Een heilige eed

Handelingen 23:12-22

12 Toen de dag aanbrak beraamde een groep Joden een aanslag op Paulus. Ze zwoeren dat ze niet zouden eten of drinken voor ze hem hadden gedood. 13 Meer dan veertig mannen namen aan deze samenzwering deel. 14 Ze gingen naar de hogepriesters en de oudsten en zeiden: ‘We hebben een heilige eed gezworen om niets meer te eten voor we Paulus hebben gedood. 15 Dient u daarom nu, onder het voorwendsel dat u de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht nader wilt onderzoeken, namens het hele Sanhedrin een verzoek in bij de tribuun om hem naar u toe te laten brengen. Dan staan wij klaar om hem nog vóór zijn aankomst te doden.’ 16 De zoon van Paulus’ zus hoorde echter van dit plan. Hij ging naar de kazerne, en nadat hij daar was binnengelaten, stelde hij Paulus van de samenzwering op de hoogte. 17 Paulus liet een van de centurio’s bij zich komen en zei: ‘Breng deze jongeman naar de tribuun, want hij heeft hem iets mee te delen.’ 18 De centurio ging met hem naar de tribuun en zei: ‘De gevangene Paulus heeft me bij zich laten komen en me verzocht deze jongeman naar u toe te brengen, omdat hij u iets te zeggen heeft.’ 19 De tribuun nam hem mee naar een plek waar niemand hen kon horen, en vroeg: ‘Wat heb je me te melden?’ 20 De jongeman antwoordde: ‘De Joden hebben afgesproken u te verzoeken Paulus morgen naar hun raad te laten brengen, onder het voorwendsel dat ze zijn zaak nader willen onderzoeken. 21 Maar u moet hen niet geloven: meer dan veertig van hen willen hem in een hinderlaag lokken. Ze hebben een eed gezworen dat ze pas weer zullen eten en drinken als ze hem vermoord hebben; ze staan al klaar en wachten alleen nog tot u hun verzoek hebt ingewilligd.’ 22 De tribuun liet de jongeman vertrekken, en beval hem: ‘Vertel aan niemand dat je me hiervan op de hoogte hebt gesteld.’ (NBV21)

Paulus heeft de opdracht van God gekregen, zo stond eerder in het verhaal, om de boodschap van het Evangelie naar Rome te brengen. De beweging van de Weg, de gemeenschap van navolgers van Jezus van Nazareth, heeft zich open gesteld voor Joden en Heidenen en daarmee is het hart van het toekomstige Koninkrijk van God, niet in Jeruzalem komen te liggen maar ligt het voorlopig in Rome. Daar immers zetelt de zogenaamde macht over de aarde, de macht over het leven en de dood van de mensen. Uiteindelijk is het de God van Israël die de macht heeft maar zijn wegen zijn soms duister en lijken meer op omwegen dan op de rechte weg die wij mensen zouden gaan. In het verhaal van Paulus wordt dat nog eens extra duidelijk. Een groep van veertig tegenstanders zweert samen. En omdat het er veertig zijn leest het als heel het volk zweert samen tegen Paulus. Veertig is immers het getal van de volledigheid, dan is het genoeg. Veertig jaren of veertig dagen in de woestijn waren ook genoeg. Maar zoals het in een spannend verhaal hoort wordt de samenzwering afgeluisterd. In dit verhaal door een neef van Paulus die zijn oom gaat waarschuwen in de gevangenis en het verhaal mag vertellen aan de hoofdman over duizend, de tribuun.

Als je het verhaal zo zonder aanloop leest dan lijkt het net of Paulus van de regen in de drup wordt gebracht. Lopen in Jeruzalem de Joden tegen hem te hoop en wordt hij beschermd door de Romeinen tegen de Joodse volkswoede, nu gaat hij als voornaam en belangrijk gevangene naar de hoogste autoriteit in Palestina. Als je niet zou weten dat dit de eerste etappe van een reis is die op last van God zelf wordt gemaakt zou het een extra spannend verhaal zijn. Hoe zou dat aflopen met die Paulus? Wij weten dat al, maar vandaag gaat het over het begin. In onze dagen is er de vraag naar de zin van onze ondernemingen. We zamelen geld in voor voedsel voor de mensen in Afrika, heeft dat zin? Een deel zal in zakken van corrupte lieden verdwijnen, een ander deel in de zakken van dure bestuurders en leden van de ontwikkelingsindustrie, een deel zal besteed worden aan aankopen van voedsel op verkeerde markten zodat lokale boeren ook tot de hongerenden gaan behoren, een ander deel maakt vluchtelingen voorlopig afhankelijk van liefdadigheid.

Op het oog allemaal redenen om maar niet mee te doen met zogenaamde liefdadigheid. Maar wie de beelden ziet van uitgemergelde mensen die geen eten hebben omdat er geen regen valt, van stervende kinderen die geen kracht meer hebben om te leven, omdat hun eten ontbreekt, die weet dat er ook een belangrijk deel gaat naar voedsel dat die mensen, die zusters en broeders, zal bereiken. Beter is het om hen de gelegenheid te geven zelf hun voedsel te verbouwen, maar als men sterft van de honger komt de volgende oogst altijd te laat. En de Joden hebben ons geleerd dat wie één mens redt de mensheid heeft gered. Daarom nemen we al die nadelen maar op de koop toe. We weten dat God ook via omwegen helpt en redt. Het verhaal van Paulus maakt ons dat extra duidelijk. Daarom mogen we ook vandaag werken aan de wereld waarin geen honger meer is, waar alle tranen gedroogd zullen zijn, ook die in Afrika.

 

God zal ú slaan

Handelingen 22:30–23:11

30 Omdat de tribuun nauwkeurig wilde vaststellen welke beschuldiging door de Joden tegen Paulus werd ingebracht, liet hij hem de volgende dag uit de gevangenis halen en verordonneerde hij dat de hogepriesters en het hele Sanhedrin bijeen moesten komen. Toen liet hij Paulus voor hen verschijnen. 1 Paulus vestigde zijn blik op de leden van het Sanhedrin en zei: ‘Broeders, ik heb tot op de dag van vandaag mijn leven geleid met een volkomen zuiver geweten voor God.’ 2 Ananias, de hogepriester, gaf de mannen die naast Paulus stonden opdracht hem op zijn mond te slaan. 3 Daarop zei Paulus tegen hem: ‘God zal ú slaan, huichelaar! U zit daar om volgens de wet recht over mij te spreken, en toch overtreedt u zelf de wet door bevel te geven mij te slaan?’ 4 De omstanders zeiden: ‘Scheld je de hogepriester van God uit?’ 5 Toen zei Paulus: ‘Ik wist niet, broeders, dat hij de hogepriester is. Er staat inderdaad geschreven: “Een leider van je volk mag je niet verwensen.”’ 6 Paulus wist dat het Sanhedrin deels uit sadduceeën bestond en deels uit farizeeën, en daarom riep hij hun toe: ‘Broeders, ik ben een farizeeër uit een geslacht van farizeeën, en ik sta hier terecht omwille van de verwachting dat de doden zullen opstaan!’ 7 Toen hij dit gezegd had, ontstond er onenigheid tussen de farizeeën en de sadduceeën en raakte de vergadering verdeeld. 8 De sadduceeën beweren immers dat er geen opstanding is en dat engelen en geesten niet bestaan, maar de farizeeën geloven zowel het een als het ander. 9 Er ontstond groot tumult, en enkele schriftgeleerden uit de kring van de farizeeën stonden op en betoogden heftig: ‘Wij vinden dat deze man niets heeft misdaan! Het kan toch dat een geest of een engel met hem gesproken heeft?’ 10 Toen de onenigheid nog toenam, vreesde de tribuun dat Paulus door de leden van het Sanhedrin verscheurd zou worden. Hij liet een afdeling soldaten komen om hem te ontzetten en hem terug te brengen naar de kazerne. 11 Die nacht kwam de Heer bij Paulus en zei: ‘Houd moed! Want zoals je in Jeruzalem getuigenis van Mij hebt afgelegd, zo moet je ook in Rome van Mij getuigen.’ (NBV21)

Paulus staat net zo terecht als eens Jezus van Nazareth. Met een verschil dat in de loop van het proces zal blijken. Waren het in het proces van Jezus de Hogepriesters die de dienst uit maakten, die waren van de partij van de Sadduceeën, nu waren er ook de Farizeeën vertegenwoordigd. Die Sadduceeën behoorden tot de rijkste families in Israël. Zij oordeelden op grond van de Hebreeuwse Bijbel dat er geen opstanding van de doden zou kunnen zijn, de adem die God de mens in had geblazen keert bij de dood terug tot de borst van God staat er in Prediker en daar hielden zij zich aan. De Farizeeën geloofden op grond van het boek Daniël dat God de onrechtvaardigden zou straffen en de rechtvaardigen die omgebracht waren toch zou belonen. Beiden konden zich voor hun standpunt op de Bijbel beroepen.

Het proces begint met de overtreding van de Hogepriester Ananias die Paulus op de mond laat slaan als die betoogt een zuiver geweten te hebben. Een dergelijke overtreding verwacht je niet van een Hogepriester. Paulus haalt daarom een verwensing uit Deuteronomium aan die volgens de geldende opvattingen gelijk stond aan een slag terug. En als hem gezegd wordt dat je een Hogepriester niet mag slaan, zoals in Exodus staat, dan antwoordt Paulus dat hij niet had geweten dat dit nu een Hogepriester was. Het is de inleiding voor een ruzie tussen de twee partijen in het Sanhedrin. Paulus verkondigd de opstanding uit de doden, die opstanding zou komen, Jezus van Nazareth was immers de eerste geweest. Het is trappen op het hart van de Sadduceeën die vervolgens weer op het hart van de Farizeeën trappen. De ruzie tussen de twee partijen is het begin van de reis van Paulus naar Rome. Het is de tribuun duidelijk dat hij zijn Romeinse gevangene moet beschermen tegen de interne Joodse ruzie en hij laat hem naar de gevangenis brengen.

Voor ons is het een les. De vrijheid van meningsuiting dient altijd gerespecteerd te worden. De ruzie binnen het Joodse volk zou uiteindelijk uitmonden in een opstand die het einde zou betekenen van de Tempel. Het volk zou over het Romeinse Rijk verspreid worden. Het is niet einde van de dienst van Israël aan de God van Israël. Dat hebben Christenen nog wel eens misverstaan, zij denken dan dat zij de voortzetting zijn van Israël. Maar de voortzetting is in de Joodse godsdienst, zoals eens in de ballingschap. Het Christendom is een uitbreiding naar de Heidenen die betrokken worden op de dienst die de God van Israël aan zijn mensen vraagt: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Als Sadduceeën en Farizeeën dat aan hun volk zouden hebben voorgehouden zou er geen opstand geweest zijn. Het wordt de taak van Paulus die boodschap naar Rome te brengen. Het is onze taak die boodschap door te geven aan de hele wereld, door dat gebod in de praktijk te brengen, ook vandaag weer.

 

Van haar armoede

Lucas 20:41–21:4

41 Hij zei tegen hen: ‘Hoe kan men beweren dat de messias een zoon van David is? 42 Want David zelf zegt in het boek van de Psalmen: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, 43 tot Ik van je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt.’” 44 David noemt Hem dus Heer, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?’ 45 Terwijl de menigte luisterde, zei Hij tegen zijn leerlingen: 46 ‘Pas op voor de schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en op het marktplein eerbiedig begroet willen worden, en een ereplaats verlangen in de synagogen en bij feestmaaltijden: 47 ze verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op. Over hen zal strenger worden geoordeeld dan over anderen!’1 Toen Hij opkeek, zag Hij hoe rijken hun giften in de offerkist kwamen werpen. 2 Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide, 3 en Hij zei: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer gegeven dan alle anderen. 4 Want de anderen hebben iets van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze nodig had voor haar levensonderhoud.’ (NBV21)

Over het voor de schijn opzeggen van lange gebeden zullen we het hier niet hebben. Dat heeft het Christendom al te veel schade berokkend. Jezus van Nazareth spreekt over de religieuze leiders van zijn tijd, maar de religieuze leiders van onze tijd kunnen er ook wat van. In alle tijden zijn er mensen die gekleed in fraaie kledij proberen eerbied af te dwingen terwijl ze ondertussen de armen uitpersen om zelf nog rijker te worden. Fraaie woorden en nog fraaier bezit moet het kwalijke van hun handelen verbloemen. Onder collectanten is al heel lang bekend dat je ook in onze dagen beter kunt collecteren in een wat armere wijk dan in een wijk met rijke bewoners. In die wat armere wijk haal je niet alleen naar verhouding meer op maar vaak ook nog gewoon nominaal veel meer, daar zitten de collectebussen veel voller. We kennen de procentuele loonsverhogingen die het verschil in salaris tussen de rijken en de armen jaarlijks verder vergroten maar we horen eigenlijk nooit over de procentuele giften.

Als  we de bereidheid tot geven zouden uitdrukken in procenten van het inkomen dan zouden we merken dat het percentage dat de armen geven vele malen groter is dan het percentage dat de meeste rijken geven. Er is sinds de dagen van Jezus van Nazareth principieel niet veel veranderd. Daarom blijft het verhaal hoogst actueel en dient het verhaal voortdurend verteld te blijven worden. De waarschuwing voor de heren in zwart gestreepte antraciet pakken en de dames in mantelpakken of goed gesneden broekpakken is ook vandaag geldig. Het zijn de mensen die de schuld van de armoede bij de armen zelf leggen. Die de duurste schoolreisjes en werkweken voor hun kinderen bepleiten en dan boos zijn dat mensen leningen af sluiten om ook hun kinderen dit schijnbaar goede te gunnen. Slechts zelden staat er tijdens de ouderavonden iemand op die vraagt om een meer sociaal beleid en een systeem van eerlijk delen waarbij alle kinderen mee kunnen doen zonder dat de ouders voor te zware lasten worden gezet.

In een samenleving waar steeds vaker ouders alleen hun kinderen groot moeten brengen en zonder buitenschoolse kinderopvang zelf de kost moeten zien te verdienen moeten we eigenlijk veel meer op elkaar letten, en op de kosten waar we elkaar mee opzadelen, dan ooit het geval is geweest. Wie nog wel eens naar een kerk gaat ziet dat de uitspraken van Jezus van Nazareth er in elk geval toe hebben geleid dat bijna niemand meer vooraan durft te gaan zitten. Dat is een teken dat het met de lange schijngebeden en het opeten van de huizen van de weduwen nog lang niet gedaan is. Die mensen die zich van geen kwaad bewust zijn maar er naar verlangen opnieuw samen te vieren dat de armen bevrijding is aangezegd kunnen namelijk gerust vooraan gaan zitten. Stem geven aan de armen is volgens de Bijbel ook bidden, als zij het niet kunnen zeggen moeten we het zelf maar doen. Elke dag mag het weer opnieuw, ook vandaag.

 

Ze zijn als engelen

Lucas 20:27-40

27 Enkele sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Hem toe en vroegen Hem: 28 ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. 29 Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; 30 daarna trouwde de tweede broer met de vrouw 31 en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. 32 Ten slotte stierf ook de vrouw. 33 Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 34 Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld trouwen en worden uitgehuwelijkt, 35 maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, trouwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. 36 Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. 37 Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in het verhaal over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. 38 Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in leven.’ 39 Enkele schriftgeleerden zeiden: ‘Meester, wat U zegt is juist.’ 40 En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen. (NBV21)

Er waren in de dagen van Jezus van Nazareth twee stromingen in Israël. De Farizeeën geloofden in de opstanding van de doden en de Sadduceeën niet. Jezus van Nazareth was in zijn opvattingen het meest verwant aan de Farizeeën, hij sprak ook met enige regelmaat in hun Synagogen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Sadduceeën probeerden de opvattingen van Jezus van Nazareth over de opstanding der doden onderuit te halen. Dat kan door er de nodige fantasieën op los te laten die op zich niets zeggen over God zelf. Hoe gaat dat nu als iedereen opstaat uit de doden? Zien we elkaar dan weer? En met wie zijn we dan getrouwd als we bij leven met meerdere mensen getrouwd waren? Er zijn op deze manier vele vragen te stellen. Jezus van Nazareth geeft wel antwoord maar gaat niet precies uitleggen hoe de techniek van de opstanding er uit zal gaan zien. Het enige dat vaststaat is dat er een komende wereld is, de wereld waarin alle tranen gedroogd zullen zijn en God zelf op aarde zal wonen.

Er komt een wereld waar de Liefde zal regeren en waar alle kwaad verdreven zal zijn. Al die mensen die het goede zochten te doen en niets dan het goede zullen daar deel aan hebben. Als Jezus dat heeft uitgelegd volgt er een merkwaardige opmerking. Hij verwijst naar de passage in het oude testament waarin God zich voorstelt aan Mozes, “Ik ben de God van Abraham, Izaäk en Jacob”, de God dus van de geschiedenis van het volk Israël. Die Abraham, Izaäk en Jacob zijn volgens Jezus van Nazareth dus geen dode pieren uit een vervlogen historie maar levende getuigen van de macht van de God die zich aan Mozes voorstelt. Daarmee wordt de komende wereld waar Jezus over spreekt niet een wereld die er ooit wel eens zal komen, maar een wereld die er nu al is. Deze God die zich aan Mozes voorstelde was toch immers een God “die mee zal trekken”, en zo zelfs wilde heten. Daarmee is de vraag naar de opstanding van de doden, en alle vragen die daarmee samenhangen, van geen waarde meer voor mensen.

De vraag is of er al iets van de komende wereld in ons leven te bespeuren is. Worden alle tranen gewist en zijn wij daar dag in dag uit mee bezig? Worden de hongerigen gevoed en de naakten gekleed? Worden de gevangenen bezocht? Wordt de vrede gesticht? Net als bij de vragen naar het bestaan van God en naar de plaats van hemel kom je in de Bijbel telkens weer uit bij de vraag hoe mensen met elkaar omgaan. In het antwoord op die vraag is het antwoord op de vraag naar God te vinden. Dat antwoord is zelfs niet te vinden in een zogenaamde persoonlijke relatie met een god. Altijd vraagt deze God naar je relatie met de minsten onder ons, vanwege die vraag, die God voortdurend stelt, is onze God meer dan nodig. Als God zich niet op die manier aan Mozes had geopenbaard moesten wij hem vandaag nog uitvinden.

 

Een onwettige uitspraak

Lucas 20:20-26

20 Ze hielden Hem echter in de gaten en stuurden er spionnen op uit die zich als rechtvaardigen moesten voordoen, in de hoop Hem op een onwettige uitspraak te betrappen, zodat ze Hem konden uitleveren aan de overheid, aan het gezag van de gouverneur. 21 Ze vroegen Hem het volgende: ‘Meester, we weten dat wat U zegt en leert juist is en dat U spreekt zonder aanzien des persoons, en dat U in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. 22 Welnu, is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet?’ 23 Maar Jezus doorzag hun sluwe opzet en antwoordde: 24 ‘Laat Mij eens een denarie zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt?’ ‘Van de keizer,’ antwoordden ze. 25 Daarop zei Hij tegen hen: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ 26 Ze slaagden er dus niet in om Hem ten overstaan van het volk te betrappen op een onwettige uitspraak, en omdat ze geen raad wisten met zijn antwoord, deden ze er het zwijgen toe. (NBV21)

Over privacy bestaan nogal wat misverstanden. We denken al snel dat privacy te maken heeft met privé. En met privé heeft niemand wat mee te maken maar als de overheid er naar wil kijken dan moet dat kunnen. Wij doen immers niks fout en als ze boeven kunnen vangen door iedereen af te luisteren en te bekijken dan moet dat maar. In dit verhaal over Jezus van Nazareth leren we dat we er toch voorzichtig mee moeten zijn. Als wij het goede willen doen en niets dan het goede dan zou daar niets verkeerds aan moeten zijn. Maar in de geschiedenis is het maar al te vaak zo dat machthebbers en rijken een hekel hebben aan het goede doen. Wij vinden het goed dat er een vrije en onafhankelijke pers is die ons bericht over wat de overheid doet zonder dat de overheid daar invloed op kan hebben. Maar zelfs onze eigen democratisch gekozen en gecontroleerde overheid breekt in in computers van onafhankelijke kranten om de berichtgeving te kunnen beïnvloeden voordat wij die hebben kunnen lezen.

In de dagen van Jezus van Nazareth werd ook hij in de gaten gehouden om hem te kunnen betrappen op uitlatingen die hem voor de rechter zouden kunnen brengen. De belasting werd in dit verhaal gebruikt als valkuil. De meeste rijken houden niet van belasting betalen en willen niet, net als de armen die wel moeten, meebetalen voor straten en straatlantaarns, huizenbouw, scholen en universiteiten en uitkeringen als je zonder loon komt te zitten. In de dagen van Jezus van Nazareth was dat niet anders. Maar de grote vraag was of zijn onverkorte trouw aan de richtlijn van eerlijk delen zoals die in de Tempel werd bewaard hem niet in conflict zou brengen met de bezetter. De belasting werd niet alleen door de Tempel geheven om die in stand te houden maar ook door de Romeinse Keizer. Jezus lost dat op door op de munt zelf te wijzen. Alle mensen zijn naar Gods beeld gemaakt, ook de Keizer van Rome.

God geven wat van God is betekent dus niets meer of minder dat je jezelf in dienst stelt van de liefde voor de naaste, voor de minste en dat je daar ook het beeld van God dat op de munt staat voor gebruikt, die Keizer is geen god maar net als jij en ik een beeld van God. Als je dat gelooft dan is er van trouw aan een vreemde keizer geen sprake, maar als je gelooft dat die keizer ook een god is, of met God niets van doen heeft, dan kun je rustig belasting betalen. De keus is dus niet aan Jezus maar aan jou en mij. Bemoeien wij ons in de democratische samenleving, met de keus voor de besteding van belasting, zijn we actief in het beïnvloeden van de politiek, of laten we de boel de boel. Dat is de keuze die Jezus van Nazareth ons vandaag voorlegt. De keus is aan ieder van ons.

 

Dat is de erfgenaam!

Lucas 20:9-19

9 Hij vertelde de menigte de volgende gelijkenis: ‘Een man legde een wijngaard aan en verpachtte die aan wijnbouwers, waarna hij voor geruime tijd op reis ging. 10 Toen de oogsttijd was gekomen, stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers mishandelden hem en stuurden hem met lege handen weg. 11 Daarna stuurde hij een andere knecht. Ook die werd afgeranseld, en nadat ze hem hadden vernederd stuurden ze ook hem met lege handen weg. 12 De eigenaar stuurde toen een derde knecht, maar ook die werd afgetuigd en de wijngaard uit gegooid. 13 Toen zei de eigenaar van de wijngaard: “Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon naar hen toe sturen, voor hem zullen ze toch wel ontzag hebben.” 14 Toen de wijnbouwers hem zagen, overlegden ze met elkaar: “Dat is de erfgenaam! Laten we hem doden, dan is de erfenis voor ons.” 15 En ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu met hen doen? 16 Hij komt zelf, hij doodt de wijnbouwers en geeft de wijngaard aan anderen.’ Toen de mensen dit hoorden, zeiden ze: ‘Dat nooit!’ 17 Maar Hij keek hen aan en vroeg: ‘Wat betekent dan wat er geschreven staat: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden”? 18 Iedereen die over die steen struikelt, valt te pletter, en degene op wie die steen valt, wordt vermorzeld.’ 19 De schriftgeleerden en hogepriesters, die begrepen dat Jezus deze gelijkenis met het oog op hen verteld had, wilden Hem op dat moment laten grijpen, maar ze waren bang voor de reactie van het volk. (NBV21)

Wij zijn er aan gewend. Opiniepeilers vertellen je wekelijks, zo nodig dagelijks, wat het volk vindt. Noem een onderwerp en een opiniepeiler heeft er een vraag over gesteld. Opiniepeilingen zijn zo populair dat sommige TV programma’s hun eigen onderzoek hebben georganiseerd. Ze sturen ‘s morgens een mailtje rond om ‘s avonds duidelijk te maken dat de meerderheid van het volk het weer niet eens is met de regeerders in het land. Dat de meeste peilingen er naast zitten wordt er niet bij vermeld. De mening van het volk volgens de peilingen stuurt menig machthebber. Dat was al in de dagen van Jezus van Nazareth zo. Dat de machthebbers de erfenis van het volk Israël hadden verkwanseld aan de Romeinen om rust te houden kon ze niet schelen. Dat daarbij de armen, de zieken, de weduwen en de wezen buiten spel waren komen te staan kon ze ook niet schelen. Dat je juist die Romeinen de wind uit de zeilen kon nemen door je weer te gaan houden aan de Wet van eerlijk delen, aan het gebod je naaste lief te hebben als jezelf, ontging ze.

Die houding maakt Jezus van Nazareth maar al te duidelijk. De zorg die hij laat zien voor gewone, zwakke mensen die afhankelijk zijn van de luimen van de rijken en de machtigen maakt hem populair. Dat hetzelfde volk net zo gemakkelijk gemanipuleerd en opgezweept kan worden ontdekt hij misschien te laat, als hij aan het kruis hangt verzucht hij nog dat ze niet weten wat ze doen. In onze democratie speelt de mening van het volk een nog grotere rol. Eén maal per vier jaar immers mogen we stemmen op de partij die we aan de macht willen brengen. En elke partij wil de macht vergroten of in elk geval behouden. De opiniepeilingen zijn daarbij een probleem gaan vormen. We kennen immers de achtergronden van de meeste problemen en gepresenteerde oplossingen niet. We zijn niet in staat alle rapporten van wetenschappers en ambtenaren door te lezen en te begrijpen.

De meerderheid van het volk kiest dus gemakkelijk voor de eenvoudige slagzinnen. “Als je iets niet kent moet je er bang voor zijn” is de meest populaire slagzin. Die is al heel oud. Vroeger speelde die een rol tussen inwoners van verschillende dorpen en ook nu nog vallen er soms slachtoffers als bezoekers uit het ene dorp ruzie krijgen met bewoners van het dorp waar ze op bezoek zijn. Maar schelden op allochtonen en roepen dat immigratie op grond van geloof moet worden verboden is vager en gemakkelijker onder het volk te verkopen. Wie kent immers dat vreemde geloof van de Islam? Daar moet je dus bang voor zijn. Daar moet je dus vooral niet mee gaan praten, en zeker niet mee gaan eten. De Bijbel schrijft ons voor een paar keer per jaar te gaan eten met de vreemdelingen in ons midden. De Bijbel leert ons nergens bang voor te zijn, zelfs niet voor de dood. De Liefde van God overwint immers alle kwaad, heeft alle kwaad van de wereld al lang overwonnen

 

Het goede nieuws

Lucas 20:1-8

1 Op een van de dagen dat Jezus het volk in de tempel onderricht gaf en er het goede nieuws verkondigde, kwamen opeens de hogepriesters en de schriftgeleerden, samen met de oudsten, op Hem af 2 en vroegen Hem: ‘Op grond van welke bevoegdheid doet U die dingen? En wie heeft U die bevoegdheid gegeven? Zeg ons dat eens.’ 3 Jezus antwoordde: ‘Ook Ik zal u iets vragen waarop u antwoord moet geven: 4 Doopte Johannes in opdracht van de hemel of in opdracht van mensen?’ 5 Ze overlegden met elkaar: ‘Als we zeggen: “Van de hemel,” zal Hij zeggen: Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” 6 Maar als we zeggen: “Van mensen,” zal het volk ons willen stenigen, omdat iedereen ervan overtuigd is dat Johannes een profeet was.’ 7 Dus antwoordden ze dat ze het niet wisten. 8 Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Dan zeg Ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe.’ (NBV21)

Je kunt toch niet zomaar de armen de bevrijding van de armoede verkondigen? Dat haalt de hele samenleving omver. Opnieuw een verhaal over Jezus van Nazareth. Net als vandaag de dag was ook in zijn dagen de vraag of de ordelijke samenleving belangrijker was dan het lot van de mensen. En met dat argument van de ordelijke samenleving worden de machthebbers van zijn tijd klem gezet. Johannes de Doper was immers een martelaar geworden. Onthoofd door Herodes, een koning waar, zeker het religieuze deel, de bevolking een geweldige afkeer had. Die koning regeerde niet namens de God van Israël maar namens de Romeinse Keizer die zichzelf ook als een god liet aanbidden. Als je nu antwoordt dat die Johannes de Doper opgetreden was namens zichzelf dan had je de poppen aan het dansen. Dan kozen de religieuze leiders van de Tempel de kant van de gehate Herodes.

Maar als ze hadden gezegd dat Johannes de Doper optrad op last van God zelf dan hadden ze zich moeten omkeren. Dan hadden ze zelf de bevrijding van de armen moeten gaan verkondigen. Het is het gedraai waar ook onze politici zo vaak voor staan. Moeten we de rijken beschermen in hun rijkdom of moet er toch worden gedeeld met de armen. In onze dagen hebben politici zelfs mensen in dienst die het draaien zo onder woorden brengen dat we het bijna niet door hebben, spin docters heten ze, bij een enkele partij heeft zo iemand de leiding gekregen. Ook nu de allerrijksten op de lange termijn een heel klein beetje ontzien lijken te worden is het voor de verdedigers van de rijken niet genoeg, ook de gewone rijken moeten vrijgesteld worden van het delen met de armen. De leiders uit de dagen van Jezus van Nazareth lieten maar in het midden op grond waarvan Johannes de Doper optrad. Ze bleven daarmee aan de kant staan, het volk kon geloven wat het wilde, maar Herodes kon blijven regeren namens de Keizer in Rome.

De ordelijke samenleving kreeg daarmee de bovenhand boven de zorg voor de minsten in de samenleving. We moeten het zelf mogen beslissen klinkt het in onze dagen. En net als in de dagen van Jezus lijkt zelfbeschikking mooi maar betekent het in de praktijk dat we de beslissingen ver weg laten nemen. Als wij uit Europa stappen worden de beslissingen over onze welvaart en werkgelegenheid genomen in de kantoren van de multinationals, alleen een multinationale regering kan daar tegen optreden. De boetes die aan zeer grote multinationals worden gegeven tonen dat aan.. Hoe onze samenleving zich ook ontwikkeld we kunnen en mogen ook niemand uitsluiten, waar men ook vandaan komt en wat men ook geloofd.. Dat niet iedereen uit de hele wereld hier kan komen wonen hebben we lang geleden al vastgelegd, maar iedereen heeft er recht op zelf een gezin te vormen waar liefde kan worden geoefend, de liefde die we in de samenleving zo hard nodig hebben. En iedereen moet kunnen meepraten zodat we samen voor de armsten en de minsten kunnen blijven zorgen, dat is nu ook meer nodig dan ooit.

Er staat geschreven

Lucas 19:41-48

41 Toen Hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon Hij te huilen om de stad. 42 Hij zei: ‘Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. 43 Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. 44 Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.’ 45 Hij ging naar de tempel, waar Hij de handelaars begon weg te jagen, 46 met de woorden: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ 47 Dagelijks gaf Hij onderricht in de tempel. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de leiders van het volk wilden Hem uit de weg ruimen, 48 maar ze wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing aan zijn lippen. (NBV21)

Dat moet een manier van lesgeven zijn geweest. Terwijl je de gebruikelijke handelaars de Tempel uit jaagt geef je les in de bedoeling van de Tempel en de leer van Mozes. Die Tempel was niet gebouwd om beelden van een God te huisvesten. Er werden wel offers gebracht maar een God te eten geven was er niet bij. Die offers waren bedoeld om te laten zien dat je bereid bent om te delen, wamt dat delen van alles wat God gegeven had was het hart van het verbond dat God en het volk hadden gesloten. Die Tempel was de voortzetting van de Tent van de Ontmoeting, de Tabernakel. Daar kon het volk haar God, maar vooral ook elkaar ontmoeten. Die leer van Mozes was bedoeld om recht te kunnen doen aan de mensen van het volk, vooral aan de armen. Daarom moest je een aantal keren per jaar maaltijd houden met je familie, de tempeldienaars maar ook met de armen en de vreemdelingen met wie je werkte.

Iedere morgen begon je te oefenen met delen door een verzoeningsoffer te brengen, iedere avond sloot je de dag af met een verzoeningsoffer. Want hoe vaak zien we de armen niet die langs de kant van de weg onze hulp en onze aandacht vragen. De Tempel in Jeruzalem, het Heiligdom, was het centrum van religie en politiek. In de Bijbel zijn die twee onlosmakelijk met elkaar verboden, religie zonder politiek is geen godsdienst voor de God van Israël. Dat centrum was ook een centrum van de economie geworden. Veel eerder hadden de Makkabeeën de Tempel gereinigd van alles wat er niet hoorde. Nu doet Jezus van Nazareth het, handelen en winst maken hoort nu eenmaal niet bij delen van wat je hebt, het hart van de godsdienst van Israël. Maar Priesters worden nu eenmaal rijker van het verpachten van standplaatsen dan van delen van offers van bezoekers. En aantasting van economisch verkeer is ook voor politieke machthebbers maar nauwelijks te verteren.

De Joodse en Romeinse machthebbers verschilden niet van de machthebbers en speculanten in onze dagen. Toen Jezus van Nazareth aan deze laatste missie uit zijn leven begon zag hij al dat de spanning die het verzet met geweld en de economische belangen opriepen met de bezetting van de Romeinen uit zou lopen op een bloedbad waar ook Jeruzalem niet aan zou ontkomen. Telkens weer in de geschiedenis van Israël was het zo geweest en ooit was het zelfs uitgelopen op een ballingschap en verstrooiing van het volk over de aarde. Die verstrooiing over de aarde is ook gekomen nadat de Romeinen de opstand van Israël had bedwongen. Ook in onze dagen doen mensen of het de belangen van de rijken vooropzetten Christelijke politiek kan zijn. Ook wij moeten ons laten onderwijzen door hem die zelfs zijn eigen leven op het spel zetten. Wij weten dat je moet opstaan tegen het winst maken ten koste van de armen, wij kunnen dat ook doen, elke dag en ook vandaag weer.

 

Weg met die man!

Handelingen 22:17-29

17 Later, toen ik terug was in Jeruzalem en in de tempel aan het bidden was, werd ik opeens gegrepen door een visioen. 18 Ik zag de Heer, die tegen me zei: “Haast je en vertrek meteen uit Jeruzalem, want ze zullen van jou geen getuigenis over Mij aanvaarden.” 19 Ik zei: “Heer, ze weten toch dat ik vroeger de mensen die in U geloven heb laten opsluiten in de gevangenis en dat ik hen in de synagogen heb laten geselen? 20 Ook toen Stefanus zijn getuigenis over U met de dood moest bekopen, was ik erbij. Ik hield de mantels van degenen die hem doodden in bewaring en keurde de moord op hem goed.” 21 Maar Hij zei tegen mij: “Ga, want Ik wil je naar de andere volken sturen, ver van hier.”’ 22 Tot zover had de menigte naar Paulus geluisterd, maar nu begon iedereen luidkeels te roepen: ‘Weg met die man! Zo iemand heeft niet het recht om te leven!’ 23 Ze schreeuwden, gooiden met hun mantels en wierpen stof in de lucht. 24 Daarop beval de tribuun Paulus de kazerne binnen te brengen. Hij gaf opdracht hem onder het toedienen van zweepslagen te verhoren, om te achterhalen waarom het volk zo tegen hem tekeerging. 25 Maar toen ze hem al vastgebonden hadden voor de zweepslagen, zei Paulus tegen de centurio die erbij was: ‘Mogen jullie een Romeins burger geselen, en dan nog wel zonder vorm van proces?’ 26 Toen de centurio dit hoorde, ging hij naar de tribuun om hem op de hoogte te stellen. Hij zei: ‘Wat bent u aan het doen? Die man is een Romein!’ 27 De tribuun ging naar Paulus toe en vroeg: ‘Bent u werkelijk een Romeins burger?’ ‘Jazeker,’ antwoordde Paulus. 28 De tribuun zei: ‘Ik heb een vermogen moeten betalen voor dat burgerrecht.’ Daarop zei Paulus: ‘Ik ben als Romeins burger geboren.’ 29 Meteen lieten de soldaten, die op het punt stonden hem te verhoren, hem met rust, en ook de tribuun sloeg de schrik om het hart nu hij besefte dat hij een Romeins burger had laten vastbinden. (NBV21)

Paulus blijft zich identificeren met de Joden die  boos tegen hem te hoop zijn gelopen. Het moeten dezelfde mensen geweest zijn die zich ook tegen Stephanus hadden gekeerd toen die in het Grieks in Jeruzalem had opgeroepen om de Weg van Jezus van Nazareth te volgen. Stephanus was gestenigd en Paulus was daarbij geweest, hij had als jonge student de mantels vastgehouden. Maar in de Tempel had hij een visioen gehad van God, alsof ook hij een profeet was, die hem naar de Heidenen had gestuurd. Dat was een bespotting van de overtuiging van de meeste Joden. Zij waren bezig hun eigen identiteit te versterken, het “eigen volk eerst” was daarbij leidend. Als er al Heidenen naar de Joden kwamen om de God van Israël te dienen dan moesten ze maar Jood worden. Het was het conflict waar Paulus ook bij het stichten van gemeenten iedere keer weer op zou stuiten en waarover in zijn brieven het nodige is geschreven.

De centurio, de hoofdman over honderd, Romeins officier, snapte er niks van. Een geleerd man die het volk zelfs in dat moeilijke Hebreeuws kan toespreken die zo beschimpt en bespot wordt. Waarvan ze vinden dat hij gedood moet worden? Wat is dat voor een opstandelingenleider? Dat moet er uitgeperst worden. En zoals een bezetter betaamd moet de waarheid er door geweld uitgeslagen worden. Martelingen zijn van alle tijden en het is in alle tijden nodig je tegen het martelen van gevangenen te verzetten. Amnesty International is heden ten dage misschien nog wel meer nodig dan in de dagen van Paulus, maar de houding van dictaturen tegen mensen die zelf nadenken is niet anders dan toen. Paulus had echter een bijzondere bescherming, hij was Romeins burger en alleen de Keizer in Rome mocht over hem oordelen. Romeins burger kon je op twee manieren worden. Je kon als Romeins burger geboren worden, je vader en moeder waren Romeinen en je woonde in een Romeins gebied. Of je kon het burgerrecht kopen. Dat had de tribuun, de hoofdman over duizend, gedaan en die had daar een fors bedrag voor moeten neertellen.

Het zal duidelijk zijn dat zij die het burgerrecht hadden gekocht op een lagere sociale trap stonden dan zij die als Romein geboren waren. De schrik sloeg de tribuun dan ook om het hart toen hij merkte dat hij misschien niet helemaal de vereiste bescherming aan een Romeins burger had gegeven. Het is in onze dagen niet anders. Ook al zijn mensen Nederlander van de derde generatie, woonden ouders, grootouders en overgrootouders in ons land, als ze er iets anders uitzien dan mensen wier voorouders hier al eeuwen wonen, dan worden ze nog als minder aangekeken. In de gemeenten die Paulus zou stichten viel dat verschil helemaal weg. Dat was het meest opvallende kenmerk en gezien de reactie op het optreden van Paulus in Jeruzalem ook het meest aanstootgevende kenmerk. Daar mogen wij wel eens bij stil staan als we onze eigen samenleving vorm geven, ook vandaag weer.

 

In het Hebreeuws

Handelingen 21:37–22:16

37 Vlak voordat Paulus de kazerne binnengebracht zou worden, zei hij tegen de tribuun: ‘Mag ik u iets vragen?’ De tribuun antwoordde: ‘Spreekt u Grieks? 38 Bent u dan niet die Egyptenaar die onlangs in opstand kwam en met vierduizend oproerkraaiers de woestijn in getrokken is?’ 39 Paulus zei: ‘Ik ben een Jood uit Tarsus in Cilicië, burger van een niet onbelangrijke stad. Ik zou graag willen dat u me toestemming geeft om het volk toe te spreken.’ 40 Zodra de tribuun dit had toegestaan, maande Paulus, die boven aan de trappen stond, de mensen met een handgebaar tot stilte. Daarna sprak hij hen in het Hebreeuws als volgt toe: 1 ‘U, broeders, en u, vaders van ons volk, luister naar wat ik tot mijn verdediging heb aan te voeren.’ 2 Toen de menigte hoorde dat hij hen in het Hebreeuws toesprak, werd het nog stiller. Paulus vervolgde: 3 ‘Ik ben een Jood, geboren in Tarsus in Cilicië, maar opgegroeid in deze stad. Ik heb als leerling aan de voeten van Gamaliël gezeten en ben strikt volgens de voorschriften van de wet van onze voorouders opgevoed. Ik ben een vurig dienaar van God, en u allen geeft vandaag blijk van hetzelfde. 4 Ik heb de aanhangers van de Weg tot de dood toe vervolgd. Mannen en vrouwen heb ik gevangengenomen en laten opsluiten, 5 iets dat de hogepriester en de hele raad van oudsten kunnen bevestigen. Ik heb van hen zelfs
aanbevelingsbrieven gekregen voor onze broeders in Damascus, toen ik daarheen ging om ook daar mensen gevangen te nemen en hen naar Jeruzalem te brengen, waar ze hun straf moesten ondergaan. 6 Maar onderweg, niet ver van Damascus, gebeurde er tegen het middaguur iets onverwachts: opeens werd ik omstraald door een fel licht uit de hemel. 7 Ik viel op de grond en hoorde een stem tegen me zeggen: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” 8 Ik vroeg: “Wie bent U, Heer?” En de Heer antwoordde: “Ik ben Jezus van Nazaret, die jij vervolgt.” 9 De mensen die bij me waren, zagen wel het licht, maar hoorden niet de stem van Hem die tegen me sprak. 10 Ik vroeg: “Wat moet ik doen, Heer?” De Heer zei tegen mij: “Sta op en ga naar Damascus, daar krijg je precies te horen wat je opdracht is.” 11 Omdat het stralende licht me blind gemaakt had, namen mijn reisgenoten me bij de hand en brachten me zo naar Damascus. 12 Daar kwam een zekere Ananias naar me toe, een vroom en wetsgetrouw man, die bij alle Joodse inwoners van de stad in hoog aanzien stond. 13 Hij ging voor me staan en zei: “Saul, broeder, open je ogen!” En op datzelfde ogenblik kon ik hem zien. 14 Hij zei: “De God van onze voorouders heeft jou uitgekozen om zijn wil te leren kennen, om de rechtvaardige te zien en Hem te horen spreken, 15 want je zult zijn getuige zijn en aan alle mensen verkondigen wat je gezien en gehoord hebt. 16 Wat aarzel je dan nog? Sta op, laat je dopen en je zonden wegwassen, terwijl je zijn naam aanroept.” (NBV21)

Jeruzalem was in de dagen van Paulus het centrum van politieke onrust. Steeds meer Joden geloofden dat het einde van de geschiedenis niet ver meer zou kunnen zijn. Dan zou de messias komen en het volk bevrijden. De heerschappij over de wereld van de Romeinen zou vervangen worden door de heerschappij van de God van Israël zoals uitgeoefend door de Messias, de afstammeling van Koning David. Die Egyptenaar waarover hier gesproken wordt is daar een voorbeeld van. We kennen die uit de geschiedenisboekjes Die had vanaf de Olijfberg geprobeerd Jeruzalem in te nemen maar dat was mislukt, zijn volgelingen waren gedood door de Romeinen. Kennelijk dacht men met de arrestatie van Paulus deze oproerkraaier te pakken te hebben. Maar Paulus was ook een Romein. Hij sprak Grieks en Hebreeuws want hij was een Joodse Romein, geboren in Tarsus. Dat was geen achtelijk stadje maar een centrum van cultuur en wetenschap waar een belangrijke filosofische school van de Stoïcijnen stond. Geen wonder dan ook dat de hoofdman over duizend, voor wie Paulus geleid werd onder de indruk was en hem toestemming gaf de menigte toe te spreken.

Paulus sprak in het Hebreeuws, wat merkwaardig was want de algemene voertaal in Jeruzalem was Aramees. Hebreeuws werd alleen nog in de Tempel gesproken en geen wonder dat de menigte stil viel, ze zullen moeite gehad hebben Paulus te volgen. Paulus vertelt nog eens het verhaal over zijn ontmoeting met Jezus van Nazareth in een visioen. Wij spreken altijd over bekering en onder bekering verstaan we dan het overstappen van de ene naar de andere godsdienst. Zo wordt dit verhaal van Paulus wel uitgelegd als een oproep aan het Joodse volk om over te stappen naar het Christendom. Maar dat staat er niet. Paulus sluit zich niet voor niets aan bij de bestaande tradities van het volk. Hij zet zichzelf in de traditie van Hebreeuwse Bijbel. Hij spreekt Hebreeuws en hij spreekt net als de vroegere profeten over een visioen. Het nieuwe testament dat wij als een unieke verzameling boeken voor het Christendom beschouwen is ook wel een verklarend aanhangsel van de Hebreeuwse Bijbel genoemd. De belofte van een bevrijder van Israël was al heel oud en Paulus had kennelijk een ontmoeting gehad met die bevrijder. Het had hem van bestrijder van de volgelingen van Jezus van Nazareth tot profeet van Jezus van Nazareth gemaakt, een profeet van de vrede.

Als  blinde ging hij naar Damascus, als ziende kwam hij terug naar Jeruzalem. Wij mogen hopen dat ook vandaag in Israël de ogen open gaan voor de Weg van de vrede, we mogen daar aan werken door Israël en Palestina samen te steunen. Maar de broeders waarover gesproken wordt kan ook vertaald worden met medegelovigen. Paulus sluit zich in de eerste zin dus al aan bij de verhoudingen die voor het volk vastlagen. Het Sanhedrin als hoofd en het volk als de kinderen. Paulus versterkt de band met de opgewonden menigte nog door uitgebreid te vertellen hoe hij door het Sanhedrin was gemachtigd om volgers van Jezus van Nazareth gevangen te nemen. Hij was er zelfs op uitgestuurd om dat in het buitenland te doen. Joden en vrienden van de Joden ook in de verstrooiing, door het hele Romeinse Rijk hadden niet bang hoeven te zijn voor hun geloof en traditie want Paulus stond er pal voor. Alleen de Messias zelf had ingegrepen. Die was hem op de weg naar Damascus verschenen in een verblindend licht. Er was hem een lichtje opgegaan. Wij mogen dat soms ook hopen. Wij mogen hopen dat het licht bij ons ook gaat schijnen op de minsten, de vluchtelingen die aan onze poort kloppen, de mensen die zorg nodig hebben, de kinderen die mishandeld en uitgebuit worden. Als we daar op letten dan verschijnt die Messias ook aan ons.