Laat uw ja ja zijn

Jakobus 5:7-12

7 Heb geduld, broeders en zusters, tot de Heer komt. Denk eens aan de boer, die geduldig blijft wachten op de kostbare opbrengst van zijn land, tot de regens van najaar en voorjaar zijn gevallen. 8 Wees net zo geduldig en houd moed, want de Heer zal spoedig komen. 9 Klaag niet over elkaar, broeders en zusters, want daarmee roept u het oordeel over u af. Bedenk dat de rechter voor de deur staat. 10 Neem een voorbeeld aan het geduldige lijden van de profeten die in de naam van de Heer spraken. 11 Degenen die standhielden prijzen we gelukkig! U hebt gehoord hoe standvastig Job was, en u weet welke uitkomst de Heer gaf; de Heer is immers liefdevol en barmhartig. 12 Maar bovenal, broeders en zusters, zweer geen enkele eed, niet bij de hemel, niet bij de aarde, nergens bij. Laat uw ja ja zijn, en uw nee nee, anders zult u veroordeeld worden. (NBV21)

Wie het lijden ziet dat mensen wordt aangedaan kan zich nauwelijks voorstellen dat je geduld zult willen hebben tot het vanzelf overgaat. Daar gaat het Jacobus dan ook niet om. Maar gewelddadig verzet tegen het Romeinse Rijk werd als absoluut zinloos ervaren. Niet zomaar trouwens want de vele opstanden die het jaar 70 vooraf waren gegaan waren telkens bloedig neergeslagen. Daarbij waren ook onschuldigen het slachtoffer geworden. In navolging van Jezus van Nazareth wilden de eerste Christenen dat geweld en vooral het tegengeweld van de overheid vermijden. In het jaar 70 kregen ze dubbel gelijk toen de Tempel verwoest werd en de bevolking verspreid over het Romeinse Rijk. De eerste Christenen leefden bovendien in de stellige overtuiging dat Jezus van Nazareth snel zou terugkeren en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zou meebrengen. Zo is het na al die eeuwen niet gegaan.

Maar de voorbeelden die Jacobus aandraagt kunnen ook ons inspireren. Wij kennen mensen als Ghandi en Marten Luther King die geweldloos grote veranderingen in hun samenlevingen tot stand brachten. Ook van profeten als Jesaja en Jeremia werd verteld dat zij zich hadden verzet tegen pogingen van de kleine koninkrijkjes uit hun tijd zich te verzetten tegen wereldmachten. Het verhaal van Job is misschien nog het meest duidelijk. Ondanks het feit dat hij alles kwijt raakte, tot zijn gezondheid toe, bleef hij zich verzetten tegen het idee van zijn vrienden dat hij dat aan zichzelf te wijten had. Zo zou God niet oordelen en uiteindelijk bleek hij gelijk te hebben. Ook vandaag zijn natuurrampen en ziekten niet de schuld van hen die het overkomt maar een test in liefde. Blijven we vertrouwen op de God van Israël? Steken we bij rampen en bij ziekten de hand uit naar de slachtoffers?

Het is dus goed om te leven alsof Jezus van Nazareth elke dag terug zou kunnen komen. Als wij ons bezig houden met de zorg voor de naaste, met het onze naaste lief te hebben als onszelf, dan zijn we al bezig met die nieuwe hemel en die nieuwe aarde, dan bereiden we daar als het ware de weg voor. Zo is het ook met de raad om geen eden meer te zweren. Als wij iets doen, iets beloven of iets beweren dan hebben we daar geen goden voor nodig, zelfs niet de God van Israël. Waar wij voor staan daar staan we voor, ons ja is ja en ons nee is nee. Betrouwbaarheid is een eigenschap van elke gelovige die de betrouwbare God van Israël wil navolgen, de God waarvan geschreven staat dat zijn hand nooit zal laten varen het werk dat hij is begonnen. Zo betrouwbaar zijn wij ook, temeer omdat we er elke dag opnieuw weer mee mogen beginnen. Ook vandaag weer.

Voor u, rijken!

Jakobus 5:1-6

1 En nu iets voor u, rijken! Weeklaag en jammer om de rampspoed die over u zal komen. 2 Uw rijkdom is verrot en uw kleding is door de mot aangevreten. 3 Uw goud en zilver is verroest, en die roest zal tegen u getuigen en als een vuur uw lichaam verteren. U hebt uw schatkamers gevuld, hoewel het einde van de tijd nadert. 4 Hoor de klacht van het loon dat u de arbeiders die uw velden maaiden hebt onthouden. Het geroep van de maaiers is tot de Heer van de hemelse machten doorgedrongen. 5 U hebt op aarde in weelde gebaad en losbandig geleefd, u hebt uzelf vetgemest voor de slachttijd. 6 U hebt de rechtvaardige veroordeeld en vermoord, en hij heeft zich niet tegen u verzet. (NBV21)

Vandaag een weeklacht tegen de rijken. Zij lijken wel rijk volgens Jacobus maar de rijkdom is verrot en de kleding die ze dragen, die prachtige gesneden pakken en de Haute Couture, is door mot aangevreten. Hun goud en zilver zijn verroest. En waarom dat alles? Omdat ze het loon van de maaiers in het veld hebben ingehouden. En dat onrecht, het niet rechtmatig uitbetalen van arbeiders die zich in de hitte van de dag hebben ingespannen, is volgens de Bijbel een extra groot onrecht. Juist die rijken kunnen zich zeer mooi en vroom voordoen. De ruwe knuisten van de landarbeiders kunnen niet op tegen de zalvende woorden van de rijken die nu eenmaal aanvoeren dat zij het recht hebben te profiteren van hun bezit. Zij bezitten toch de akkers? Zij nemen de beslissingen over wanneer er gezaaid zal worden, wanneer het onkruid gewied en wanneer de oogst begint. Verantwoordelijke beslissingen die hun het recht geven op een bovenmatig inkomen. Iedereen hoort de echo van dit in ons parlement.

Maar die rijken, CEO’s en zo, zaaien niet, ze wieden niet en ze oogsten niet. Ze vullen alleen hun voorraadschuren met het werk van anderen. Het was in de dagen van Jacobus al niet anders dan in onze dagen, de dagen van de bonussen en de exorbitante zelfverrijking. Ook nu zijn de verschillen in beloning tussen de top van bedrijven en de werkvloer onberedeneerbaar groot. Ook nu hoor je dezelfde smoezen van de mannen die in gesneden pakken de hele dag zitten te vergaderen en die de ruwe knuisten van de arbeiders als minderwaardig afdoen. Maar in de traditie van de God van Israël is het die God die de kant van de maaiers, de kant van de ruwe knuisten, kiest. Elke arbeider is zijn loon waardig en elke arbeider die meegeholpen heeft de oogst binnen te halen, de productie te produceren, heeft een even groot loon verdiend. Die traditie gaat terug op Mozes, die nog te maken had met een slavenvolk. Maar ook de profeten worden hier geciteerd in hun beschrijving van de Heer der hemelse machten die de verdrukten te hulp komt. Daar zouden ook de slachtoffers van het Toeslagenmisdrijf bij moeten horen.

En beschuldig de ruwe knuisten niet van geweld en diefstal. De rechtvaardige die riep om een rechtvaardig loon, die het werk neerlegde als voor dat werk niet werd betaald, verzette zich niet tegen de heersers. Ze waren er toen er gezaaid moest worden en ze zaaiden, ze waren er toen er gewied moest worden en ze gingen wieden en ze waren er toen er geoogst moest worden en ze gingen oogsten. De rijken leefden er losbandig op los en mesten zichzelf vet voor de slachttijd. Ook daar weten wij in onze dagen over mee te praten. En juist in de tijd dat we als land de broekriem moeten aanhalen mogen we vragen wiens broekriem onze regering van rijken nu eigenlijk aan het aanhalen is. In onze dagen spreken wij de maaiers die hier worden bedoeld ook wel aan als politieagenten, of zorgmedewerkers, of onderwijzenden. Wij mogen weten dat de God van Israël ons gehoord heeft en wij mogen weten dat het gerechtvaardigd is om een rechtvaardige verdeling van het inkomen in ons land te eisen. Daar mogen we elke dag aan werken, ook vandaag weer.

Wie kwaadspreekt

Jakobus 4:11-17

11 Spreek geen kwaad van elkaar, broeders en zusters. Wie kwaadspreekt van een ander of een ander veroordeelt, spreekt kwaad van de wet en veroordeelt de wet. En als u de wet veroordeelt, handelt u niet naar de wet, maar treedt u op als rechter. 12 Er is maar één wetgever en rechter: Hij die bij machte is te redden of in het verderf te storten. Maar wie bent u om uw naaste te veroordelen? 13 Dan iets voor u die zegt: ‘Vandaag of morgen gaan wij naar die en die stad. Daar blijven we een jaar, we zullen er handeldrijven en geld verdienen.’ 14 U weet niet eens hoe uw leven er morgen uitziet. U bent immers maar damp, die heel even verschijnt en dan al verdwijnt. 15 U zou moeten zeggen: ‘Als de Heer het wil, zijn we dan in leven en zullen we dit of dat doen.’16 Maar u slaat een hoge toon aan en bent daar nog trots op ook. Dat soort trots is volkomen ongepast.17 Als iemand weet hoe het hoort maar er niet naar handelt, dan zondigt hij.(NBV21)

Er lijkt een tegenstrijdigheid te zitten in het gedeelte dat we vandaag lezen. Je mag geen kwaad spreken van anderen maar je mag anderen die plannen maken voor de toekomst wel veroordelen zo lijkt het. Maar zo is het niet. Mensen die het verkeerde doen zijn zelf niet per definitie slecht. Of mensen wel of niet slecht zijn dat maakt God uit zegt Jacobus. Je mag met anderen in discussie over hun gedrag, want hun gedrag is misschien soms ook wel eens je eigen gedrag. En of een bepaald gedrag slecht is hangt eigenlijk alleen af van het effect op de zwaksten en de minsten. Daarom gaat het niet aan te oordelen maar doe je het beste door je bezig te houden met wat de God van Israël van ons wil.

Wij mogen bevrijdt leven van de slavernij van de zucht naar meer, de zucht naar meer inkomen en vermogen, de zucht naar meer aanzien en uiterlijk vertoon. Elke dag krijgen we de gelegenheid eens na te gaan wat we eigenlijk kunnen missen, wat we eigenlijk kunnen delen met de minsten in deze wereld die niet hebben wat wij gemakkelijk kunnen missen. Al dat carrière maken en loopbanen uitplannen loopt voor mensen eigenlijk alleen maar uit op de dood. Niemand kan voorspellen wat morgen gedaan zal worden en of er volgende week nog geleefd zal worden. Als God het ons geeft, als het ons toevalt dan kan het misschien gebeuren, maar zelf kunnen we onze toekomst niet sturen.

Wat ons blijft is genieten van wat we hebben. En beseffen dat het meeste genot komt uit de ogen van mensen die onze hulp niet hadden verwacht. Van mensen naar wie wij onverplicht en zonder tegenprestatie een hand hadden uitgestoken. Dat is hoe onze God het ons gezegd had: “Heb uw naaste lief als uzelf” Als we dat horen dan weten we hoe het hoort, als we daar onze oren voor toestoppen weten we dat we zondigen. Maar gelukkig dat we er elke dag opnieuw naar mogen luisteren en naar mogen handelen. Want, zegt Jacobus ons, we weten niet wat er ons in de toekomst zal overkomen. Het gebed dat we van Jezus hebben geleerd vraagt ook alleen maar om ons dagelijks brood. Vandaag staan er vluchtelingen op de stoep, zoals ze in 1956 uit Hongarije kwamen. Elke keer opnieuw mogen wel helpen. Ook vandaag weer.

Trouwelozen!

Jakobus 4:1-10

1 Waar komt al die strijd, waar komen al die conflicten bij u toch uit voort? Is het niet uit de hartstochten die strijd leveren bij al uw doen en laten? 2 U verlangt naar iets, maar krijgt het niet. U bent jaloers en moordlustig, maar bereikt uw doel niet. U bekvecht en twist met elkaar. U krijgt niets omdat u niet bidt. 3 En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen. 4 Trouwelozen! Beseft u dan niet dat vriendschap met de wereld vijandschap jegens God betekent? Wie bevriend wil zijn met de wereld, maakt zich tot vijand van God. 5 Denk niet dat dit loze woorden zijn in de Schrift: ‘God heeft ons toch geen geest vol afgunst gegeven? 6 De genade die Hij schenkt is groter.’ Daarom staat er: ‘God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt Hij zijn genade.’ 7 Onderwerp u dus aan God, en verzet u tegen de duivel, dan zal die van u wegvluchten. 8 Kom nader tot God, dan komt Hij nader tot u. Reinig uw handen, zondaars; zuiver uw hart, weifelaars. 9 Weeklaag, wees treurig en laat uw tranen vloeien. Laat uw lachen veranderen in droefheid en uw vreugde in somberheid. 10 Verneder u voor de Heer, dan zal Hij u verheffen. (NBV21)

Zomaar een citaat uit het boek Numeri. Jacobus had herkend dat de manier waarop in de jonge gemeenten gestreden werd om de macht soms wel heel erg leek op de manier waarop in het volk Israël werd gestreden zo vlak na de uittocht uit Egypte toen het volk in de woestijn rond trok. Ook Mozes had het volk opgeroepen het leven in dienst te stellen van de God van Israël. Geen onderwerping meer aan slavernij maar vertrouwen op een God die je zal bevrijden. Maar mensen willen de baas spelen of slaaf zijn. Zo gaat dat in de wereld, als je een baas achterna loopt, of een clown die in enkele zinnen eenvoudig aan te wijzen vijanden presenteert en oplossingen lijkt te bieden voor problemen die je niet hebt maar waar je bang voor kunt zijn. Hel en verdoemenis hoor je in gemeenten preken en je geloof moet dan op angst zijn gebaseerd. Angst voor de Islam is tegenwoordig een politieke stemmentrekker, vooral van mensen die niets weten van de Islam en die vanwege die onwetendheid er bang van worden.

De genade van de God van Israël is dat je helemaal niet bang hoeft te zijn. Niet voor hel en verdoemenis, zeker niet als je voortdurend probeert de richtlijn van het heb Uw naaste lief te volgen, zeker niet als je je inzet voor de minsten en de zwaksten in de samenleving. Maar ook voor de Islam hoef je niet bang te zijn. Natuurlijk er lopen zoveel mensen uit de kerken weg dat er straks meer mensen in moskeeën lijken te zitten dan in christelijke kerken. Maar al die mensen die uit de kerken lopen nemen wel de richtlijnen van Jezus van Nazareth mee. De zorg voor elkaar, het opkomen voor de zwaksten en de minsten in de samenleving zijn nog steeds zaken die mensen ook buiten de kerken aanspreken. En daar ontmoet je de mensen uit de Islam. Want compassie, het liefhebben van de naaste is ook een gebod uit hun geloof en hun cultuur.

Als je hen vernedert, hoogmoedig bent, dan loop je een gevaar, dat loop je dus volgens Jacobus altijd als je hoogmoedig bent. Dus is de oproep van Jacobus dat als je een rechtvaardige samenleving wil hebben dan zul je het goede moeten zoeken, leven volgens de richtlijnen voor de menselijke samenleving zoals we die gekregen hebben van de God van Israël, je naaste lief hebben als jezelf, het kwade moeten bestrijden door het goede te doen. Juist Jacobus legt er voortdurend de nadruk op dat alleen geloven niet genoeg is. Geloven is een werkwoord. Het zal moeten blijken uit je gedrag dat je gelooft dat er een nieuwe toekomst mogelijk is en een samenleving waar alle tranen gedroogd zijn. Als je geloofd dat die belofte waar is dan ga je er aan werken Het is de God van Israël die een dergelijke samenleving tot stand zal brengen, wij mogen er aan meewerken, elke dag weer, onbevreesd, ook vandaag weer.

Mijn hulpgeroep

Psalm 39

1 Voor de koorleider. Voor Jedutun. Een psalm van David. (39:2) Ik had mij voorgehouden: Ik moet mij beheersen en mijn tong voor zonde behoeden, mijn mond met een muilband bedwingen te midden van mensen zonder God of gebod. 3 En ik zei dan ook niets, geen woord, ik zweeg en vond geen verlichting, ik voelde steeds heviger pijn. 4 Het brandde in mijn binnenste, bij mijn zuchten laaide een vuur op en mijn tong begon te spreken: 5 ‘Geef mij weet van mijn einde, HEER, van de maat van mijn levensdagen, laat mij weten hoe vergankelijk ik ben. 6 U maakte mijn dagen een handbreed lang, mijn levensduur is niets in uw ogen, niet meer dan lucht is het bestaan van een mens, sela 7 niet meer dan een schaduw zijn levenspad, niet meer dan lucht wat hij rusteloos najaagt, hij vergaart en weet niet wie het toevalt.’ 8 Wat heb ik dan te verwachten, Heer? Mijn hoop is alleen op U gevestigd. 9 Bevrijd mij van al mijn zonden, bespaar mij de hoon van dwazen. 10 Ik zei niets, opende mijn mond niet, want U was het die mij dit alles aandeed. 11 Houd op mij nog langer te kwellen, ik bezwijk onder de slagen van uw hand. 12 U kastijdt de mens als straf voor zijn zonde, U tast zijn schatten aan zoals een mot een kleed, niet meer dan lucht is een mens. sela 13 Hoor mijn gebed, HEER, luister naar mijn hulpgeroep, wees niet doof voor mijn verdriet, want een vreemdeling ben ik, bij U te gast zoals ook mijn voorouders waren. 14 Wend uw straffende blik van mij af, dan beleef ik nog vreugde voordat ik heenga en niet meer ben. (NBV21)

Het zal veel mensen tegenwoordig niet onbekend voorkomen. Je ziet al het streven van de mensen in je omgeving, sparen voor nieuwe elektronica, studeren voor promotie, op jacht naar nieuw genot, weer een abonnement op een film en serie aanbieder en je vraagt je af, wat voor zin heeft het. Worden al die TV films niet steeds opnieuw gemaakt? Zijn al die verhalen eigenlijk allemaal niet zo ongeveer hetzelfde maar dan door anderen vertelt? En die sportwedstrijden zijn toch ook altijd met een begin en een eind? Wat is de zin eigenlijk van het leven? Dat moet je niet hardop zeggen want dan krijg je de wind van voren. Alsof je de mensen alle amusement wil afpakken, alsof je de mensen om je heen geen pleziertje meer gunt, alsof natuurfilms en wetenschapsprogramma’s mensen niet onderwijzen en wijzer maken, alsof er niet gedroomd mag worden van avonturen en ondernemingen.

Maar die avonturen worden door de mensen niet beleefd, die ondernemingen niet ondernomen. Uiteindelijk wacht een ieder de dood. En als het leven zelfs niets nieuws brengt dan is het leven zelf al de dood. Je wordt er depressief van, in de Bijbel vragen mensen dan om het tijdstip van hun einde te kennen, al dat streven, al dat jagen en jachten naar genot het is allemaal leegte en lucht, het stelt niets voor. We zijn vreemdelingen op aarde, we zijn hier slechts te gast. Een korte tijd mogen we hier doorbrengen en dan worden we weer tot stof en zijn we vergeten. We doen wel of we belangrijke mensen uit de geschiedenis nog kennen, maar wie heeft Koning Willem I ontmoet? Wie weet waar hij verdriet om had of waar hem een plezier mee kon worden gedaan? We hebben een reeks Koningen en Koninginnen gehad, maar de secretarissen die hun afspraken maakten en zorgden dat we van hen hoorden en ze zagen kennen we niet. Al dat klatergoud uit de afgelopen twee eeuwen is lucht en leegte geweest, hoogstens aanleiding tot het opnieuw verplaatsen van lucht.

Maar helemaal op het eind spreekt de psalmdichter over de voorouders, over de straffende blik van God die afgewend moet worden. Heel langzaam lijkt een herinnering op te komen aan tijden toen het leven nog zin had. Want die voorouders waren ook vreemdelingen en bijwoners. Abraham was een zwervende Arameeër staat er geschreven. Hij verliet huis en haard om achter een God aan te zwerven. Het volk Israël, stamde van hem af maar werd als slavenvolk Egypte uitgejaagd omdat ze kans zagen onder het offer, onder de dood, van de eerstgeborene uit te komen. Diep in de woestijn kreeg dat zootje zwervers richtlijnen voor een menselijke samenleving, ondanks het feit dat ze , o zo menselijk, liever eigengemaakte goden van goud en zilver aanbaden. Die richtlijnen konden samengevat worden als heb uw naaste lief als uzelf en ze gingen geloven dat alleen het houden van dat gebod met alles wat daarbij hoorde zin zou geven aan het leven. Vandaag, in onze dagen is het niet anders. Voor zoekers naar het hogere, naar zin het leven dat het menselijke te boven gaat is nog steeds de Liefde tot de minsten, de liefde tot God, het enige zinnige antwoord. Dat blijft, dat geeft echte vreugde. Elke dag opnieuw, ook vandaag.

Jaloezie en egoïsme

Jakobus 3:13-18

13 Wie van u kan wijs en verstandig genoemd worden? Laat hij het daadwerkelijk bewijzen door een onberispelijk leven en door wijze zachtmoedigheid. 14 Maar als u zich laat beheersen door bittere jaloezie of egoïsme, kunt u beter niet zo hoog van de toren blazen; u zou de waarheid geweld aandoen. 15 Dat soort wijsheid komt niet van boven; ze is aards, ongeestelijk, demonisch. 16 Waar jaloezie en egoïsme heersen, vieren wanorde en allerlei kwaad hoogtij. 17 De wijsheid van boven daarentegen is vóór alles zuiver, en verder vredelievend, mild en meegaand; ze is vol ontferming en brengt niets dan goede vruchten voort, ze is onpartijdig en oprecht. 18 Waar in vrede wordt gezaaid, brengt gerechtigheid haar vruchten voort voor hen die vrede stichten. (NBV21)

Nieuwe en succesvolle bewegingen trekken snel mensen aan die zelf graag op de voorgrond treden en die mee willen profiteren van het succes. Dat was in de dagen van Jacobus zo, toen de jonge Christengemeenten een snelle groei doormaakten, dat is vandaag de dag niet anders. Toch zoeken de meeste mensen naar wijze en verstandige bestuurders, van kerk zowel als van maatschappij. Mensen die het alleen om hun eigen eer te doen is, dus ook snel jaloers zijn als anderen wel naar voren schuiven, die moet je meestal niet hebben. Maar hoe herken je die. Ook dat is een vraag die vandaag de dag niet anders is dan in de dagen van Jacobus. De briefschrijver uit de Bijbel heeft daar een bijzonder antwoord op: zachtmoedigheid.

Dat onberispelijk leven willen we wel geloven. Kopstoten uitdelen, horkerig gedrag, door brievenbussen pissen en hardrijdend een politiecontrole ontwijken zijn geen bewijzen van een onberispelijk leven en maken je niet geschikt voor een positie in een bestuur van land, provincie of gemeente. Maar zachtmoedigheid, je niet snel kwaad laten maken, de vrede zoeken, mensen bij elkaar weten te houden, mensen oproepen en inspireren om het goede te gaan doen, ook al zijn het je tegenstanders. Dat is iets dat in onze dagen niet snel geaccepteerd wordt. Dat zijn toch de theedrinkers die niets ten kwade van een ander willen zeggen?

Dat zijn mensen bij wie het er niet in wil dat een godsdienst die een kwart van het inkomen aan de armen wil besteden een bedreiging zou vormen waartegen je je moet wapenen. Dat verzet tegen zachtmoedigheid en een onberispelijk leven komt niet van boven zegt Jacobus. Dat is aards, ongeestelijk, demonisch. En met ongeestelijk wordt bedoeld dat het niet in de geest van Jezus van Nazareth is. Waar jaloezie en egoïsme heersten vieren wanorde en allerlei kwaad hoogtij. Het is een zin uit de Bijbel die we zo in onze samenleving kunnen plaatsen. Een tegeltjes wijsheid die bij tal van organisaties en besturen boven de voorzitterstafel gehangen kan worden. Daar is sinds de dagen van Jacobus nog helemaal niks aan veranderd.

De tong is een vuur

Jakobus 3:1-12

1 Laten niet velen leraars [willen] zijn, mijn broeders; daar gij weet, dat wij er een des te strenger oordeel om zullen ontvangen. 2 Want wij struikelen allen dikwijls. 5 Als iemand in woorden niet struikelt, is hij een volmaakt man, in staat om ook het hele lichaam in toom te houden. 3 Zie, wij doen de paarden tomen in de monden, opdat zij ons gehoorzamen en wij besturen hun hele lichaam. 4 Zie, ook de schepen, die zo groot zijn en door sterke winden voortgedreven worden, zij worden door een zeer klein roer gestuurd, waarheen de wil van de stuurman het wenst. 5 Zo is ook de tong een klein lid en zij beroemt zich op grote dingen. Zie, een klein vuur, wat een groot bos 1 steekt het in brand. 6 Ook de tong is een vuur, de wereld van ongerechtigheid. Onder onze leden is het de tong, die het hele lichaam bevlekt en de loop van de natuur in brand zet en in vlam gezet wordt door de hel. 7 Want de natuur van alle wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en van zeedieren, wordt getemd en is getemd door de menselijke natuur, 8 maar de tong kan geen mens temmen; zij is een niet te bedwingen kwaad, vol dodelijk venijn. 9 Met haar loven wij de Heer en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar Gods gelijkenis gemaakt zijn. 10 Uit dezelfde mond komt zegen en vloek voort. Dit moest niet zo zijn, mijn broeders. 11 Laat ook de bron uit dezelfde ader het zoete en het bittere opwellen? 12 Kan een vijgeboom olijven voortbrengen, mijn broeders, of een wijnstok vijgen? Evenmin kan een zoute [bron] zoet water geven. (NBV21)

Ieder kent wel van die momenten in het leven dat je zou willen dat je je tong had afgebeten. Zo gemakkelijk zeg je wat verkeerds. Zelfs onze strafwet kent bepalingen die je om wat je gezegd hebt voor de rechter kunnen brengen en misschien zelfs in de gevangenis. En dat is maar goed ook. Met dat wat je zegt kun je een ander kwetsen en heel lang pijn bezorgen. We kennen het diplomatiek spreken en vroeger had je ook het parlementair taalgebruik. In die manieren van spreken waren beschuldigingen taboe, iemand aanvallen hoorde er niet bij. Voordat je dus een conclusie uit, een oordeel velt, zul je dus eerst goed moeten nadenken en drie maal moeten afwegen wat je eigenlijk zegt en hoe het aankomt. Het gaat er gelovigen eigenlijk nooit om mensen te veroordelen, laat staan mensen af te schrijven. Het gaat er altijd om onrechtvaardige situaties af te schrijven. Dan kun je wel eens zaken moeten benoemen die hard lijken te klinken. Ook Jacobus doet dat als hij in hoofdstuk 5 spreekt over de mantelpakjes en de strak gesneden pakken van de rijken als van mottenvoer.

Maar het brengt je op het spoor de naaste belangrijker te vinden dan je eigen carrière of wat anderen wel niet van je zouden denken. Zegen en vloek gaan niet samen zegt Jacobus. Mogen we dan niet meer over slechte zaken spreken? Natuurlijk, maar vloek brengt het gesprek tot een einde, met een vervloeking ban je het kwade en daarmee de vervloekte uit, breek je de band die er was door. Met een zegen probeer je er het goede van te laten uitgaan. Met een zegen ben je bezig een kwaad om te keren in het goed. Paulus spreekt dan van het kwade te bestrijden met het goede, vurige kolen op het hoofd stapelen van hen die het kwade bedrijven zodat ze beschaamd staan en het ook het goede gaan doen. In de opstelling in het leven die Jacobus hier kiest en aanbeveelt herkennen we de Geest van Jezus van Nazareth die zelfs hangend aan het kruis nog vroeg om vergeving voor hen die hem dat hadden aangedaan omdat ze niet wisten wat ze deden.

Zonder die Geest kunnen we dat niet en je moet wel heel zeker weten dat die Geest over jou vaardig is voor je het kwaad als kwaad benoemt op een manier dat het zich ten goede zal keren. Daarom zegt Jacobus dat we niet allemaal leraar moeten willen zijn. Als we dan al geraakt worden door wat iemand doet of zegt hebben we vaak niet meer dan te vertellen wat het met onszelf doet, hoe het ons irriteert, kwaad maakt, verdrietig maakt, pijn doet. Je vertelt dan niet iets over de ander maar over jezelf. Wil de ander jou kwaad doen? Dan is het kwade van die ander. Wilde die ander goed doen maar deed die ander dat verkeerd dan kan jouw reactie helpen om het kwade in het goede te veranderen. Maar elke keer opnieuw, elke dag weer, zullen we ons opnieuw moeten beraden hoe iets te zeggen van wat anderen doen. Elke dag opnieuw, ook vandaag weer, zodat we het kwade niet laten bestaan maar het goede dichterbij brengen.

Vertrap wie zilver begeren

Psalm 68:20-36

20 Geprezen zij de Heer, dag aan dag, deze God draagt ons en redt ons. sela 21 Onze God is een reddende God, bij God, de HEER, is bevrijding uit de dood. 22 God verplettert de hoofden van zijn vijanden, de harige schedels van wie met schuld zijn beladen. 23 De Heer zegt: ‘Ik haal jullie vijanden uit Basan, Ik haal ze uit de diepten van de zee: 24 jullie voeten zullen waden in hun bloed, jullie honden likken het op met hun tong.’ 25 Een schouwspel is uw stoet, o God, de stoet van mijn God, mijn koning, naar zijn heiligdom: 26 voorop zangers, daarachter snarenspelers, omstuwd door meisjes met tamboerijnen. 27 Prijs God wanneer u samenkomt, prijs de HEER, u die aan Israëls bron bent ontsprongen. 28 Daar is Benjamin, de jongste, hij opent de rij, daar zijn de vorsten van Juda, uitbundig bijeen, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. 29 Ontplooi uw macht, o God, de macht die U, God, ons altijd toonde, 30 vanuit uw tempel die boven Jeruzalem oprijst. Laten koningen U schatting brengen. 31 Vaar uit tegen het gedierte in het riet, die troep stieren, die kalveren van volken. Vertrap wie zilver begeren, verstrooi de volken die belust zijn op strijd. 32 Laten de gezanten uit Egypte zich aandienen, de Nubiërs met geschenken zich haasten naar God. 33 Koninkrijken der aarde, zing voor God, zing een lied voor de Heer, sela
34 voor Hem die rijdt door de hoogste, eeuwige hemel. Hoor, zijn stem is een machtige stem. 35 Erken Gods macht: zijn majesteit heerst over Israël, zijn macht reikt tot boven de wolken. 36 Ontzagwekkend bent U, God, in uw heiligdom. De God van Israël, Hij geeft macht en nieuwe kracht aan zijn volk. Geprezen zij God!(NBV21)

Hemelvaartsdag, waarop Jezus werd opgenomen en aan zijn volgelingen werd gevraagd waarom ze toch maar omhoog bleven kijken. Het ging toch niet over de hemel maar over de aarde. De psalm die we vandaag meezingen laat dat nog eens duidelijk horen. Toen het volk Israel uit Egypte vertrok waren het slaven, gevangenen, en heel lang in de geschiedenis van Israel bleef het besef levend dat ze bevrijde slaven waren. Door het dienen van die God die Mozes hen had getoond waren ze bevrijd geworden, hadden ze de woestijn kunnen trotseren en waren ze in het beloofde land gekomen. Dit laatste deel van de Psalm bezingt op poëtische wijze de intocht in het beloofde land. Dat ging bijna mis doordat iemand stiekum toch wat zilver als buit nam, ondanks het bevel om dat niet te doen.In dat nieuwe land kwam de Heilige Tent uiteindelijk tot rust na alle omzwervingen. Zeker David moet dat zo gevoeld hebben want hij deed verschillende pogingen de Tent naar Jeruzalem te brengen voordat hij er in slaagde. En dan nog mocht hij er geen Tempel voor bouwen want een Tempel zou te snel hetzelfde zijn als de omringende volken voor hun goden hadden.

De Godsdienst van Israel is een heel ander soort godsdienst, zeker geen religie zoals volken een religie hebben. Op de berg Sinaï had het gedonderd en gebliksemd, vuur was er van de berg af gekomen toen ze richtlijnen voor een menselijke samenleving hadden gekregen. Daarin werd verteld over die ene God die geen andere goden duldde en over hoe je je naaste lief moest hebben als jezelf. Elk jaar als de eerste vruchten van de oogst binnengehaald waren trokken ze op naar het Heiligdom in Jeruzalem om met een grote maaltijd het ontvangen van die richtlijnen te vieren en zich te herinneren hoe die richtlijnen ook al weer in de praktijk gebracht moeten worden. Later waren de Grieken dat feest Pinksteren gaan noemen omdat het vijftig dagen na Pasen was. Die Grieken wisten niet dat het zeven maal zeven dagen had geduurd tussen de bevrijding uit Egypte en het ontvangen van de richtlijnen voor die nieuwe samenleving in dat beloofde land. Dat Pinksterfeest was dus een dankfeest, voor de oogst maar vooral voor de richtlijnen die zeiden dat die oogst gedeeld moest worden.

Veel eeuwen later zouden de volgelingen van Jezus van Nazareth op dat Pinksterfeest beweren dat het enige wat van die richtlijnen overbleef het delen van alles met elkaar was. Ook toen vlamde en stormde het zo leek het tenminste. Als het het delen was dan zouden de duizenden en duizenden inderdaad naar het Heiligdom van God komen. Inmiddels zijn er miljoenen bij die beweging van Jezus van Nazareth aangesloten, verenigd in talrijke kerken en kerkelijke gemeenten. Het delen met elkaar, het zorgen voor de armsten in de samenleving, de armsten in de wereld, blijft echter ook na Pinksteren nog steeds een zaak waarvoor gestreden en geleden moet worden. Waar ook de volgelingen van Jezus van Nazareth elke dag opnieuw mee moeten beginnen en opnieuw toe moeten oproepen. vandaag met het zingen van deze Psalm. In de tijd waarop overal in de wereld oorlogen woeden mag je best met de Psalm meezingen dat de volken die belust zijn op strijd verstrooid moeten worden. Laten we de hemel op aarde brengen.

 

Vader van wezen

Psalm 68:1-19

1 Voor de koorleider. Van David, een psalm, een lied. 2 God staat op, zijn vijanden stuiven uiteen, zijn haters vluchten als Hij verschijnt. 3 U verdrijft ze zoals wind de rook verdrijft. Zoals was smelt bij het vuur, zo vergaan de zondaars als God verschijnt. 4 Maar de rechtvaardigen verblijden zich, zij juichen als God verschijnt, uitgelaten van vreugde. 5 Zing voor God, bezing zijn naam, maak ruim baan voor Hem die door de vlakten rijdt. HEER is zijn naam! Jubel als Hij verschijnt: 6 vader van wezen, beschermer van weduwen, God in zijn heilig verblijf. 7 God geeft eenzamen een thuis en gevangenen vrijheid en voorspoed. Maar opstandigen zullen wonen op dorre grond. 8 God, toen U optrok aan het hoofd van uw volk, toen U voortschreed door de woestijn, sela 9 beefde de aarde, en water stortte uit de hemel toen God verscheen, de God van de Sinai, toen God verscheen, de God van Israël. 10 U liet een milde regen neerdalen, God, en schonk uw uitgeput land nieuwe kracht. 11 Uw kleine kudde ging er wonen, in uw goedheid, God, gaf U het aan de zwakken. 12 De HEER sprak een bevel uit, een menigte vrouwen zei het voort: 13 ‘Koningen vluchten, hun legers vluchten, thuis verdelen de vrouwen de buit 14 en jullie slapen bij de schaapskooi!’ De vleugels van de duif waren met zilver bedekt, haar slagpennen met geelgroen goud:
15 de Ontzagwekkende dreef koningen uiteen, sneeuw viel neer op de Salmon. 16 Machtige berg, berg van Basan, veeltoppige berg, berg van Basan, 17 waarom afgunstig, veeltoppig gebergte, op de berg die God als zetel koos? De HEER woont daar voor eeuwig. 18 Met machtige wagens, tweemaal tienduizend, met duizenden en duizenden, trok de Heer van de Sinai naar het heiligdom. 19 U voerde gevangenen mee, eiste gaven van opstandige mensen, en steeg op naar uw woning, HEER, onze God. (NBV21)

Twee dagen lang zullen we zingen van Psalm 68. Een zangstuk, een musiceerstuk staat er zelfs oorspronkelijk, van David. En David was voor Israël het symbool van de ideale koning. De koning die het land Israël haar plaats onder de volken had gegeven. Na David had niemand meer durven ontkennen dat er ooit een koninkrijk Israël was geweest. Maar David was ook de Koning die de godsdienst van Israël centraal had gesteld. Hij had de Heilige Tent haar plaats in de hoofdstad gegeven. Hij had van de staat Israël een rechtstaat gemaakt waar recht en gerechtigheid hadden geheerst. Een zoon van David zou het rijk definitief bevrijden van onderdrukking en recht doen aan de armsten in het land. In het eerste deel van de psalm die we vandaag beginnen te zingen komen ze allemaal voorbij, de weduwen en de wezen, de eenzamen. De rechtvaardigen verblijden zich bij zoveel rechtvaardigheid.

Heel uitdrukkelijk worden in deze psalm ook de gevangenen genoemd. En in onze dagen denken we dan direct aan Amnesty International. De particuliere organisatie die opkomt tegen het gevangen zetten van mensen om wat ze denken. We hebben voor geweld, voor diefstal en bedrog, nog niet veel andere oplossingen gevonden dan het opsluiten van mensen. Dat opsluiten moet wel menselijk gebeuren, en wie opgesloten wordt moet volgens onafhankelijke rechtsprocedures op basis van feitelijk bewijs worden veroordeeld. Maar het opsluiten van mensen om wat ze denken, wat ze zeggen, wat ze vinden, en waarvan ze anderen van willen overtuigen vinden we onder alle omstandigheden verwerpelijk. Juist ons eigen geloof in de rechtvaardigheid roept altijd weer tegenstand op.

Ook in deze psalm worden de opstandigen genoemd. De machtigen en de rijken die weigeren te delen bestrijden de roep om gerechtigheid. Daarom is het werk van Amnesty International, los van de vraag voor welke overtuiging mensen opgekomen zijn, altijd een werk dat spoort met de roep van de Bijbel om op te komen voor gevangenen. De Psalm bezingt daarom op poëtische wijze de intocht in het beloofde land. Daar kwam de Heilige Tent uiteindelijk tot rust na alle omzwervingen. Zeker David moet dat zo gevoeld hebben want hij deed verschillende pogingen de Tent naar Jeruzalem te brengen voordat hij er in slaagde. En dan nog mocht hij er geen Tempel voor bouwen want een Tempel zou te snel hetzelfde zijn als de omringende volken voor hun goden hadden. De Godsdienst van Israël is een heel ander soort godsdienst, zeker geen religie zoals volken een religie hebben.

Geloven zonder daden

Jakobus 2:14-26

14 Broeders en zusters, wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven, maar hij handelt er niet naar? Zou dat geloof hem soms kunnen redden? 15 Als een broeder of zuster nauwelijks kleren heeft en elke dag eten tekortkomt, 16 en een van u zegt dan: ‘Het ga je goed! Kleed je warm en eet smakelijk!’ zonder de ander te voorzien van de eerste levensbehoeften-wat heeft dat voor zin? 17 Zo is het ook met geloof: als het zich niet daadwerkelijk bewijst, is het dood. 18 Maar iemand zou kunnen zeggen: ‘De een gelooft, de ander doet.’ Laat mij maar eens zien dat je kunt geloven zonder daden; ik zal u door mijn daden tonen dat ik geloof. 19 U gelooft dat God de enige is? Daar doet u goed aan. Maar de demonen geloven dat ook, en ze sidderen. 20 Dwaas, wilt u het bewijs dat geloof zonder daden nutteloos is? 21 Werd onze voorvader Abraham niet rechtvaardig verklaard om wat hij deed toen hij zijn zoon Isaak op het altaar wilde offeren? 22 U ziet hoe geloof en handelen daar hand in hand gaan, en hoe het geloof ten volle verwezenlijkt wordt in daden. 23 Zo ging in vervulling wat de Schrift zegt: ‘Abraham vertrouwde op God, en dat werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.’ Hij wordt zelfs Gods vriend genoemd. 24 U ziet dus dat iemand rechtvaardig wordt verklaard om wat hij doet, en niet alleen om zijn geloof. 25 Werd niet ook Rachab, de hoer, rechtvaardig verklaard om wat ze deed, toen ze de verkenners ontving en langs een andere weg liet vertrekken? 26 Zoals het lichaam dood is zonder geest, zo is ook geloof zonder daden dood. (NBV21)

Vandaag lezen we een gedeelte uit de Bijbel dat zich dezer dagen dag in dag uit op de TV liet illustreren. Wij kennen natuurlijk de praatjes zonder daadjes van de politici. Wij kennen ook de nood van de vluchtelingen. Sommige van die politici roepen dat ze in eigen omgeving moeten worden opgevangen. Daar vallen nog bommen, daar is geen voedsel meer. De vluchtelingen kampen in hun buurlanden zitten overvol, het geld van de Verenigde Naties om daar hulp te bieden raakt op. Maar misschien nog erger is dat sommige politici vergeten dat de landen rond de Middellandse Zee, de landen in Afrika ook onze omgeving zijn. Wij zijn met de mensen daar op allerlei manieren verweven. Soms kun je zelfs zien dat wij ze zelf in staat hebben gesteld om met elkaar oorlog te voeren. In onze kerken kunnen sommige gelovigen en voorgangers er ook wat van. Prachtige preken worden gehouden, de mooiste psalmen gezongen, vurige gebeden klinken er, maar als je de kerk uit bent en je kijkt om je heen dan zie je dat het praatjes zonder daadjes zijn.

Zo’n geloof kan niemand redden. Het blijft bij praten maar er wordt nooit een hand uitgestoken naar iemand die een uitgestoken hand nodig heeft. Je kunt niet “eet smakelijk zeggen” tegen iemand die ligt te sterven van de honger. En iemand die alleen nog een paar vodden om het lijf heeft geef je niet de raad zich warm te kleden. Praatjes zonder daadjes zijn het bewijs van een dood geloof. De discussie die Jacobus met zijn gemeente aan gaat is er een over de richtlijnen voor de inrichting van een menselijke samenleving, daarvoor moet je mensen die mee willen doen geen nieuwe, vreemde regels opleggen. Paulus had al gezegd dat het zich laten besnijden niet nodig was voor de Heidenen, ook de spijswetten hoef je niet meer te volgen. Ook Jezus van Nazareth had het soms voor mensen opgenomen als die in de knel kwamen omdat de richtlijnen van God als een Romeinse wet werden gelezen, het genezen op de Sabbat is het bekendste daarvan. Maar Jezus van Nazareth had ook gezegd dat hij niet gekomen was om de wet te ontbinden en Paulus had geschreven dat je niets van de Wet zou moeten afdoen. Jacobus laat in zijn voorbeelden zien dat het gaat om het heb uw naaste lief als uzelf.

Zelfs als dat betekent dat je je enige zoon zou moeten offeren zoals Abraham dan nog kun je het wagen met de God van Israël. Zoals ook Rachab de hoer koos voor het leven van de verspieders tegen de solidariteit met haar eigen volk. En een dood lichaam zonder ziel? Dat kennen we zelfs voor het sterven. Bezieling brengt ons in beweging, bezieling drijft ons te laten zien waar ons hart vol van is en onze mond van over loopt. Een bezielt mens blijft niet werkeloos toezien maar steekt de handen uit de mouwen. Een mens die niet bezielt is, die heeft de tijd voor mooie woorden, voor prachtige praatjes maar ze blijven dood, ze blijven zonder daadjes. In ons land zijn gelukkig nog veel, heel veel mensen die het snappen, die weten dat er niet alleen gepraat moet worden maar vooral daden nodig zijn. Voor ons gelovigen en voor de mensen die misschien niet meer geloven maar bezield raken om iets te doen aan de nood van de naaste is het maar goed dat we elke morgen weer opnieuw bezield mogen worden en aan het werk mogen gaan voor waar ook bij ons de mond van over loopt, de liefde voor de naaste, voor de minste. Dat mag God zij dank, ook vandaag weer.