Weg met die man!

Handelingen 22:17-29

17 Later, toen ik terug was in Jeruzalem en in de tempel aan het bidden was, werd ik opeens gegrepen door een visioen. 18 Ik zag de Heer, die tegen me zei: “Haast je en vertrek meteen uit Jeruzalem, want ze zullen van jou geen getuigenis over Mij aanvaarden.” 19 Ik zei: “Heer, ze weten toch dat ik vroeger de mensen die in U geloven heb laten opsluiten in de gevangenis en dat ik hen in de synagogen heb laten geselen? 20 Ook toen Stefanus zijn getuigenis over U met de dood moest bekopen, was ik erbij. Ik hield de mantels van degenen die hem doodden in bewaring en keurde de moord op hem goed.” 21 Maar Hij zei tegen mij: “Ga, want Ik wil je naar de andere volken sturen, ver van hier.”’ 22 Tot zover had de menigte naar Paulus geluisterd, maar nu begon iedereen luidkeels te roepen: ‘Weg met die man! Zo iemand heeft niet het recht om te leven!’ 23 Ze schreeuwden, gooiden met hun mantels en wierpen stof in de lucht. 24 Daarop beval de tribuun Paulus de kazerne binnen te brengen. Hij gaf opdracht hem onder het toedienen van zweepslagen te verhoren, om te achterhalen waarom het volk zo tegen hem tekeerging. 25 Maar toen ze hem al vastgebonden hadden voor de zweepslagen, zei Paulus tegen de centurio die erbij was: ‘Mogen jullie een Romeins burger geselen, en dan nog wel zonder vorm van proces?’ 26 Toen de centurio dit hoorde, ging hij naar de tribuun om hem op de hoogte te stellen. Hij zei: ‘Wat bent u aan het doen? Die man is een Romein!’ 27 De tribuun ging naar Paulus toe en vroeg: ‘Bent u werkelijk een Romeins burger?’ ‘Jazeker,’ antwoordde Paulus. 28 De tribuun zei: ‘Ik heb een vermogen moeten betalen voor dat burgerrecht.’ Daarop zei Paulus: ‘Ik ben als Romeins burger geboren.’ 29 Meteen lieten de soldaten, die op het punt stonden hem te verhoren, hem met rust, en ook de tribuun sloeg de schrik om het hart nu hij besefte dat hij een Romeins burger had laten vastbinden. (NBV21)

Paulus blijft zich identificeren met de Joden die  boos tegen hem te hoop zijn gelopen. Het moeten dezelfde mensen geweest zijn die zich ook tegen Stephanus hadden gekeerd toen die in het Grieks in Jeruzalem had opgeroepen om de Weg van Jezus van Nazareth te volgen. Stephanus was gestenigd en Paulus was daarbij geweest, hij had als jonge student de mantels vastgehouden. Maar in de Tempel had hij een visioen gehad van God, alsof ook hij een profeet was, die hem naar de Heidenen had gestuurd. Dat was een bespotting van de overtuiging van de meeste Joden. Zij waren bezig hun eigen identiteit te versterken, het “eigen volk eerst” was daarbij leidend. Als er al Heidenen naar de Joden kwamen om de God van Israël te dienen dan moesten ze maar Jood worden. Het was het conflict waar Paulus ook bij het stichten van gemeenten iedere keer weer op zou stuiten en waarover in zijn brieven het nodige is geschreven.

De centurio, de hoofdman over honderd, Romeins officier, snapte er niks van. Een geleerd man die het volk zelfs in dat moeilijke Hebreeuws kan toespreken die zo beschimpt en bespot wordt. Waarvan ze vinden dat hij gedood moet worden? Wat is dat voor een opstandelingenleider? Dat moet er uitgeperst worden. En zoals een bezetter betaamd moet de waarheid er door geweld uitgeslagen worden. Martelingen zijn van alle tijden en het is in alle tijden nodig je tegen het martelen van gevangenen te verzetten. Amnesty International is heden ten dage misschien nog wel meer nodig dan in de dagen van Paulus, maar de houding van dictaturen tegen mensen die zelf nadenken is niet anders dan toen. Paulus had echter een bijzondere bescherming, hij was Romeins burger en alleen de Keizer in Rome mocht over hem oordelen. Romeins burger kon je op twee manieren worden. Je kon als Romeins burger geboren worden, je vader en moeder waren Romeinen en je woonde in een Romeins gebied. Of je kon het burgerrecht kopen. Dat had de tribuun, de hoofdman over duizend, gedaan en die had daar een fors bedrag voor moeten neertellen.

Het zal duidelijk zijn dat zij die het burgerrecht hadden gekocht op een lagere sociale trap stonden dan zij die als Romein geboren waren. De schrik sloeg de tribuun dan ook om het hart toen hij merkte dat hij misschien niet helemaal de vereiste bescherming aan een Romeins burger had gegeven. Het is in onze dagen niet anders. Ook al zijn mensen Nederlander van de derde generatie, woonden ouders, grootouders en overgrootouders in ons land, als ze er iets anders uitzien dan mensen wier voorouders hier al eeuwen wonen, dan worden ze nog als minder aangekeken. In de gemeenten die Paulus zou stichten viel dat verschil helemaal weg. Dat was het meest opvallende kenmerk en gezien de reactie op het optreden van Paulus in Jeruzalem ook het meest aanstootgevende kenmerk. Daar mogen wij wel eens bij stil staan als we onze eigen samenleving vorm geven, ook vandaag weer.

 

In het Hebreeuws

Handelingen 21:37–22:16

37 Vlak voordat Paulus de kazerne binnengebracht zou worden, zei hij tegen de tribuun: ‘Mag ik u iets vragen?’ De tribuun antwoordde: ‘Spreekt u Grieks? 38 Bent u dan niet die Egyptenaar die onlangs in opstand kwam en met vierduizend oproerkraaiers de woestijn in getrokken is?’ 39 Paulus zei: ‘Ik ben een Jood uit Tarsus in Cilicië, burger van een niet onbelangrijke stad. Ik zou graag willen dat u me toestemming geeft om het volk toe te spreken.’ 40 Zodra de tribuun dit had toegestaan, maande Paulus, die boven aan de trappen stond, de mensen met een handgebaar tot stilte. Daarna sprak hij hen in het Hebreeuws als volgt toe: 1 ‘U, broeders, en u, vaders van ons volk, luister naar wat ik tot mijn verdediging heb aan te voeren.’ 2 Toen de menigte hoorde dat hij hen in het Hebreeuws toesprak, werd het nog stiller. Paulus vervolgde: 3 ‘Ik ben een Jood, geboren in Tarsus in Cilicië, maar opgegroeid in deze stad. Ik heb als leerling aan de voeten van Gamaliël gezeten en ben strikt volgens de voorschriften van de wet van onze voorouders opgevoed. Ik ben een vurig dienaar van God, en u allen geeft vandaag blijk van hetzelfde. 4 Ik heb de aanhangers van de Weg tot de dood toe vervolgd. Mannen en vrouwen heb ik gevangengenomen en laten opsluiten, 5 iets dat de hogepriester en de hele raad van oudsten kunnen bevestigen. Ik heb van hen zelfs
aanbevelingsbrieven gekregen voor onze broeders in Damascus, toen ik daarheen ging om ook daar mensen gevangen te nemen en hen naar Jeruzalem te brengen, waar ze hun straf moesten ondergaan. 6 Maar onderweg, niet ver van Damascus, gebeurde er tegen het middaguur iets onverwachts: opeens werd ik omstraald door een fel licht uit de hemel. 7 Ik viel op de grond en hoorde een stem tegen me zeggen: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” 8 Ik vroeg: “Wie bent U, Heer?” En de Heer antwoordde: “Ik ben Jezus van Nazaret, die jij vervolgt.” 9 De mensen die bij me waren, zagen wel het licht, maar hoorden niet de stem van Hem die tegen me sprak. 10 Ik vroeg: “Wat moet ik doen, Heer?” De Heer zei tegen mij: “Sta op en ga naar Damascus, daar krijg je precies te horen wat je opdracht is.” 11 Omdat het stralende licht me blind gemaakt had, namen mijn reisgenoten me bij de hand en brachten me zo naar Damascus. 12 Daar kwam een zekere Ananias naar me toe, een vroom en wetsgetrouw man, die bij alle Joodse inwoners van de stad in hoog aanzien stond. 13 Hij ging voor me staan en zei: “Saul, broeder, open je ogen!” En op datzelfde ogenblik kon ik hem zien. 14 Hij zei: “De God van onze voorouders heeft jou uitgekozen om zijn wil te leren kennen, om de rechtvaardige te zien en Hem te horen spreken, 15 want je zult zijn getuige zijn en aan alle mensen verkondigen wat je gezien en gehoord hebt. 16 Wat aarzel je dan nog? Sta op, laat je dopen en je zonden wegwassen, terwijl je zijn naam aanroept.” (NBV21)

Jeruzalem was in de dagen van Paulus het centrum van politieke onrust. Steeds meer Joden geloofden dat het einde van de geschiedenis niet ver meer zou kunnen zijn. Dan zou de messias komen en het volk bevrijden. De heerschappij over de wereld van de Romeinen zou vervangen worden door de heerschappij van de God van Israël zoals uitgeoefend door de Messias, de afstammeling van Koning David. Die Egyptenaar waarover hier gesproken wordt is daar een voorbeeld van. We kennen die uit de geschiedenisboekjes Die had vanaf de Olijfberg geprobeerd Jeruzalem in te nemen maar dat was mislukt, zijn volgelingen waren gedood door de Romeinen. Kennelijk dacht men met de arrestatie van Paulus deze oproerkraaier te pakken te hebben. Maar Paulus was ook een Romein. Hij sprak Grieks en Hebreeuws want hij was een Joodse Romein, geboren in Tarsus. Dat was geen achtelijk stadje maar een centrum van cultuur en wetenschap waar een belangrijke filosofische school van de Stoïcijnen stond. Geen wonder dan ook dat de hoofdman over duizend, voor wie Paulus geleid werd onder de indruk was en hem toestemming gaf de menigte toe te spreken.

Paulus sprak in het Hebreeuws, wat merkwaardig was want de algemene voertaal in Jeruzalem was Aramees. Hebreeuws werd alleen nog in de Tempel gesproken en geen wonder dat de menigte stil viel, ze zullen moeite gehad hebben Paulus te volgen. Paulus vertelt nog eens het verhaal over zijn ontmoeting met Jezus van Nazareth in een visioen. Wij spreken altijd over bekering en onder bekering verstaan we dan het overstappen van de ene naar de andere godsdienst. Zo wordt dit verhaal van Paulus wel uitgelegd als een oproep aan het Joodse volk om over te stappen naar het Christendom. Maar dat staat er niet. Paulus sluit zich niet voor niets aan bij de bestaande tradities van het volk. Hij zet zichzelf in de traditie van Hebreeuwse Bijbel. Hij spreekt Hebreeuws en hij spreekt net als de vroegere profeten over een visioen. Het nieuwe testament dat wij als een unieke verzameling boeken voor het Christendom beschouwen is ook wel een verklarend aanhangsel van de Hebreeuwse Bijbel genoemd. De belofte van een bevrijder van Israël was al heel oud en Paulus had kennelijk een ontmoeting gehad met die bevrijder. Het had hem van bestrijder van de volgelingen van Jezus van Nazareth tot profeet van Jezus van Nazareth gemaakt, een profeet van de vrede.

Als  blinde ging hij naar Damascus, als ziende kwam hij terug naar Jeruzalem. Wij mogen hopen dat ook vandaag in Israël de ogen open gaan voor de Weg van de vrede, we mogen daar aan werken door Israël en Palestina samen te steunen. Maar de broeders waarover gesproken wordt kan ook vertaald worden met medegelovigen. Paulus sluit zich in de eerste zin dus al aan bij de verhoudingen die voor het volk vastlagen. Het Sanhedrin als hoofd en het volk als de kinderen. Paulus versterkt de band met de opgewonden menigte nog door uitgebreid te vertellen hoe hij door het Sanhedrin was gemachtigd om volgers van Jezus van Nazareth gevangen te nemen. Hij was er zelfs op uitgestuurd om dat in het buitenland te doen. Joden en vrienden van de Joden ook in de verstrooiing, door het hele Romeinse Rijk hadden niet bang hoeven te zijn voor hun geloof en traditie want Paulus stond er pal voor. Alleen de Messias zelf had ingegrepen. Die was hem op de weg naar Damascus verschenen in een verblindend licht. Er was hem een lichtje opgegaan. Wij mogen dat soms ook hopen. Wij mogen hopen dat het licht bij ons ook gaat schijnen op de minsten, de vluchtelingen die aan onze poort kloppen, de mensen die zorg nodig hebben, de kinderen die mishandeld en uitgebuit worden. Als we daar op letten dan verschijnt die Messias ook aan ons.

 

Zeven dagen van de reiniging

Handelingen 21:27-36

27 Toen de zeven dagen van de reiniging bijna verstreken waren, zagen Joden uit Asia Paulus in de tempel. Ze grepen hem vast en brachten grote opschudding teweeg onder de tempelbezoekers. 28 Ze schreeuwden: ‘Israëlieten, kom ons helpen! Dit is de man die overal en aan iedereen een leer verkondigt die tegen ons volk gericht is en tegen de wet en de tempel. Bovendien heeft hij ook Grieken de tempel binnengebracht, en daarmee heeft hij deze heilige plaats ontwijd.’ 29 Ze hadden hem namelijk kort tevoren met de Efeziër Trofimus in de stad gezien, en ze dachten dat Paulus hem had meegenomen naar de tempel. 30 De hele stad raakte in rep en roer en er ontstond een volksoploop. Paulus werd hardhandig de tempel uit gesleurd, en meteen werden de tempelpoorten gesloten. 31 Terwijl de menigte probeerde hem te vermoorden, ontving de tribuun van de in Jeruzalem gelegerde cohort bericht dat er grote opschudding was ontstaan in de stad. 32 Meteen verzamelde hij een groep soldaten en centurio’s en haastte zich de trappen af naar de tempel. Toen de Joden de tribuun met zijn soldaten zagen naderen, hielden ze op Paulus te slaan. 33 Zodra de tribuun bij hen was gekomen, arresteerde hij Paulus en gaf opdracht hem met twee kettingen te boeien. Aan de omstanders vroeg hij wie Paulus was en wat hij had gedaan. 34 De mensen riepen echter van alles door elkaar. Omdat de tribuun door al het tumult de ware toedracht niet kon achterhalen, gaf hij bevel Paulus mee te nemen naar de kazerne. 35 Bij de trappen begon de menigte echter zo te dringen dat de soldaten hem moesten dragen, 36 want de mensen liepen achter hen aan en schreeuwden: ‘Weg met hem!’ (NBV21)

De Tempel in Jeruzalem was een heel gevoelige plek. Wij kunnen ons dat niet meer zo voorstellen. Tenminste Protestanten niet. Rooms Katholieken wel. Nu er kerken gesloten worden laten de Bisschoppen liever de Kerkgebouwen afbreken dan er een andere nuttige maatschappelijke bestemming aan te geven. Protestanten hechten niet zo veel aan het gebouw op zich. Dat had eigenlijk bij die Tempel ook zo moeten zijn. In die Tempel stonden immers geen beelden, zeker geen beeld van God. In die Tempel werd de Wet bewaard, de Wet die samengevat werd in het “Heb uw naaste lief als uzelf”. Maar ongelovigen mochten er niet in. Uiteindelijk moesten juist de mensen in de Tempel laten zien waar de godsdienst van de God van Israël om draaide, zelfs de profeten hadden er al voor gepleit die regels die in stenen platen stonden gebeiteld in je eigen hart te laten beitelen. Dat ging dus in de dagen van Paulus meer om de stenen dan om de mensen. In plaats van met elkaar in gesprek te gaan, als Joden onderling, ging men liever af op roddel en achterklap.

Het waren de Heidenen, de Romeinse soldaten voorop, die hier de bescherming van de individuele mens moesten verzekeren. Gerechtigheid ging niet uit van het volk van Israël maar van van de Romeinen. De gevoeligheid rond de Tempel zou uiteindelijk uitlopen op de grote opstand en de verwoesting van de Tempel in het jaar 70. Toen wilde de Romeinse Keizer wel godenbeelden in de Tempel plaatsen. Lucas laat hier zien hoe gevoelig dat wel niet was en hoe de keizer zelf die opstand had uitgelokt. Maar al het protest van de Joden riep ook het ingrijpen van de Romeinse militaire macht op. Kritiek klinkt hier dus door op beide kanten. De beweging van Jezus van Nazareth had een andere Weg. Voor de lezers van het verhaal wordt Paulus ondertussen wel op een voetstuk gezet. Drie maal was aangekondigd dat hij in Jeruzalem zou gaan lijden. Net als het lijden van Jezus van Nazareth drie maal was aangekondigd. En nauwelijks was hij er een week en nam hij de reinigingsvoorschriften zeer streng en ruim ter harte of de menigte liep tegen hem te hoop.

Ook nu klonk het “Weg met hem” net als in de dagen van de kruisiging. En net als in de dagen van Paulus zullen we ook in onze dagen tot het uiterste partijen die zeer ver uiteen liggen bij elkaar moeten proberen te brengen. Nu gaat het over Israëli en Palestijnen verstrikt in een cirkel van geweld en tegengeweld. Het zou beiden moeten gaan om eten en drinken en delen van welvaart en mogelijkheden. Er zijn mensen, ook uit ons land, die dat met boten en demonstraties tot uiting willen brengen. Knielen op het strand zoals de leerlingen dat met hun gezinnen bij Paulus hadden gedaan. We mogen de pogingen tot het stichten van vrede steunen, niet door het veroordelen van de ene of de andere partij, maar door te wijzen op het goede dat gedaan zou kunnen worden. Te hoop lopen tegen elke kritiek op Israël levert uiteindelijk voor Israëlieten gevaar op. Geweld lokt geweld uit. Het is de boodschap uit het Evangelie, het is de boodschap die wij vandaag ter harte moeten nemen. Want ook voor ons geldt dat het kwade bestreden dient te worden door het goede, ook vandaag weer.

Wat de wet voorschrijft

Handelingen 21:15-26

15 Korte tijd later maakten we ons reisvaardig en gingen naar Jeruzalem. 16 Enkele leerlingen uit Caesarea gingen met ons mee. Ze brachten ons naar Mnason, een Cyprioot die al vanaf het begin bij de leerlingen hoorde en bij wie we zouden verblijven. 17 Bij onze aankomst in Jeruzalem ontvingen de gelovigen ons gastvrij. 18 De volgende dag ging Paulus met ons naar Jakobus, bij wie alle oudsten waren samengekomen. 19 Nadat Paulus hen begroet had, vertelde hij tot in bijzonderheden wat God door zijn verkondigingswerk onder de andere volken tot stand had gebracht. 20 Toen ze dat hoorden, prezen en eerden ze God en zeiden: ‘Je hebt kunnen zien, broeder, dat ook vele
duizenden Joden tot geloof zijn gekomen, en allen leven vol overtuiging volgens de wet. 21 Nu is hun verteld dat jij de Joden die te midden van de andere volken wonen aanspoort tot ontrouw aan Mozes; je zou beweren dat ze hun kinderen niet hoeven te besnijden en dat ze zich niet aan de voorschriften hoeven te houden. 22 Hoe weerleggen we dit? Ze zullen ongetwijfeld horen van je komst. 23 Doe daarom wat wij je zeggen. Er zijn bij ons vier mannen die een gelofte hebben afgelegd. 24 Neem hen met je mee, laat je samen met hen reinigen en betaal voor hen de kosten van de offers, waarna ze hun haar kunnen laten afscheren. Dan zal iedereen inzien dat de verhalen die over jou worden verteld onwaar zijn, en dat ook jij doet wat de wet voorschrijft. 25 De niet-Joden die tot geloof gekomen zijn hebben we schriftelijk op de hoogte gesteld van onze beslissing dat ze zich in acht moeten nemen voor vlees dat bij de afgodendienst is gebruikt, voor bloed, voor vlees waar nog bloed in zit, en voor ontucht.’ 26 Daarop nam Paulus de vier mannen met zich mee. De volgende dag liet hij zich samen met hen reinigen en ging de tempel binnen, waar hij bekendmaakte wanneer de reinigingsperiode zou aflopen, zodat daarna voor ieder van hen het offer gebracht kon worden. (NBV21)

Paulus en zijn reisgenoten komen na een lange reis met veel enerverende gebeurtenissen eindelijk terug in Jeruzalem. De oudsten in Jeruzalem houden niet van welles nietes spelletjes. Er sluimert een oud conflict tussen Paulus en de Christenen uit de Joden. Paulus vroeg van de Joden de wetten van Mozes te houden zoals ze gewend waren maar vroeg van de Heidenen dat ze alleen afzagen van de afgoderij maar ze hoefden geen Joden te worden. Dat afzien van afgoderij bleek dan uit het stoppen met eten van offervlees als mede Christenen zich er aan ergerden en het afzien van het gebruik van de tempelprostitutie. Maar de in de Synagogen waar Paulus had gepreekt waren herhaaldelijk conflicten uitgebroken over zijn boodschap. Door Paulus gevormde gemeenten waar Joden en Heidenen samen kwamen en waar het onderscheid tussen hen was opgeheven besloten dan elders samen te komen en de Synagoge te mijden.

Volgens zeer strenge Joden was het bezoek van het huis van een Heiden niet toegestaan. Het maakte de Jood onrein. Ook Jezus van Nazareth was hier herhaaldelijk op aangesproken zo wordt in de Evangeliën gemeld. Die liet zich er overigens niet door weerhouden. Als mensen er blijk van gaven te geloven in de boodschap van Jezus van Nazareth, in de nieuwe wereld die hij kwam brengen, dat was het dat geloof dat hen deed behouden. Bij onrein worden hoort een reinigingsprocedure. En de gemeente in Jeruzalem had bedacht dat als strenge Joden samen met Paulus naar de Tempel zouden gaan en zich zouden laten reinigen op kosten van Paulus dan zou duidelijk moeten zijn dat Paulus geen afbreuk had gepromoot aan de Wet van Mozes.

Zo is het ook gebeurd. De reinigingsperiode zou zeven dagen duren, dat zou toch voldoende moeten zijn. Het onderscheid dat mensen maken tussen mensen die op de goede manier en mensen die op de verkeerde manier geloven leidt altijd tot wrijving en tot spanning in de samenleving. Ook in onze dagen worden Christenen  die met moslims omgaan met de nek aangekeken. Ook al helpen ze moslima’s met emancipatie, moslimgezinnen met inburgering of geven ze taallessen, volgens de zogenaamde goed gelovigen deugen ze niet. Het is en blijft onbijbels. De Bijbel gaat er van uit dat je alleen let op het goede dat mensen doen en dat je ze daarbij helpt. Voor de rest is het oordeel aan God en niet aan mensen. Overigens beroepen moslims zich er op dezelfde God te aanbidden als de Joden en de Christenen, de God van Abraham. Wie zijn wij om dat te ontkennen? Gelukkig kunnen en mogen we het goede voor de naaste nog elke dag doen en kan niemand ons daarvan weerhouden. Ook vandaag kunnen we er weer mee aan de slag.

Wat de Heer wil

Handelingen 21:1-14

1 Nadat we ons met moeite van hen hadden losgemaakt, kozen we zee en zetten rechtstreeks koers naar Kos. De dag daarop bereikten we Rhodos, en van daar voeren we naar Patara. 2 Daar vonden we een schip dat de oversteek naar Fenicië zou maken. We gingen aan boord en voeren weg. 3 We kregen Cyprus in zicht, maar lieten het links liggen en zeilden verder naar Syrië, waar we de haven van Tyrus binnenliepen. Daar moest het schip zijn lading lossen. 4 We gingen op zoek naar de leerlingen en bleven een week bij hen. Sprekend door de Geest ontraadden ze Paulus naar Jeruzalem door te reizen. 5 Maar toen ons oponthoud ten einde liep, vertrokken we weer, uitgeleide gedaan
door alle leerlingen met hun vrouwen en kinderen. We gingen de stad uit en knielden samen neer op het strand om te bidden. 6 Toen namen we afscheid van elkaar. Wij gingen aan boord van het schip en de leerlingen keerden terug naar huis. 7 Vanuit Tyrus kwamen we in Ptolemaïs aan, waar we onze zeereis beëindigden. We begroetten de broeders en zusters en bleven één dag bij hen. 8 De volgende dag vertrokken we weer en gingen op weg naar Caesarea. Daar vonden we onderdak bij Filippus, verkondiger van het evangelie en een van de zeven wijze mannen. 9 Hij had vier ongetrouwde dochters, die de gave van de profetie bezaten. 10 Na enkele dagen kwam er een profeet uit Judea, die Agabus heette. 11 Hij zocht ons op, pakte Paulus’ gordel en bond daarmee zijn eigen handen en voeten vast. Toen zei hij: ‘Dit zegt de heilige Geest: “Zo zal de man van wie deze gordel is, worden vastgebonden door de Joden in Jeruzalem, die hem aan de heidenen zullen uitleveren.”’ 12 Toen we dit hoorden, drongen wij en de gelovigen van Caesarea er bij Paulus op aan om niet naar Jeruzalem te reizen. 13 Maar Paulus antwoordde: ‘Waarom proberen jullie me door je tranen te vermurwen? Ik ben niet alleen bereid me in Jeruzalem gevangen te laten nemen, maar ook om er te sterven omwille van de naam van de Heer Jezus.’ 14 Omdat hij zich niet liet overreden, deden we er het zwijgen toe en zeiden alleen nog: ‘Laat gebeuren wat de Heer wil.’ (NBV21)

Paulus had tegen de oudsten uit Efeze verteld dat hij tijdens zijn reis naar Jeruzalem in allerlei plaatsen de waarschuwing had gekregen daar niet heen te gaan maar hij had gevoeld dat God hem toch naar Jeruzalem wilde hebben. Daarom zette hij door. In het verhaal dat voor het verhaal van het oponthoud met de vertegenwoordigers uit Efeze is niet over die waarschuwingen verteld. Dus hoe zit het? Daarover wordt in het verslag over het vervolg van de reis een en ander uit de doeken gedaan. Paulus en zijn gezelschap reisden niet op luxe passagiersschepen de Middellandse Zee rond maar ze maakten gebruik van het handelsverkeer uit hun dagen. In het grote Romeinse Rijk was een levendige handel. Niet alleen in voedsel maar ook in producten als vaatwerk, gebruiksvoorwerpen en sieraden. Ook bij opgravingen in ons land zijn voorwerpen gevonden die de Romeinen hadden laten komen uit landen en streken die ver weg in de Middellandse Zee liggen. Dat het reisgezelschap een week oponthoud had omdat het schip de lading moest lossen was zo vreemd dus nog niet.

Paulus was al eens eerder op Cyprus geweest en had daar een gemeente gesticht. De leden van die gemeente ontvingen het reisgezelschap en toen ze hoorden dat men onderweg was naar Jeruzalem werd dat zeer sterk afgeraden. In Jeruzalem liep Paulus het gevaar gevangen genomen te worden en aan de Romeinen te worden overgeleverd met de beschuldiging een oproerkraaier te zijn. Hij had immers overal verkondigd dat er maar één Keizer was, één Kurios in het Grieks, één Heer. Dat was niet de Keizer in Rome die zich als een god liet vereren maar dat was Jezus van Nazareth die door de Romeinen was gekruisigd onder de beschuldiging dat die zich uit had gegeven voor Koning van de Joden. Paulus had Joden en Christenen in gemeenten verenigd rond die belijdenis dat Jezus, de Christus, gezalfde betekent dat, de enige Heer was. De gemeente van Cyprus waarschuwde Paulus. Zij hadden geleerd in de Geest van die Jezus te letten op mensen die gevaar liepen, op de minsten in hun samenleving. Dus zagen ze ook de gevaren die hun geliefde Paulus liep. Maar Paulus trok zich er niks van aan en zo reisde men verder naar Palestina.

Daar kwam men aan land in een belangrijke stad, de stad van Caesar, de Keizersstad. Hier had de landvoogd zijn paleis gebouwd. Hier heersten de Romeinen. De belangrijkste man van de gemeente in Caesarea was Filippus. Hier word hij een van de zeven wijze mannen genoemd zonder verdere uitleg. Wie uit het boek Handelingen leest wordt door de schrijver geacht het hele boek te lezen en niet steeds korte stukjes. Die zeven wijze mannen staan aan het begin en horen eigenlijk nog een beetje bij het verhaal van Pinksteren. Toen hadden duizenden zich aangesloten bij die beweging van de Weg, de volgelingen van Jezus van Nazareth. Die hadden wat ze hadden gedeeld met elkaar. Maar ze waren wel verschillende talen blijven spreken. Zo waren er weduwen die Grieks spraken en die zich achtergesteld hadden gevoeld bij de anderen. Om hun belangen te behartigen waren er zeven diakenen gekozen, Filippus was één van hen. Het was dan ook geen wonder dat zijn dochters heel goed in de gaten hadden gekregen hoe zaken in elkaar staken. Ze waren profetessen. Maar hun waarschuwing hielp niet. Ook niet die van Agabus die liet zien wat er zou gaan gebeuren, gebonden handen, gevangenschap. Maar Paulus bleef er bij, zijn missie was de terugkeer naar Jeruzalem voor het Pinksterfeest. Dat was zijn opdracht en los van gevolgen voor zijn persoon had hij daar gevolg aan te geven. En daarmee land het verhaal ook in onze dagen. Zonder te letten op gevolgen voor onszelf zullen we Jezus als enige Heer moeten erkennen en onze naaste lief blijven hebben als onszelf, iedere dag opnieuw. Laat maar gebeuren wat de Heer wil.

 

Je bent een goede dienaar.

Lucas 19:11-28

11 Aan de mensen die stonden te luisteren, vertelde Hij nog een gelijkenis, aangezien Hij nu dicht bij Jeruzalem was en zij dachten dat het koninkrijk van God nu spoedig zou aanbreken. 12 Hij zei: ‘Een man van voorname afkomst ging op reis naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen en dan terug te keren. 13 Hij riep tien van zijn dienaren bij zich, gaf elk van hen één mine zilver en zei tegen hen: “Ga daarmee handeldrijven terwijl ik weg ben.” 14 Maar zijn landgenoten haatten hem en stuurden afgevaardigden achter hem aan met de boodschap: “We willen niet dat die man koning over ons wordt!” 15 Bij zijn terugkeer, toen hij het koningschap had ontvangen, liet hij de dienaren aan wie hij het geld had gegeven bij zich roepen om te vernemen wat ze met handeldrijven hadden verdiend. 16 De eerste kwam en zei: “Heer, uw mine zilver heeft tien mine opgeleverd.” 17 Zijn meester zei: “Voortreffelijk, je bent een goede dienaar. Omdat je betrouwbaar bent geweest in iets zeer gerings verleen ik je het bestuur over tien steden.” 18 De tweede kwam zeggen: “Uw mine, heer, heeft vijf mine opgebracht.” 19 Tegen hem zei hij: “Jij krijgt het bestuur over vijf steden.” 20 Toen kwam de derde dienaar, die zei: “Heer, hier is uw mine, die ik in een doek voor u heb bewaard. 21 Ik was bang voor u, omdat u een streng man bent die terugvordert wat hij niet heeft gestort en oogst wat hij niet heeft gezaaid.” 22 Zijn meester zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar, met je eigen woorden zal ik je veroordelen! Je wist dat ik een streng man ben en terugvorder wat ik niet heb gestort en oogst wat ik niet heb gezaaid? 23 Waarom heb je mijn geld dan niet bij de bank in bewaring gegeven? Dan had ik het bij mijn terugkeer met rente kunnen opeisen.” 24 En tegen degenen die erbij stonden zei hij: “Neem hem zijn mine af en geef die aan de knecht die er tien verworven heeft.” 25 Ze zeiden tegen hem: “Heer, hij heeft er al tien!” 26 “Ik zeg jullie: wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft, hem zal zelfs het laatste worden ontnomen. 27 En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.”’  28 Na deze woorden trok Jezus verder, op weg naar Jeruzalem. (NBV21)

Het grootste geschenk dat we gekregen hebben is de Liefde. Nu is het zo dat die softe Liefde gemakkelijk verwaarloosd kan worden. Wat moet je er mee zeggen veel mensen. Met Liefde wordt de wereld niet beter, mensen zijn immers boosaardig en denken alleen om zichzelf. In de verhalen van Jezus van Nazareth wordt geprobeerd ons en iedereen te overtuigen van het tegendeel. Daarom kan ook gezegd worden dat wie heeft nog meer zal krijgen. Want wie Liefde voor de naaste heeft, zal nog meer Liefde krijgen, liefde in ruil voor de liefde gegeven, maar je leert ook nog nog meer mensen lief te hebben. Want mensen zijn niet altijd boosaardig en denken niet altijd alleen om zichzelf. Als we leren luisteren naar mensen en als we proberen te verstaan wat ze echt nodig hebben dan is onze liefde zeer op z’n plaats. We moeten dan wel bereid zijn om echt te delen en mensen echt een plek te geven in onze samenleving.

Het ergste wat je mensen aan kan doen is ze een aalmoes te geven. De gift die uitdrukt dat de gever rijk is en de ontvanger arm. Dat is niet delen maar dat is tot uitdrukking brengen dat je ongelijk bent. Daarom wordt in dit verhaal ook verteld dat de dienaren werken met het geld dat hun werd toevertrouwd. Natuurlijk kan de een meer verdienen dan de ander. Mensen zijn gelijkwaardig, zijn broeders en zusters, maar zijn niet gelijk. Er zijn mensen die handig zijn en er zijn mensen die slim zijn en er zijn mensen die slim en handig zijn. Er zijn mensen die lang hetzelfde kunnen volhouden en er zijn mensen die veel dingen tegelijk of kort na elkaar kunnen doen. Al die mensen zijn nodig in onze samenleving. Al die mensen kunnen elkaar aanvullen en elkaar rijker maken. Daarom is het ook onrechtvaardig als mensen hun eigen eigenschappen tot de meest belangrijke verklaren en daarvoor het grootste deel van de winst in hun zak steken.

Maar wie de Liefde ter zijde schuift en daar niets mee wil doen die wordt vanzelf boosaardig en kan niets anders meer dan alleen aan zichzelf denken. Die deelt niet, die profiteert alleen. Wees niet bang door zo iemand uitgebuit en voor de gek gehouden te worden. Als je werkelijk let op de armsten, op de minsten onder ons, dan zul je zien dat die liefdeloze mensen nooit iets voor iemand anders over hebben, nooit willen delen, geen stap voor een ander willen zetten, maar ook nooit de ander zien of horen. Doof zijn ze en blind voor wat er om hen heen met hun broeders en zusters gebeurd. Daarom kan hen zelfs het beetje liefde dat ze zouden kunnen krijgen van jou en mij worden ontnomen. Het kan ze immers gestolen worden zeggen ze zelf. Wie een schat wil hebben in het leven, wie werkelijk blijvend rijk wil worden, die werkt dag in dag uit met het grootste geschenk dat we ooit kregen, met de liefde.

 

Aan de armen geven

Lucas 19:1-10

1 Jezus ging Jericho in en trok door de stad. 2 Er was daar een man die Zacheüs heette. Deze Zacheüs was hoofdtollenaar, en hij was erg rijk. 3 Hij wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was klein van stuk. 4 Daarom liep hij snel vooruit en klom in een vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer Hij voorbijkwam. 5 Toen Jezus daarlangs kwam, keek Hij naar boven en zei: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis verblijven.’ 6 Zacheüs kwam meteen naar beneden en ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. 7 Allen die dit zagen, zeiden morrend tegen elkaar: ‘Hij is het huis van een zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.’ 8 Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: ‘Luister, Heer, de helft van mijn bezittingen zal ik aan de armen geven, en als ik iemand iets heb afgeperst, zal ik het viervoudig vergoeden.’ 9 Jezus antwoordde: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham. 10 De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’ (NBV21)

Kan een rijke die ook nog met de vijand samenwerkt een rechtvaardige zijn en bij het Koninkrijk horen waar Jezus van Nazareth toe oproept? Het kan, leren we in dit verhaal over de zuivere hoofdman van de Tollenaars. Want de naam Zacheüs betekent “zuivere”. In onze armzalige vertalingen valt soms veel weg, soms ook te veel. We kunnen niet beter en verhalen als deze over Zacheüs zijn al zo lang verteld dat ook vertalers niet ontkomen aan de traditie waarin ze zijn opgegroeid. We hebben immers altijd gehoord over dat kleine mannetje dat ze er niet door wilden laten en dat niks zag als hij achteraan stond omdat hij te klein was. In zo’n mannetje kunnen we ons nog wel verplaatsen. We hebben bij de intocht van Sint Nicolaas, het bloemencorso of een andere optocht ook wel eens achteraan gestaan en niks kunnen zien. Opgeschoten jongens klimmen dan wel eens in een lantaarnpaal. Zo klom Zacheüs in een vijgenboom.

Waarom nu juist een vijgenboom? Daar hebben we al een spreekwoord dat in de vertaling verloren gaat. De Naardense Bijbel heeft gewoon vertaald wat er stond “iemands vijgen schudden” maar dat spreekwoord kennen we niet en dan zou het mogelijk zijn dat we de betekenis over het hoofd zien. Bij de Nieuwe Bijbelvertaling zien we de betekenis namelijk iemand afpersen. Als je in een vijgenboom van iemand anders klimt dan kun je natuurlijk per ongeluk wel een aantal vruchten uit de boom schudden en zo schade aan de oogst toebrengen. In de leer van Mozes staat de straf daarvoor: je hoort viervoudig de schade vergoeden. Dat belooft Zacheüs dus, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling aangeeft. Maar er zijn ook geleerden die zeggen dat je eigenlijk zou moeten vertalen met “zoals ik gewoon ben te doen”. Het is dus een rijke, die ook nog als belastinginner voor de vijand werkt, die zich aan de richtlijnen uit de Woestijn houdt. Hij deelt met de armen en als hij per ongeluk iemand nadeel bezorgt dan vergoed hij dat viervoudig zoals de leer van Mozes hem dat voorschrijft in het boek Leviticus.

Geen wonder dus dat Jezus van Nazareth bij hem wil eten. Dat geeft de arme Zacheüs die achteraan moet staan weer een nieuwe plaats in de samenleving, als voorbeeld namelijk. Zo hoort het, delen met de armen en de schade vergoeden die je veroorzaakt. Deze Zacheüs hoort dus niet bij de Romeinen maar bij het volk van Israël. Daarmee is de belastingbaas van Jericho ineens het lichtend voorbeeld voor het volk geworden dat ooit Jericho veroverde. Jezus hoefde dus inderdaad niet om Jericho heen te trekken om het te veroveren, hij trok Jericho in om onderdak te vinden voor de nacht en veroverde Jericho in het hart van de stad. Het roept natuurlijk wel de vraag op hoe wij dat doen, we houden ons wellicht verre van onchristelijke goddelozen, maar delen we ook met de armen van ons bezit en vergoeden we de schade die we veroorzaken? Doen we wat tegen de afbraak van het regenwoud? Tegen de woestijnvorming door de aanleg van tijdelijke plantages? Doen we wat tegen al die milieuschade waar wij geen last van hebben maar die de armen steeds armer maken op deze wereld? En voor de toeslagenaffaire kan een voorbeeld aan Zacheüs worden genomen.

Om recht te spreken

Psalm 76

1 Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een psalm van Asaf, een lied. 2 Vermaard is God in Juda, groot is zijn naam in Israël. 3 In Salem sloeg Hij zijn tent op, in Sion lag Hij in hinderlaag. 4 Daar brak Hij bogen en pijlen, schilden en zwaarden, oorlogstuig. sela 5 Hoe stralend bent U, hoe machtig, vanuit het gebergte loerend op prooi. 6 Dapperen werden beroofd, in slaap verzonken, geen held die zijn kracht nog hervond. 7 Al door uw dreigen, God van Jakob, bezweken ruiters en paarden. 8 Vreeswekkend bent U; wie kan uw toorn trotseren? 9 Vanuit de hemel klonk uw oordeel, de aarde vreesde en hield de adem in: 10 U, God, rees op om recht te spreken, te redden alle vernederden op aarde. sela 11 Wie in woede tegen U opstond, zal U loven, wie ontkwam aan uw woede, omgordt zich met gejuich. 12 Doe geloften aan de HEER, uw God, en los ze in. Laat allen rondom Hem gaven brengen aan Hem die ontzagwekkend is, 13 die machtigen de moed beneemt, koningen der aarde met vrees vervult. (NBV21)

Vandaag zingen we een Psalm met de kerk mee die in de Joodse traditie een lied is geworden dat bij het Loofhuttenfeest hoort. Dit oogstfeest in het najaar herinnert de gelovigen er aan dat, voordat er huizen waren, het volk jarenlang door de woestijn heeft moeten trekken voordat het beloofde land kon worden binnengetreden. Er hoort dan ook niemand beter te zijn dan een ander. Maar als je vanuit je loofhut de stad bekijkt is het niet minder dan een wonder dat een klein volkje van zwervers door de woestijn dit allemaal bereikt heeft. Een schitterende stad met een prachtige Tempel waar een heerlijke godsdienst wordt beleden. Het kan niet anders dan de God van Israël heeft dit voor elkaar gemaakt en je zult er de God van Israël dankbaar voor moeten zijn. Dat het ook allemaal kan blijven bestaan en niet ingepikt wordt door al die zogenaamd zo machtige en belangrijke wereldrijken moet ook wel te danken zijn aan de God van Israël.

Toen de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks werd vertaald vroeg men zich af wanneer dit lied zou kunnen zijn ontstaan. Uiteindelijk is Jeruzalem, hier aangeduid als Salem en Sion, verschillende keren ingenomen en verwoest. Waarna het weer kon worden opgebouwd als het volk de afgodendienst had afgezworen en zich weer had geschaard onder de dienst aan de God van Israël. Men herinnerde zich toen het verhaal over de belegering van Jeruzalem door de Assyriërs, toen Hizkia koning van Israël was. Hizkia had alle altaren en tempels van de afgoden als Baäl en Astarte laten vernietigen in Juda. Toen de Assyriërs het beleg voor Jeruzalem hadden opgeslagen en riepen dat er geen God was geweest die hen hadden kunnen tegenhouden had Hizkia bevolen de poorten gesloten te houden en te vertrouwen op de God van Israël. In het grote en sterke leger van Assyrië was toen een epidemie uitgebroken en dat leger was op de vlucht geslagen achterna gezeten door het leger van koning Hizkia. Die verwijzing van de Griekse vertaling naar deze gebeurtenis is er dus achteraf bij gezet.

Het loflied op de prachtige stad is dus eigenlijk een tijdloos loflied. Van de Joden leren we dat het het beste gezongen kan worden vanuit het besef dat we ook allemaal in een tent als zwervers zouden kunnen wonen. Dan beseffen we pas dat ook onze steden en onze huizen een geschenk zijn van de God van Israël. Want die huizen en die steden blijven alleen leefbaar als daar liefde heerst. Als buren bereid zijn voor elkaar te zorgen en elkaar te beschermen tegen onrecht en kwaad. Als overheden toezicht houden op onderhoud en veiligheid omdat de zorg voor hun burgers bij hen voorop staat. En zoals Paulus ons heeft geleerd, daar waar liefde voor mensen is, is God zelf aan het werk. God zelf maakt ook uit wie hij voor zijn werk wil gebruiken. Wij mogen alleen dankbaar zijn en onze dankbaarheid tonen door oog te blijven hebben voor de minsten onder ons en ons in te zetten voor de minsten zodat Gods liefde ook door ons zichtbaar wordt voor de wereld. Dat zal ook de profiteurs en de oplichters afschrikken misbruik te maken van onze behoefte in steden te wonen en ons dagelijks naar ons werk te verplaatsen. Gelukkig mogen wij ons elke dag opnieuw bij die beweging van Gods liefde aansluiten ook vandaag weer.

 

Hoed Gods gemeente

Handelingen 20:25-38

25 Ik weet dat niemand van u, aan wie ik op mijn reizen het koninkrijk heb verkondigd, mij terug zal zien. 26 Daarom verklaar ik hier op deze dag dat ik voor niemands ondergang verantwoordelijk ben; 27 ik heb er immers alles aan gedaan om u Gods bedoeling bekend te maken. 28 Zorg voor uzelf en voor de hele kudde waarover de heilige Geest u als leiders heeft aangesteld; hoed Gods gemeente, die Hij verworven heeft door het bloed van zijn eigen Zoon. 29 Ik weet dat er na mijn vertrek woeste wolven bij u zullen binnendringen, die de kudde niet zullen ontzien. 30 Uit uw eigen kring zullen mensen voortkomen die de waarheid verdraaien om de leerlingen voor zich te winnen. 31 Wees daarom waakzaam en vergeet niet hoe ik ieder van u drie jaar lang dag en nacht onder tranen steeds weer raad heb gegeven. 32 Nu vertrouw ik u toe aan God en aan het woord van zijn genade, dat onze gemeenschap kan opbouwen en dat ons deel zal geven aan zijn koninkrijk samen met allen die Hem toebehoren. 33 Geld of kleding heb ik van niemand verlangd; 34 u weet wel dat ik eigenhandig heb voorzien in mijn levensonderhoud en dat van mijn metgezellen. 35 In alles heb ik u getoond dat u de zwakken zo, door hard te werken, moet steunen, indachtig de woorden van de Heer Jezus, die immers gezegd heeft: “Geven maakt gelukkiger dan ontvangen.”’ 36 Toen hij uitgesproken was, knielde hij samen met de aanwezigen neer om te bidden. 37 Niemand kon zijn tranen bedwingen. Allen vielen ze Paulus om de hals en kusten hem. 38 Ze waren vooral zo ontdaan omdat hij gezegd had dat ze hem niet terug zouden zien. Toen deden ze hem uitgeleide naar het schip. (NBV21)

Vandaag lezen we het tweede gedeelte van de preek die Paulus hield voor de oudsten van de gemeente in Efeze van wie hij afscheid nam op weg naar Jeruzalem. Net als Jezus van Nazareth deed voor hij gekruisigd werd maakt ook Paulus zijn leerlingen vertrouwd met het idee dat hij een hoop ellende zal tegenkomen en niet zal kunnen terugkeren naar Efeze. De opzieners zullen dus zelf moeten zorgen voor de gemeente die hen is toevertrouwd en waaruit ze zelf zijn voortgekomen. Paulus zelf heeft drie jaar in Efeze gewerkt. We hebben we eens het beeld dat Paulus een rondreizend prediker was die rusteloos van de ene plaats naar de andere plaats reisde. Er zijn tegenwoordig zelfs reisbureaus die de reizen van Paulus samenvatten in vakanties waar in een paar weken de reis wordt gedaan waar Paulus jaren over deed. Geen van de reisbureaus biedt overigens een driejarig verblijf in Efeze aan.

Paulus spreekt de oudsten van de gemeente in Efeze aan als “bisschoppen” Het idee dat een Bisschop een soort religieuze machthebber is over een hele streek is pas van veel later in de geschiedenis van de kerk. Dat Bisschoppen ook nog verantwoording schuldig zijn aan een soort superbisschop is van nog veel later datum. In Efeze zijn het oudsten die door de gemeente aangewezen zijn, volgens Paulus door de Heilige Geest geroepen. De ouderlingen in onze huidige Protestantse Kerken zijn daar een navolging van. Als er dus binnen de Protestantse Kerk in Nederland gepleit wordt voor aanstelling van Bisschoppen is het antwoord dat we die volgens Paulus al lang hebben, in de ouderlingen die de gemeenten besturen. Paulus draagt het bestuur van de gemeente en de prediking van Jezus van Nazareth hier uitdrukkelijk over aan de oudsten van Efeze. Zij zullen de gemeente moeten voorgaan en onderwijzen in de zorg voor de minsten, voor de armen. Niet door te gaan leven op kosten van de gemeente maar door net als Paulus door zelf hard te werken en te zorgen dat ze zelf het goede voorbeeld kunnen geven.

De terugkeer die na de reformatie plaatsvond naar het kerkmodel dat hier in Handelingen geschetst wordt heeft ook tot gevolg gehad dat mensen sober gingen leven en door te sparen steeds rijker werden. Die reformatie, vooral onder invloed van Johannes Calvijn, is daarmee de grondslag geworden van onze kapitalistische samenleving. Paulus waarschuwt er voor, zelfs aan de mensen die hij drie jaar als leerlingen had gehad moet hij voorhouden dat geven gelukkiger maakt dan ontvangen. Wat ons toevalt in materiële rijkdom is bedoeld om te delen met de armen. De Kerk is daarbij niet gebonden aan één plaats. Paulus zelf heeft bijvoorbeeld wel collecten gehouden in rijkere gemeenten voor de gemeenten in Jeruzalem die zo werden vervolgd dat ze tot de armsten gingen behoren. Maar als het om geld en rijkdom gaat dan sluipen er snel dwaalleringen in de gemeente. Paulus waarschuwt daartegen. Je kunt niet met alle armen delen, je moet mensen toch betalen wat anderen ook krijgen anders lopen ze weg. In Bijbelse zin zijn dat onzin verhalen. Wie alleen hart heeft voor het eigen bezit kan nooit een dienende functie naar de samenleving vervullen. Het gaat immers niet om aalmoezen maar om het recht van de armen. Ook in onze dagen spelen die vragen van eerlijk delen, ook in onze dagen moeten we mensen er van overtuigen dat geven gelukkiger maakt. Dat mogen we elke dag opnieuw doen, ook vandaag.

 

In alle nederigheid

Handelingen 20:13-24

13 Wij scheepten ons in en voeren alvast naar Assus, waar we Paulus overeenkomstig zijn wens aan boord zouden nemen, want hij wilde het eerste stuk te voet afleggen. 14 Toen hij zich in Assus weer bij ons had gevoegd aan boord van het schip, voeren we verder naar Mitylene, 15 van waar we de volgende dag vertrokken om bij Chios voor anker te gaan. De dag daarna staken we over naar Samos en weer een dag later kwamen we aan in Milete. 16 Paulus had namelijk besloten Efeze voorbij te varen om te voorkomen dat hij in Asia zou worden opgehouden. Hij wilde als het maar enigszins mogelijk was op het Pinksterfeest in Jeruzalem zijn. 17 Vanuit Milete stuurde hij iemand naar Efeze met het verzoek aan de oudsten van de gemeente om bij hem te komen. 18 Toen ze waren gearriveerd, sprak hij hen als volgt toe: ‘U weet hoe ik te midden van u geleefd heb, vanaf de eerste dag dat ik in Asia was: 19 ik heb de Heer in alle nederigheid gediend en heb al het verdriet en de beproevingen als gevolg van de samenzweringen van de Joden doorstaan. 20 U weet ook dat ik alles bekend heb gemaakt wat uw welzijn ten goede komt en dat ik u daarover in het openbaar en thuis heb onderricht. 21 Zowel Joden als Grieken heb ik opgeroepen zich te bekeren tot God en te geloven in Jezus Christus, onze Heer. 22 Nu ben ik op weg naar Jeruzalem, gedreven door de Geest, zonder te weten wat me daar te wachten staat, 23 behalve dan dat de heilige Geest me in iedere stad verzekert dat gevangenschap en vervolging mijn deel zullen zijn. 24 Ik hecht echter geen enkele waarde aan het behoud van mijn leven, als ik mijn levenstaak maar kan voltooien en de opdracht uitvoeren die ik van de Heer Jezus ontvangen heb: getuigen van het evangelie van Gods genade. (NBV21)

Paulus vertrekt naar Jeruzalem. Drie jaar lang heeft hij in Efeze en omgeving gewerkt aan de stichting van gemeenten van de Weg, wat wij nu Christelijke gemeenten noemen. Om afscheid te nemen laat hij de oudsten van de gemeente van Efeze naar Milete komen, een plaatsje zo’n 50 kilometer van Efeze vandaan. Duidelijk wordt hier dat Paulus de mensen heeft verkondigd dat er maar één Heer is, één Kurios of keizer, en dat is Jezus van Nazareth als de zoon van de God van Israël. Daar was Paulus, en dus daar waren de oudsten, slaaf van en van niemand anders. Die gemeente in Efeze was zelf ook geen gemakkelijke gemeente. Paulus had er de nodige spanningen meegemaakt, naast de spanningen in de stad met mensen als die zilversmid Demetrius.

Paulus heeft zijn plicht gedaan. Hij heeft in vergaderingen en bij mensen thuis het Evangelie verkondigd en alles verteld wat hij weet over het geloof in Jezus van Nazareth. De reis terug naar Jeruzalem zal niet eenvoudig zijn, ook dat beseft Paulus maar al te goed. Maar terug naar de Wet, het heb Uw naaste lief als Uzelf zoals die in de Tempel wordt bewaard en terug naar de bakermat van het geloof in Jezus van Nazareth voelt Paulus als een absolute noodzaak. Opvallend is dat er drie maal op het komende lijden van Paulus wordt gezinspeeld alsof er een parallel getrokken wordt met de reis die Jezus van Nazareth maakte naar Jeruzalem. Paulus zou daar immers gevangen genomen worden en na een beroep op zijn Romeins burgerschap naar Rome gestuurd worden.

Uit de Evangeliën weten we lang niet alles wat Jezus van Nazareth gezegd en gedaan heeft. Wie de evangeliën leest komt daar zelf ook achter. Paulus heeft het niet vaak over het leven van Jezus van Nazareth. Voor hem lijkt dat leven soms pas te beginnen met de bekering van Paulus zelf op de Weg naar Damascus. Hij en zijn metgezellen hadden niet geteerd op de zakken van de Efeziërs, ze hadden hun eigen inkomen verdiend. Het zal duidelijk zijn dat Paulus daarmee ook nieuwe leiders van de gemeente laat beoordelen. Zorgen ze voor de zwakken of voor zichzelf. Een criterium dat ook vandaag nog zeer toepasbaar is in kerken en gemeenschappen. Werken voor de zwakken in de samenleving kunnen we allemaal, dat mogen we dus ook allemaal en elke dag opnieuw. Het is ook voor ons de maat of we bij die beweging van de Weg horen, ook vandaag weer.