Ach mijn broeder!

1 Koningen 13:23-34

13 Toen de godsman had gegeten en gedronken, liet de profeet die hem had meegenomen een ezel voor hem zadelen. 24 De godsman ging op weg, maar onderweg werd hij door een leeuw aangevallen en gedood. Zijn dode lichaam bleef op de weg liggen, en de ezel en de leeuw bleven ernaast staan. 25 Voorbijgangers zagen het lijk liggen, met de leeuw ernaast. Toen ze in de stad kwamen waar de oude profeet woonde, vertelden ze wat ze hadden gezien. 26 Ook deze profeet, die de godsman had overgehaald om terug te keren, hoorde ervan en hij zei: ‘Dat moet de godsman zijn die zich verzet heeft tegen het bevel van de HEER. De HEER heeft hem laten verscheuren door een leeuw, zoals Hij hem had voorzegd.’ 27 Hierop droeg hij zijn zonen op een ezel voor hem te zadelen, en toen dat gebeurd was 28 reed hij uit. Hij trof het levenloze lichaam van de godsman liggend op de weg, met de ezel en de leeuw ernaast. De leeuw had het lijk niet verslonden en de ezel niet verscheurd. 29 De profeet nam het lichaam van de godsman op, legde het op zijn ezel en nam het mee terug naar de stad om het daar met gepaste rouw te begraven. 30 Hij zette het lichaam bij in het voor hemzelf bestemde graf, en ze rouwden over hem met de woorden: ‘Ach mijn broeder!’ 31 Na de begrafenis zei de oude profeet tegen zijn zonen: ‘Wanneer ik doodga, moeten jullie mij begraven in het graf waarin de godsman ligt. Leg mijn gebeente bij het zijne, 32 want wat hij in opdracht van de HEER over het altaar in Betel voorzegd heeft, zal uitkomen, en ook wat hij heeft voorzegd over alle tempels op de offerplaatsen in de steden van Samaria.’ 33 Ondanks deze gebeurtenissen brak Jerobeam niet met zijn kwalijke praktijken. Hij bleef voor de offerplaatsen priesters aanstellen uit alle groepen van de bevolking; wie maar wilde kon een aanstelling krijgen als priester van de offerplaatsen. 34 Zo verviel het koningshuis van Jerobeam tot zonde, waardoor het uiteindelijk zou worden uitgeroeid en van de aarde weggevaagd.(NBV21)

We moeten het Woord van God horen zeggen we zo vaak. Wie de Bijbel leest weet dat we het Woord van God net zo vaak moeten zien. Het gebeuren om ons heen wijst ons op wat God van ons verwacht. Daarbij moeten we niet alleen omhoog kijken naar de machtigen en de rijken die schitteren en doen wat ze willen. Ze lijken boven alle wet en regel verheven. Maar we moeten vooral ook naar beneden kijken. Daar waar vluchtelingen moeten slapen in het gras voor het loket waar ze zich moeten aanmelden. Een aanmelding die ook weer zicht geeft op en hereniging met hun gezin dat ze ergens in erbarmelijke omstandigheden hebben achtergelaten. En daar zien we ook de slachtoffers van een harteloze overheid die elk zicht op een menselijke maat lijkt verloren te zijn. Gezinnen werden uit elkaar gerukt. Kinderen uit huis geplaatst omdat hun ouders te weinig geld overhielden nadat de overheid hen onterecht had aangepakt. Medewerking aan het herstel van de gezinsband wordt geweigerd.

Dat de Bijbel laat zien dat wie de richtlijnen voor de menselijke samenleving breekt tot dood veroordeeld is dan eigenlijk niet zo vreemd. Dat is niet een gewone dood voor een huichelaar die de wacht aanzegt aan de Koning maar zich zelf door de afvalligen laat fêteren. Het is een dood die de aandacht trekt, die ook het verband legt dat nodig is om te begrijpen dat de richtlijnen voor de menselijke samenleving goddelijke richtlijnen zijn. De leeuw gaat niet verder dan het doodvonnis te voltrekken. Het lijk blijft liggen en de ezel blijft er bij staan. In de vreedzame samenleving die God beloofd gaan leeuw en ezel vreedzaam samen. De oude profeet die dit drama op gang bracht met een leugen ziet de beschermende werking die de godsman blijft houden. Hij wil daarom begraven worden naast de profeet uit Juda.

Waarom dat belangrijk is? Die profeet uit Juda had gezegd dat het offeren van Jerobeam en zijn aanhangers in strijd was met de wil van de God van Israël omdat iedereen zich voor priester kon aanmelden en men kadavers opgroef om met botten en al te worden verbrand als een soort offer. De oude profeet zou dat dus niet meer overkomen. Een dramatisch verhaal. Niet een droevig verhaal. Je hoeft met niemand medelijden te hebben. De richtlijnen voor de menselijke samenleving liggen zo voor de hand dat iedereen er door kan leven. De liefde tot de medemens staat daarbij centraal. Niet het religieuze, niet het fatsoenlijke, niet het klatergoud dat uitgestraald wordt. Jerobeam verandert er niet door. Zijn Priesters zijn niet door God gekozen, maar kozen zelf er voor er mooi en fraai uit te zien, zo mooi dat ze bewondert werden en gezag kregen. Zijn godsdienst is een godsdienst van zien en gezien worden, niet een van de bescherming van de armen, de vreemdelingen, de weduwen en de weer. Wat is onze godsdienst ook al weer?

Je bent teruggegaan

1 Koningen 13:11-22

11 Nu woonde er in Betel een oude profeet. Een van zijn zonen kwam naar hem toe en vertelde hem wat de godsman die dag in Betel had gedaan en wat hij tegen de koning had gezegd. Toen zijn zonen hem alles hadden verteld, 12 vroeg hun vader hun welke weg hij genomen had. Nadat ze waren nagegaan langs welke weg de godsman naar Juda was teruggegaan, 13 droeg hun vader hun op de ezel voor hem te zadelen. Dat deden ze, en toen reed de oude profeet op zijn ezel 14 de godsman achterna. Hij trof hem aan, zittend onder een terebint. ‘Bent u de godsman die uit Juda is gekomen?’ vroeg hij. ‘Ja,’ zei de godsman. 15 Toen zei de profeet: ‘Ga met me mee naar huis om wat te eten.’ 16 ‘Ik kan niet op uw uitnodiging ingaan,’ antwoordde de godsman. ‘Ik mag in uw woonplaats niets eten en niets drinken, 17 want er is mij door de HEER een verbod opgelegd met de woorden: “Je mag daar niets eten en niets drinken en niet langs dezelfde weg teruggaan als je gekomen bent.”’ 18 ‘Maar ik ben ook een profeet, net als u,’ voerde de ander aan. ‘En tegen mij heeft een engel in opdracht van de HEER gezegd: “Neem hem mee terug naar je huis en laat hem wat eten en drinken.”’ Zo loog hij hem voor, 19 en de godsman ging met hem mee terug om bij hem thuis iets te eten en te drinken. 20 Terwijl ze aan tafel zaten, richtte de HEER zich tot de profeet die de godsman had meegenomen, 21 en deze riep tegen de godsman uit Juda: ‘Dit zegt de HEER: Je hebt je verzet tegen het bevel van de HEER en je niet gehouden aan het verbod dat de HEER, je God, je had opgelegd. 22 Je bent teruggegaan en je hebt gegeten en gedronken op een plaats waarvan Hij had gezegd dat je er niets mocht eten of drinken. Daarom zal je lichaam na je dood niet worden bijgezet in het graf van je voorouders’.(NBV21).

Koningen en profeten zijn mensen met gezag. Vaak een goddelijk gezag. Ook onze Koning regeert bij de gratie Gods, ofwel God heeft hem op de troon gezet en hij zit daar zolang God dat goed vindt. Profeten spreken op gezag van God en zeggen en doen wat God goed vindt. Nu er nieuwe rijken zijn ontstaan na de splitsing van Juda en Israël zal opnieuw duidelijk gemaakt moeten worden wat dat namens God eigenlijk betekent en welke verantwoordelijkheden dat met zich mee brengt. We weten al dat Koningen spelletjes kunnen spelen met de macht. Zelf vroom naar de Tempel gaan maar de afgoderij van je vrouwen tolereren en daar zelfs aan mee doen. Zelfs altaren en heiligdommen inrichten als dat voor de kracht van jouw regering beter is. Maar hoe gaat dat dan met profeten?

Daarover gaat het verhaal van vandaag. De profeet die uit Juda was gekomen en namens God de godsdienstige praktijken van Jerobeam had veroordeeld moest langs een andere weg terug. Hij was geen overwinnaar die triomfantelijk terug kon keren. Nee hij reisde door een door God verlaten land en dat brengt gevaren op de weg. Die gevaren zijn er ook in onze tijd niet zo maar en uit heet niets maar die gevaren worden gevormd door mensen die hun eigen belang willen dienen door een gevaar te zijn voor anderen. In Betel woonde zo’n oude profeet. Die vluchtte niet voor Jerobeam maar bleef daar wonen. Als profeet? Als die profeet uit Juda nu eens bij hem kwam eten dan straalde het gezag van die profeet uit Juda ook op hem af. Hij gaf zijn zonen de opdracht uit te vissen waar de profeet uit Juda naar toe was gegaan.

Nu is het niet zo erg om een verbinding met de God van Israël aan te gaan. Of dat oprecht is of niet blijkt vrij snel. Worden de armen er beter van, de bedroefden getroost en de hongeren gevoed, dan is het goed. Vraag is wel of je je houd aan wat God je vraagt of je je laat verleiden daar van af te stappen, er voor je zelfs eer aan behalen bijvoorbeeld. En dat overkomt de profeet uit Juda. Het is natuurlijk een hele eer dat de oude profeet uit Betel jou erkent als Godsman en je uitnodigt, nog wel op grond van een bevel van de Allerhoogste. Maar geeft God tegenstrijdige bevelen? Gebruikt God mensen om mensen door mensen te laten bewonderen? Dat laatste is dus niet het geval. Wat mensen met gezag ook voor mooie verhalen loslaten die verhalen zijn pas van God als er hongerigen worden gevoed, vreemdelingen rechtvaardig worden behandeld en gezinnen weer bij elkaar worden gebracht. Het verhaal over de twee profeten was een waarschuwing en is een waarschuwing voor ons.

 

Altaar! Altaar!

1 Koningen 12:33–13:10

33 Op de vijftiende dag van de achtste maand, de datum die Jerobeam eigenmachtig had vastgesteld als feestdag voor de Israëlieten, besteeg hij de treden naar het altaar dat hij in Betel had laten maken, om er een offer te ontsteken. 1 Hij stond al bij het altaar klaar, toen er een godsman uit Juda aankwam die door de HEER gezonden was. 2 Op bevel van de HEER riep hij tegen het altaar: ‘Altaar! Altaar! Dit zegt de HEER: In de familie van David zal een zoon worden geboren, Josia geheten. Op jou zal deze Josia de priesters van de offerplaatsen, die wierook op je branden, ten offer brengen. Op jou zal het gebeente van mensen worden verbrand.’ 3 Hierop kondigde hij een wonder aan: ‘Dit is het teken dat het de HEER is die gesproken heeft: het altaar zal splijten en de as die erop ligt zal op de grond vallen.’ 4 Toen de koning hoorde wat de godsman over het altaar in Betel zei, stak hij over het altaar heen zijn hand naar hem uit en beval: ‘Grijp hem!’ Maar zijn uitgestrekte arm verstijfde, hij kon hem niet meer naar zich toe bewegen. 5 Toen spleet het altaar en de as viel op de grond, zoals de godsman in opdracht van de HEER had aangekondigd. 6 ‘Alstublieft,’ smeekte de koning de godsman, ‘bid voor mij en probeer de HEER, uw God, te vermurwen, zodat ik mijn arm weer kan bewegen.’ De godsman wist de HEER mild te stemmen, zodat de koning zijn arm weer kon bewegen zoals eerst. 7 Toen zei de koning: ‘Kom met mij mee naar huis, dan kunt u zich verkwikken. En ik zal u een geschenk geven.’ 8 Maar de godsman antwoordde: ‘Al gaf u mij de helft van uw bezit, dan nog zou ik niet met u meegaan. Ik zal hier in Betel niets eten en niets drinken. 9 Dat is een bevel van de HEER, dat mij werd opgelegd met de woorden: “Je mag niets eten en niets drinken en niet langs dezelfde weg teruggaan als je gekomen bent.”’ 10 Daarom nam hij een andere weg terug dan die waarlangs hij was gekomen.

Dat lijkt mooi heilig na 49 weken van 7 dagen komt de nieuwe koning van Israël naar het nieuwe heiligdom Betel om op de vijftigste dag als eerste daar een offer te ontsteken en zo het nieuwe heiligdom in te wijden. Direct ligt in de getallen een verbinding met het aangename jaar des heren. Elke zeven jaar moest het land rust krijgen en moest men leven van wat er spontaan opkwam en na 7 van deze perioden, dus na 49 jaar werd het op het vijftigste jaar herhaald. Dat is het aangename jaar des Heren. Dan werden de slaven bevrijd, dan werd het land opnieuw verdeeld. Elke familie die het land dat, het onder Jozua had gekregen, verloren had kreeg dat land nu terug en kon een nieuwe start maken. De bevrijding uit Egypte was niet iets van vroeger maar herhaalde zich jaar op jaar.

Uit de verhalen over Mozes en de reis door de Woestijn had men kunnen leren dat niet de leider van het volk een heiligdom kon inwijden maar dat die daad voorbehouden was aan de priester die door God was aangewezen. Jerobeam had de priesters zelf aangesteld en trad nu op als hogepriester. Vloeken in de kerk zouden we tegenwoordig zeggen. Dat wat door het heiligdom zou worden verkondigd zou de goedkeuring moeten hebben van de nieuwe Koning. Net als in Polen de regering graag uitspraken van de rechterlijke macht hoort die haar welgevallig zijn. In Europa komen dan het Europees parlement en de commissie in actie om de machthebbers duidelijk te maken dat zoiets niet kan. In de tijden van Jerobeam en Rehabeam kwam de Tempel in Jeruzalem in het geweer.

Uit de leer van Mozes werd duidelijk dat er maar één centraal Heiligdom mocht zijn. Daar werden de richtlijnen voor de menselijke samenleving bewaard en alle rituelen waren er op gericht verbinding te brengen tussen de God van wie die richtlijnen afkomstig waren en het volk dat zich aan die richtlijnen zou moeten houden. Een heiligdom daarnaast moet dus wel een heidens heiligdom zijn. En daarom kwam er een profeet uit Juda naar Betel om duidelijk te maken hoe slecht de riten daar waren. Dit heidense altaar was bedoeld om de God van Israël te binden aan dat nieuwe Koninkrijkje. Die Koning kon wel een arrestatiebevel geven maar duidelijk werd dat hij zich macht had toegeëigend. Dat altaar viel in stukken. Dit heiligdom en deze koning hadden niks te maken met de godsdienst van de God van Israël. Zo moeten ook wij blijven kijken of besluiten van onze overheid zich wel verhouden tot de regels voor de menselijke samenleving. Een overheid die gezinshereniging van vluchtelingen in de weg gaat staan hoort daar dus niet bij. Verzet daartegen is geboden door gelovigen in de God van Israël.

Alles is van Mij uitgegaan.

1 Koningen 12:20-32

20 De Israëlieten, die hadden gehoord dat Jerobeam was teruggekeerd, lieten hem vragen om voor de volksvergadering te verschijnen. Daar werd hij uitgeroepen tot koning van heel Israël. Er was niemand meer die het koningshuis van David steunde, behalve de stam Juda. 21 Bij zijn terugkeer in Jeruzalem riep Rechabeam uit de stammen Juda en Benjamin honderdtachtigduizend geoefende krijgslieden op om de strijd aan te binden met de Israëlieten en het koningschap voor hem, de zoon van Salomo, terug te winnen. 22 Maar God richtte zich tot de godsman Semaja met de woorden: 23 ‘Zeg tegen Rechabeam, de zoon van Salomo en koning van Juda, en tegen Juda en Benjamin en de rest van het volk: 24 “Dit zegt de HEER: Trek niet ten strijde tegen de Israëlieten, jullie broeders, maar keer terug naar huis, want dit alles is van Mij uitgegaan.”’ Ze gehoorzaamden en gingen terug naar huis, zoals de HEER had gezegd. 25 Jerobeam vestigde zich in Sichem, in het bergland van Efraïm, nadat hij de stad eerst had versterkt. Later trok hij daar weg en versterkte hij Penuel. 26 Hij bedacht dat er alle kans was dat het koningschap weer zou terugvallen aan het huis van David 27 en overlegde bij zichzelf: Wanneer het volk naar Jeruzalem blijft gaan om daar offers op te dragen in de tempel van de HEER, zullen ze zich verzoenen met hun heer, koning Rechabeam van Juda. Dan zullen ze mij vermoorden en zich weer bij Rechabeam aansluiten. 28 Na rijp beraad besloot hij om twee gouden beelden te laten maken in de vorm van een stierkalf. Daarop zei hij tegen het volk: ‘U bent nu vaak genoeg op bedevaart naar Jeruzalem gegaan! Israël, dit is uw god, die u uit Egypte heeft geleid.’ 29 Het ene beeld liet hij in Betel plaatsen, en het andere in Dan, 30 waar het door de Israëlieten in optocht naartoe werd gebracht. Zo verviel het volk tot zonde. 31 Jerobeam liet tempels bouwen op de offerhoogten en stelde priesters aan die niet tot de nakomelingen van Levi behoorden, maar afkomstig waren uit alle groepen van de bevolking. 32 Ook stelde hij op de vijftiende dag van de achtste maand een feest in dat leek op het feest in Juda. Hij besteeg dan, in Betel, de treden naar het altaar om offers op te dragen aan de stierenbeelden die hij had laten maken. In Betel installeerde hij ook de priesters die hij voor de offerplaatsen had aangesteld. (NBV21)

Het ontrafelen van grote rijken is niet altijd even eenvoudig. In onze tijd hebben we de opdeling meegemaakt van de Sovjetunie. De spanning daarvan ontlaad zich onder meer in de oorlog in Oekraïne. Jerobeam voelde die spanning kennelijk ook. Hij begon met de versterking van Sichem, de stad die hoofdstad werd van Israël, het tienstammenrijk. Een strategische belangrijke beslissing. De stad beschermde de weg die door de heuvels van Mannasse liep. Ook Penuël werd versterkt om zo greep te krijgen op het Overjordaanse. Maar de schrijvers van de Bijbel zijn het meest geïnteresseerd in de manier waarop Koningen omgaan met de regels voor de menselijke samenleving zoals die in het verbond met de God van Israël waren vastgelegd.

Die regels werden bewaard in de Tempel van Jeruzalem. Drie maal per jaar trok het volk op naar Jeruzalem om daar te offeren en een maaltijd te houden met de priesters en levieten, de familie, de knechten en de slaven en de vreemdelingen uit hun midden. Die Tempel was uitgegroeid tot een nationaal symbool. Jerobeam was bang dat dat samenbindende karakter op den duur zijn positie zou ondermijnen. Eén volk met een gezamelijk feest is toch veel fijner als twee volken met een eigen cultuur die dan samen dezelfde godsdienst hebben. Jerobeam kon zijn eigen heilige plaatsen. Dat waren Bethel en Dan. Twee steden met een heel oude binding met de aanbidding van de God van Israël. In Bethel had Jacob gedroomd van zijn band met God en een altaar opgericht. In het boek Rechters wordt het verhaal van Dan verteld die een godenbeeldje hadden gestolen en met de bijbehorende priester naar hun deel van het land hadden overgebracht om daar een heiligdom te stichten.

Konden de nieuwe heiligdommen nu concurreren met de schitterende Tempel in Jeruzalem. Dat was de vraag die Jerobeam moest beantwoorden. En de schittering bracht de oplossing. In Jeruzalem werd verteld dat de Tempel de voetenbank was van de God van Israël en wat steekt er boven de voetenbank uit, jawel, de stoel. En Jerobeam liet in elk heiligdom een stoel voor de God van Israël plaatsen. Een stoel in de vorm van gouden stierkalveren, want de God van Israël bracht vruchtbaarheid en was een sterke God. Symbool voor vruchtbaarheid en kracht is nu eenmaal de stier. Jerobeam wilde dus niet dat Israël de stierkalveren ging aanbidden. Hij hield op godsdienstig gebied de band met de God van Israël in stand. Tenminste dat wilde hij. Als baas van de onbetaalde werkers aan de Tempel in Jeruzalem had hij kennelijk niet begrepen dat de God van Israël aan de kant van die arbeiders stond en dat hij dus beter graansilo’s had laten bouwen voor tijden van misoogst, want ook dat was een regel uit de leer van Mozes. Ook wij mogen dus eerst letten op de gevolgen voor de armen in de regeringsmaatregelen. Het gras in Ter Apel maakt dat meer dan nodig.

 

Een dienaar van het volk

1 Koningen 12:1-19

1 Rechabeam ging naar Sichem, waar heel Israël was samengekomen om hem tot koning uit te roepen. 2 Jerobeam, de zoon van Nebat, hoorde hiervan, maar hij bleef in Egypte, waarheen hij voor koning Salomo was gevlucht. 3 Daarom werden er boden gestuurd om hem te halen, en samen met de verzamelde Israëlieten wendde hij zich tot Rechabeam met het volgende verzoek: 4 ‘Uw vader heeft ons een zwaar juk opgelegd. Maakt u onze taak nu minder zwaar, verlicht het juk waarmee uw vader ons heeft belast, dan zullen wij u dienen.’ 5 ‘Geef me drie dagen bedenktijd,’ antwoordde Rechabeam, ‘en kom dan bij me terug.’ Toen het volk was weggegaan, 6 raadpleegde Rechabeam de oudsten die zijn vader Salomo terzijde hadden gestaan toen die nog leefde: ‘Wat raadt u mij aan? Wat moet ik het volk antwoorden?’ 7 ‘Als u zich nu een dienaar van het volk toont,’ zeiden ze, ‘en het van dienst bent met een welwillend antwoord, zal het u voor altijd dienen.’ 8 Maar hij legde de raad van de oudsten naast zich neer en raadpleegde de jongemannen die met hem waren opgegroeid en die hem nu terzijde stonden: 9 ‘Wat raden jullie aan? Wat moeten wij het volk antwoorden op zijn verzoek om het juk te verlichten dat mijn vader het heeft opgelegd?’ 10 De jongemannen zeiden tegen hem: ‘Het volk heeft je gevraagd om het te ontlasten van het zware juk dat je vader het heeft opgelegd. Welnu, zeg tegen hen: “Mijn pink is dikker dan mijn vaders lid! 11 Mijn vader heeft u een zwaar juk opgelegd, ik zal het nog verzwaren. Mijn vader heeft u gehoorzaamheid geleerd met zwepen, ik zal u gehoorzaamheid leren met schorpioenen!”’ 12 Toen Jerobeam en de andere Israëlieten op de derde dag bij koning Rechabeam terugkwamen, zoals hun gezegd was, 13 gaf de koning hun een hardvochtig antwoord. Hij legde de raad van de oudsten naast zich neer 14 en antwoordde zoals de jongemannen hem hadden aangeraden: ‘Mijn vader heeft u een zwaar juk opgelegd, ik zal het nog verzwaren. Mijn vader heeft u gehoorzaamheid geleerd met zwepen, ik zal u gehoorzaamheid leren met schorpioenen.’ 15 De koning gaf dus geen gehoor aan het verzoek van het volk. De HEER had dit zo beschikt om in vervulling te laten gaan wat Hij bij monde van Achia uit Silo aan Jerobeam, de zoon van Nebat, had voorzegd. 16 Toen de Israëlieten merkten dat de koning aan hun verzoek geen gehoor gaf, zeiden ze tegen hem: ‘Wat hebben wij met David te maken? Wij hebben niets gemeen met de zoon van Isaï! We breken op, volk van Israël! Het koningshuis van David zorgt maar voor zichzelf!’ En de Israëlieten braken op. 17 Rechabeam bleef alleen koning over de Israëlieten die in de steden van Juda woonden. 18 Hij stuurde Adoniram, de opzichter van de herendienst, nog naar de Israëlieten, maar die werd gestenigd. De koning zelf kon nog net op een wagen klimmen en naar Jeruzalem ontkomen. 19 Zo brak Israël met het koningshuis van David, en dat is zo gebleven tot op de dag van vandaag. (NBV21)

Het is altijd moeilijk je vader of moeder op te volgen als dat zeer krachtige figuren waren die de geschiedenis zelf hadden geschreven. Ontkomen aan de schaduw die achtergelaten is door hen die je zijn voorgegaan is bijna onmogelijk. Je kunt wel zeggen dat God het zo heeft voorzien en bestemd maar dat is de schuld van je eigen handelen over de schutting bij God gooien. Nergens voor nodig. Het verbond dat het volk met God had gesloten is klip en klaar, loop geen andere goden na en zet de armen voorop. Twee zaken waar Salomo niet echt aandacht aan had gegeven en de manier waarop Salomo in deze zaken optrad betekende dat een regering die in de geest van Salomo zou regeren geen kans van slagen had. De erfopvolging in vorstenhuizen is dat de zoon de vader opvolgt, tegenwoordig het oudste kind de vorst of vorstin opvolgt. Juda had daarom geen moeite met de opvolging van Salomo door Rechabeam. We weten niet of dit de enige zoon, of zelfs de oudste zoon was maar het verhaal van de Bijbel gaat nu eenmaal over de opvolging van Salomo door Rechabeam. De vanzelfsprekendheid waarmee Juda mede namens Benjamin de opvolging door Rechabeam erkende was er niet in de andere tien stammen die samen Israël vormden.

In het boek Samuel kunnen we lezen dat ooit de oudsten van Israël naar David, de Koning van Juda, gingen om hem het koningschap van Israël aan te bieden. David immers bood vrede en daarmee welvaart. Er was dus sprake van een verbond tussen Israël en de Koning van Juda. Bij de opvolging van Salomo moest dat verbond hernieuwd worden. Daarvoor werd een vergadering belegd in Sichem. Dat het een politieke vergadering zou zijn werd duidelijk toen men eiste dat ook de oppositie in de persoon van Jerobeam aanwezig moest zijn. Salomo had al zijn bouwwerken laten uitvoeren in zogenaamde Herendienst. Bouwers werden aangewezen en moesten zonder loon meebouwen aan de plannen van de Koning. Die bouwwerken lagen in Juda, of Benjamin eigenlijk want Jeruzalem lag in Benjamin. Wat wilde de opvolger van Salomo doen met de herendiensten, deze legden een zware last op de regionale economie. Rechabeam vroeg bedenktijd en hij raadpleegde zijn adviseurs. Eerst de adviseurs die hij van zijn vader had geërfd. Die gaven hem de raad de last van de Herendiensten te verlichten. De bouwwerken waren klaar en als je een volk wil plezieren en naar je hand zetten dan doe je aan lastenverlichting. Vervolgens raadpleegde Rechabeam de jongemannen met wie hij was opgegroeid.

Zij kwamen vanzelfsprekend uit de bovenlaag van Jeruzalem, geen kind van een koning heeft ooit geleefd van de voedselbank. Minder belastingen, minder mogelijkheden voor het hof betekende ook dat zij een stapje terug zouden moeten doen. Geen sprake van. Die Rechabeam moest er voor zorgen dat ook hij een schitterende koning werd met de schittering die ook op zijn vrienden moest afstralen. Strenger moest het worden, hoger de last die werd opgelegd. Het resultaat laat zich raden. De kloof tussen regering en volk wordt onoverbrugbaar als de regering de last voor het volk verzwaart en de last voor rijken verlicht. De salarisverhoging voor de bestuurders van grote bedrijven in ons land en het opleggen van inflatie en hoge energiekosten aan het volk scheurt ook ons land in twee. De armsten in de toeslagenaffaire, slachtoffers van het toeslagenmisdrijf worden nauwelijks geholpen, de slachtoffers van aardbevingen door gaswinning worden niet geholpen. Het platteland mag zich bezig houden met het gastvrij ontvangen van vluchtelingen. Rijke gemeenten als Bloemendaal en Aardenhout hoeven daaraan niet mee te doen. Het verhaal over Rechabeam mag ook ons aan het denken zetten.

Tien stammen geef Ik aan jou

1 Koningen 11:26-43

6 Een ander die tegen koning Salomo in opstand kwam, was een van zijn ondergeschikten, Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraïmiet uit Sereda. Zijn moeder was weduwe en heette Serua. 27 De reden waarom hij tegen de koning in opstand kwam, was de volgende. Salomo liet het Millobolwerk bouwen om de laatste bres in de Davidsburcht te dichten. 28 Jerobeam toonde zich daarbij een flinke kracht. Omdat hij Salomo opviel door het werk dat hij verzette, stelde de koning hem aan als opzichter over alle werklieden uit het gebied van de nakomelingen van Jozef. 29 Toen Jerobeam in die tijd een keer de stad uit ging, kwam hij onderweg de profeet Achia uit Silo tegen. Achia droeg een nieuwe mantel. Ze waren helemaal alleen in het open veld. 30 Achia greep zijn nieuwe mantel en scheurde hem in twaalf stukken. 31 Toen zei hij tegen Jerobeam: ‘Neem tien van deze stukken, want dit zegt de HEER, de God van Israël: Hierbij scheur Ik het koningschap van Salomo los en geef Ik jou tien stammen. 32 Eén stam zal Ik hem laten houden, omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die Ik uit alle steden van Israëls stammen heb uitgekozen. 33 Ik breng deze scheuring teweeg omdat ze zich neergebogen hebben voor Astarte, de godin van de Sidoniërs, voor Kemos, de god van Moab, en voor Milkom, de god van de Ammonieten. Ze zijn Mij ongehoorzaam geworden en hebben gedaan wat slecht is in mijn ogen, want ze hebben mijn voorschriften en rechtsregels niet nageleefd zoals Salomo’s vader David dat deed. 34 Toch zal Ik Salomo het koningschap niet helemaal ontnemen. Omwille van mijn dienaar David, die Ik had uitgekozen en die mijn geboden en voorschriften in acht heeft genomen, mag Salomo blijven regeren zolang hij leeft. 35 Maar zijn zoon zal Ik het koningschap ontnemen. Tien stammen geef Ik aan jou, 36 en zijn zoon zal Ik één stam laten houden, opdat er bij Mij in Jeruzalem, de stad die Ik heb uitgekozen om er mijn naam te laten wonen, altijd iemand zal zijn die het licht van het koningshuis van mijn dienaar David brandend houdt. 37 Jou zal Ik aanstellen tot koning over heel het gebied dat je verlangt. Jij zult koning van Israël zijn. 38 Als je luistert naar alles wat Ik je opdraag, Mij gehoorzaamt en doet wat goed is in mijn ogen door mijn voorschriften en geboden in acht te nemen zoals mijn dienaar David dat deed, dan zal Ik je terzijde staan en je koningshuis bestendigen, zoals Ik dat ook voor David heb gedaan. Ik zal Israël aan jou geven. 39 Zo zal Ik de nakomelingen van David vernederen, maar niet voor altijd.’ 40 Salomo wilde Jerobeam doden, daarom week Jerobeam uit naar Egypte, waar hij bij koning Sisak zijn toevlucht zocht. Hij bleef daar tot Salomo gestorven was. 41 Verdere bijzonderheden over Salomo en over zijn wijsheid zijn opgetekend in de annalen van Salomo. 42 Veertig jaar regeerde Salomo vanuit Jeruzalem over heel Israël, 43 tot hij bij zijn voorouders te ruste ging. Hij werd begraven in de Davidsburcht, en zijn zoon Rechabeam volgde hem op. (NBV21)

We komen aan het eind van het verhaal over de beroemde Koning Salomo, wijs, rijk en vrede brengend. Maar ook een eerst rijzende ster die uiteindelijk toch ook een vallende ster was. Het meedoen in afgoderij met zijn vele vrouwen kostte hem zijn afstamming als Koning uit het huis van David. Uit de geschiedenis van zijn vader David bleken toch ook een aantal vijandige volken over die het land behoorlijk veel last konden bezorgen. En vandaag lezen we over interne onvrede die zou uitmonden in vijandschap. We leren over Jerobeam, geboren uit de belangrijkste stam van het Noordrijk. Een ijverig en slim arbeider die het schopt tot opzichter over de werklieden uit Efraïm en Manasse. Hij wordt daarmee een belangrijk figuur die opkomt voor de belangen van een deel van de twaalf stammen uit Israël.

Jerobeam ging zich zo belangrijk vinden dat hij ook wel koning zou willen worden. Uiteindelijk verbond hij zich aan de profeet Achia, die we verder in de Bijbel niet kennen. Uitvoerig wordt een verhaal verteld waar de schrijver niet bij is geweest en dat alleen door Jerobeam en Achia verteld kon worden. Ze leerden elkaar in het veld kennen, waar niemand bij was. Achia droeg een nieuwe mantel en als afstammeling van Jozef maakte dat kennelijk indruk op hem. Maar Achia trok zijn mantel uit en scheurde die in twaalf stukken. Tien waren voor Jerobeam en twee waren bestemd voor Salomo en zijn opvolgers. Twee zijn Juda en Benjamin, maar Benjamin zal in het verhaal niet verder genoemd worden. De opvolgers van Salomo mogen Koning blijven van Jeruzalem. Daar zal het huis van David heersen. Maar de overige tien stammen zullen het Rijk van Israël gaan vormen.

Salomo kreeg kennelijk lucht van de plannen van Jerobeam en riep hem uit tot staatsvijand. Een vijand die gedood moest worden. Maar Jerobeam vluchtte naar Egypte. Zo wordt hij in de loop van de geschiedenis vanuit Egypte de bevrijder van Israël, net als Mozes. Maar nu zal Israël bevrijd worden van Juda, van Jeruzalem, van herendiensten en pracht en praal ten koste van de armen, de weduwen en de wezen. Hoe populair een regiem ook mag zijn, hoe schitterend ook de heerser zich mag opstellen, alle problemen weglachend. Als de zorg voor de minsten in de samenleving, de boeren, de arbeiders, de ambtenaren, de gezondheidswerkers verlaten wordt dan komt het volk in opstand. Als dan ook niet meer gezorgd wordt voor de vluchtelingen en de eerste opvang een weiland is dan kan dat regiem gemakkelijk omver geblazen worden. Het is dus ook een waarschuwing aan ons. Zo komt Salomo te sterven en wat hij verder nog heeft gedaan is voor ons niet van belang.

 

Een tegenstander

1 Koningen 11:14-25

14 De HEER gaf Salomo een tegenstander: de Edomiet Hadad, een lid van het koningshuis van Edom. 15 Dat kwam zo: Toen Davids opperbevelhebber Joab tijdens de veldtocht tegen Edom de gesneuvelden ging begraven, had hij daar alles wat mannelijk was gedood. 16 Zes maanden was Joab met het leger in Edom gebleven, tot hij er alles wat mannelijk was had uitgeroeid. 17 Hadad, die toen nog heel jong was, was met enkele Edomieten, hovelingen van zijn vader, ontkomen. 18 Via Midjan en Paran, van waar ze een aantal mannen meenamen, vluchtte hij naar Egypte, waar de farao, de koning van Egypte, hem onderdak verschafte. Hij beloofde hem voedsel en gaf hem land. 19 De farao raakte zo op Hadad gesteld dat hij hem de zus van zijn gemalin Tachpenes ten huwelijk gaf. 20 Deze zus van Tachpenes baarde hem een zoon, Genubat. Nadat hij van de borst genomen was, werd de jongen door de vorstin persoonlijk in het paleis grootgebracht, samen met de zonen van de farao. 21 Toen Hadad in Egypte vernam dat David bij zijn voorouders te ruste was gegaan en dat opperbevelhebber Joab dood was, vroeg hij aan de farao verlof om naar zijn land terug te keren. 22 ‘Wat kom je bij mij tekort, dat je zo opeens naar je eigen land wilt terugkeren?’ vroeg de farao. ‘Niets,’ antwoordde Hadad, ‘maar laat me alstublieft toch gaan.’ 23 God gaf Salomo nog een tegenstander: Rezon, de zoon van Eljada. Deze was weggelopen van zijn heer, koning Hadadezer van Soba, 24 toen David Hadadezer en de zijnen een bloedige nederlaag toebracht. Rezon had een groep mannen om zich heen verzameld en was met zijn bende naar Damascus gegaan, waar ze zich vestigden en heersten als koningen. 25 Zolang Salomo leefde, was Rezon een vijand van Israël. Net als Hadad bracht hij het land veel schade toe, want hij had een afkeer van Israël. Hij heerste als koning over Aram.(NBV21)

Is het Salomo nu gelukt met al zijn buurvolken de vrede te bewaren? Uit het gedeelte dat we vandaag hebben gelezen zouden we de indruk kunnen krijgen van niet. Ondanks het stallen van paarden in de steden die een garnizoen hadden om de vrede te handhaven zijn er twee tegenstanders die hier worden genoemd. De Koning van Edom in het zuiden en de Koning van Aram in het Noorden. Beiden hebben een geschiedenis die reden geeft om Israël als vijand te zien. Maar ligt dat aan Salomo? Die twee koningen komen in de Bijbel verder nergens meer voor. Maar er is ook sprake van God en die komt in de hele Bijbel voor. Het is dus wellicht een verhaal dat meer gaat over God dan over Salomo.

Het verhaal van Salomo in de Bijbel lijkt wel van hoog naar laag te gaan. Salomo werd met moeite koning maar toen hij dat eenmaal was stelde hij zich met hart en ziel in dienst van de God van Israël. Hij had God gevraagd om Wijsheid en kreeg als beloning voor die vraag ook rijkdom en een lang leven. Hij mocht ook de Tempel van God bouwen. Maar met die bouw begon het. De bouw had vele, vele jaren geduurd en af en toe leek de bouw van een paleis belangrijker dan de bouw van het huis van God. De vrede die Salomo nastreefde leverde hem een zeer uitgebreide Harem op. Toen hij ook mee ging doen aan de afgoderij van zijn vele vrouwen was de maat vol. Aan het eind van de regering van Salomo zou ook het einde komen van het Koningshuis David.

Nu geeft God ook vijanden. Griekse vertalingen gebruiken hier ook wel het woord Satan, tegenstander, maar ook verwarrer. En die Satan komt meer voor in de Bijbel. Salomo was de koning van de wijsheidsliteratuur en daar hoort ook het verhaal over Job bij. God gaf aan Satan toestemming om Job in zijn geloof te beproeven. In het verhaal van vandaag geeft God aan Salomo satans die hem beproeven. Er zijn mensen die zeggen dat als je eenmaal in God geloofd, als je eenmaal een persoonlijke relatie met Jezus hebt al je problemen verdwijnen. Nu, Salomo ontmoette God, had een persoonlijke relatie met God. En waren zijn problemen verdwenen? Zeker niet, zelfs zijn Wijsheid hielp hem niks. Jezus waarschuwde zijn leerlingen dat zij vervolgd, gemarteld en bespot zouden worden. God geeft geen gemakkelijk leven. God jaagt je op om de minsten te helpen. Kijk maar eens in het gras bij je gemeente of men gezinnen in het gras laat slapen. Zo lezen we dit verhaal toch heel anders.

Met hart en ziel

1 Koningen 11:1-13

1 Koning Salomo beminde vele buitenlandse vrouwen: behalve de dochter van de farao beminde hij ook vrouwen uit Moab, Ammon, Edom en Sidon, en Hethitische vrouwen. 2 Ze waren afkomstig uit de volken waarover de HEER tegen de Israëlieten had gezegd: ‘Jullie mogen je niet met hen inlaten en zij mogen zich niet met jullie inlaten, anders zullen zij jullie ertoe verleiden hun goden te gaan dienen.’ Juist tot die vrouwen voelde Salomo zich aangetrokken. 3 Hij had zevenhonderd hoofdvrouwen en driehonderd bijvrouwen, en deze vrouwen maakten hem ontrouw: 4 op zijn oude dag verleidden zij hem ertoe andere goden te gaan dienen en was hij de HEER, zijn God, niet meer met hart en ziel toegedaan zoals zijn vader David dat was geweest. 5 Salomo begon Astarte te vereren, de godin van de Sidoniërs, en Milkom, de gruwelijke god van de Ammonieten. 6 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER en was de HEER niet zo trouw als zijn vader David. 7 Hij liet op een heuvel in de buurt van Jeruzalem een offerplaats maken ter ere van Kemos, de gruwelijke god van Moab, en ter ere van Moloch, de gruwelijke god van de Ammonieten. 8 Zo zorgde hij ervoor dat al zijn buitenlandse vrouwen wierook konden branden en offers konden brengen aan hun goden. 9 De HEER werd woedend op Salomo, omdat hij ontrouw was geworden aan Hem, de God van Israël, die hem tot tweemaal toe was verschenen 10 en hem uitdrukkelijk had verboden andere goden te vereren. Omdat Salomo zich niet hield aan wat de HEER hem bevolen had, 11 zei de HEER tegen hem: ‘Het is met jou zover gekomen dat je het verbond met Mij niet in acht neemt en je niet houdt aan de bepalingen die Ik je heb opgelegd. Daarom zal Ik het koningschap van je losscheuren en het aan een van je ondergeschikten geven. (NBV21)

Het was ook te mooi om waar te zijn. Een koning die zich uitsluitend en alleen aan de leer van Mozes zou houden. De eerste grote overtreding zou wellicht te vergeven zijn. Mozes had bij zijn afscheidstoespraak die je in Deuteronomium kunt lezen, al gezegd dat een eventuele Koning niet te veel vrouwen zou moeten nemen omdat dat alleen maar tot ellende zou leiden. Maar ja, Salomo was ook vredevorst. En vanuit die houding sloot hij vredesverdragen met al de volken die Israël omringden. En ter bezegeling van het vredesverdrag moest er nu eenmaal getrouwd worden met een prinses. En je kon dat volk ook niet beledigen door tegelijk elke vorm van godsdienst van dat land te verbieden. Omwille van de vrede had Salomo daarom elke prinses toegestaan de eigen godsdienst te blijven aanhangen.

Uiteindelijk had Salomo wel duizend vrouwen, hoofdvrouwen en bijvrouwen. Ambassadrices van hun eigen volk die dus ook reclame maakten voor hun eigen cultuur, daar maakt godsdienst ook een onderdeel van. Nu was in de Leer van Mozes vastgelegd dat het trouwen met vrouwen van zulke vreemde volken tot afval van de God van Israël zou leiden. Moab, Ammon, Edom en Sidon waren zeer uitdrukkelijk genoemd, net als vrouwen uit dat gewelddadige ruitervolk de Hethieten. Als je zoveel vrouwen hebt en met die vrouwen ook nog de vrede moet bewaren. Elk van de hoofdvrouwen moest nu eenmaal bij tijd en wijle geëerd worden. Samen een feestdag vieren van de God van de betreffende prinses is dan een uitmuntende manier om eer te bewijzen. Maar daarmee val je direct de God van Israël af.

Dat was eigenlijk ook al eerder gebeurd. Mozes had er in zijn afscheidsrede voor gewaarschuwd. Koningen moesten niet te veel paarden kopen, zeker niet in Egypte. Koningen moesten ook niet te veel goud en zilver verzamelen, het zou de kloof met de armen maar vergroten waardoor de minsten niet meer centraal kwamen te staan. Salomo had zich van deze waarschuwingen niks aangetrokken. Ook al waren er een schitterende Tempel en een indrukwekkend paleis uit voortgekomen, in het licht van de leer van Mozes kon je er toch vragen bij stellen. Het uiterlijk vertoon is dus niet zaligmakend, integendeel. Ook wij zullen moeten opletten of het verkrijgen van macht, invloed, en bij politici, kiezers niet belangrijker wordt dan de zorg voor de armen, de zieken en gehandicapten en de kinderen. Dan dient er een grondige verandering in de samenleving moet komen. Daar kunnen we alleen samen voor zorgen.

Overal

Psalm 112

1 Loof de HEER, volken op aarde, prijs Hem, naties overal: 2 zijn liefde voor ons is overstelpend, eeuwig duurt de trouw van de HEER.
Halleluja! (NBV21)

Wat een klein psalmpje zingen we vandaag met de Kerk mee. Hoe komt zo’n tweeregelig liedje nu in de Bijbel terecht? Precies weten we dat natuurlijk niet, we zijn er niet bij geweest toen het boek van de Psalmen werd samengesteld maar er is wel een aanwijzing. Dit soort liederen leent zich uitstekend voor een optocht van mensen die samen naar een doel op weg zijn. En dat doel zou er vandaag, zo aan het eind van de zomer, ook bij ons kunnen zijn.

Het volk Israël kende drie zogenaamde pelgrimsfeesten. Dan moest het volk optrekken naar Jeruzalem om daar met de familie, de knechten en dienstmeiden, de slaven en slavinnen, de armen uit het dorp en de vreemdelingen die bij hen woonden en de levieten bij de Tempel een maaltijd houden. De drie feesten waren het Pesachfeest als de gerst oogst was binnengehaald, het Wekenfeest, wanneer de tarweoogst werd binnengehaald en het Loofhuttenfeest als de rest van de oogst was binnen gehaald. Die Pelgrimsreis kennen we van Jezus van Nazareth als hij gezeten op een ezel naar het Pesachfeest in Jeruzalem ging.

De menigte zwaaiden met palmtakken en zongen onder meer deze Psalm. Het Wekenfeest kennen wij als Pinksteren, vijftig dagen na Pasen. En als het Pinksterverhaal wordt gelezen dan klinken de namen van al die landen van waaruit mensen naar Jeruzalem waren getrokken om dit feest te vieren, ieder hoorde het verhaal in de eigen taal. Vandaag zingen we dus met de Pelgrims mee en mogen we ons voorbereiden op het laatste en grootste feest, vandaag mogen we ons openstellen voor de opdracht het verhaal over de hele wereld aan iedereen te vertellen. Te beginnen in onze eigen straat.

Vertrek

Lucas 13:31-35

31 Precies op dat ogenblik kwamen er enige farizeeën die tegen Hem zeiden: ‘Vertrek, ga weg van hier, want Herodes wil U doden!’ 32 Hij antwoordde: ‘Zeg tegen die vos: “Let op, Ik drijf demonen uit en vandaag en morgen genees Ik mensen, en op de derde dag bereik Ik de voltooiing.” 33 Maar Ik moet vandaag en morgen en de volgende dag op weg blijven, want een profeet hoort niet om te komen buiten Jeruzalem – 34 Jeruzalem, Jeruzalem, jij die de profeten doodt en stenigt wie naar je toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb Ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels hoedt, maar jullie hebben het niet gewild. 35 Jullie tempel wordt aan zijn lot overgelaten. Ik verzeker jullie: jullie zullen Mij niet meer zien, totdat je zult zeggen: “Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer!”’ (NBV21)

In het Evangelie van Lucas draait alles om Jeruzalem. Het verhaal begint daar in de Tempel met de priester Zacharias en het eindigt daar ook als de volgelingen van Jezus van Nazareth elke dag naar de Tempel gaan. Jeruzalem is het centrum van het verhaal en in het verhaal het centrum van de wereld. Daar wordt immers de leer van Mozes bewaard. De leer die ooit werd ontdekt door het volk Israel en die de garantie zal vormen voor een ideale wereld. Een wereld waar, zoals later zal worden gezegd, de straten van goud zijn en alle tranen zijn gedroogd. Juist in Jeruzalem zul je kunnen horen en leren dat die wereld er komt als de mensen geleerd hebben hun naasten lief te hebben als zichzelf. Daarom kunnen de armen bevrijding worden aangezegd zoals in het Evangelie van Lucas wordt verteld.

Maar Jezus van Nazareth beseft dat het niet eenvoudig zal zijn. Daar waar de leer het meest voor de hand ligt is het verzet het grootst en de mensen die willen dat het liefhebben van de naasten wordt omgezet in daden worden het hardst aangepakt. Bij ons is het al niet anders. Terwijl de top van het bedrijfsleven de kans krijgt om zichzelf met bonussen en grote salarisverhogingen te verreiken blijven de lonen achterlopen. Een premier die roept dat het een schande is vergeet dat hij zelf kan voorstellen het minimum loon te verhogen en als grootste werkgever de overheidssalarissen flink verhogen. Dat zou de ongelijkheid verkleinen. Ondertussen houden mensen met een bescheiden inkomen de voedselbanken overeind, ze zamelen in en delen uit.

Als er wat gevraagd wordt van de rijken, van de bezitters, dan ontstaat er verzet. Verandering in de Landbouw en maken dat die duurzaam wordt krijgt verzet van de veevoederindustrie. Die zal moeten stoppen met de invoer van soja. Dat het positieve gevolgen heeft voor het behoud van het regenwoud in het Amazonegebied zal ze een zorg zijn. Zij houden met leningen de boeren gevangen in een systeem waar de winst belangrijker is dan de mensen en de natuur. De winst nu is zeker belangrijker dan de mensen die na ons komen, aan wie wij de aarde moeten nalaten. Geen wonder dat de bank die de meeste leningen in de landbouw heeft uitstaan medewerking aan verandering weigert. In het hart van de naastenliefde worden profeten gestenigd, boeren die het anders willen bedreigt en het werken van voorstanders van verandering onmogelijk wordt gemaakt. Hou vol, ga door, Jezus ging ons voor, zelfs door de dood heen. Wij mogen elke dag opnieuw beginnen.