Tien stammen geef Ik aan jou

1 Koningen 11:26-43

6 Een ander die tegen koning Salomo in opstand kwam, was een van zijn ondergeschikten, Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraïmiet uit Sereda. Zijn moeder was weduwe en heette Serua. 27 De reden waarom hij tegen de koning in opstand kwam, was de volgende. Salomo liet het Millobolwerk bouwen om de laatste bres in de Davidsburcht te dichten. 28 Jerobeam toonde zich daarbij een flinke kracht. Omdat hij Salomo opviel door het werk dat hij verzette, stelde de koning hem aan als opzichter over alle werklieden uit het gebied van de nakomelingen van Jozef. 29 Toen Jerobeam in die tijd een keer de stad uit ging, kwam hij onderweg de profeet Achia uit Silo tegen. Achia droeg een nieuwe mantel. Ze waren helemaal alleen in het open veld. 30 Achia greep zijn nieuwe mantel en scheurde hem in twaalf stukken. 31 Toen zei hij tegen Jerobeam: ‘Neem tien van deze stukken, want dit zegt de HEER, de God van Israël: Hierbij scheur Ik het koningschap van Salomo los en geef Ik jou tien stammen. 32 Eén stam zal Ik hem laten houden, omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die Ik uit alle steden van Israëls stammen heb uitgekozen. 33 Ik breng deze scheuring teweeg omdat ze zich neergebogen hebben voor Astarte, de godin van de Sidoniërs, voor Kemos, de god van Moab, en voor Milkom, de god van de Ammonieten. Ze zijn Mij ongehoorzaam geworden en hebben gedaan wat slecht is in mijn ogen, want ze hebben mijn voorschriften en rechtsregels niet nageleefd zoals Salomo’s vader David dat deed. 34 Toch zal Ik Salomo het koningschap niet helemaal ontnemen. Omwille van mijn dienaar David, die Ik had uitgekozen en die mijn geboden en voorschriften in acht heeft genomen, mag Salomo blijven regeren zolang hij leeft. 35 Maar zijn zoon zal Ik het koningschap ontnemen. Tien stammen geef Ik aan jou, 36 en zijn zoon zal Ik één stam laten houden, opdat er bij Mij in Jeruzalem, de stad die Ik heb uitgekozen om er mijn naam te laten wonen, altijd iemand zal zijn die het licht van het koningshuis van mijn dienaar David brandend houdt. 37 Jou zal Ik aanstellen tot koning over heel het gebied dat je verlangt. Jij zult koning van Israël zijn. 38 Als je luistert naar alles wat Ik je opdraag, Mij gehoorzaamt en doet wat goed is in mijn ogen door mijn voorschriften en geboden in acht te nemen zoals mijn dienaar David dat deed, dan zal Ik je terzijde staan en je koningshuis bestendigen, zoals Ik dat ook voor David heb gedaan. Ik zal Israël aan jou geven. 39 Zo zal Ik de nakomelingen van David vernederen, maar niet voor altijd.’ 40 Salomo wilde Jerobeam doden, daarom week Jerobeam uit naar Egypte, waar hij bij koning Sisak zijn toevlucht zocht. Hij bleef daar tot Salomo gestorven was. 41 Verdere bijzonderheden over Salomo en over zijn wijsheid zijn opgetekend in de annalen van Salomo. 42 Veertig jaar regeerde Salomo vanuit Jeruzalem over heel Israël, 43 tot hij bij zijn voorouders te ruste ging. Hij werd begraven in de Davidsburcht, en zijn zoon Rechabeam volgde hem op. (NBV21)

We komen aan het eind van het verhaal over de beroemde Koning Salomo, wijs, rijk en vrede brengend. Maar ook een eerst rijzende ster die uiteindelijk toch ook een vallende ster was. Het meedoen in afgoderij met zijn vele vrouwen kostte hem zijn afstamming als Koning uit het huis van David. Uit de geschiedenis van zijn vader David bleken toch ook een aantal vijandige volken over die het land behoorlijk veel last konden bezorgen. En vandaag lezen we over interne onvrede die zou uitmonden in vijandschap. We leren over Jerobeam, geboren uit de belangrijkste stam van het Noordrijk. Een ijverig en slim arbeider die het schopt tot opzichter over de werklieden uit Efraïm en Manasse. Hij wordt daarmee een belangrijk figuur die opkomt voor de belangen van een deel van de twaalf stammen uit Israël.

Jerobeam ging zich zo belangrijk vinden dat hij ook wel koning zou willen worden. Uiteindelijk verbond hij zich aan de profeet Achia, die we verder in de Bijbel niet kennen. Uitvoerig wordt een verhaal verteld waar de schrijver niet bij is geweest en dat alleen door Jerobeam en Achia verteld kon worden. Ze leerden elkaar in het veld kennen, waar niemand bij was. Achia droeg een nieuwe mantel en als afstammeling van Jozef maakte dat kennelijk indruk op hem. Maar Achia trok zijn mantel uit en scheurde die in twaalf stukken. Tien waren voor Jerobeam en twee waren bestemd voor Salomo en zijn opvolgers. Twee zijn Juda en Benjamin, maar Benjamin zal in het verhaal niet verder genoemd worden. De opvolgers van Salomo mogen Koning blijven van Jeruzalem. Daar zal het huis van David heersen. Maar de overige tien stammen zullen het Rijk van Israël gaan vormen.

Salomo kreeg kennelijk lucht van de plannen van Jerobeam en riep hem uit tot staatsvijand. Een vijand die gedood moest worden. Maar Jerobeam vluchtte naar Egypte. Zo wordt hij in de loop van de geschiedenis vanuit Egypte de bevrijder van Israël, net als Mozes. Maar nu zal Israël bevrijd worden van Juda, van Jeruzalem, van herendiensten en pracht en praal ten koste van de armen, de weduwen en de wezen. Hoe populair een regiem ook mag zijn, hoe schitterend ook de heerser zich mag opstellen, alle problemen weglachend. Als de zorg voor de minsten in de samenleving, de boeren, de arbeiders, de ambtenaren, de gezondheidswerkers verlaten wordt dan komt het volk in opstand. Als dan ook niet meer gezorgd wordt voor de vluchtelingen en de eerste opvang een weiland is dan kan dat regiem gemakkelijk omver geblazen worden. Het is dus ook een waarschuwing aan ons. Zo komt Salomo te sterven en wat hij verder nog heeft gedaan is voor ons niet van belang.

 

Een tegenstander

1 Koningen 11:14-25

14 De HEER gaf Salomo een tegenstander: de Edomiet Hadad, een lid van het koningshuis van Edom. 15 Dat kwam zo: Toen Davids opperbevelhebber Joab tijdens de veldtocht tegen Edom de gesneuvelden ging begraven, had hij daar alles wat mannelijk was gedood. 16 Zes maanden was Joab met het leger in Edom gebleven, tot hij er alles wat mannelijk was had uitgeroeid. 17 Hadad, die toen nog heel jong was, was met enkele Edomieten, hovelingen van zijn vader, ontkomen. 18 Via Midjan en Paran, van waar ze een aantal mannen meenamen, vluchtte hij naar Egypte, waar de farao, de koning van Egypte, hem onderdak verschafte. Hij beloofde hem voedsel en gaf hem land. 19 De farao raakte zo op Hadad gesteld dat hij hem de zus van zijn gemalin Tachpenes ten huwelijk gaf. 20 Deze zus van Tachpenes baarde hem een zoon, Genubat. Nadat hij van de borst genomen was, werd de jongen door de vorstin persoonlijk in het paleis grootgebracht, samen met de zonen van de farao. 21 Toen Hadad in Egypte vernam dat David bij zijn voorouders te ruste was gegaan en dat opperbevelhebber Joab dood was, vroeg hij aan de farao verlof om naar zijn land terug te keren. 22 ‘Wat kom je bij mij tekort, dat je zo opeens naar je eigen land wilt terugkeren?’ vroeg de farao. ‘Niets,’ antwoordde Hadad, ‘maar laat me alstublieft toch gaan.’ 23 God gaf Salomo nog een tegenstander: Rezon, de zoon van Eljada. Deze was weggelopen van zijn heer, koning Hadadezer van Soba, 24 toen David Hadadezer en de zijnen een bloedige nederlaag toebracht. Rezon had een groep mannen om zich heen verzameld en was met zijn bende naar Damascus gegaan, waar ze zich vestigden en heersten als koningen. 25 Zolang Salomo leefde, was Rezon een vijand van Israël. Net als Hadad bracht hij het land veel schade toe, want hij had een afkeer van Israël. Hij heerste als koning over Aram.(NBV21)

Is het Salomo nu gelukt met al zijn buurvolken de vrede te bewaren? Uit het gedeelte dat we vandaag hebben gelezen zouden we de indruk kunnen krijgen van niet. Ondanks het stallen van paarden in de steden die een garnizoen hadden om de vrede te handhaven zijn er twee tegenstanders die hier worden genoemd. De Koning van Edom in het zuiden en de Koning van Aram in het Noorden. Beiden hebben een geschiedenis die reden geeft om Israël als vijand te zien. Maar ligt dat aan Salomo? Die twee koningen komen in de Bijbel verder nergens meer voor. Maar er is ook sprake van God en die komt in de hele Bijbel voor. Het is dus wellicht een verhaal dat meer gaat over God dan over Salomo.

Het verhaal van Salomo in de Bijbel lijkt wel van hoog naar laag te gaan. Salomo werd met moeite koning maar toen hij dat eenmaal was stelde hij zich met hart en ziel in dienst van de God van Israël. Hij had God gevraagd om Wijsheid en kreeg als beloning voor die vraag ook rijkdom en een lang leven. Hij mocht ook de Tempel van God bouwen. Maar met die bouw begon het. De bouw had vele, vele jaren geduurd en af en toe leek de bouw van een paleis belangrijker dan de bouw van het huis van God. De vrede die Salomo nastreefde leverde hem een zeer uitgebreide Harem op. Toen hij ook mee ging doen aan de afgoderij van zijn vele vrouwen was de maat vol. Aan het eind van de regering van Salomo zou ook het einde komen van het Koningshuis David.

Nu geeft God ook vijanden. Griekse vertalingen gebruiken hier ook wel het woord Satan, tegenstander, maar ook verwarrer. En die Satan komt meer voor in de Bijbel. Salomo was de koning van de wijsheidsliteratuur en daar hoort ook het verhaal over Job bij. God gaf aan Satan toestemming om Job in zijn geloof te beproeven. In het verhaal van vandaag geeft God aan Salomo satans die hem beproeven. Er zijn mensen die zeggen dat als je eenmaal in God geloofd, als je eenmaal een persoonlijke relatie met Jezus hebt al je problemen verdwijnen. Nu, Salomo ontmoette God, had een persoonlijke relatie met God. En waren zijn problemen verdwenen? Zeker niet, zelfs zijn Wijsheid hielp hem niks. Jezus waarschuwde zijn leerlingen dat zij vervolgd, gemarteld en bespot zouden worden. God geeft geen gemakkelijk leven. God jaagt je op om de minsten te helpen. Kijk maar eens in het gras bij je gemeente of men gezinnen in het gras laat slapen. Zo lezen we dit verhaal toch heel anders.

Met hart en ziel

1 Koningen 11:1-13

1 Koning Salomo beminde vele buitenlandse vrouwen: behalve de dochter van de farao beminde hij ook vrouwen uit Moab, Ammon, Edom en Sidon, en Hethitische vrouwen. 2 Ze waren afkomstig uit de volken waarover de HEER tegen de Israëlieten had gezegd: ‘Jullie mogen je niet met hen inlaten en zij mogen zich niet met jullie inlaten, anders zullen zij jullie ertoe verleiden hun goden te gaan dienen.’ Juist tot die vrouwen voelde Salomo zich aangetrokken. 3 Hij had zevenhonderd hoofdvrouwen en driehonderd bijvrouwen, en deze vrouwen maakten hem ontrouw: 4 op zijn oude dag verleidden zij hem ertoe andere goden te gaan dienen en was hij de HEER, zijn God, niet meer met hart en ziel toegedaan zoals zijn vader David dat was geweest. 5 Salomo begon Astarte te vereren, de godin van de Sidoniërs, en Milkom, de gruwelijke god van de Ammonieten. 6 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER en was de HEER niet zo trouw als zijn vader David. 7 Hij liet op een heuvel in de buurt van Jeruzalem een offerplaats maken ter ere van Kemos, de gruwelijke god van Moab, en ter ere van Moloch, de gruwelijke god van de Ammonieten. 8 Zo zorgde hij ervoor dat al zijn buitenlandse vrouwen wierook konden branden en offers konden brengen aan hun goden. 9 De HEER werd woedend op Salomo, omdat hij ontrouw was geworden aan Hem, de God van Israël, die hem tot tweemaal toe was verschenen 10 en hem uitdrukkelijk had verboden andere goden te vereren. Omdat Salomo zich niet hield aan wat de HEER hem bevolen had, 11 zei de HEER tegen hem: ‘Het is met jou zover gekomen dat je het verbond met Mij niet in acht neemt en je niet houdt aan de bepalingen die Ik je heb opgelegd. Daarom zal Ik het koningschap van je losscheuren en het aan een van je ondergeschikten geven. (NBV21)

Het was ook te mooi om waar te zijn. Een koning die zich uitsluitend en alleen aan de leer van Mozes zou houden. De eerste grote overtreding zou wellicht te vergeven zijn. Mozes had bij zijn afscheidstoespraak die je in Deuteronomium kunt lezen, al gezegd dat een eventuele Koning niet te veel vrouwen zou moeten nemen omdat dat alleen maar tot ellende zou leiden. Maar ja, Salomo was ook vredevorst. En vanuit die houding sloot hij vredesverdragen met al de volken die Israël omringden. En ter bezegeling van het vredesverdrag moest er nu eenmaal getrouwd worden met een prinses. En je kon dat volk ook niet beledigen door tegelijk elke vorm van godsdienst van dat land te verbieden. Omwille van de vrede had Salomo daarom elke prinses toegestaan de eigen godsdienst te blijven aanhangen.

Uiteindelijk had Salomo wel duizend vrouwen, hoofdvrouwen en bijvrouwen. Ambassadrices van hun eigen volk die dus ook reclame maakten voor hun eigen cultuur, daar maakt godsdienst ook een onderdeel van. Nu was in de Leer van Mozes vastgelegd dat het trouwen met vrouwen van zulke vreemde volken tot afval van de God van Israël zou leiden. Moab, Ammon, Edom en Sidon waren zeer uitdrukkelijk genoemd, net als vrouwen uit dat gewelddadige ruitervolk de Hethieten. Als je zoveel vrouwen hebt en met die vrouwen ook nog de vrede moet bewaren. Elk van de hoofdvrouwen moest nu eenmaal bij tijd en wijle geëerd worden. Samen een feestdag vieren van de God van de betreffende prinses is dan een uitmuntende manier om eer te bewijzen. Maar daarmee val je direct de God van Israël af.

Dat was eigenlijk ook al eerder gebeurd. Mozes had er in zijn afscheidsrede voor gewaarschuwd. Koningen moesten niet te veel paarden kopen, zeker niet in Egypte. Koningen moesten ook niet te veel goud en zilver verzamelen, het zou de kloof met de armen maar vergroten waardoor de minsten niet meer centraal kwamen te staan. Salomo had zich van deze waarschuwingen niks aangetrokken. Ook al waren er een schitterende Tempel en een indrukwekkend paleis uit voortgekomen, in het licht van de leer van Mozes kon je er toch vragen bij stellen. Het uiterlijk vertoon is dus niet zaligmakend, integendeel. Ook wij zullen moeten opletten of het verkrijgen van macht, invloed, en bij politici, kiezers niet belangrijker wordt dan de zorg voor de armen, de zieken en gehandicapten en de kinderen. Dan dient er een grondige verandering in de samenleving moet komen. Daar kunnen we alleen samen voor zorgen.

Overal

Psalm 112

1 Loof de HEER, volken op aarde, prijs Hem, naties overal: 2 zijn liefde voor ons is overstelpend, eeuwig duurt de trouw van de HEER.
Halleluja! (NBV21)

Wat een klein psalmpje zingen we vandaag met de Kerk mee. Hoe komt zo’n tweeregelig liedje nu in de Bijbel terecht? Precies weten we dat natuurlijk niet, we zijn er niet bij geweest toen het boek van de Psalmen werd samengesteld maar er is wel een aanwijzing. Dit soort liederen leent zich uitstekend voor een optocht van mensen die samen naar een doel op weg zijn. En dat doel zou er vandaag, zo aan het eind van de zomer, ook bij ons kunnen zijn.

Het volk Israël kende drie zogenaamde pelgrimsfeesten. Dan moest het volk optrekken naar Jeruzalem om daar met de familie, de knechten en dienstmeiden, de slaven en slavinnen, de armen uit het dorp en de vreemdelingen die bij hen woonden en de levieten bij de Tempel een maaltijd houden. De drie feesten waren het Pesachfeest als de gerst oogst was binnengehaald, het Wekenfeest, wanneer de tarweoogst werd binnengehaald en het Loofhuttenfeest als de rest van de oogst was binnen gehaald. Die Pelgrimsreis kennen we van Jezus van Nazareth als hij gezeten op een ezel naar het Pesachfeest in Jeruzalem ging.

De menigte zwaaiden met palmtakken en zongen onder meer deze Psalm. Het Wekenfeest kennen wij als Pinksteren, vijftig dagen na Pasen. En als het Pinksterverhaal wordt gelezen dan klinken de namen van al die landen van waaruit mensen naar Jeruzalem waren getrokken om dit feest te vieren, ieder hoorde het verhaal in de eigen taal. Vandaag zingen we dus met de Pelgrims mee en mogen we ons voorbereiden op het laatste en grootste feest, vandaag mogen we ons openstellen voor de opdracht het verhaal over de hele wereld aan iedereen te vertellen. Te beginnen in onze eigen straat.

Vertrek

Lucas 13:31-35

31 Precies op dat ogenblik kwamen er enige farizeeën die tegen Hem zeiden: ‘Vertrek, ga weg van hier, want Herodes wil U doden!’ 32 Hij antwoordde: ‘Zeg tegen die vos: “Let op, Ik drijf demonen uit en vandaag en morgen genees Ik mensen, en op de derde dag bereik Ik de voltooiing.” 33 Maar Ik moet vandaag en morgen en de volgende dag op weg blijven, want een profeet hoort niet om te komen buiten Jeruzalem – 34 Jeruzalem, Jeruzalem, jij die de profeten doodt en stenigt wie naar je toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb Ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels hoedt, maar jullie hebben het niet gewild. 35 Jullie tempel wordt aan zijn lot overgelaten. Ik verzeker jullie: jullie zullen Mij niet meer zien, totdat je zult zeggen: “Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer!”’ (NBV21)

In het Evangelie van Lucas draait alles om Jeruzalem. Het verhaal begint daar in de Tempel met de priester Zacharias en het eindigt daar ook als de volgelingen van Jezus van Nazareth elke dag naar de Tempel gaan. Jeruzalem is het centrum van het verhaal en in het verhaal het centrum van de wereld. Daar wordt immers de leer van Mozes bewaard. De leer die ooit werd ontdekt door het volk Israel en die de garantie zal vormen voor een ideale wereld. Een wereld waar, zoals later zal worden gezegd, de straten van goud zijn en alle tranen zijn gedroogd. Juist in Jeruzalem zul je kunnen horen en leren dat die wereld er komt als de mensen geleerd hebben hun naasten lief te hebben als zichzelf. Daarom kunnen de armen bevrijding worden aangezegd zoals in het Evangelie van Lucas wordt verteld.

Maar Jezus van Nazareth beseft dat het niet eenvoudig zal zijn. Daar waar de leer het meest voor de hand ligt is het verzet het grootst en de mensen die willen dat het liefhebben van de naasten wordt omgezet in daden worden het hardst aangepakt. Bij ons is het al niet anders. Terwijl de top van het bedrijfsleven de kans krijgt om zichzelf met bonussen en grote salarisverhogingen te verreiken blijven de lonen achterlopen. Een premier die roept dat het een schande is vergeet dat hij zelf kan voorstellen het minimum loon te verhogen en als grootste werkgever de overheidssalarissen flink verhogen. Dat zou de ongelijkheid verkleinen. Ondertussen houden mensen met een bescheiden inkomen de voedselbanken overeind, ze zamelen in en delen uit.

Als er wat gevraagd wordt van de rijken, van de bezitters, dan ontstaat er verzet. Verandering in de Landbouw en maken dat die duurzaam wordt krijgt verzet van de veevoederindustrie. Die zal moeten stoppen met de invoer van soja. Dat het positieve gevolgen heeft voor het behoud van het regenwoud in het Amazonegebied zal ze een zorg zijn. Zij houden met leningen de boeren gevangen in een systeem waar de winst belangrijker is dan de mensen en de natuur. De winst nu is zeker belangrijker dan de mensen die na ons komen, aan wie wij de aarde moeten nalaten. Geen wonder dat de bank die de meeste leningen in de landbouw heeft uitstaan medewerking aan verandering weigert. In het hart van de naastenliefde worden profeten gestenigd, boeren die het anders willen bedreigt en het werken van voorstanders van verandering onmogelijk wordt gemaakt. Hou vol, ga door, Jezus ging ons voor, zelfs door de dood heen. Wij mogen elke dag opnieuw beginnen.

Onrechtplegers!

Lucas 13:22-30

22 Op weg naar Jeruzalem trok Hij verder langs steden en dorpen, terwijl Hij onderricht gaf. 23 Iemand vroeg Hem: ‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Hij antwoordde: 24 ‘Doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan, want velen, zeg Ik jullie, zullen proberen naar binnen te gaan maar er niet in slagen. 25 Als de heer des huizes eenmaal is opgestaan en de deur heeft gesloten, en jullie staan buiten op de deur te kloppen en roepen: “Heer, doe open voor ons!”, dan zal hij antwoorden: “Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?” 26 Jullie zullen zeggen: “We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken en u hebt in onze straten onderricht gegeven.” 27 Maar hij zal tegen jullie zeggen: “Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan? Weg met jullie, onrechtplegers!” 28 Dan zullen jullie jammeren en knarsetanden wanneer je Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten in het koninkrijk van God ziet, maar zelf buitengesloten wordt. 29 Uit het oosten en het westen en uit het noorden en het zuiden zullen ze komen, en ze zullen aanliggen bij het feestmaal in het koninkrijk van God. 30 En bedenk wel: er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.’(NBV21)

Denk nu niet dat er in de Bijbel alleen in vriendelijke voorkomende woorden tegen elkaar wordt gesproken. Niets is minder waar. Vooral Jezus van Nazareth kon, zo vertellen de vier Evangelieverhalen, soms onbarmhartig uithalen. Vooral tegen mensen die voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten. We kennen dat nog steeds, als een club wint is het aantal supporters niet te tellen, als een club verliest blijft er maar een klein clubje over. In de verhalen van Jezus van Nazareth worden heel andere maatstaven aangelegd. Daar staan de armen voorop. Wie niets heeft mag meedoen aan het Koninkrijk van recht en vrede. Wie niets heeft mag aan tafel op een feest dat voortdurend met een bruiloftsfeest wordt vergeleken. Wie geen oog heeft gehad voor het delen met de armen, wie bezig is geweest met eigen gewin en eigen profijt wordt buitengesloten. De NBV21 vertaald het ruwe karakter van de woorden van Jezus weg. Rechtsverkrachters stond er, daar zouden de slachtoffers van het toeslagenmisdrijf of de aardbevingen in Groningen zich beter in hebben herkent, daar strijden zij tegen.

Natuurlijk, ook zij willen meedoen met het feest, ook zij zullen roepen dat ze zich netjes hebben gedragen, altijd oppassend zijn geweest, fatsoenlijk, ja zelfs op zondag naar de kerk zijn gegaan. Het helpt allemaal niet want niet wie vooraan staat en een grote borst weet op te zetten komt als eerste voor het feest in aanmerking, maar wie hoort bij de armen. In een ander verhaal wordt de vergelijking getrokken met hen die in het struikgewas moeten slapen, langs de kant van de weg. Wie daarbij hoort, of wie voor die mensen opkomt en hen een deel van leven geeft is het feest bedoeld. De anderen zijn de rechtsverkrachters, weg er mee. Is dat bruiloftsfeest ook voor ons weggelegd? Dat is dus niet een gemakkelijke vraag. Je moet door een smalle deur. Op je knieën vallen, je handen omhoog steken en Jezus in je hart laten is niet genoeg. Waar het om gaat is het de naaste zijn van de minsten. Als zij bevrijdt worden van armoede en onderdrukking dan wordt het wat met dat Koninkrijk van Jezus.

Ook Jezus van Nazareth beseft dat het niet eenvoudig zal zijn. Daar waar de wet het meest voor de hand ligt is het verzet het grootst en de mensen die willen dat het liefhebben van de naasten wordt omgezet in daden worden het hardst aangepakt. Maar laten wij ons niet laten ontmoedigen. We moeten weten dat zij die het hardst het Halleluja roepen en zich koesteren en goed klinkende popmuziek met zogenaamd Christelijke teksten nu de eersten lijken maar straks de laatsten zullen blijken te zijn. Zij die dag en dag uit niet voor zichzelf, zelfs niet voor Jezus van Nazareth, maar voor de minsten bezig zijn staan nu achteraan maar zullen straks de eersten zijn. Elke dag mogen we er weer opnieuw mee beginnen, totdat die nieuwe wereld komt, dus ook vandaag weer.

Zes dagen

Lucas 13:10-21

10 Hij gaf op sabbat onderricht in een synagoge. 11 Er was daar ook een vrouw die al achttien jaar bezeten was door een geest die haar ziek maakte. Ze was helemaal krom en kon met geen mogelijkheid rechtop staan. 12 Toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij zich en zei tegen haar: ‘U bent verlost van uw ziekte,’ 13 en Hij legde haar de handen op. Meteen ging ze rechtop staan en loofde God. 14 Maar de leider van de synagoge werd boos omdat Jezus op sabbat genas en zei tegen de menigte: ‘Er zijn zes dagen om te werken. Kom dus op die dagen om u te laten genezen en niet als het sabbat is!’ 15 Maar de Heer zei: ‘Huichelaars! Maakt niet ieder van jullie op sabbat zijn os of ezel los van de voederbak om hem te laten drinken? 16 Mocht deze vrouw, die een dochter is van Abraham en al achttien jaar door Satan geboeid werd gehouden, dan niet op sabbat uit deze boeien worden losgemaakt?’ 17 Toen Hij dat zei, stonden al zijn tegenstanders beschaamd, maar de hele menigte was verheugd over de machtige daden die door Hem werden verricht. 18 Daarop zei Hij: ‘Waarop lijkt het koninkrijk van God en waarmee zal Ik het vergelijken? 19 Het lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand in zijn tuin zaaide, waarna het groeide en een boom werd, waar de vogels van de hemel in de takken kwamen nestelen.’ 20 En opnieuw zei Hij: ‘Waarmee zal Ik het koninkrijk van God vergelijken? 21 Het lijkt op zuurdesem die een vrouw mengde met drie zakken meel tot alle meel doordesemd was.’ (NBV21)

Vandaag lezen we een paradijsverhaal. Zo op het eerste gezicht zou je dat niet zeggen. Het gedeelte dat we uit het Evangelie van Lucas lezen gaat toch over een genezing en twee kleine gelijkenissen. Daartussen staat dan nog een soort discussie en een ruzie. Maar toch is het verhaal opgeschreven als een paradijsverhaal. Dat begint al met de opmerking dat Jezus van Nazareth zat te onderwijzen in de Synagoge. Wij kennen toch de meeste verhalen over zijn leren als hij in de buitenlucht staat. De Bergrede is een voorbeeld, er is ook een Veldrede. Hij stond een keer in een schip met alle toehoorders op de wal. En hij gaat dan ook wel naar de synagoge maar onderwijzen in de synagoge is toch iets bijzonders. Toch was het het ideaal van de Farizeeën, iedereen moest meedoen en op de Sabbat ging het om de Wet van God van Israël. Iedereen moest daarin studeren en daarover mee kunnen praten.

Dat ideaal wordt ook door de eerste Christenen gedeeld. Die Sabbatdag is een dag waarop we weer wandelen met God, een paradijs dag dus. Voor Christenen de eerste dag van de week, toen na de opstanding er weer met Christus gewandeld kon worden. In het verhaal over het Paradijs uit Genesis ging het mis toen de mensen gelijk wilden worden aan God. Veel Joden geloofden dat God toen besloot de mensen tot dieren te maken, maar dat Adam had gebeden dat niet te laten gebeuren. Die gebogen vrouw leek al een beetje op een viervoeter. Ze was net zo lang gebogen geweest als het volk Israël onderdrukt was zoals het in het boek Rechters werd beschreven. Het volk werd van die onderdrukking verlost door de rechters Ehud en Jefta. En daar komt dan de discussie. Jefta had als prijs zijn dochter moeten doden. Wat dat wat God wil? Niemand wilde daar aan en dus is de genezing het enige dat ons rest en mag daarover een feest gevierd worden.

Op die manier zal dus ook dat Paradijs op aarde weer terugkomen. Dat is de betekenis van de gelijkenissen die verteld worden. Het gaat er helemaal niet om dat we van die grote daden plegen. Gewoon beginnen een hand uit te steken, ook al lijkt dat klein, denk dan aan dat mosterdzaadje. Dat is een heel klein zaadje. Als je het in je hand neemt moet je nog uitkijken ook want voor je weet is het weggeblazen. Maar het groeit uit tot een grote struik. In de dagen van Jezus groeiden er mosterdbomen van wel drie meter hoog. Wij kennen ze niet meer zo groot maar er zijn verhalen van reizigers naar Galilea die zich over die grote mosterdbomen verbaasden. Maar die kleine daden van ons, elke dag opnieuw een hand uitsteken naar de minsten, vrijwilligers werk doen in asielzoekerscentra of plaatsen voor noodopvang, winkelier zijn in de Fair Trade winkel, voedsel sorteren in de voedselbank en noem maar op, maakt dat de wereld beter? Jezus vergelijkt het met zuurdesem, gist, zonder krijg je echt geen eetbaar brood, maar met, zelfs met een heel klein beetje krijg je het brood dat je elke dag nodig hebt. Daar hebben we ook voor gebeden in het Onze Vader. Dus elke dag opnieuw mogen we die liefde om ons heen verspreiden, ook vandaag mag dat weer.

Zeker niet

Lucas 13:1-9

1 Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die Hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met dat van hun offerdieren. 2 Hij zei tegen hen: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat lot ondergaan hebben? 3 Zeker niet, zeg Ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen. 4 Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel – denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? 5 Zeker niet, zeg Ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij.’ 6 Hij vertelde hun deze gelijkenis: ‘Iemand had een vijgenboom in zijn wijngaard geplant en ging kijken of de boom vrucht droeg, maar hij vond geen vijgen. 7 Hij zei tegen de wijngaardenier: “Al drie jaar kom ik kijken of die vijgenboom vrucht draagt, maar tevergeefs. Hak hem maar om, want hij put alleen maar de grond uit.” 8 Maar de wijngaardenier zei: “Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust, tot ik de grond eromheen heb omgespit en hem mest heb gegeven. 9 Misschien zal hij dan het komende jaar vrucht dragen, en zo niet, dan kunt u hem alsnog omhakken.”’ (NBV21)

De tijd die Lucas beschrijft wordt in Israël gekenmerkt door grote opstanden, de ene na de andere. Na de opstand van het jaar 70 tegen de Romeinse bezetting was de Tempel in Jeruzalem verwoest en de inwoners van Juda en Galilea werden verspreid over het Romeinse Rijk. De vraag was wie daarvoor verantwoordelijk was. We stellen bij tegenvallers immers graag de schuldvraag. Iemand moet toch schuldig zijn aan wat ons overkomen is. Lucas plaatst het antwoord van Jezus weer in de dagen dat Jezus van Nazareth nog leefde. In zijn dagen waren er ook allerlei opstootjes en opstanden geweest. Bij de kruisiging was het volk zelfs de keuze voorgelegd of ze een opstandelingenleider wilden vrijgelaten hebben of een afwijzer van alle geweld. We kennen de keuze van het volk. Maar is een volk schuldig als het in opstand komt tegen een bezetter? In de geschiedenis hebben de volgelingen van Jezus van Nazareth de vraag met ja beantwoord. Zij vervolgden de “Godsmoordenaars” tot in de vorige eeuw tot het uiterste. Van de schuld die het christendom met die vervolging op zich heeft geladen zijn we voorlopig nog niet af.

Jezus van Nazareth heeft namelijk een hele andere benadering. Wie omhakt, wie uitroeit ontneemt de vruchteloze opnieuw de kans vrucht te gaan dragen. Het vermengen van eigen bloed met het bloed van offers maakt de offeraar bijzonder onrein. Maar kun je dan zeggen dat God het volk verdelgd heeft omdat ze onrein waren geworden? Wie de geschiedenis van de Joden heeft bestudeerd weet dat niet het volk gestraft werd maar Pilatus die vanwege die vervolging ontheven werd van zijn functie. Gelukkig hebben we een geschiedschrijver als Flavius Josephus die dat in zijn geschiedenisverhaal heeft opgenomen. De Bijbel is namelijk geen geschiedenis boek. De opstand waarbij het bloed van de offeraars werd vermengd met het bloed van de offerdieren vond namelijk pas plaats na de kruisiging van Jezus. Ook vanwege de mensen die omkwamen toen een toren bij Siloam omviel rees de vraag of die nu schuldiger waren dan de andere inwoners van Jeruzalem die het hadden overleefd. Natuurlijk niet is het antwoord. Maar als je de weg kiest van geweld en verwoesting, als je blijft denken in termen van schuld en boete dan wordt je daar zelf slachtoffer van.

Daar gaat die gelijkenis dus over. Hoe gaat God met deze misdaden om? Hoe gaat God om met een volk dat eerder geweld zoekt dan vrede en de liefde tot haar sterkste wapen maakt? Over het antwoord moeten we goed nadenken. Jezus zet ons graag op het verkeerde been. Wij denken dat de man die de boom had geplant en zich heeft laten ompraten door de wijngaardenier de God is die streng doch ook barmhartig is. Maar dat staat er niet. Die bomenplanter koos de weg van geweld en uitroeiing van het vruchteloze. Het was de wijngaardenier die niet voor niets als wijngaardenier wordt opgevoerd die de zorg voor de planten bleef behouden ook al brachten die planten niets meer op. Natuurlijk zijn er grenzen aan, drie jaar in dit geval. Maar de eerste keus is niet omhakken, maar extra zorgen. We kennen dat in het strafrecht. Als mensen geheel of gedeeltelijk een daad niet kunnen worden aangerekend dan doden we die mensen niet maar stellen we ze ter beschikking van de regering om een genezende behandeling te ondergaan. Doden van misdadigers doen we al helemaal niet meer. De Weg van de wijngaardenier is dus eigenlijk de Weg van onze God. Die weg willen we gaan. Die weg zullen we dus ook moeten gaan in vraagstukken van oorlog en vrede. Hoe moeilijk dat ook is.

Even gewoon als steen

1 Koningen 10:21-29

21 Al het drinkgerei van koning Salomo was van goud en al het andere vaatwerk in het Woud van de Libanon was verguld. Er werd geen zilver gebruikt, want aan zilver hechtte men in de tijd van Salomo geen bijzondere waarde. 22 De koning beschikte namelijk over een handelsvloot die samen met de vloot van Chiram de zeeën bevoer en eens in de drie jaar binnenliep met een lading goud, zilver, olifantstanden, apen en pauwen. 23 Koning Salomo overtrof alle andere koningen op aarde in rijkdom en wijsheid. 24 Uit alle delen van de wereld kwamen mensen naar Salomo toe om te luisteren naar de wijsheid waarmee God hem vervuld had. 25 En allemaal brachten ze geschenken mee: zilveren en gouden voorwerpen, gewaden, wapens, reukwerk, paarden en muildieren. Dat ging zo jaar in jaar uit. 26 Salomo schafte ook wagens en paarden aan; hij bezat in totaal veertienhonderd wagens en twaalfduizend paarden, die hij deels in Jeruzalem bij zich hield en deels onderbracht in garnizoenssteden verspreid over het land. 27 Dankzij koning Salomo was zilver in Jeruzalem even gewoon als steen, en was er aan cederhout net zo’n overvloed als aan wilde vijgenbomen in het heuvelland. 28 Salomo’s paarden waren afkomstig uit Egypte, uit Kewe, waar ze door handelaars van de koning werden aangekocht. 29 Een wagen kostte in Egypte zeshonderd sjekel zilver, een paard honderdvijftig. Deze handelaars leverden ook paarden aan de koningen van de Hethieten en de Arameeërs. (NBV21)

Er is een visioen over het Jeruzalem dat aan het einde van de tijden op aarde zal verschijnen. Daar is goud niks meer waard en maken ze er straatstenen van, de straten zijn van goud heet het daar. In het Jeruzalem van Salomo was die waarde al met zilver bereikt. Er was zo veel goud dat zilver niks meer waard was. Jaar in jaar uit stroomde het goud samen met andere kostbaarheden Jeruzalem in. Koning Salomo was de rijkste koning op de wereld. Dat was zeker in zijn paleis het geval. Borden, vorken, messen en lepels, schalen alles was van goud er kwam geen zilver aan te pas want zilver was eigenlijk niks waard. Was dit wat het houden van de leer van Mozes aan een koning opleverde? De rijkdom werd beschouwd als van God gegeven.

Maar de leer van Mozes had andere richtlijnen. Op het eind van het boek Deuteronomium wordt aan een koning van Israël de raad gegeven in elk geval niet te veel goud en zilver bij elkaar te brengen. De schittering van al die rijkdom lijkt de schrijvers van het verhaal, en ook ons wellicht, te verblinden. Er is niet anders te zien dan rijkdom en overvloed. Iedereen kwam er op af. De Wijsheid van Salomo was ook een begrip en iemand die zo rijk was moet ook wel heel slim zijn. Maar al die bezoekers namen ook weer geschenken mee waardoor alleen al de rijkdom toenam. Wat zien we niet? Deze hele beschrijving van de onmetelijke rijkdom van Salomo gaat alleen over Salomo. Over het volk hoor je geen woord. Hoe gaat het onder Salomo met de weduwe en de wees, met de armen, met de boeren wier oogst mislukt was.

Waarom was alleen Salomo zo rijk en deelde het volk daarin niet heel uitdrukkelijk mee? Het verhaal besluit met een opmerkelijke aanduiding. Salomo kocht in Egypte strijdwagens en paarden. Dezelfde paarden als de Hethieten hadden. Dat was een berucht ruitervolk dat uiteindelijk ook Egypte zou overwinnen. Maar paarden en wagens waren ook de symbolen voor de Farao die Israël in slavernij bracht. Ging Salomo met zijn herendiensten, onbetaald verplicht voor de koning werken, zijn rijkdom en zijn militaire macht niet een beetje heel veel op een Farao lijken? Misschien laten wij ons te veel verblinden door de schittering van de rijksten onder ons en zien we niet meer de mensen langs de kant van de weg die, zelfs als ze een beroep doen op onze overheid in het gras buiten het hek mogen slapen.

Van ivoor

1 Koningen 10:10-20

10 De koningin van Seba schonk Salomo honderdtwintig talent goud en een grote hoeveelheid reukwerk en edelstenen. Zo veel reukwerk als de koningin van Seba aan koning Salomo gaf, is later nooit meer aangevoerd. 11 De vloot van Chiram die het goud uit Ofir had meegebracht, voerde van daar ook een grote hoeveelheid sandelhout en edelstenen mee. 12 Uit het sandelhout liet Salomo balustrades maken voor de tempel van de HEER en het koninklijk paleis, en ook lieren en harpen voor de zangers. Het is tot op de dag van vandaag niet meer voorgekomen dat er zulk sandelhout werd aangevoerd. 13 Koning Salomo gaf de koningin van Seba de gebruikelijke koninklijke geschenken en daarbij nog alles wat ze verder maar vroeg. Daarna keerde ze met haar gevolg naar haar eigen land terug. 14 Koning Salomo ontving jaarlijks zeshonderdzesenzestig talent goud, 15 nog afgezien van het goud dat de handelskaravanen meebrachten, de winst die zijn handelaars maakten en het goud dat de vorsten van de woestijnvolken en de stadhouders van Israël afdroegen. 16 De koning liet tweehonderd grote schilden maken van gedreven goud; in één zo’n schild werd zeshonderd sjekel goud verwerkt. 17 En ook nog driehonderd kleinere schilden van gedreven goud; in één zo’n schild werd drie mine goud verwerkt. Deze schilden liet hij opstellen in de hal die het Woud van de Libanon werd genoemd. 18 Van ivoor liet hij een grote troon maken, die werd verguld met fijn goud. 19 Zes treden leidden naar de troon, die aan de bovenkant een ronde hoofdsteun had en armleuningen aan weerskanten van de zitting. Naast de armleuningen stonden twee leeuwen 20 en op de zes treden stonden twaalf leeuwen, één aan elke kant van iedere tree. In geen enkel koninkrijk was ooit zo’n troon gemaakt. (NBV21)

Ook in onze dagen is het bij staatsbezoeken gewoon dat de Koning geschenken uitgewisseld met de hoogste regeerder van het land dat wordt bezocht. Waar die geschenken blijven is meestal niet erg duidelijk. We hoeven er echter niet zo van onder de indruk zijn als het volk was toen het zag hoeveel de Koningin van Seba wel niet gaf toen ze ervan overtuigd was dat Koning Salomo wel degelijk de Koning was over wie zoveel te melden was geweest. Daarbij kwam nog dat de hulp van Koning Chiram van Tyrus nog niet was opgedroogd. Naast het Goud waarmee een groot deel van de Tempel was bekleed kreeg Salomo ook sandelhout en edelstenen. Van dat sandelhout werden balustrades gemaakt zodat bezoekers het gebeuren in de Tempel en het Paleis konden volgen. Daarnaast ook lieren en harpen voor de zangers en musici in de Tempel.

Die Salomo was dus schat hemeltje rijk. Rijker kon het niet. Hij was zo rijk dat het leek dat hij van gekkigheid niet meer wist wat hij met al dat goud zou moeten. Elk jaar kreeg hij meer, uit winsten van handelsondernemingen, uit belasting voor de diverse gebieden die onder het gezag van Israël vielen en uit de afdrachten van woestijnvolken die aan Israël schatplichtig waren. Je kunt dat goud en die inkomsten natuurlijk onder de armen verdelen maar een Koning die zo rijk is moet dat toch ook een beetje kunnen uitstralen. Wee degene die aan de rijkdom van de Koning zou durven komen. Het paleis noemde men het Woud van Libanon vanwege de grote hoeveelheid cederhout die er in verwerkt was. Als je de hal binnenkwam dan stonden daar gelijk 200 grote gouden schilden en 300 kleine gouden schilden. De Koning wist zich goed te beveiligen.

Een machtige Koning zit op een hoge troon. Ook daar had Salomo voor gezorgd. Van Ivoor, verguld met goud uiteraard. Een troon met een hoofdsteun en armleuningen. Er er naast ter weerszijden twee leeuwen. Wilde je de troon bereiken dan moest je over een trap met zes treden waarvan elke trede ook geflankeerd werd door twee leeuwen. Zoiets hadden ze nog nooit ergens gezien. Het komt ons allemaal toch een beetje overdreven voor. En volgens Bijbelgeleerden is dat ook de bedoeling. God heeft Salomo weliswaar zeer rijk gemaakt maar dat je dat nu zo moet laten zien is de vraag. Het gaat tussen de Koning en zijn bezit. Niet tussen de Koning en God en zeker niet tussen de Koning en de minsten van zijn volk. Het hele verhaal dat we hier lezen lijkt op een waarschuwing door het uiterlijk vertoon van rijken en machtigen heen te kijken. God had immers de armen, de weduwen en wees vooropgezet. Wat zien wij als we dat ook doen?