordt de naam van God onder de volken gelasterd.’ 25 Dat u besneden bent strekt u weliswaar tot voordeel wanneer u de wet naleeft, maar wanneer u de wet overtreedt bent u toch in wezen onbesneden. 26 En wanneer iemand die niet besneden is de voorschriften van de wet in acht neemt, zal hij dan door God niet als besneden worden beschouwd? 27 Wie onbesneden is gebleven maar zich aan de wet houdt, zal een oordeel vellen over u die, ook al hebt u de wet op schrift en bent u besneden, de wet overtreedt. 28 Jood is men niet door uiterlijkheden, en het gaat ook niet om de uiterlijke, lichamelijke besnijdenis; 29 Jood zijn is iets innerlijks en de besnijdenis is die van het hart. Het is het werk van de Geest, niet van een geschreven regel. En de lof die men ermee oogst, komt niet van mensen maar van God. (NBV21)

Je hebt ze ook tegenwoordig nog wel. De fatsoensrakkers die van alles over anderen te vertellen hebben en dat dan zogenaamd op grond van hun Christelijk geloof doen. Maar ondertussen werken ze er aan mee dat kinderen worden opgesloten in gevangenissen, alleen omdat hun ouders het land moeten verlaten. Accepteren ze de onrechtvaardige tolmuren, praten ze bombardementen op dorpen in Syrië en Irak goed en blijven ze bevriend met de regeringen die de doodstraf toepassen en daarmee hun eigen burgers vermoorden. In de dagen van Paulus was er een dergelijke strijd tussen Joden en Heidenen die allebei de weg van Jezus van Nazareth wilden gaan. Die Joden waren van huis uit opgevoed om de Wetten van Mozes tot op de letter vast te houden alsof het geen richtlijnen waren maar Romeinse Wetten. De Heidenen konden niet uit de voeten met die wetten van Mozes. Paulus had al vanaf het begin van zijn bekering door gehad dat het niet ging om die dorre regeltjes maar om het houden van je naaste als van jezelf.

Die regel konden Joden en Heidenen samen houden, daarin konden ze samen sterk zijn en in het houden van die regel konden ze samen iets van het Koninkrijk van God laten zien. Al het gebazel van mensen die het allemaal zo goed meenden te weten voor een ander werd door Paulus krachtig verworpen. Want ook al doe je je voor als uiterst fatsoenlijk, je kunt het nooit helemaal honderd procent goed doen. En dat hoeft ook niet. Paulus heeft het wel eens over groeien in geloof, iedere keer als je je weer bewust wordt hoe je iemand te kort doet, of hoe je iemand echt zou kunnen helpen, doe je een stap vooruit. Iedere keer als je je bewust wordt dat je weer gefaald hebt mag je opnieuw beginnen en ook dat besef van falen helpt je om te groeien in geloof. Daardoor groeit het vertrouwen dat het goed komt met de mensen. Niet door ze te veroordelen en te hoop te lopen tegen van alles dat je verkeerd vindt. Niet beginnen met het vragen van een verbod op het gedrag van de ander maar beginnen bij je eigen gedrag.

Steek je hand uit naar de ander en probeer het goede te doen en niet dan het goede.  Laten we onszelf onderwijzen en daarmee laten zien wat de Weg van Jezus van Nazareth is. Groeien gaat niet vanzelf, groeien gaat gepaard met groeipijn, soms met groeistuipen. Je moet er de juiste zaken voor weten te eten, elke dag weer, voor groei in geloof is het lezen van de verhalen uit de Bijbel en het samen er over praten zeer belangrijk, maar vooral het doen, het houden van je naaste als van jezelf, de hongerigen voeden, de naakte kleden. De tegenstelling tussen Wet en richtlijn wordt door Paulus verduidelijkt aan de hand van de besnijdenis. Je kunt besneden zijn en dan hoor je bij het volk van Israël. Maar als je vervolgens gaan roven en moorden en andere mensen leed aan doet dan is er geen verschil met een onbesnedene. Als je niet besneden bent dan ben je een Heiden, maar als je vervolgens de hongerigen te eten geeft en de dorstigen te drinken, als je mensen tot hun recht laat komen, dan verschil je niet van een volgeling van de Leer van Mozes, dan doe je wat Christus heeft onderwezen.  Dat doen kan elke morgen weer opnieuw beginnen, ook vandaag weer.

 

Het goede te doen

Titus 3:1-14

1 Herinner allen eraan dat ze overheid en gezag moeten erkennen en gehoorzaam moeten zijn, bereid om altijd het goede te doen, 2 dat ze van niemand mogen kwaadspreken, vredelievend en vriendelijk moeten zijn en zich tegenover alle mensen steeds zachtmoedig moeten gedragen. 3 Ook wij waren eens onverstandig, ongehoorzaam, op de verkeerde weg, slaaf van allerlei begeerten en lusten. Ons leven stond in het teken van boosaardigheid en afgunst, we verafschuwden en haatten elkaar. 4 Maar toen zijn de goedheid en mensenliefde van God, onze redder, openbaar geworden 5 en heeft Hij ons gered, niet vanwege onze rechtvaardige daden, maar uit barmhartigheid. Hij heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwende kracht van de heilige Geest, 6 die Hij door Jezus Christus, onze redder, rijkelijk over ons heeft uitgegoten. 7 Zo zijn wij door zijn genade rechtvaardig verklaard en krijgen we deel aan het eeuwige leven waarop onze hoop gericht is. 8 Deze boodschap is betrouwbaar. Ik wil dat je hierover met overtuiging spreekt, opdat zij die op God vertrouwen zich erop toeleggen het goede te doen. Daar heeft iedereen baat bij. 9 Maar houd je verre van dwaze speculaties en geslachtsregisters en dat geruzie en geredetwist over de wet, want dat is allemaal nutteloos en dwaas. 10 Wie na twee keer te zijn terechtgewezen nog steeds verdeeldheid zaait, moet je uit de gemeente verwijderen; 11 je weet dat zo iemand het spoor volkomen bijster is en door te zondigen zichzelf veroordeelt. 12 Zodra ik Artemas of Tychikus naar je toe heb gestuurd, moet je bij mij in Nikopolis komen. Ik heb besloten daar de winter door te brengen. 13 Rust Zenas, de rechtsgeleerde, en Apollos goed toe voor hun reis, zodat het hun aan niets ontbreekt. 14 Laten ook onze mensen leren zich in te spannen om het goede te doen waar dat dringend nodig is. Zo maken ze zich nuttig. 15 Allen die bij mij zijn, groeten je. Groet al onze vrienden in het geloof.
Genade zij met jullie allen. (NBV21)

De brief aan Titus werd, net als de andere boeken van het Nieuwe Testament, geschreven in een tijd dat de nieuwe religie van Jezus aanhangers, Christenen genoemd, nog verdacht waren. Wilden ze niet een nieuw Koninkrijk stichten? Hadden ze niet maar één Heer en dat was dan niet de Goddelijke Keizer? Gemakkelijk konden deze Christenen voor oproerkraaiers worden aangezien. Offeren in de tempels was er niet bij. Onderscheid tussen slaven en heren, tussen mannen en vrouwen, was in hun midden weggevallen. In wat  geschreven werd moest men daarom voorzichtig zijn. Het ging weliswaar om de bevrijding van de gebondenen, om recht voor de armen, maar niet met geweld en revolutie. In een wereldrijk als het Romeinse zou dat volstrekte onzin geweest zijn. Je kon beter uitgaan van gehoorzaamheid aan de overheid. Als de overheid de brief aan Titus in handen zou krijgen dan lijkt dit gedeelte uit het derde hoofdstuk een keurige oproep.

Lijkt zeg ik want kijk eens goed. Er staat dat je ook voor de overheid altijd bereid moet zijn het goede te doen. Dat is niet zoals we het langzaam gewoon zijn gaan vinden. Zijn we het ergens niet mee eens dan reageren we vaak als reaguurders, we schelden er wat op los op het internet. Van Christenen wordt iets anders verwacht. In het gedeelte van vandaag staat daarom een moeilijk beeld, het beeld van de wedergeboorte. Gemakkelijk roepen Christenen dat ze wedergeboren Christenen zijn, maar als je ze vraagt naar de vruchten van hun wedergeboorte dan gaan ze stamelen. Meestal worden de armen en de zwakken er niet beter van. Toch wordt dat bedoeld.  Alle  mensen worden door de brief aan Titus opgeroepen om het goede te doen. Daarover moet Titus met overtuiging spreken. Ons ontbreekt het daaraan nogal eens.

Er zijn duizenden voorbeelden van mensen die geraakt worden door armoede en ellende en spontaan in hun eigen omgeving geld gaan inzamelen om die ellende om te keren in het goede. Of het nu komt door oorlog of door een natuurramp of zelfs gewoon door de domheid van de mensen die in nood zijn dat maakt dan niet uit. Als hulp nodig is moet hulp geboden worden zo redeneren mensen die geraakt worden door het lot van anderen. Het goede doen kan dus, ook vandaag.  Het goede doen kan, het goede doen helpt, en het goede doen is nuttig ook vandaag, ook om ons heen. De winter heerst ook de komende week nog in heel veel vluchtelingenkampen waar mensen in tentjes wonen. Bij ons zijn er de voedselbanken en U bent er ook nog. We moeten er samen voor zorgen dat het kerstverhaal over vrede op aarde en in mensen een welbehagen niet al op Tweede Kerstdag is uitverteld.

Jij moet verkondigen

Titus 2:1-15

1 Maar jij moet verkondigen wat overeenkomt met de heilzame leer. 2 Oudere mannen moeten sober, waardig en bezonnen zijn, en gezond in het geloof, de liefde en de volharding. 3 Ook oudere vrouwen moeten zich ingetogen gedragen, ze mogen niet kwaadspreken of verslaafd zijn aan wijn. Ze moeten goede raad weten te geven 4 en de jonge vrouwen voorhouden dat ze hun man en kinderen moeten liefhebben, 5 dat ze ingetogen, kuis, zorgzaam in het huishouden en vriendelijk moeten zijn, en dat ze het gezag van hun man moeten erkennen. Dan wordt het woord van God in ere gehouden. 6 Roep ook jonge mannen op in alles ingetogen te zijn. 7 Geef zelf met goede daden het voorbeeld, laat je leer zuiver en waardig zijn, 8 en verkondig de heilzame, onbetwistbare boodschap, zodat onze tegenstanders beschaamd staan en niets kwaads over ons kunnen zeggen. 9 Slaven moeten in alles het gezag van hun meester erkennen en het hem naar de zin maken. Ze mogen hem niet tegenspreken 10 of van hem stelen, maar moeten laten zien dat ze volkomen betrouwbaar zijn. Dan verhogen ze in alles wat ze doen het aanzien van de leer van God, onze redder. 11 Gods genade is openbaar geworden om alle mensen te redden. 12 Ze leert ons dat we goddeloze en wereldse begeerten moeten afwijzen en bezonnen, rechtvaardig en vroom in deze wereld moeten leven, 13 in afwachting van het geluk waarop wij hopen: de verschijning van de majesteit van onze grote God en redder Jezus Christus. 14 Hij heeft zichzelf voor ons gegeven om ons van alle zonde vrij te kopen, ons te reinigen en ons tot zijn volk te maken, dat zich volledig inzet om het goede te doen. 15 Gebruik je gezag om dit te verkondigen, moedig aan en wijs terecht. Laat niemand op je neerkijken. (NBV21)

Morgen is het Kerstfeest en met de kerk van alle tijden lezen we in de brief aan Titus waar het bij dat feest om gaat. Titus werkte voor de Kretenzers. We kennen Kreta van de verhalen over de Minotaurus, de Stiermens die in een groot doolhof werd gehouden en waar jonge mannen en vrouwen aan geofferd werden. We kennen ook de verhalen over het stierspringen waarmee de jonge mannen van Kreta hun mannelijkheid konden bewijzen. Het zijn allemaal verhalen over een volk dat bezeten was door angst voor vruchtbaarheid. Vrouwen hadden alle reden om te roepen: Metoo. Maar kijk dan eens naar wat er staat over oudere mannen. Dat het geen dronkaards moeten zijn lijkt voor de hand te liggen, de Romeinen konden overigens zeer uitgebreid genieten van zeer verfijnde maaltijden, die hoefden echt niet te wachten op Kerstmis. Soberheid is dus zo gek nog niet. Gezond in geloof en in de liefde en de volharding. Wat een merkwaardige opsomming lijkt het. Geloof gaat nog maar liefde en volharding. De meeste van geloof, hoop en liefde is de liefde volgens Paulus, een liefde zo heet het die zichzelf niet zoekt. Liefde voor de mensen. En vanuit die liefde kan een slaaf gehoorzaamheid aan zijn meester gevraagd worden. Vrouwen kan gevraagd worden het tegendeel van liederlijkheid uit te stralen.

Als je goed kijkt krijgen mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, slaven en vrijen dezelfde adviezen van Paulus. Van het aanbrengen van een soort rangorde, waarbij de een de baas over de ander is, is geen sprake, allen hebben de mogelijkheid om reclame te maken voor het nieuwe leven. Allen wordt gevraagd die mogelijkheid aan te grijpen. In Christus is geen onderscheid tussen mensen en nu wordt aan Titus gevraagd dit ook in zijn nieuwe gemeente in praktijk te brengen. Die vraag kan ook aan ons worden gesteld. Dan moeten wij onszelf afvragen of we in onze gemeenten onderscheid maken tussen mensen op grond van hun sociale status, hun sekse of seksuele geaardheid of hun leeftijd. Voor allen geld immers dat geloof, hoop en liefde uitgestraald moet worden en voor ons samen of iedereen daar wel voldoende de kans voor krijgt. Het woord “Vroom” betekent in Oud Nederlands “Dapper”, je vindt het terug in het Wilhelmus, “Dat ik zo vroom mag blijven¦, den tirannie verdrijven” Vroom heeft tegenwoordig de bijbetekenis van “over godsdienstig”, maar soms moet je ook wel dapper zijn om je godsdienst uit te durven dragen. Dat is misschien ook wel een verklaring voor het radicaliseren van godsdienstige jongeren, christenen en islamieten. Het is een goed gevoel dapper te moeten zijn voor een goede zaak, je godsdienst.

Voortdurend gericht zijn op het goede doen, steeds maar weer hameren op recht voor de armen, op zorg voor de zwakken, is een taak. Dat je daarbij af en toe afhaakt, af en toe verzaakt, is een gegeven. Het verhaal dat Jezus van Nazareth met zijn leven heeft verteld maakt dat je elk moment opnieuw mag beginnen. Zelfs het korte optreden van Stefanus was niet vergeefs, het mag ons elk jaar op de Tweede Kerstdag weer tot voorbeeld dienen. Dat verhaal over het goede doen mogen we doorvertellen en we hoeven ons niet te laten afschrikken door de minachting waarmee geloof in rechtvaardigheid vaak wordt benaderd. Integendeel, mensen die menen het voor het zeggen te hebben in deze wereld hebben het eigenlijk mis. Als je in een tijd waarin de tering naar de nering gezet moet worden smalend doet over een voorstel om de allerrijksten iets meer mee te laten betalen aan de voorzieningen waar ook zij van profiteren dan lijk je wel sterk en machtig maar je bent eigenlijk alleen maar zwak. De wegen waarover auto’s rijden, de treinen waarin mensen zich laten vervoeren, de veiligheid die burgers geboden wordt zijn voorzieningen waar iedereen van profiteert. Mogen de rijken voor het instandhouden misschien wat meer bij mogen dragen dan de armen?

Praatjesmakers en bedriegers

Titus 1:1-16

1 Van Paulus, dienaar van God, apostel van Jezus Christus, gestuurd om het geloof van Gods uitverkorenen te versterken en hun kennis bij te brengen van de waarheid die tot vroomheid leidt, 2 in de hoop op het eeuwige leven dat God, die niet liegt, vóór alle tijden heeft beloofd. 3 Hij heeft de tijd bepaald waarop zijn woord door de verkondiging bekendgemaakt werd, en deze verkondiging is mij nu in opdracht van God, onze redder, toevertrouwd. 4 Aan Titus, mijn waarachtig kind in ons gemeenschappelijk geloof. Genade en vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze redder! 5 Ik heb je op Kreta achtergelaten om, volgens mijn richtlijnen, de resterende zaken te regelen en in elke stad oudsten aan te stellen: 6 onberispelijke mannen met maar één vrouw en met gelovige kinderen die niet kunnen worden beschuldigd van schandelijk gedrag en ongehoorzaamheid. 7 Een leider van de gemeente moet als beheerder van Gods huis onberispelijk zijn: hij mag niet eigenzinnig optreden, niet driftig zijn, niet te veel drinken, niet gewelddadig zijn en niet hebzuchtig; 8 hij moet juist gastvrij zijn, goedwillend, bezonnen, rechtvaardig, toegewijd en beheerst. 9 En hij moet zich houden aan de betrouwbare boodschap die in overeenstemming is met de leer, zodat hij in staat is om anderen met heilzaam onderricht te bemoedigen en dwarsliggers terecht te wijzen. 10 Want er zijn daar veel ongehoorzame mensen, praatjesmakers en bedriegers, vooral onder Joodse gelovigen. 11 Hun moet de mond worden gesnoerd; ze richten hele families te gronde door uit schandelijk winstbejag de verkeerde dingen te onderwijzen. 12 Het was ook een Kretenzer, hun eigen profeet zelfs, die zei: ‘Kretenzers liegen altijd, het zijn gemene beesten, vadsige vreters.’ 13 Dát is pas een waar woord! Wijs hen daarom streng terecht, zodat ze een heilzaam geloof krijgen, 14 zich niet langer interesseren voor Joodse verzinsels en zich geen regels laten opleggen door mensen die zich van de waarheid hebben afgekeerd. 15 Voor wie rein zijn, is alles rein; maar voor wie bezoedeld en ongelovig zijn, is niets rein, want zowel hun verstand als hun geweten is bezoedeld. 16 Ze belijden dat ze God kennen, maar hun daden weerspreken dat. Weerzinwekkend zijn ze, onwillig en niet in staat tot ook maar iets goeds. (NBV21)

Vandaag beginnen we te lezen in de brief die gecomponeerd werd alsof Paulus schreef aan zijn assistent Titus, maar de brief is van een tijd na het leven van Paulus en misschien ook wel Titus. We krijgen een kijkje in de opbouw van een nieuwe godsdienst in een bestaande wereld. Een nieuwe godsdienst die langzaam een vaste plaats tussen de andere godsdiensten had gekregen. Tegenwoordig ontlenen sommige mannen aan de opdracht aan Titus het recht om vrouwen uit te sluiten van ambt van voorganger. Het is daarbij vreemd dat dat vooral gebeurt door mannen die geen enkele vrouw hebben, en ook niet willen of mogen hebben, laat staan ook nog gelovige kinderen die niet kunnen worden beschuldigd van schandelijk gedrag en ongehoorzaamheid. Die uitsluiting van vrouwen slaat dan ook nergens op en is zeker niet Bijbels zoals we bij het lezen van echte brieven van Paulus al hebben ontdekt. Titus werkt volgens deze brief op Kreta en Kretenzers hadden zo hun eigen geloof en gewoonten. Eén man met meerdere vrouwen en een hele sleep ongeregelde kinderen was kennelijk geen uitzondering. Daar konden, en kunnen nog steeds, de meest wilde verhalen over de ronde doen die geen reclame zouden vormen voor de nieuwe godsdienst. En reclame voor die nieuwe godsdienst daar moest het om gaan.

De schrijver van de brief aan Titus heeft de wetenschap overigens een citaat gegeven waar lang op is gestudeerd: “Alle Kretenzers zijn leugenaars, zei de Kretenzer” Deze zin kan dus niet. Of de Kretenzer liegt en dan is hij een leugenaar, maar zijn niet alle Kretenzer leugenaars, of de Kretenzer liegt niet en dan zijn alle Kretenzers leugenaars maar dan liegt hij dus ook en zijn niet alle Kretenzers leugenaars. Volgens de schrijver van deze brief liegt deze valse profeet dus. De briefschrijver kan behoorlijk tekeer gaan tegen deze valse profeten en valse leraars. Ik heb er al eens eerder op gewezen dat er in de Bijbel forse scheldpartijen tegen profiteurs voorkomen. De daden zijn uiteindelijk toonaangevend voor het waarheidsgehalte. Worden de armen er beter van, komt er echte rechtvaardigheid en vrede? Is er echt sprake van een welbehagen in mensen? Komend kerstfeest zullen we weer veel vrome woorden horen over een zielig kindje in een kribbe, over die arme Maria en Jozef en een volle herberg. Dat laatste staat overigens niet in de Bijbel maar ja dat er geen plaats was moet toch verklaard worden. Zelfs de stal komt niet in de Bijbel voor. Alleen de voederbak, kribbe, zeiden we vroeger. Daar werd de baby ingelegd, in doeken gewikkeld, net als Jezus van Nazareth later zelf in het graf gelegd zou worden.

Morgen zweven er weer engeltjes door het luchtruim en lagen er herdertjes bij nachte. Vrome predikers maken de mensen kleiner, het leed groter, en de stal warmer, of kouder, dan vriest het en hagelt het en sneeuwt het rond de Middellandse Zee. De armen worden weggepoetst in preken van Anton Piek die met kerst bekeken kunnen worden in een christelijke Efteling. Het zijn de sprookjes die bij het jaargetijde horen. Dat de schapen in Israël van mei tot september in het veld bleven was door de geleerden even vergeten. Een waarschuwing zo vlak voor kerst is dus zeker op z’n plaats. De brief aan Titus waarschuwt voor iets dat Joodse verzinsels genoemd wordt. In de tijd dat de brief is geschreven wilde men graag de Griekse godsdiensten verenigen met de Joodse Godsdienst. Dan gaat het ineens over je eigen geluk, over praten met je voorouders, praten met geesten. Dan gaat het over toekomstvoorspellingen, over de taal van de sterren. Voor deze briefschrijver moet je alleen letten op de daden. Daarom: als je mee wil doen met het verhaal van Jezus van Nazareth en wil helpen de wereld te bevrijden van bedrog, onderdrukking, onrecht en armoede dan heeft ook het kerstverhaal daarin een eigen betekenis.

 

Het vertrouwen van de zwakke

Psalm 14

1 Voor de koorleider. Van David. Dwazen denken: Er is geen God. Verdorven zijn ze, en gruwelijk hun daden, geen van hen deugt. 2 De HEER kijkt vanuit de hemel naar de mensen om te zien of er één verstandig is, één die God zoekt. 3 Allen zijn afgedwaald, allen ontaard, geen van hen deugt, niet één. 4 Hebben ze dan geen inzicht, die kwaadstichters? Ze verslinden mijn volk of het brood is en roepen de HEER niet aan. 5 Nog even, en hen overvalt een hevige angst,vwant God is met de rechtvaardigen. 6 Lach maar om het vertrouwen van de zwakke – hij vindt zijn toevlucht bij de HEER. 7 Ach, laat uit Sion redding komen voor Israël. Als de HEER het lot van zijn volk ten goede keert, zal Jakob juichen, Israël zich verheugen. (NBV21)

Op de dag dat uit een onderzoek blijkt dat 60% van de Nederlandse bevolking niet meer als “gelovig” wordt aangemerkt blijkt dat het dagelijks leesrooster van het Bijbelgenootschap Psalm 14 op het rooster heeft gezet. Voor vele gelovigen is deze psalm een aanwijzing dat zij beter zijn dan anderen, want als je zegt dat die God van die gelovigen niet bestaat dan ben je een dwaas. Maar zo eenvoudig is het niet. Die dwaas die we in de Nederlandse vertaling lezen is niet zo maar een dom persoon. Het is een persoon die ook als verdorven wordt beschreven. En dat is in deze psalm niet anders.

De dwazen zijn gewetenloos moeten we in deze psalm zeggen. En uit ander onderzoek blijkt dat de regel “wat gij niet wilt dat u geschied doet dat ook een ander niet” door een overgrote meerderheid van de mensen wordt onderschreven. Het is een regel die in alle religies voorkomt. Collectes brengen nog steeds geld op, goede doelen worden nog steeds ruim bedeeld door het Nederlandse volk. Vrijwilligers zijn er op alle terreinen van het leven te vinden, van planten water geven voor de buren tot het bestrijden van stikstofuitstoot. De psalm zegt dat God met de rechtvaardigen is. En vele mensen die zich voor een ander inzetten, die proberen mensen tot hun recht te laten komen zullen zeggen, dat zal wel.

Maar dat is dan toch niet de God van de zwarte kousen, de God die alle mensen slecht vindt, die geen mensen kent die het goede doen, de God die kinderen dood en mensen laat lijden. De God die vrouwen en anders geaarden op het tweede plan zet. De kans dat die God niet bestaat is inderdaad heel erg groot. Dat is niet de God waarover in de Bijbel wordt verteld. Die is er voor de zwakken, die let niet op het onderscheid waarmee mensen eigen macht vestigen. Die God kun je ontmoeten in de zwakken en je kunt je er in gemeenschappen toe laten inspireren. Tijdens de kerst als het over een machtig kind in een voederbak gaat dan zullen de kerken weer vol zitten.