Laat goed tot u doordringen

Deuteronomium 4:32-40

32 Ga de hele geschiedenis maar na, vanaf de dag dat God de mens op aarde schiep, en doorkruis de hele wereld van het uiterste oosten tot het uiterste westen: Is zoiets geweldigs ooit voorgekomen, heeft men ooit iets dergelijks vernomen? 33 Is er ooit een volk geweest dat net als u vanuit een vuur de stem van een god heeft gehoord en dat heeft overleefd? 34 Is er ooit een god geweest die het heeft aangedurfd zich een volk toe te eigenen waarover een ander volk macht uitoefende, en die dat deed met grootse daden, met tekenen en wonderen en strijd, met sterke hand en opgeheven arm, en op angstaanjagende wijze-zoals u met eigen ogen de HEER, uw God, in Egypte hebt zien doen? 35 U bent er getuige van geweest opdat u zou beseffen dat alleen de HEER God is; er is geen ander naast Hem. 36 Vanuit de hemel heeft Hij zijn stem laten horen om u te onderrichten, en op aarde heeft Hij u dat grote vuur laten zien en vanuit het vuur zijn geboden bekendgemaakt. 37 De HEER heeft uw voorouders liefgehad en hun nageslacht uitgekozen, en Hij zelf heeft u met zijn grote macht uit Egypte bevrijd 38 en ter wille van u volken verdreven die groter en machtiger waren dan u, om u hun land binnen te leiden en het u in eigendom te geven, zoals dat nu gebeurt. 39 Wees u er daarom van bewust en laat goed tot u doordringen dat alleen de HEER God is, boven in de hemel en hierbeneden op de aarde; een ander is er niet. 40 Houd u altijd aan zijn wetten en geboden, zoals ik ze u vandaag geef. Dan zal het u en uw kinderen goed gaan, en zult u lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal. (NBV21)

Toen het volk Israël een gouden kalf had gemaakt om hun God af te beelden wil de God van Israël compleet stoppen met het avontuur dat was aangegaan met dat volk. Dat het volk als slavenvolk was bevrijdt uit de slavernij en niet zomaar maar met rampen en plagen die het hele volk van Egypte hadden betroffen was voor dat volk kennelijk niet een reden om zich te beperken tot de aanbidding van juist die God. Mozes had toen God tegengeworpen dat een einde aan het verbond God tot een lachertje voor de omringende volken gemaakt zou hebben. Dat was de reden dat God toch doorgegaan was. Nu houd Mozes dezelfde gebeurtenissen aan het volk voor om hen in te prenten die God niet anders te volgen dan zoals afgesproken, geen beelden maken.

Het volk was overigens niet in vrede en rust door de woestijn getrokken. Het had vaak gemopperd op Mozes en daarmee op God omdat trekken door een woestijn van oase naar oase nu eenmaal niet gemakkelijk was. Het had Mozes zelfs zo boos gemaakt dat hij zelf voor water had gezorgd en dat niet aan God had overgelaten. Daarom mocht hij het beloofde land niet binnen. Ook was het volk aangevallen door volken waar ze langs trokken of door wier land ze moesten trekken op weg naar dat beloofde land. Tot veler verbazing hadden ze steeds de oorlog gewonnen. Het lukte de koningen van de vijanden zelfs niet het volk te laten vervloeken.

Maar het blijft een rare God. De andere volken hadden ook goden. Die kwamen nooit op de aarde maar als ze hun afbeeldingen nu maar voorzagen van alles wat nodig is om in leven te blijven en nog meer om in weelde te kunnen leven dan konden die goden gunstig gestemd worden zodat de aarde vruchtbaar werd en overwinningen in oorlogen behaald konden worden. Die God van Israël had ook wel een hemel maar die God kwam ook naar de aarde. Tijdens de reis door de woestijn had die God de richting aangegeven. En die richting lag ook vast in de boeken die aan Mozes waren gegeven en die ze moesten leren. Dat zouden ze ook aan hun kinderen duidelijk moeten maken. Dat moeten wij ook aan onze kinderen duidelijk maken. Het gaat niet om de beste te zijn, maar om de minsten te helpen.

Goden van hout en van steen

Deuteronomium 4:21-31

21 Door uw schuld is de HEER kwaad op mij geworden. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en het goede land niet binnen zou gaan dat Hij u als grondgebied zou geven. 22 Ik moet hier sterven, ik zal de Jordaan niet oversteken, maar u mag wel oversteken en dat goede land in bezit nemen. 23 Zorg er dan voor dat u het verbond dat de HEER, uw God, met u heeft gesloten niet vergeet, en dat u niet tegen zijn gebod in een godenbeeld maakt, een afbeelding van wat dan ook. 24 Want de HEER, uw God, is een verterend vuur, Hij duldt geen ontrouw. 25 Als u eenmaal in dat land geworteld bent en er kinderen en kleinkinderen hebt gekregen, en u gaat u misdragen door een godenbeeld te maken, een afbeelding van wat dan ook, en u tergt de HEER, uw God, door te doen wat slecht is in zijn ogen- 26 ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen u, dat u dan spoedig zult worden verdreven uit het land aan de overkant van de Jordaan, dat u in bezit zult nemen. Daar zal u dan geen lang leven beschoren zijn, integendeel, u zult worden weggevaagd. 27 De HEER zal u uiteenjagen en u wegvoeren naar vreemde volken, waar maar een klein aantal van u zal overblijven. 28 Daar zult u dan andere goden vereren, goden van hout en van steen, door mensen gemaakt, goden die niet kunnen horen en zien, niet eten en niet ruiken. 29 Maar ten slotte zult u de HEER, uw God, weer zoeken, en Hem ook vinden, als u Hem met hart en ziel zoekt. 30 Wanneer dit alles u overkomt zult u in uw nood uiteindelijk terugkeren naar de HEER, uw God, en naar Hem luisteren. 31 Want de HEER, uw God, is een liefdevolle God. Hij zal u niet verlaten en u niet in het verderf storten. Wat Hij uw voorouders onder ede heeft beloofd, vergeet Hij niet. (NBV21)

Mozes, wiens afscheidsrede we hier lezen, legt de schuld voor het verbod dat God hem had gegeven om de Jordaan over te steken bij de generatie die Egypte had verlaten en die een gouden kalf had opgericht en te bang voor reuzen was geweest om het land dat God hen wilde  geven ook in bezit te nemen. Het verbod op afgodsbeelden, op de aanbidding van andere goden dan de God van Israël, de God van wie je zelfs de naam niet mag zeggen uit eerbied, moet je onder alle omstandigheden in acht nemen. De generatie waar Mozes het tegen heeft kent de afgodendienst niet. Ze zijn geboren in de woestijn en hebben tenminste 38 jaar door de woestijn gezworven tot hun ouders en grootouders waren overleden. Ze komen straks in een totaal vreemde cultuur waar godenbeelden een hoofdrol spelen.

En het is moeilijk om je daarvan los te maken. Zelfs de meest strenge protestanten kijken graag  naar een Rooms Katholieke processie waarin beelden van zogenaamde heiligen worden rondgedragen, begeleid door priesters in prachtige gewaden, muziekkorpsen en gelovigen die menen scenes uit de Bijbel uit te beelden. Dat er Rooms Katholieken zijn die zelfs knielen als er  een door mensenhanden gemaakt beeld langskomt doet  dan niet ter zake. Het ademt een sfeer van geloof, van een verbondenheid met het hogere en het is gewoon mooi om te zien. Zelfs protestanten gaan soms naar Lourdes om bewonderend te kijken naar de zorg voor de zieken en die de beelden waarvoor geknield wordt en kaarsjes  worden aangestoken maar al te graag vergeten. Dergelijke religieuze uitingen kunnen diepen indruk maken. Het volk Israël zou er in het beloofde land ook kennis mee maken.

Een beeld bij elke akker, op de hoeken van de akkers palen om moeder aarde, Asjeera, gerust te stellen en haar tot vruchtbaarheid te verleiden.  Je zou bijna vergeten dat het goden zijn door mensen gemaakt en die niet kunnen horen en zien, niet eten of ruiken. Branden van wierook voor die beelden, aansteken van kaarsen, altaren met reuk en andere offers zijn allen vergeefs. Zelfs voorspraak bij de God van Israël kun je van  deze afgoden niet verwachten. Die pracht en praal zijn ook in onze dagen verleidelijk. Ooit sloegen de protestanten die  afgoden de kerken uit omdat de onderdrukking door wereldlijke en kerkelijke overheid hen te veel werd. Mozes waarschuwt dat pas in grote nood de gelovigen zich weer iets gaan aantrekken van de God van Israël. Die waarschuwing geldt ook voor ons, laten we voorkomen dat ook wij die crisis moeten doormaken.

Voor altijd mogen jullie leven!

Psalm 22:23-32

23 Ik zal uw naam bekendmaken, U loven in de kring van mijn volk. 24 Loof Hem, jullie die de HEER vrezen, breng Hem eer, kinderen van Jakob, wees beducht voor Hem, volk van Israël. 25 Hij veracht de zwakke niet, verafschuwt niet wie wordt vernederd, Hij wendt zijn blik niet van hem af, maar hoort zijn hulpgeroep. 26 Daarom klinkt mijn lofzang in de kring van het volk, mijn geloften los ik in bij wie Hem vrezen. 27 De vernederden zullen eten en worden verzadigd. Zij die Hem zoeken, brengen lof aan de HEER. Voor altijd mogen jullie leven! 28 Overal, tot aan de einden der aarde, zal men de HEER gedenken en zich tot Hem wenden. Voor U zullen zich buigen alle stammen en volken. 29 Want het koningschap is aan de HEER, Hij heerst over de volken. 30 Wie op aarde in overvloed leven, zullen aanzitten en zich voor Hem buigen. Alle stervelingen zullen voor Hem knielen, allen die neerdalen in het graf. 31 Een nieuw geslacht zal Hem dienen en aan de kinderen vertellen van de Heer; 32 aan het volk dat nog geboren moet worden zal het verhalen van zijn gerechtigheid, om wat Hij heeft gedaan. (NBV21)

In het tweede deel van de Psalm barst de dichter uit in een lofzang op een wereld, op een samenleving zonder het lijden. Daar staan de minsten centraal, daar wordt gezorgd, daar wordt gedeeld. En het sluit met de regel dat de God van Israël niet een God is van mooie liedjes en grote massa’s mensen die zich laten amuseren door fraai vormgegeven verhalen over lijden, maar dat de God van Israël een God is van daden. Daden van bevrijding, daden van heling, daden van zorg voor elkaar. En het is niet de God van Israël die dat allemaal moet opknappen maar het zijn de gelovigen die de richtlijnen voor de menselijke samenleving volgen. In de samenleving van de God van Israël lopen die massa’s rond het detentiecentrum voor vreemdelingen .

Ze houden dat vol totdat de muren daar instorten en geen kinderen meer opgesloten worden en geen mensen die geen misdrijf hebben bedreven. In de samenleving van de God van Israël wordt er voor gezorgd dat niemand op de aarde meer hoeft dood te gaan van honger of van dorst, God heeft ons genoeg eten gegeven om iedereen in leven te houden. In de samenleving van de God van Israël staat bij alles wat wij met elkaar doen de veiligheid en de zorg voor elkaar voorop. Die wereld, die aarde is er nog steeds niet. De Psalm roept ons daarom ook op om aan de slag te gaan, het werk aan die wereld zonder aarzelen aan te vatten. Zoals Jezus van Nazareth deze Psalm aanhief toen hij zijn leven gaf om lijden van anderen te voorkomen zullen wij ons leven in dienst moeten stellen van het bestrijden, het opheffen, het voorkomen van lijden.

De bevrijdende God van Israël, tegen wie alle machten en krachten op deze wereld het moeten afleggen, wordt dan zichtbaar in het leven dat mensen zonder lijden mogen leven. De God van Israël is met slachtoffers van oorlog en geweld, de God van Israël is met mensen zonder geld, de armen, de minsten in deze wereld. Jezus van Nazareth is aan het kruis ook niet van God verlaten, juist aan het kruis gaat de aanwezigheid van God in vervulling, Jezus valt op dat moment juist met God samen. Door die kruisdood op zich te nemen, door zelfs in het bitterste uur van zijn lijden te blijven weigeren een opstand uit te lokken, redt Jezus de levens van ontelbaren. Zo mogen wij er op vertrouwen dat ons werk voor de minsten haar vruchten zal afwerpen.

 

Mijn hart is als was

Psalm 22:1-22

1 Voor de koorleider. Op de wijs van De hinde van de dageraad. Een psalm van David. 2 Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit. 3 ‘Mijn God!’ roep ik overdag, en U antwoordt niet, ’s nachts, en ik vind geen rust. 4 U bent de Heilige, die op Israëls lofzangen troont. 5 Op U hebben onze voorouders vertrouwd; zij hebben vertrouwd en U verloste hen, 6 tot U geroepen en zij ontkwamen, op U vertrouwd en zij werden niet beschaamd. 7 Maar ik ben een worm en geen mens, door iedereen versmaad, bij het volk veracht. 8 Allen die mij zien, bespotten mij, ze schudden meewarig het hoofd: 9 ‘Wend je tot de HEER! Laat Hij je verlossen, laat Hij je bevrijden, Hij houdt toch van je?’ 10 U hebt mij uit de buik van mijn moeder gehaald, mij aan haar borsten toevertrouwd, 11 bij mijn geboorte vingen uw handen mij op, van de moederschoot af bent U mijn God. 12 Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij n er is niemand die helpt.13Een troep stieren staat om mij heen, buffels van Basan omsingelen mij, 14 roofzuchtige, brullende leeuwen sperren hun muil naar mij open. 15 Als water ben ik uitgegoten, mijn gebeente valt uiteen, mijn hart is als was, het smelt in mijn lijf. 16 Mijn kracht is droog als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte, U legt mij neer in het stof van de dood. 17 Honden staan om mij heen, een woeste bende sluit mij in, zij hebben mijn handen en voeten gebonden. 18 Ik kan mijn beenderen tellen. Zij kijken vol leedvermaak toe,19 verdelen mijn kleren onder elkaar, werpen het lot om mijn gewaad. 20 HEER, houd u niet ver van mij, mijn sterkte, snel mij te hulp. 21 Bevrijd mijn ziel van het zwaard, mijn leven uit de greep van die honden. 22 Red mij uit de muil van de leeuw, behoed mij voor de hoorns van de wilde stier. U geeft mij antwoord. (NBV21)

Vandaag zingen we een Koningspsalm, een lied van een Koning die wat verder de wereld in keek dan een provinciestad. Zijn eerste vraag werd over genomen door Jezus aan het kruis. Waarom laat een God eigenlijk al dat leed op de wereld toe? Daar begint deze Psalm mee. Nu zijn de geleerden het er over eens dat de vraag eigenlijk verkeerd vertaald is, het is niet “Waarom…” maar “Waartoe..” Dat lijden is dus niet zinloos. Het lijden van mensen is nooit zinloos, niet alleen het lijden van Jezus van Nazareth was niet zinloos maar al in oude Bijbelse Tijden drong zich het besef op dat het lijden van geen enkel mens zinloos hoeft te zijn. Het lijden van mensen, het lijden van elk mens is altijd ongewenst, het hoort niet, het moet niet, het doet niet alleen de lijdende pijn maar allen die van die lijdende houden. Lijden van mensen, trouwens tegenwoordig ook van dieren, past niet in een wereld die we “goed” noemen.

Toch lijden mensen, toch worden we steeds weer geconfronteerd met eigen lijden, met lijden van hen die ons het meest naast staan en lijden van mensen die we niet kennen maar waarvan het lijden toch op z’n minst het bestrijden waard is. We willen niet leven in een wereld waar welk mens dan ook onder wat en wie dan ook te lijden heeft. Daarom roepen we de God ter verantwoording die onze aarde geschapen heeft, die alle macht gegeven is, van wie alles is, de aarde en al wat daar op is. Dat we die God in het lijden en over het lijden aanroepen is niet zo vreemd. Die God zou immers met de mensen meetrekken. Een gedachte die zo indrukwekkend was dat de Naam van die God, een naam die de aanwezigheid van die God tot uitdrukking bracht, niet werd uitgesproken.

We kunnen wel zeggen dat God met ons zal zijn maar we kunnen het die God niet afdwingen. Want de Psalm die we vandaag aarzelend meezingen roept nog een vraag op. Hoe kan iemand die smeekt hem te redden van de leeuwen, wiens kracht zwak is geworden als een potscherf, die kennelijk de ene ellende na de andere overkomt, roepen dat hij iedereen oproept de God van Israël te loven, hoe kan die roepen dat de zwakke niet wordt veracht door die God, niet verafschuwt wordt door die God wie wordt vernederd, dat die God het hulpgeroep van de zwakken, van hen die moeten lijden wel hoort? Misschien dat als wij luisteren wij de handen van onze God willen worden.

Misdraag u niet

Deuteronomium 4:10-20

10 Vertel ze hoe u bij de Horeb voor de HEER, uw God, verscheen, nadat Hij tegen mij had gezegd: ‘Roep het volk bijeen, dan maak Ik hun mijn geboden bekend. Dan leren ze ontzag voor Mij te hebben zolang ze leven, en brengen ze dat ook hun kinderen bij.’ 11 Op die dag naderde u de voet van de berg, waaruit vuur hemelhoog opvlamde, te midden van duisternis en donkere wolken. 12 Toen sprak de HEER tot u vanuit het vuur. U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem. 13 Hij maakte u de regels van het verbond bekend, de tien geboden. Hij schreef ze op twee stenen platen en eiste dat u zich eraan zou houden. 14 Mij droeg de HEER toen op om u de wetten en regels te leren die u moet nakomen in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. 15 Maar aangezien u geen gedaante hebt gezien toen de HEER u op de Horeb vanuit het vuur toesprak, moet u zich zorgvuldig in acht nemen: 16 misdraag u niet door een godenbeeld te maken, een afbeelding van welk wezen dan ook, man of vrouw, 17 of van een dier dat op het land leeft of van de vogels in de lucht, 18 van kruipende dieren of van vissen in het water onder de aarde. 19 En als u omhoogkijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken op aarde heeft bestemd. 20 Want u bent door de HEER uitgekozen en uit de smeltoven van Egypte weggehaald om Hem als zijn eigen volk toe te behoren, zoals nu het geval is. (NBV21)

Niemand heeft ooit God gezien. Zelfs Mozes en Elia kwamen niet verder dan God voorbij te zien gaan. Mozes straalde daar zo van dat hij zijn gezicht moest bedekken. Het volk had aan de voet van de berg God alleen gehoord. Op de top van de Berg was een soort vurig onweer te zien en uit het gedonder dat het meebracht was een stem te horen waar je bang van werd. Mozes ging daarom de berg op om het verbond te sluiten namens het volk. Het eerste dat het volk volgens dat verbend in acht moet nemen is het  verbod op afgoderij. Geen afbeeldingen die je kunt aanbidden, noch van mannen, noch van vrouwen.

Zijn die gelijk dan? Volgens de Bijbel wel, beiden zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis en daardoor zijn ze nooit goden of godinnen. De manier waarop wij in de entertainmentindustrie met onze idolen omgaan zou ons aan het denken moeten zetten. Voeren die  idolen op de weg van de God van Israël of geven ze toe aan verleidingen die leiden tot de dood en geven ze daardoor voorbeelden die we niet willen hebben. In onze samenleving lijkt het net of wij niet op elke hoek van de straat een altaar hebben waar afgoden worden gediend. Het volk Israël zou dat uiteindelijk wel doen. Alles waar Mozes tegen waarschuwt zal uiteindelijk leiden tot de ballingschap. Maar hoewel  wij die afgoden niet zo zichtbaar hebben worden ze wel aanbeden.

Vooral de goden van winst en profijt. Daar offeren we ons milieu, onze grond en onze landbouw aan op. Daarvoor tolereren we banken die de grootste criminelen van dienst zijn als er maar aan verdiend kan worden. Ook wij worden opgeroepen te stoppen met het aanbidden van deze afgoden. En denk nu niet dat ons kleine Christelijke landje de enige is waar dit klinkt. In elk stelsel van normen en waarden, van wetten en machtsverdeling zijn de principes uit de leer van Mozes te vinden. Zelfs het handvest van de Verenigde Naties is er op gebaseerd. Doen wat er staat, de naaste lief te hebben als jezelf, heeft invloed op de hele bewoonde wereld.

Wijsheid en inzicht

Deuteronomium 4:1-9

1 Luister dus, Israël, naar de wetten en de regels waarin ik u onderwijs en kom ze na. Dan blijft u in leven en kunt u het land in bezit nemen dat de HEER, de God van uw voorouders, u zal geven. 2 Voeg niets toe aan wat ik u voorschrijf en doe er niets van af. Houd u aan de geboden die ik u geef; het zijn de geboden van de HEER, uw God. 3 U hebt met eigen ogen gezien wat de HEER in Baäl-Peor heeft gedaan. Iedereen die zich met de Baäl van de Peor had afgegeven, heeft Hij uit uw midden weggevaagd. 4 U daarentegen bleef de HEER, uw God, toegedaan en bent nu allemaal nog in leven. 5 Zoals de HEER, mijn God, mij heeft opgedragen, leer ik u wetten en regels waarnaar u moet handelen in het land dat u in bezit zult nemen. 6 Leef ze strikt na, dan toont u wijsheid en inzicht. Alle volken die dat zien en van deze wetten horen, zullen zeggen: ‘Wat is dat grote volk wijs en verstandig!’ 7 Want welk volk, hoe groot ook, heeft goden zo dichtbij als wij de HEER, onze God, telkens als wij Hem om hulp roepen? 8 En welk volk, hoe groot ook, heeft wetten en regels zo rechtvaardig als het onderricht dat ik u nu geef? 9 Wees gewaarschuwd en neem u zorgvuldig in acht, zodat u nooit vergeet wat u met eigen ogen hebt gezien. Houd het uw leven lang in gedachten en geef het door aan uw kinderen en kleinkinderen. (NBV21)

De leer van Mozes waarover we uit het boek Deuteronomium hebben gelezen is een verhaal dat aan kinderen en kleinkinderen moet worden doorgegeven. Mozes vertelt het verhaal aan het volk alsof ze er zelf zijn bij geweest. Zo eigen moeten we ons dus de verhalen uit de Bijbel maken. Want van de luisteraars zijn er maar twee die er echt bij waren. Kaleb en Jozua. Alle andere getuigen van hetgeen op de Horeb gebeurde waren inmiddels overleden en ook Mozes zou het beloofde land niet betreden. Er zijn aan het verhaal natuurlijk wel een paar bijzonderheden waar we van kunnen leren. God sloot een verbond met het volk. Wij denken dan gauw dat het gaat om het voor wat hoort wat, maar zo is het niet. De bepalingen van het verbond zijn er maar een paar, 10 stuks worden er meestal geteld.

De overige bepalingen uit de Tora, de eerste vijf boeken van de Bijbel zijn de grondslagen voor het volk zelf, als je zo je samenleving inricht wordt het een menselijke samenleving. Als je dat niet doet dan wordt het een chaos, dan is er onderlinge ruzie, dan is er geweld en wil de een rijker worden ten koste van de ander. Dan zijn de vleespotten van Egypte belangrijker dan het welzijn van de medemens. In onze dagen is dan de winst belangrijker dan de mensen die er voor werken en de mensen die niet mee kunnen komen, maar wel aan de samenleving bijdragen. Het is een blauwdruk voor het leven in een land waar men nog niet is. Dat betekent dat die verbondsregels algemeen geldend zijn maar dat de regels voor de inrichting van je samenleving in de praktijk best anders kunnen uitvallen maar dat de richting die de regels wijzen maatgevend moet zijn.

Jezus van Nazareth zou die regels samenvatten uit twee bepalingen. Eén uit Leviticus en één uit Deuteronomium. Samen vormen ze het beroemde gebod dat Jezus ons gegeven heeft, heb God lief boven alles, en het tweede daaraan gelijk is heb uw naaste lief als uzelf. Wat krijgen we daarvoor terug? In de leer van Mozes is het de bevrijding van angst voor andere mensen en het onbekende. Die eerste generatie woestijnzwervers had het beloofde land niet bereikt omdat ze bang waren voor de reuzen die er waren gezien. De tweede generatie was begonnen met de reuzen die geregeerd hadden in Basan te verslaan en hun 60 steden in de nemen. Voor hen was er geen enkele reden meer met de God van Jacob als volk van Jacob het nieuwe land binnen te trekken. Ook ons houd niets ons tegen vrede, recht en gerechtigheid te brengen.

 

Wees niet bang voor hen

Deuteronomium 3:18-29

18 Ik heb u toen het volgende opgedragen: ‘De HEER, uw God, heeft u dit land gegeven om het in bezit te nemen. Nu moeten uw weerbare mannen als voorhoede voor uw broeders, het volk van Israël, uit trekken. 19 Alleen uw vrouwen, kinderen en vee-ik weet hoeveel vee u hebt-mogen in de steden blijven die ik u heb toegewezen, 20 totdat de HEER ook uw broeders rust heeft gegeven en ook zij het land in bezit hebben genomen dat de HEER, uw God, hun geeft aan de overkant van de Jordaan. Pas dan mag ieder van u teruggaan naar zijn eigen grond, die hij van mij heeft gekregen.’ 21 Jozua heb ik toen op het hart gedrukt: ‘Jij hebt met eigen ogen gezien wat de HEER, je God, met die twee koningen heeft gedaan. Precies zo zal de HEER doen met alle vorsten die je na de oversteek zult treffen. 22 Wees niet bang voor hen, want het is de HEER, je God, zelf die voor jullie strijdt.’ 23 En ik heb de HEER gesmeekt: 24 ‘HEER, mijn God, U bent begonnen uw dienaar uw grootheid en kracht te tonen. Welke god in de hemel of op aarde kan uw daden en uw macht evenaren? 25 Sta mij toch toe over te steken en dat goede land aan de overkant van de Jordaan te zien, die mooie bergen en de Libanon.’ 26 Maar door uw schuld was de HEER tegen mij in woede ontstoken en Hij weigerde naar mij te luisteren. Hij zei: ‘Genoeg, zwijg hier verder over! 27 Beklim de Pisga en kijk vanaf de top uit naar het westen, het noorden, het oosten en het zuiden. Kijk goed om je heen, want je zult de Jordaan niet oversteken. 28 Draag de leiding over aan Jozua. Bereid hem voor op zijn taak en spreek hem moed in. Hij zal het volk voorgaan en hun het land in bezit geven dat jij zult zien liggen.’ 29 Zo bleven wij in de vallei, ter hoogte van Bet-Peor. (NBV21)

Er staat dat God hen het land heeft gegeven om het in bezit te nemen. Maar het Hebreeuws speelt hier weer eens met woorden. De woorden die hier worden gebruikt kwamen we al tegen in Genesis 2 en 3. Daar wordt de aarde aan Adam gegeven om het in bezit te nemen. Maar dat in bezit nemen betekent ook om te rusten. De aarde moet dus een rustplaats voor de mens worden, een lusthof waarvan genoten kan worden. Natuurlijk genieten van de opbrengst van de aarde. Maar ook al zou de opbrengst achterwege blijven dan blijft er nog genoeg over om van de genieten. In de eerste vier boeken van Mozes kwam zelfs de richtlijn voor om elke zeven jaar het land een jaar rust te geven en te leven van wat er spontaan op groeit. Elke dwang om meer en nog meer te produceren blijft wordt het volk Israël ontnomen. Dat land, en dus ook de opbrengst is bedoeld om te delen. Als dat land dus een rustplaats is geworden voor Ruben, Gad en Machir moeten de weerbare mannen zich verzamelen en onder leiding van Jozua om ook het land aan de overzijde van de Jordaan in bezit te nemen.

Pas als dat is gebeurd dan mogen de mannen van Ruben, Gad en Machir terugkeren naar het land dat hen gegeven is. Vrouwen en kinderen mogen er alvast blijven. Daarom was het ook van belang geweest dat bij de verovering het voedsel niet werd verbrand of vernietigd maar dat ze het voedsel in bezit hadden genomen. Daar kunnen vrouwen en kinderen nu gebruik van maken. Ook hier speelt het delen dus een belangrijke rol. En dan de komende militaire campagne. Dat was tegen die reuzen die de verkenners van de eerste generatie  hadden gezien. Nu er waren al reuzen van de Refaïten verslagen en was hun land in bezit genomen. Angst is dus niet nodig. Ook niet voor ons als wij ons willen inzetten voor gerechtigheid, daar waar mensen ten onder dreigen te gaan aan onderdrukking en geweld. Op dit moment klinkt de roep van de Rohingia. Laten we om gehoor voor hen vragen. Oekraïne en Gaza doen ons zo gemakkelijk vergeten.

Rivieren leveren vruchtbare oevers op. Deze ervaring had het land van Egypte beheerst. Het meest vruchtbare deel ligt dan in de delta waar het meeste water langs stroomt en dus de meeste klei af zet. In die delta had Jacob met zijn zonen en zijn en hun huishouden mogen wonen. En geen wonder dat de overvloed aan klei gebruikt zou gaan worden voor het bakken van stenen. De overvloed aan vruchtbaarheid had voor het volk van Israël geleid tot de slavernij. En nu waren ze bevrijdt van de slavernij en hadden ze zich ontworsteld aan het meest onvruchtbare landschap dat je je kunt voorstellen, de woestijn. Het volk staat op het punt om ook de andere oever te gaan veroveren. Het oversteken van de Jordaan zou betekenen dat Israël een uitermate vruchtbaar land in bezit zou krijgen, een land dat overvloeide van melk en honing. Mozes mag niet mee, Jozua kreeg de leiding, hij was het die nooit bang geweest was maar opgeroepen had op God te vertrouwen. Dat mogen wij ook.

We doodden alle inwoners

Deuteronomium 3:1-17

1 Daarna zijn we verder getrokken, in de richting van Basan. Maar koning Og van Basan trok tegen ons ten strijde. Hij rukte met zijn voltallige leger op naar Edreï. 2 Toen zei de HEER tegen mij: ‘Je hoeft niet bang voor hem te zijn, want Ik lever hem aan je uit, met heel zijn leger en zijn land. Doe met hem hetzelfde als wat je gedaan hebt met Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde.’ 3 En zo leverde de HEER, onze God, koning Og van Basan met zijn voltallige leger aan ons uit. We versloegen hem en doodden al de zijnen-niemand van hen bleef in leven. 4 We veroverden al zijn steden, zestig in getal, en bezetten het hele gebied van Argob, het rijk waarover Og in Basan heerste. Er was geen stad die we hem niet afnamen 5 -zonder uitzondering steden die met hoge muren en poorten met grendels waren versterkt-,en verder een zeer groot aantal nederzettingen. 6 We doodden alle inwoners, zoals we eerder hadden gedaan bij Sichon, de koning van Chesbon. In elke stad doodden we de mannen, vrouwen en kinderen. 7 Het vee en de goederen van de steden maakten we echter voor onszelf buit. 8 Zo hebben wij toen het gebied aan de oostkant van de Jordaan, vanaf het Arnondal tot aan het Hermongebergte, op die twee Amoritische koningen veroverd. 9 (De inwoners van Sidon noemen de Hermon Sirjon, de Amorieten Senir.) 10 Het omvatte alle steden van de hoogvlakte, heel Gilead en heel Basan tot aan Salka en Edreï toe, kortom alle steden in het rijk van Og. 11 (Koning Og van Basan was de enig overgebleven afstammeling van de Refaïeten. Zijn bed-te zien in Rabba, de hoofdstad van Ammon-is van ijzer en maar liefst negen el lang en vier breed, gemeten in de gewone el.) 12 Wij hebben dat land in bezit genomen, en ik heb het gebied met alle steden vanaf Aroër op de rand van het Arnondal tot halverwege het bergland van Gilead toegewezen aan de stammen Ruben en Gad. 13 De rest van Gilead en heel Basan, het rijk van Og, het hele gebied van Argob, heb ik aan de helft van de stam Manasse toegewezen. (Heel Basan wordt ook wel het land van de Refaïeten genoemd.) 14 Jaïr, een nakomeling van Manasse, veroverde het gebied van Argob tot aan de grens met Gesur en Maächa en noemde Basan de Dorpen van Jaïr, naar zichzelf, en zo heet het tot op de dag van vandaag. 15 Aan de nakomelingen van Machir wees ik dus Gilead toe. 16 De stammen Ruben en Gad gaf ik het stuk ten zuiden van Gilead tot aan het Arnondal, vanaf het midden van de Arnon, die een natuurlijke grens vormt, tot aan het dal van de Jabbok, de grens met het land van de Ammonieten. 17 Verder de Jordaanvallei, met de Jordaan als natuurlijke grens, tussen het Meer van Kinneret en de Dode Zee, ofwel de Zoutzee, tot aan de rotskloven van de Pisga aan de oostkant daarvan. (NBV21)

De eerste generatie van het volk dat uit Egypte was bevrijdt had verkenners laten sturen naar het beloofde land. Ze hadden daar reuzen gezien en waren zo bang geworden dat ze het land niet in durfden trekken. Het gevolg was dat het volk moest omkeren en nog 38 jaar door de woestijn trokken tot alle mensen van die eerste generatie waren gestorven. Nu stond de tweede generatie voor het beloofde land en de vraag is of er wel reden was om bang voor te zijn. Ze komen uit de woestijn en zullen pas plechtig dat beloofde land binnen te gaan als ze de Jordaan oversteken. Maar aan de woestijnkant liggen nog een paar rijken die willen voorkomen dat ze de Jordaan zullen bereiken. Aan koning Sichon hadden ze vriendelijk gevraagd om door zijn land te mogen trekken maar die had geweigerd. Vervolgens hadden ze zijn leger verslagen en zijn land veroverd.

De Koning van Basan  wachtte niet af tot de woestijnzwervers ook bij hem kwamen vragen om een vreedzame doortocht waar hij ook nog aan had kunnen verdienen. Met heel zijn leger trok hij op tegen de woestijnzwervers. God verzekerde Mozes dat  hij niet bang hoefde te zijn en dat hij de Koning van Basan en zijn leger zou kunnen verslaan en zijn rijk zou kunnen veroveren. Het volk volgde Mozes en inderdaad het leger werd volledig verslagen. Alle steden werden veroverd en van een rijk van Basan bleef niks over, en niemand. Maar de buit was kennelijk belangrijk. In de woestijn had het volk nog wel kwartels gehad om aan de behoefte aan vlees tegemoet te komen maar nu hadden ze vee. En ze werden rijk want ze namen ook alle goederen uit de 60 steden van Basan mee. Dat doden blijft bij ons hangen. Verzet tegen de God van Israël is kennelijk zo gevaarlijk dat je niet meer jezelf mag  zijn. Aan de andere kant is het vertrouwen op fysieke macht ook niet de weg die je zou moeten gaan.

In het verhaal over de verovering van Israël wordt  een onderscheid gemaakt tussen de verovering en het in bezit nemen. Mozes vertelt hier dat het land dat verovert werd op Sihon en Barak ook door het volk in bezit werd genomen. En wat doet het volk er vervolgens mee? Mozes laat zien wat de bedoeling is. Het land wordt gedeeld. Onder de stammen en onder de families. De stam Ruben en de stam Gad krijgen voldoende land om zich daar te vestigen. Machir, de zoon van Manasse krijgt het overblijvende deel. Manasse was geen zoon van Jacob maar een kleinzoon. Hij was een zoon van Jozef, de onderkoning van Egypte die het volk van Jacob van de hongerdood had gerecht. Die Jozef had twee zonen, Efraïm en Manasse die elk een stam binnen Israël hadden gevormd. Het nageslacht van Jozef kreeg daarmee meer dan de afstammelingen van de andere broers. Machir krijgt hier al bijna evenveel als Ruben en Gad.

 

U brengt tot bedaren

Psalm 65

1 Voor de koorleider. Een psalm van David, een lied. 2 U komt de lof toe, God die woont op de Sion, U zult ontvangen wat U is beloofd. 3 U die ons bidden hoort- tot U komt de sterveling. 4 Worden onze zonden mij te zwaar, U neemt weg wat wij misdeden. 5 Gelukkig wie door U gekozen is en U mag naderen, hij mag wonen in uw voorhoven. Wij genieten het goede van uw huis, het heilige van uw tempel. 6 Ontzagwekkend is uw antwoord, U doet recht en redt ons, God, op U hopen de einden der aarde, de verten van de zee. 7 U hebt met kracht de bergen vastgezet, U bent omgord met macht, 8 U brengt tot bedaren het geraas van de zeeën, het gebulder van de golven, het tumult van de volken. 9 Vrees voor uw tekenen vervult wie wonen aan de einden der aarde, U brengt gejuich van oost tot west. 10 U zorgt voor het land en bevloeit het, U maakt het vruchtbaar, vol water staat de rivier van God. U bewerkt het land voor het koren, zo bewerkt U het: 11 U doordrenkt de voren en effent de kluiten, doorweekt ze met regen en zegent het jonge groen. 12 U kroont het jaar met uw goede gaven, waar uw voeten gaan, druipt het van overvloed, 13 de velden in de steppe druipen, de heuvels omgorden zich met gejubel, 14 de weiden kleden zich met kudden, de dalen tooien zich met graan. Zij zingen en juichen elkaar toe. (NBV21)

Vandaag is een dag om te zingen, daarom zingen we mee met een psalm. Maar de eerste regel van deze psalm “U komt de Lof toe”, laat zich ook lezen als “Voor U is stilte een lofzang”. En dan dringt het misschien tot ons door dat we God nog maar weinig lof toezingen want stilte is een zeldzaam goed geworden in onze samenleving. Ooit waren de zaterdag of de zondag de dagen waarop gelovigen zich terugtrokken in huis, synagoge of kerk om los van werk en winst met hun dierbaren samen te zijn en zich te oefenen in het delen van liefde en van wat ze hadden. Niet dat alles vroeger beter was want in de loop van de eeuwen was die rustdag een dag van verstarring geworden in plaats van een dag van liefde. Maar juist in die stilte kun je je bewust worden van de betekenis van het lawaai van alle dag en van de liefde die je daardoor vergeet te delen.

Daarom is het te betreuren dat onze samenleving zo vergeven is van lawaaivervuiling. Daarbij komt nog dat ook de rustdag verloren is gegaan. De zondag is verworden tot koopzondag en zelfs gemeenten waar de zondagsrust nog een religieus gegeven is, zijn verplicht om zondagen aan te wijzen waarop winst en werk weer voorop mogen staan. Nu is het voorop zetten van winst en werk ook een religieus gebeuren, want dat zijn de goden die vandaag door menigeen in het midden van het bestaan worden gezet. Het zijn ook de luidruchtigste goden die het zeker niet van de stilte moeten hebben. Psalm 65 zet daar een heel ander beeld van een God tegenover. De fouten die je maakt in de loop van de week tellen ineens veel minder zwaar, ze worden je vergeven, en het wordt dus een stuk gemakkelijker je fouten te vermijden en goed te maken de komende week, als er iets misgaat dan wordt je dat vergeven.

Het maken van winst is ook niet meer het uiteindelijke doel. Failliet en ontslag zijn niet de straffen die deze God uitdeelt, dat zijn de straffen van de goden van winst en werk. Al het lawaai valt weg, het geraas van de zee, het gebulder van de golven en het tumult van de volken. Die zee en die golven zijn in de Bijbel heel vaak symbolen voor dood en bedreiging, dat tumult van die volken kennen we zelf maar al te goed, we horen het gebulder van kanonnen, van raketten en het geraas van de geweren of we er bij geweest zijn. Nee er staat iets geheel anders tegenover, overvloed, koeien die weer in de wei mogen, graan in overvloed zodat iedereen te eten heeft. Ze zingen en juichen elkaar toe besluit de psalm. Droogte in Afrika is voorbij, vol water staat de rivier van God. We weten dat het kan, als we maar zouden willen delen. In oude woorden heet het dat we de weg van die God zouden moeten durven gaan. Ophouden dus met het aanbidden van de goden van werk en winst, maar terug naar vrede, recht en rechtvaardigheid. Opdat de einden der aarde niet vergeefs blijven hopen. Dan is er pas echt reden om te zingen.

 

De wolf valt de kudde aan

Johannes 10:11-18

11 Ik ben de goede herder. Een goede herder is bereid zijn leven te geven voor de schapen. 12 Een ingehuurde knecht, iemand die geen herder is en niet de eigenaar van de schapen, laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht zodra hij een wolf ziet aankomen. De wolf valt de kudde aan en jaagt de schapen uiteen; 13 de man is maar ingehuurd en de schapen kunnen hem niets schelen. 14 Ik ben de goede herder. Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen Mij, 15 zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen. 16 Maar Ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi komen. Ook die moet Ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder. 17 De Vader heeft Mij lief omdat Ik mijn leven geef, om het ook weer terug te nemen. 18 Niemand neemt mijn leven, Ik geef het zelf. Ik heb de macht om het te geven en om het weer terug te nemen-dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb gekregen.’ (NBV21)

De meesten van ons hebben geleerd dat een herder boven ons staat. De beste herder was Jezus van Nazareth en voor protestanten zijn er dan nog de dominees die als pastors ook herders willen zijn. Pastor is immers het latijn voor herder. In de Rooms Katholieke Kerk heb je dan ook nog de Paus, de Bisschoppen en de Pastoors die allemaal pretenderen herders te zijn van hun kudde, het gelovige volk. Maar dat je als gelovige zelf de opdracht hebt herder te zijn hoor je toch maar weinig. Toch is het in de navolging van Jezus van Nazareth goed om te beseffen dat omdat hij zich als herder zag wij ons ook als herder moeten gaan zien. Niet om mensen voor te schrijven wat ze wel en niet moeten doen. Een herder volgt de schapen en stuurt ze niet, schapen laten zich nu eenmaal niet sturen. Een herder beschermt ook de schapen, tegen vijanden, tegen ziekten en tegen uitputting. Zo moeten wij ook zijn voor onze naasten. En dan niet alleen de naasten die we kennen en verstaan maar ook de naasten die niet uit onze schaapskooi komen, de vreemdelingen onder ons.

Op de een of andere manier blijft de Bijbel er op hameren dat je de liefde nooit exclusief voor de mensen moet houden die je toch al kent en vertrouwt. Beschermen betekent dan ook je leven op het spel durven zetten. Zorgen betekent ook niet ophouden voordat je contact hebt met iedereen die op je pad komt. Zorgen dat mensen bij elkaar blijven, dat ze een eenheid kunnen gaan vormen, één kudde, met één herder. De synode van de Protestantse Kerk noemde de verdeeldheid onder de kerken een schande maar de verdeeldheid tussen de volken in deze wereld is eigenlijk nog een grotere schande. Dat wij weigeren in mensen met een andere taal, een andere cultuur, een ander geloof en een ander uiterlijk broeders en zusters te herkennen leidt ons voortdurend tot geweld en doodslag. In de Bijbel wordt het beeld van de herder ook gekoppeld aan de grazige weiden waar de herder heen zou leiden.

Het gedeelte dat we vandaag lezen sluit aan op het gedeelte waarin vertelt wordt dat Jezus van Nazareth een blinde weer laat zien. Mensen die vertellen dat er een weg is die voert naar een samenleving zonder geweld, zonder armoede, zonder haat en zonder angst, worden nog wel eens voor gek verklaard. Het zijn naïeve theedrinkers die geen idee hebben van de harde werkelijkheid. Maar als ze er eens in slagen passend onderwijs voor kinderen te realiseren, een persoonlijk zorgbudget voor gehandicapten in stand te houden en de sociale werkvoorziening voor arbeidsongeschikten overeind te houden dan breekt het besef door dat misschien het voorop zetten van de zwaksten in de samenleving zo gek nog niet is. Dat liefde de samenleving verder brengt en sterker maakt dan angst en haat tegen alles wat vreemd is. Zo wordt Jezus van Nazareth in deze verhalen onze herder die ons voert naar een samenleving van vrede en welvaart voor allen. Het enige dat we hoeven te doen is hem te volgen, ook de komende week en van onze naaste houden als van onszelf. Dat mag elke dag weer opnieuw.