Een volksvergadering

Rechters 20:1-11

1 Uit heel Israël, van Dan tot Berseba, en zelfs uit Gilead, kwamen de Israëlieten naar het heiligdom van de HEER in Mispa om daar een volksvergadering te houden. 2 Deze vergadering van het volk van God, vierhonderdduizend man die de wapens konden hanteren, werd geleid door de aanvoerders van het volk, de hoofden van de stammen van Israël. 3 Het bleef in Benjamin niet onopgemerkt dat de andere Israëlieten naar Mispa waren gekomen. De Israëlieten vroegen: ‘Wie kan ons vertellen hoe dit misdrijf heeft plaatsgevonden?’ 4 De Leviet, de man van de vermoorde vrouw, nam het woord en zei: ‘Toen ik met mijn bijvrouw op doorreis was in Gibea in Benjamin, 5 kwamen de burgers van de stad mij lastigvallen. Ze liepen ‘s nachts te hoop bij het huis waar we onderdak hadden gekregen. Mij bedreigden ze met de dood en mijn vrouw hebben ze zo gruwelijk verkracht dat ze het niet heeft overleefd. 6 Ik heb haar lichaam in stukken gesneden en die naar alle delen van het gebied van Israël gestuurd om te laten zien dat er een misdaad is begaan die voor Israël geldt als een schandelijk en ontoelaatbaar vergrijp. 7 U bent hier bijeengekomen, Israëlieten, om gezamenlijk te beslissen wat er moet gebeuren.’ 8 Hierop stond het hele volk als één man op en verklaarde: ‘Niemand van ons gaat terug naar zijn tent of huis. 9 We zullen Gibea niet ongemoeid laten! Door loting 10 zullen tien op de honderd van elke stam van Israël worden aangewezen, ofwel honderd op de duizend of duizend op de tienduizend. Die moeten proviand bijeenbrengen voor het leger dat in Gibea de schanddaad zal vergelden die de inwoners ervan Israël hebben aangedaan.’ 11 Zo sloten de Israëlieten zich aaneen om als één man tegen Gibea op te trekken. (NBV)

Men zegt wel eens dat IJsland de oudste democratie van de wereld kent. Daar kwamen de mensen bijeen in een speciale vallei en daar beslisten ze samen over de belangrijkste zaken voor het volk. De Bijbel kent nog oudere voorbeelden. Deze uit het boek Rechters is wel een heel bijzondere. In Gibea was de bijvrouw van een Leviet, een hulppriester zeg maar, verkracht en heel het volk kwam bijeen om te beraadslagen wat er mee te doen. De Leviet vertelde wat er gebeurd was en ook de verdachten kregen de kans wat te zeggen, maar die kwamen niet. Het was een proces met hoor en wederhoor waar iedereen aan meedeed. Een democratisch proces dus, dat maakt dit verhaal wel heel erg bijzonder. De afwijking van de Leer uit de woestijn, de richtlijnen die het volk zo bijzonder maakte, was zo groot dat harde maatregelen moesten worden genomen.

Als één man stond het volk op en beloofde Gibea niet ongemoeid te laten. Het verhaal vertelt dat er vierhonderdduizend krijgers waren. Maar eerst werden door loting de mensen aangewezen die voor het eten moesten zorgen, want samen eten en het eten samen delen was ook een kenmerk van het volk. Die krijgers hadden hun aanvoerders, maar het volk had geen koning, geen regering en van een Rechter is in dit verhaal eigenlijk ook geen sprake. Of het zou moeten zijn dat al die mensen die daar bijeen waren zelf Rechter waren. Uiteindelijk hadden ze een aanklacht gehoord, de verdediging aan het woord gelaten en een vonnis geveld. Bij ons lijkt samen eten er niet meer bij. Alleen de rijken kunnen zich gezond eten permiteren. De armsten niet. Zorg voor mensen aan de kant van de samenleving is er eigenlijk niet meer bij.

De gehandicapten die werken in de sociale werkvoorziening, ze moeten maar een baan zien te zoeken op een arbeidsmarkt waar ze ongeschikt voor waren verklaard en die juist steeds meer alleen ruimte heeft voor de meest succesvollen. Het volk Israel leert ons in dit verhaal dat we samen in beweging moeten komen tegen dat wat onrecht is ook in onze samenleving. We laten het protest over de afbraak van openbaar vervoer aan de buschauffeurs en tramconducteurs over, de afbraak van de rechtshulp aan de advocaten. Maar over afbraak van de villasubsidie aan de allerrijksten mag niet gesproken worden. Het wordt misschien tijd om samen weer eens zo’n maaltijd te houden zoals het volk Israël deed na de vreselijke verkrachting door de Benjaminiten. We kunnen vandaag nog beginnen met de organisatie er van.

Dit kunnen we niet toestaan

Rechters 19:10b-30

Toen ze ter hoogte van Jebus waren, het huidige Jeruzalem, 11 stond de zon al zo laag dat de knecht tegen zijn meester zei: ‘Daar ligt de stad van de Jebusieten. Zouden we er niet goed aan doen om daar voor vannacht onderdak te zoeken?’ 12 ‘Nee, ‘antwoordde zijn meester. ‘We gaan geen stad vol vreemden binnen die niet tot het volk van Israël behoren. We kunnen beter doorgaan naar Gibea 13 en misschien halen we zelfs Rama nog. Dan kunnen we in een van die plaatsen overnachten.’ 14 Ze liepen dus de stad voorbij en gingen verder. Juist bij zonsondergang kwamen ze bij Gibea, in het gebied van Benjamin. 15 Ze gingen de stad binnen om er de nacht door te brengen. Op het stadsplein hield de man halt, maar er was niemand die hen uitnodigde om bij hem thuis te overnachten. 16 Na een tijdje kwam er een oude man aan, die juist terugkwam van zijn werk op het land. Hij was afkomstig uit Efraïm en woonde als vreemdeling in Gibea; de inwoners van de stad zelf waren Benjaminieten. 17 Toen hij de reizigers op het stadsplein zag staan, sprak hij de man aan en vroeg: ‘Waar gaat u naartoe? Waar komt u vandaan?’ 18 ‘Wij zijn op weg van Betlehem in Juda naar onze woonplaats diep in het bergland van Efraïm, waar ik vandaan kom, ‘antwoordde de Leviet. ‘Ik ben in Betlehem geweest en nu ben ik op weg naar huis. Maar niemand biedt me onderdak. 19 We hebben zelf alles bij ons, heer: stro en voer voor onze ezels, en ook voedsel en wijn voor mezelf en voor mijn vrouw hier en mijn knecht.’ 20 ‘Bij mij bent u welkom, ‘zei de oude man. ‘Maar ik sta erop dat u mij laat zorgen voor alles wat u nodig hebt. Breng in elk geval niet hier op het plein de nacht door.’ 21 Hij nodigde hen binnen in zijn huis, en nadat hij hun ezels had gevoerd, wasten ze hun voeten en gingen ze aan tafel. 22 Terwijl de reiziger en zijn gastheer genoeglijk aan de maaltijd zaten, liepen de mannen van de stad bij het huis te hoop. Deze onverlaten bonsden op de deur en riepen tegen de oude heer des huizes: ‘Laat die gast van u naar buiten komen, we willen hem nemen!’ 23 De gastheer ging naar buiten en zei tegen hen: ‘Mensen, bega toch geen schanddaad. Zoiets kunt u niet doen: deze man is bij mij te gast! 24 Ik heb hier mijn dochter, die nog maagd is, en de bijvrouw van mijn gast; laat me die naar buiten sturen. Neem hen maar en doe met hen wat u wilt, maar doe deze man hier zoiets schandelijks niet aan.’ 25 De belagers gingen daar niet op in, maar toen de Leviet zijn vrouw de straat op duwde, naar hen toe, verkrachtten en misbruikten ze haar de hele nacht lang. Pas bij het eerste ochtendgloren lieten ze haar gaan. 26 Terwijl het langzaam licht werd, sleepte ze zich naar het huis waar haar man te gast was. Voor de drempel viel ze neer. 27 Toen haar man die ochtend bij de eerste zonnestralen de deur opende en naar buiten ging om zijn reis te vervolgen, zag hij zijn vrouw daar liggen, haar handen uitgestrekt naar de drempel. 28 ‘Sta op, ‘zei hij tegen haar. ‘Kom, we vertrekken.’ Maar er kwam geen antwoord. Hij tilde haar op de ezel en vertrok naar zijn woonplaats. 29 Bij zijn thuiskomst nam hij zijn mes en sneed het lichaam van zijn vrouw in twaalf stukken; naar elk stamgebied van Israël stuurde hij een stuk. 30 En ieder die het zag zei: ‘Zoiets is nog nooit gebeurd! Nog nooit hebben we in Israël zoiets meegemaakt, vanaf de uittocht uit Egypte tot op de dag van vandaag. Dit kunnen we niet toestaan. We moeten ons beraden en besluiten wat we zullen doen.’ (NBV)

Gastvrijheid is een goede eigenschap. Dat hoor je overal. Gastvrijheid betekent dat er voor de gasten gezorgd wordt en niet dat er van de gasten geprofiteerd wordt. In het beroemde lied over de liefde uit de brief van Paulus aan de Korintiërs in het Nieuwe Testament staat dat de liefde zichzelf niet zoekt. Dat geldt bij uitstek voor de gastvrijheid. In het verhaal dat hierboven staat is het tegendeel aan de orde. In het eerste deel dat we gisteren gelezen hebben kon de gastvrijheid niet op, in het verhaal van vandaag gaat het alleen om de eigenliefde. Allereerst is het een vreemdeling die de gastvrijheid moet betrachten. Het volk van Israel dat in Gibea woont, geeft niet thuis. Zelfs niet voor een priester van de Heilige Tent. Misschien zelfs juist niet voor een priester die betrokken is bij het bewaken van de Bijbelse richtlijn van eerlijk delen, van heb je naaste lief als jezelf. Gastvrijheid ho maar, zelfs niet als het niets hoeft te kosten, voedsel voor mens en dier hadden ze immers zelf bij zich.

Integendeel als er dan gastvrijheid is verleend wil het hele dorp er van meeprofiteren. En wel op de manier die ooit ook in Sodom en Gomorra gebeurde toen Lot daar zijn toevlucht had gezocht. In plaats van de gastvrijheid die de richtlijn uit de woestijn, het “heb uw naaste lief als uzelf”, voorschreef moeten er vruchtbaarheidsoffers gebracht worden. Vreemdelingen in je midden opnemen zou je anders wel eens armer kunnen maken, verlies kun je er door lijden. De hele nacht dat de gast onderdak krijgt wordt er geofferd en dat kost uiteindelijk de vrouw uit het verhaal het leven. Het uiterste tegendeel van vruchtbaarheid krijgt men er voor terug. Sodom en Gomorra werden omgekeerd en de naamloze Leviet uit het verhaal zorgt er voor dat het hele volk te hoop loopt tegen deze schande, van de stam van Benjamin.

Wij doen dat netter. Vreemdelingen die een echte bijdrage aan onze welvaart kunnen geven door kennis, opleiding of talent die mogen hier verblijven, alleen voor de duur van het leveren van die bijdrage dus. Als we ze heel hard nodig hebben dan mogen hun partner en hun kinderen soms ook komen. Maar als we ze niet nodig hebben dan schoppen we ze de straat op, ten prooi aan uitbuiting en verkrachting. Prostituees uit Oost-Europa werken hier bijna allemaal onder dwang. In een baan hier in Nederland mogen ze niet werken, maar als ze zich inschrijven bij de kamer van koophandel kunnen ze te werk gesteld worden in de rosse buurten. Wetten zijn er nauwelijks tegen. Verkrachting en mishandeling is hun deel, net als de vrouw uit het verhaal dat we vandaag uit de Bijbel lezen. Het hulpgeroep van de machtelozen roept tot de hemel. Misschien is het niet nodig dat heel ons volk door de buurvolkeren, onze broedervolken, omgebracht wordt. Maar het is hoog tijd dat we opstaan en in verzet komen tegen vrouwenhandel en misbruik. Elke dag kunnen we daarmee beginnen, ook vandaag.

En weer aten ze samen

Rechters 19:1-10a

1 In die tijd, toen er geen koning in Israël was, woonde er een Leviet diep in het bergland van Efraïm. Hij had een meisje uit Betlehem in Juda als bijvrouw genomen. 2 Na een hevige ruzie liep ze van hem weg en ging terug naar het huis van haar vader in Betlehem. Vier maanden later 3 ging haar man haar achterna om haar te overreden bij hem terug te komen. Hij had zijn knecht bij zich en een span ezels. Zijn vrouw liet hem binnen in het huis van haar vader, die zijn schoonzoon allerhartelijkst ontving
4 en er bij hem op aandrong om nog wat te blijven. Drie dagen bleef de man bij de vader van zijn vrouw te gast: hij at en dronk er en bleef overnachten. 5 Op de vierde dag maakte hij zich ‘s ochtends vroeg klaar om te vertrekken, maar zijn schoonvader zei: ‘Eet eerst nog wat om krachten op te doen voor de reis.’ 6 Samen zetten zij zich aan de maaltijd. Daarna zei de vader van de vrouw: ‘Blijf nog een nacht hier, gun jezelf dat genoegen.’ 7 De man wilde eerst toch gaan, maar zijn schoonvader drong zo aan dat hij toegaf en bleef overnachten. 8 Toen hij op de morgen van de vijfde dag wilde vertrekken, zei zijn schoonvader: ‘Eet toch eerst wat en wacht tot de zon over haar hoogste punt is.’ En weer aten ze samen. 9 Toen de man aanstalten maakte om met zijn vrouw en zijn knecht te vertrekken, zei de vader van de vrouw: ‘Het is al laat op de dag. Blijf toch hier slapen. Kijk maar, de zon begint al te dalen. Blijf nog een nacht hier, gun jezelf toch dat genoegen. Dan kunnen jullie morgenvroeg voor dag en dauw vertrekken.’ 10 Maar de man wilde niet nog een nacht blijven. Hij zadelde zijn ezels en ging met zijn vrouw op weg. (NBV)

Dit verhaal is bewust in twee delen geknipt. De twee delen moeten apart maar na elkaar gelezen worden want het zijn de lichte en de donkere kanten van dezelfde boodschap. Bethlehem de stad van de Benjaminieten was kennelijk al heel vroeg een belangrijk punt. Wij kennen het natuurlijk uit het kerstverhaal als Jezus er wordt geboren en ook in dit verhaal speelt het een belangrijke rol. Het verhaal gaat over gastvrijheid .En die gastvrijheid kennen we eigenlijk nog alleen van de aanhangers van de Islam in ons midden. Halverwege de vastenmaand van de Islam, de Ramadan vieren zij de Iftar maaltijd. Op het moment dat moslims hun vrienden thuis uitnodigen om samen de maaltijd te gebruiken als de zon is onder gegaan en het donker is geworden. Dan is het tijd voor een echte feestmaaltijd, met familie, je buren, vrienden en er wordt extra gedacht aan de armen.

Het Woord is voor de moslims het echte voedsel. Het werd in één maand, nacht na nacht, geschonken aan de profeet en daarom zorg je dat je gedurende de dag rein blijft, geen eten en drinken neemt, zodat je ’s nachts des te meer waardering hebt voor het voedsel dat je geschonken wordt. Ook vriendschap is een vorm van voedsel, het doet je immers groeien en maakt je als mens rijker. In diverse plaatsen in ons land zijn moslims en christenen tijdens de Ramadan samen gaan eten. Voor beiden is de maaltijd een belangrijk religieus gegeven. In veel kerken wordt elke zondag brood en wijn gedeeld, een maaltijd dus, ter herinnering aan de maaltijd die Jezus hield met zijn leerlingen en waarbij hij de herinnering aan de uittocht uit de slavernij in Egypte verbond aan de uittocht van hemzelf uit de dood. De schoonvader van onze naamloze Leviet, uit dit verhaal uit het boek Rechters, hield maar niet op met samen de maaltijd te gebruiken.

Geen wonder natuurlijk want een Leviet hielp in de heilige tent bij de richtlijnen uit de woestijn, waar God zelf woont. Een Leviet in huis bracht je dus dichter bij God. Gastvrijheid betonen was een goede daad. Dat is het nog steeds. Zowel bij de maaltijd van Jezus als bij de Ramadan van de Islam moet extra aandacht worden geschonken aan de armen in de samenleving. Juist zij moeten ervaren dat ze er ook echt bij mogen horen en mee mogen delen. Voor moslims en christenen is er natuurlijk altijd wel een gironummer om hen te helpen die alles hebben verloren, buurt en kerkhuis Bethel in Den Haag verdient een gift voor hun gastvrijheid. Toch is alleen geld geven niet voldoende. Jezus van Nazareth stuurde zijn leerlingen er op uit om de armen bevrijding te verkondigen en verbond de maaltijd van de bevrijding met het delen van zich zelf, daarom moeten we zelf in beweging komen. In bijna elke Nederlandse stad zijn tegenwoordig voedselbanken die steun zeer goed kunnen gebruiken. Nodig dus eens een voedselbank uit aan tafel.

Wees waakzaam!

Marcus 13:28-37

28 Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is. 29 Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren, dat het einde nabij is. 30 Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren. 31 Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen. 32 Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader. 33 Pas op, wees waakzaam, want jullie weten niet wanneer die tijd zal komen. 34 Het is als met een man die op reis ging: hij verliet zijn huis en droeg het beheer over aan zijn dienaren, die elk een eigen taak kregen, en de deurwachter gaf hij opdracht om de wacht te houden. 35 Wees dus waakzaam, want jullie weten niet wanneer de heer des huizes komt, ‘s avonds, of midden in de nacht, of bij het eerste hanengekraai, of ‘s morgens vroeg. 36 Laat hij jullie niet slapend aantreffen wanneer hij plotseling komt. 37 Wat ik tegen jullie zeg, zeg ik tegen iedereen: wees waakzaam!’ (NBV)

Soms zijn de gelijkenissen van Jezus van Nazareth kleine grapjes. Iedereen wil weten wanneer het nu eens echt lente wordt. Dat je dan naar de bomen moet kijken of er al blaadjes aan komen is natuurlijk een dooddoener. Je kunt ook naar de kalender kijken, of de vogels in de lucht. Iedereen weet dat de lente komt maar het ene jaar is het vroeger zacht en het andere jaar kan het nog laat sneeuwen en stormen. Het heeft dus geen zin te speculeren over dag en uur van het begin van de lente. Net zo min heeft het zin om te speculeren over dag en uur van het einde van de geschiedenis. Maar we moeten er wel klaar voor zijn. En dat kan en dat mag. Dat noemen ze in de kerken genade. Dat we mogen zorgen dat de aarde een huis wordt waar God zelf wil komen wonen. Niet dus een huis waar mensen worden vermoord, waar mensen honger leiden, waar mensen aan de kant van de weg moeten blijven staan, waar mensen ten onrechte in gevangenissen worden gestopt, waar oorlog wordt gevoerd en noem maar op, waar de ellende voor de meeste mensen op aarde de overhand heeft.

Het lijkt er soms op dat we die aarde met een stevige bezem moeten schoonmaken, Maar het is een taak die geweldig is, die ieder mens verre te boven gaat. Gelukkig kennen we de Heer van de aarde die heeft gezegd dat hem alle macht gegeven is. Wij hoeven niet alles op te lossen, wij mogen naar vermogen ons steentje bijdragen en zoveel mogelijk mensen daarin meekrijgen. Maar we mogen niet verzaken, niet inzakken of inslapen. Want voordat we het weten is het einde van de geschiedenis aangebroken. Eigenlijk staat in dit Bijbelgedeelte nog eens heel duidelijk dat je elke dag moet leven of het morgen afgelopen kan zijn. Dat delen van wat we hebben met de hongerigen kan echt niet uitgesteld worden tot de volgende conferentie over voedselnood in de wereld. Daar kunnen de kinderen die lijden aan honger niet op wachten, zij sterven de hongerdood als wij wachten tot de eerlijke handelsverhoudingen ook tot achter de komma geregeld zijn.

Juist die eerlijke handelsverhoudingen geven arme boeren de kans op de wereldmarkt te concurreren tegen boeren uit rijke landen die beschikken over kennis over de landbouw en subsidies om hun bedrijf zo efficiënt mogelijk tot een zo groot mogelijke winst te brengen. De arme boeren ontbreekt het aan kennis, ontbreekt het aan middelen, aan gereedschappen om hun grond en hun producten met zo weinig mogelijk kosten tot een zo groot mogelijke opbrengst op te kweken. En juist omdat het ontbreekt komen ze in de eindeloze armoedeval. In die ongelijkheid zit de bron van voortdurend terugkerende voedselrampen. Juist daarom moeten we extra waakzaam zijn. Op allerlei terreinen hebben we de neiging alleen onze eigen problemen te willen oplossen en te vergeten dat we om de armen moeten denken. Onze energieprobleem oplossen door in arme landen vruchtbare grond te laten gebruiken voor de verbouw van oneetbare producten die hier gebruikt kunnen worden voor biobrandstof veroordeelt de inwoners van die landen tot honger. Beter is daar voedsel te verbouwen en hier de producten die nodig zijn voor biobrandstof zodat onze boeren niet verleid worden de arme boeren weg te concurreren. Waakzaamheid is altijd en overal geboden, ook vandaag weer.

Bid dat het niet in de winter gebeurt

Marcus 13:14-27

14 Wanneer jullie de “verwoestende gruwel” zien staan waar hij niet hoort (lezer, begrijp dit goed), dan moet iedereen in Judea de bergen in vluchten; 15 wie op het dak van zijn huis is moet niet naar beneden gaan om nog iets uit zijn huis mee te nemen, 16 en wie op het land is moet niet naar huis gaan om zijn mantel te halen. 17 Wat zal het rampzalig zijn voor de vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben! 18 Bid dat het niet in de winter gebeurt, 19 want zulke verschrikkingen als er in die tijd zullen plaatsvinden, zijn er sinds het begin van Gods schepping nooit geweest en zullen er ook nooit meer komen. 20 En als de Heer die tijd niet had verkort, zou geen enkel mens worden gered, maar omwille van de uitverkorenen die hij tot de zijnen heeft gemaakt, heeft hij die tijd verkort. 21 Als iemand dan tegen jullie zegt: “Kijk, dit is de messias, ”of: “Daar is hij, ”geloof het dan niet, 22 want er zullen valse messiassen en valse profeten komen, die tekenen en wonderen zullen verrichten om Gods uitverkorenen zo mogelijk te misleiden. 23 Jullie moeten oppassen, ik heb het jullie allemaal van tevoren gezegd. 24 Maar in de dagen na de verschrikkingen zal de zon verduisterd worden en de maan geen licht meer geven, 25 de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. 26 Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. 27 Dan zal hij de engelen erop uitsturen om zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel. (NBV)

Nood leert bidden. Als je de verschrikkingen leest die in dit Bijbelgedeelte beschreven zijn dan kun je je dat heel goed voorstellen. De vele opstanden die tijdens en na het leven van Jezus van Nazareth in Palestina plaatsvonden maakten het leven steeds zwaarder. Uiteindelijk werd in het jaar 70 de Tempel in Jeruzalem vernietigd en werd een heel groot deel van de inwoners van Palestina verspreid over het hele Romeinse Rijk. Men kan zich voorstellen dat deze gruwelen een diepe indruk gemaakt hebben op de jonge Christengemeenten die uit Joden en Heidenen bestonden. Mensen die nog maar pas geleerd hadden zich in te zetten voor lijdenden, voor hongerigen, voor vluchtelingen. Zij hoorden de verhalen over oorlog, over mishandelingen en executies, over verkrachtingen en plunderingen. Ze hadden ook geleerd de komst van Jezus Messias te verwachten. Die Jezus van Nazareth zou immers terugkeren om de hele aarde te bevrijden van al die ellende. Groter ellende dan er in die dagen was kon men zich niet voorstellen dus die Jezus van Nazareth kon elk moment terugkomen.

Marcus neemt hier in zijn verhaal over Jezus van Nazareth gas terug. Hij herinnerde zich de waarschuwingen voor valse profeten. In de dagen van Jezus van Nazareth waren er veel messiassen. Ze beloofden de bevrijding van Palestina op allerlei manieren. Sommigen trokken met volgelingen de woestijn in om ver van de bewoonde wereld nieuwe gemeenschappen te stichten. Anderen begonnen opstanden met bloedig geweld hun volgelingen voorhoudend dat ze een teken uit de hemel zouden krijgen die de overwinning garandeerde. Jezus van Nazareth waarschuwde krachtig tegen deze valse messiassen. Ze zijn te herkennen aan de genezingen en andere wonderen die ze voor een groot publiek verrichten. Die terugkomst is wel te verwachten. Maar wanneer weten we niet. In elk geval niet als wij denken dat de rampen en de ellende op hun ergst zijn. Het kan altijd nog erger. Pas nadat het echt op z’n ergst is geweest, pas daarna komt Jezus terug. Dan pas zal de zon verduisterd worden, zullen de sterren uit de hemel vallen en zullen de hemelse machten wankelen.

Natuurkundigen voorspellen dat de aarde zal vergaan als de zon is opgebrand maar dat opbranden van de zon kan nog wel vele eeuwen op zich laten wachten. De lezers van het Evangelie van Marcus wisten dat nog niet. En of het inderdaad zal liggen aan natuurwetten weten wij ook niet. Marcus had dezelfde beschrijvingen over rampen en ellende gelezen in de boeken van de profeten Jesaja en Daniël. In onze geschiedenis meende men ook heel vaak dezelfde tekenen te herkennen, maar steeds kreeg Jezus van Nazareth gelijk. Al die ellende, al die oorlog en hongersnoden betekenen nog niet het einde van de geschiedenis. Natuurlijk mogen we bidden dat een hongersnood niet uitbreekt in de winter. Ook voor ons zijn rampen en ellende niet uitgesloten. Voor ons zijn er de slachtoffers voor wie we oog en oor mogen hebben. Wij mogen ons afvragen hoe het komt dat een klein deel op onze aarde de rampen zonder veel moeite kan doorstaan terwijl een groot deel van de aarde meer dan naar verhouding te lijden heeft van alle rampen, oorlogen en ellende. Wij zullen moeten leren wat delen is, dan zullen we ook de zwaarste tijden doorstaan. En met dat leren mogen we vandaag al beginnen.

Aan alle volken het goede nieuws

Marcus 13:1-13

1 Toen hij de tempel verliet, zei een van zijn leerlingen tegen hem: ‘Meester, kijk eens, wat een enorme stenen en wat een imposante gebouwen!’ 2 Jezus zei tegen hem: ‘Die grote gebouwen die je nu ziet-wees er maar zeker van dat geen enkele steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken.’ 3 Toen hij op de Olijfberg was gaan zitten, tegenover de tempel, en Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas alleen met hem waren, stelde Petrus hem de vraag: 4 ‘Vertel ons, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan welk teken kunnen we herkennen dat het zover is?’ 5 Jezus antwoordde: ‘Pas op dat niemand jullie misleidt. 6 Want er zullen velen komen die mijn naam gebruiken en zich voor mij zullen uitgeven, en ze zullen veel mensen misleiden. 7 Als jullie berichten horen over oorlog en oorlogsdreiging, wees dan niet verontrust. Die dingen moeten gebeuren, maar daarmee is het einde nog niet gekomen. 8 Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk zal de strijd aanbinden met het andere, overal zullen er aardbevingen en hongersnoden zijn: dat is het begin van de weeën. 9 Wat jullie zelf betreft: pas goed op. Jullie zullen voor het gerecht worden gesleept en in synagogen worden gegeseld, en jullie zullen voor gouverneurs en koningen moeten verschijnen om voor hen van mij te getuigen. 10 Want eerst moet aan alle volken het goede nieuws worden verkondigd. 11 Wanneer jullie worden weggevoerd om te worden uitgeleverd, maak je dan vooraf geen zorgen over wat je zult gaan zeggen; zeg wat jullie op dat tijdstip wordt ingegeven, want jullie zijn het niet die dan spreken, maar het is de heilige Geest. 12 De ene broer zal de andere uitleveren om hem te laten doden, en vaders zullen hetzelfde doen met hun kinderen, en kinderen zullen zich tegen hun ouders keren en hen laten terechtstellen. 13 Jullie zullen door iedereen worden gehaat omwille van mijn naam, maar wie standhoudt tot het einde zal worden gered. (NBV)

Zo ver zijn we nog lang niet, dat aan alle volken op de aarde het goede nieuws is verkondigd. In de tijd dat het evangelie van Marcus werd geschreven leek het heel wat dichterbij dan vandaag. Toen geloofde men dat er zeventig volken op de wereld waren en dat eigenlijk al die volken zo ongeveer onderworpen waren aan het Romeinse Rijk. Het feit dat er overal oorlog werd gevoerd en dat er hongersnoden en aardbevingen waren droegen bij aan het gevoel dat het einde van de geschiedenis wel dichtbij zou moeten zijn. Als je nagaat hoe oud de kosmos is, hoe ver we afzitten van de oerknal, dan is die paar duizend jaar waarover we nu praten inderdaad niet veel. Maar op een mensenleven is het nog een hele tijd. Als we het gedeelte van vandaag nauwkeurig lezen dan blijkt dat we ons eigenlijk helemaal niet druk hoeven maken over al die tekenen die wijzen op een mogelijk einde van de geschiedenis.

Een aantal jaren geleden dook het verlangen het te kunnen voorspellen weer op. Gewezen werd toen op een kalender van de Maya in Zuid Amerika die af zou lopen op 21 december 2012. Volgens sommigen moest dat een heleboel betekenen. Volgens de Bijbel betekent het voor gelovigen helemaal niks. Wat veel belangrijker is is de vraag hoe je dat geloof volhoudt. Al die keurige nette schriftgeleerden in hun mooie pakken vinden het maar niks, dat voorop zetten van de minste, dat dag en nacht zorgen voor de mensen die zorg nodig hebben. Ze zullen zich er met geweld tegen verzetten. Ja zelfs binnen families zal er ruzie blijven ontstaan rond de vraag waar de familie bij hoort, bij die scherp slijpende zich duur voordoende bijbelgeleerden, of bij de mensen die alles wat ze hebben delen met hen die niets hebben, die proberen iedereen er van de overtuigen dat alleen samen leven en samen delen kan leiden tot een betere samenleving. Gelukkig hoef je je niet af te vragen hoe je dat moet uitleggen, als je behept bent met dezelfde geest als Jezus van Nazareth, de Heilige Geest noemen we dat in de kerk, dan vallen de juiste woorden je vanzelf in. Soms zul je zelfs verbaasd staan van jezelf hoe helder en overtuigend je de bevrijding van de armen kunt verkondigen.

Denk overigens niet dat Jezus van Nazareth de vier volgelingen met wie hij naar de tempel zat te kijken iets nieuws vertelde. Hij citeert hier volop uit de boeken van de profeten. Dat van die familieruzies werd bijvoorbeeld al voorspeld door de profeet Micha en Daniël had te midden van de ballingschap in Babel al opgeroepen om vol te houden in het geloof in de God van Israël ook al wordt je door iedereen er om gehaat. In de dagen van het ontstaan van het evangelie van Marcus was er alle reden om kijkend naar de Tempel na te denken over het einde van de geschiedenis. Keizer Caligula had eerst de Tempel op verschrikkelijke wijze ontwijd en in het jaar 70 zou de Tempel in Jeruzalem voorgoed verwoest worden, alleen een muur bleef staan. Die verwoesting bracht een einde aan de manier waarop de godsdienst van de God van Israël vanouds werd gevierd. Christenen bedachten toen dat hun hart de Tempel zou moeten zijn waar God zou komen wonen. En dat betekent dat overal waar we zijn, dag in dag uit, we de wil van God kunnen doen door oog en zorg te hebben voor de minsten op aarde, ook vandaag kan dat weer, ondanks alle tegenstand.

Ze verslinden de huizen van de weduwen

Marcus 12:35-44

35 Jezus vroeg de mensen bij zijn onderricht in de tempel: ‘Hoe kunnen de schriftgeleerden beweren dat de messias een zoon van David is? 36 Zelf heeft David, geïnspireerd door de heilige Geest, gezegd: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’ ” 37 David noemt hem Heer, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ De talrijke aanwezigen luisterden graag naar hem. 38 Tijdens zijn onderricht zei hij: ‘Pas op voor de schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en eerbiedig begroet willen worden op het marktplein, 39 en een ereplaats willen in de synagogen en bij feestmaaltijden: 40 ze verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op. Over hen zal strenger worden geoordeeld dan over anderen!’ 41 Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek hoe de mensen er geld in wierpen. Veel rijken gooiden veel geld in de kist. 42 Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide, ter waarde van niet meer dan een quadrans. 43 Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan alle anderen die er geld in hebben gegooid; 44 want die hebben gegeven van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud.’ (NBV)

Als het uitgangspunt van je godsdienst is dat je je naaste lief moet hebben als jezelf, dat je dus in de eerste plaats oog moet hebben voor de armen in de samenleving, voor de weduwe en de wees stond er in de Hebreeuwse Bijbel die we tegenwoordig het Oude Testament noemen, wat zie je dan als je bij het centrum van je godsdienst bent? Zie je dan scherpslijperij waar je uren over kunt debatteren? Jezus van Nazareth geeft er een voorbeeld van. Een echte theologische discussie waar gestudeerde dominees en pastoors van houden. Dikke boeken zijn er volgeschreven over vragen zoals Jezus van Nazareth hier formuleert. Soms wordt er over God, engelen, de hemel en het hiernamaals zo lang en breed gesproken dat het er op lijkt dat die discussies het belangrijkste zijn op geloofsgebied. Mensen luisteren graag naar dat soort discussies, ze doen een beroep op hun denkvermogen en als hun voorgangers en leraars er logische en fraaie redeneringen over opzetten dan lijken ze belangrijker en hun luisteraars doen dan belangrijke dingen door naar ze te luisteren of door hun dikke boeken te lezen.

Maar het heeft niks te maken met het houden van God en dus niks met het liefhebben van een naaste als jezelf. Integendeel, als je dat soort scherp slijpende voorgangers goed bekijkt zie je hun deftige zwarte en grijze pakken, hun smetteloos witte overhemden en zorgvuldig geknoopte stropdassen. Ze zijn lid van de plaatselijke Rotary clubs en zitten vooraan als er belangrijke diners worden georganiseerd of als belangrijke personen in het zonnetje moeten worden gezet. Het heet bij ons anders maar het is niet anders als in de dagen van Jezus van Nazareth. Dat verslinden van die huizen van de weduwen begrijpen we misschien niet direct. Maar als we de boeken van de profeten weer eens nalezen dan horen we weer de waarschuwing aan de rijken dat ze akker aan akker rijgen en de armen laten kreperen. In een stad als Jeruzalem waren weduwen extra afhankelijk van mensen die bereid waren hun een eigen plaats in de samenleving te geven. Zorgen dat ze ongestoord konden wonen was het eerste dat nodig was. Dus als er geen huur betaald kon worden, als de woning verkocht moest worden om te kunnen blijven eten, dan moet je de weduwe niet direct op straat zetten.

Die vrome keurige scherpslijpers met hun fraai geformuleerde lange gebeden wisten er wel raad mee. Er was toch werk genoeg? Iedereen kan toch werk vinden? Dat is toch een eigen verantwoordelijkheid? Je moet de armen toch niet belonen voor hun armoede? Het zijn de kreten die je ook vandaag de dag kunt horen als je je inzet voor de bestrijding van armoede, tegen woekerrente, voor het laten werken van mensen die lang uit het arbeidsproces zijn. Maar bijna iedere collectant voor een goed doel weet het. Als je collecteert in een arme buurt haal je meer op. Als het op delen aankomt zijn mensen met een laag inkomen meer bereid om te delen met wie het nodig heeft dan de rijken. Die houden de deur dicht en de knip op slot. En menig collectant die door stromende regen huis aan huis liep te collecteren voor een goed doel kan vertellen dat hij of zij in een eenvoudige woning werd binnengevraagd om een warm kop koffie te drinken. Jezus van Nazareth vraagt ons vandaag waar we bij willen horen, bij die mensen waar de mensen oog voor hebben omdat ze zich rijk en succesvol voordoen, of bij de mensen die oog hebben voor de armen voor de minsten. In Parijs zetten mensen hun adres en toegangscode op de sociale media onder het motto “porte ouvert”, voor iedereen die het geweld wilde ontvluchten. Zo’n eenvoudige keus kunnen we ook vandaag weer maken.

Niemand gaat u te boven

Psalm 16

1 Een stil gebed van David. Behoed mij, God, ik schuil bij u. 2 Ik zeg tot de HEER: ‘U bent mijn Heer, mijn geluk, niemand gaat u te boven.’ 3 Maar tot de goden in dit land, de machten die ik vereerd heb, zeg ik: 4 ‘Wie u volgt, wacht veel verdriet.’ Ik pleng voor hen geen bloed meer, niet langer ligt hun naam op mijn lippen. 5 HEER, mijn enig bezit, mijn levensbeker, u houdt mijn lot in handen. 6 Een lieflijk land is voor mij uitgemeten, ik ben verrukt van wat mij is toebedeeld. 7 Ik prijs de HEER die mij inzicht geeft, zelfs in de nacht spreekt mijn geweten. 8 Steeds houd ik de HEER voor ogen, met hem aan mijn zijde wankel ik niet. 9 Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, mijn lichaam voelt zich veilig en beschut. 10 U levert mij niet over aan het dodenrijk en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien. 11 U wijst mij de weg naar het leven: overvloedige vreugde in uw nabijheid, voor altijd een lieflijke plek aan uw zijde. (NBV)

Vandaag zingen we een psalm van een bekeerling mee. Er staat wel boven dat het van David is maar in het boek van de Psalmen betekent dat meestal dat het in een bundel heeft gestaan die Liederen naar David heette. Het boek van de Psalmen is samengesteld uit verschillende van dat soort liederenbundels. Dat Koning David ooit afgoden heeft gediend wordt nergens verteld en is als Bijbels beeld ook zeer onwaarschijnlijk. Hij was immers als jonge knaap al tot Koning gezalfd door Samuel. En in de eerste verzen zingt de dichter hier dat hij de goden van dit land, de machten, heeft vereerd. Hij is wel tot de ontdekking gekomen dat als je dat doet je veel verdriet zal ondervinden. Het is het lied van een bekeerling en bekeerlingen maken het vorige geloof zwart en verheerlijken het huidige geloof. Maar het geloof in de God van Israël geeft daarvoor ook wel enige aanleiding als je de Psalm nauwkeurig leest. Want wanneer werd van gelovigen in de God van Israël gevraagd om als offer je eigen bloed te plengen.

Dat plengen is het op de grond laten vallen van druppels van het bloed. Soms werd er wijn geplengd, soms bloed van een offerdier, maar er zijn riten genoeg waarin gevraagd werd om je eigen bloed te plengen. Elia kwam op de Karmel priesters van Baäl tegen die dat deden. Bloed is volgens het geloof van Israël de drager van het leven en als je onvruchtbare aarde tot leven wilde brengen dan moest je bloed plengen. De profeten van Israël konden dit soort praktijken zeer fel veroordelen. De dichter van deze Psalm is dan ook tot de ontdekking gekomen dat er een beter en gemakkelijker geloof is. Namelijk dat in de God die de hemel en de aarde geschapen heeft. Die aarde is namelijk als een lieflijk land voor de mensen uitgemeten. Zelfs al laat je die aarde een jaar rusten dan nog kun je er van eten was het oude geloof van Israël. Het was een land overvloeiende van melk en honing. Tenminste als je de geboden van die God van Israël wilde volgen.

De geboden om je naaste lief te hebben als je zelf en geen slaaf te worden van je arbeid en je zwoegen op die aarde. Dan mag je er op vertrouwen dat die God je zelfs niet in de steek zal laten in het dodenrijk, zelfs als het je moeilijk gaat in het leven dan kan de navolging van die God, je naaste liefhebben als je zelf, je redding zijn, van delen wordt je immers rijker. De geboden van de God van Israël wijzen altijd naar het leven, ook in onze dagen. Het altijd maar moeten jagen op dode dingen leidt tot de dood, een doods leven. We moeten ook in onze dagen zorgen geen slaaf te worden van de economische machten, de nieuwe afgoden, de nieuwe machtigen in ons land. Daar roept deze Psalm toe op en wie mee wil zingen mag dat deze dag, als de Psalm ook de komende dagen maar naklinkt en ons tot werk voor onze naaste aanzet en tot de bevrijding van de machten van winst en profijt, zodat we leven.

U hebt de goden gestolen

Rechters 18:11-31

11 Hierop vertrokken de Danieten uit hun verblijfplaats tussen Sora en Estaol. Het leger bestond uit zeshonderd gewapende mannen.
12 Ze gingen op weg en sloegen hun kamp op bij Kirjat-Jearim in Juda. Daarom wordt die plek sindsdien Machane-Dan genoemd. Het ligt iets ten westen van Kirjat-Jearim. 13 Van daar trokken ze verder door het bergland van Efraïm. Toen ze langs de plaats kwamen waar Micha woonde, 14 vertelden de vijf die het gebied verkend hadden aan hun stamgenoten dat zich in een van die gebouwen een priestergewaad en godenbeeldjes bevonden, en ook een zilveren beeld. ‘Jullie weten dus wat je te doen staat, ‘zeiden ze. 15 Ze sloegen de weg naar het huis van Micha in, waar de jonge Leviet woonde, en begroetten hem hartelijk. 16 Terwijl de zeshonderd gewapende Danieten postvatten bij de toegangspoort, 17 liepen de vijf verkenners door. Ze drongen het huis binnen en namen het priestergewaad en de godenbeeldjes mee, en ook het beeld met het zilverbeslag. De priester stond dus met de zeshonderd gewapende mannen bij de toegangspoort, 18 terwijl de vijf het huis van Micha binnengingen en het beeld met het zilverbeslag, het priestergewaad en de godenbeeldjes meenamen. ‘Wat moet dat daar?’ riep de priester. 19 ‘Stil, ‘antwoordden ze. ‘Zeg niets, maar ga met ons mee en word onze raadgever en priester. U kunt toch beter priester zijn voor een hele stam Israëlieten dan voor het huishouden van één man?’ 20 Daar stemde de priester van harte mee in. Hij nam zelf het priestergewaad, de godenbeeldjes en het zilveren beeld en sloot zich bij hen aan. 21 De Danieten vervolgden hun tocht; de vrouwen en kinderen lieten ze voorop gaan, samen met het vee en hun andere bezittingen. 22 Ze waren al een flink eind op weg, toen de inderhaast bij elkaar geroepen knechten die bij Micha woonden hen achterop kwamen 23 en tegen hen begonnen te schreeuwen. De Danieten draaiden zich om en vroegen aan Micha: ‘Wat is er aan de hand? Waarom hebt u al die mensen op de been gebracht?’ 24 ‘U hebt de goden gestolen die ik heb laten maken, ‘antwoordde Micha. ‘Ook mijn priester hebt u meegenomen. Niets heb ik meer over! Hoe kunt u dan nog vragen wat er aan de hand is?’ 25 Maar de Danieten antwoordden: ‘U kunt maar beter niet zo’n grote mond tegen ons opzetten, want wanneer deze heetgebakerde mannen zich op u storten, is het met u en uw mensen gedaan.’ 26 Hierop vervolgden de Danieten hun weg. En Micha, die inzag dat hij toch niets tegen hen kon beginnen, keerde terug naar huis. 27 Zo kwamen de Danieten met de beelden die Micha had laten maken en de priester die bij hem in dienst was geweest, bij Laïs aan. Ze overvielen de inwoners, die een rustig leven leidden en zich van geen gevaar bewust waren, doodden ze allemaal en staken de stad in brand. 28 Er was niemand die de bevolking van Laïs te hulp kwam, want Sidon lag ver weg en ze hadden geen enkele bondgenoot. Daarna herbouwden de Danieten de stad, die in de vallei van Bet-Rechob lag, en gingen er wonen. 29 Ze noemden hun stad Dan, naar hun stamvader, een van de zonen van Israël; daarvoor heette die stad Laïs. 30 Ze gaven er het zilveren godenbeeld een plaats, en Jonatan, die een zoon was van Gersom, de zoon van Mozes, werd hun priester. Na hem bleven zijn nakomelingen bij de Danieten het priesterambt vervullen, totdat de bevolking werd weggevoerd. 31 Zolang het heiligdom van God in Silo bestond, bleef het godenbeeld dat Micha had laten maken bij de Danieten. (NBV)

Er verliep een heleboel tijd tussen de geschiedenis van Micha en de Dan-nieten en het wegvoeren van het volk van Israel in de ballingschap naar Babel. Eeuwen zijn er overheen gegaan. In Babel zijn toen de geloofsverhalen van het volk opgeschreven. In het boek Rechters werden nog een paar rare oude gebruiken verklaard. Zo kennen we de verklaring voor een vierdaagse rouwperiode van de meisjes van Israel, die rouwden om de dochter van Jefta. En die lui van de stam Dan hadden ook zo iets geks. Ze hadden een paar beeldjes van wat de heidenen “goden” zouden noemen en ze hadden hun eigen priesterfamilie. Volgens dit verhaal uit het boek Rechters hadden ze die beeldjes nog gestolen ook. Die lui van Dan stonden dus niet echt goed aangeschreven. Je zou denken dat als er motoren geweest waren ze hun eigen motorclub hadden gehad. Toch is het verhaal opgeschreven. En het staat in de Bijbel.

Ook al hadden die lui van Dan rare gewoonten, en misschien zelfs een kwade reuk, ze hoorden toch bij het volk van Israel. Want hoe dan ook ze erkenden maar één Heer, de God die in de woestijn die de leer had gegeven van eerlijk delen. En dat is toch wat anders dan een motorclub die binnen ons land een eigen samenleving begint. Leuk natuurlijk als mensen hun eigen cultuur vormgeven, maar de wetten in dit land hebben we samen gemaakt. Niemand kan zeggen er niet mee te maken te hebben omdat niet werd deelgenomen aan een verkiezing. Wie niet stemt mag niet klagen, maar wie niet stemt hoort zich wel aan de wetten te houden die onze gekozenen hebben gemaakt. Als de wetten ons niet bevallen moeten we maar andere vertegenwoordigers kiezen. Hoe je er uit ziet maakt in ons land niet uit. Op motoren rondrijden mag, met een rijbewijs uiteraard en niet boven de maximum snelheid en volgens de verkeersregels die daar voor zijn.

Dat zijn regels die voor alle mensen gelden en die voor iedereen een zekere mate van veiligheid waarborgen. Dat geld voor heel veel wetten, de veiligheid van ons allemaal. De wetten tegen drugs, alcohol, geweld en dreigen met geweld, ze zijn er ten behoeve van ons allen. Denk niet dat godsdienst of cultuur mensen vrij kunnen stellen van die wetten. Zo hebben veel gemeenten de regel dat je niet onherkenbaar vermomd over straat mag lopen. Vroeger sloeg dat op mannen met bivakmutsen, tegenwoordig op vrouwen met een Boerka. Door carnaval en Sinterklaas zijn we die regel misschien vergeten. Maar regels zijn goed als ze voor het welzijn van ons allemaal zijn. Het enige dat de Bijbel van ons vraagt is de mensen te stellen boven de regels. Het hart van de leer is nu eenmaal je naaste lief te hebben als jezelf. Daar kan niemand je van af brengen. Daarom hoorden die lui van Dan met hun rare gewoonten ook bij het volk, ze deelden immers en hielden zich aan de leer van Mozes.

Er was geen koning

Rechters 18:1-10

1 Er was in die tijd geen koning in Israël. De stam Dan was nog steeds op zoek naar een eigen grondgebied om zich blijvend te vestigen, want het was de enige stam van Israël waaraan nog geen grondgebied was toegevallen. 2 Vanuit hun verblijfplaats tussen Sora en Estaol hadden ze vijf van hun dapperste mannen erop uitgestuurd met de opdracht het land grondig te verkennen. Onderweg kwamen ze door het bergland van Efraïm, waar ze bij het huis van Micha overnachtten. 3 Daar viel hun het accent van de jonge Leviet op. Ze gingen naar hem toe en vroegen hem: ‘Hoe bent u hier zo terechtgekomen? Wie heeft u hierheen gehaald en wat doet u hier?’ 4 Hij vertelde hun van Micha’s aanbod. ‘Hij heeft me in dienst genomen, ‘zei hij, ‘en nu ben ik zijn priester.’ 5 Toen vroegen de Danieten: ‘Wilt u dan God voor ons raadplegen en hem vragen of onze tocht iets zal opleveren?’ 6 ‘Ga gerust verder, ‘antwoordde de priester. ‘Uw onderneming is de HEER welgevallig.’ 7 De vijf mannen trokken verder, tot ze in Laïs kwamen. Ze zagen dat de bevolking daar een rustig en onbezorgd leven leidde, net als die van Sidon. Ze hadden van niemand iets te vrezen want ze werden door niemand bedreigd, maar aan de andere kant hadden ze ook geen enkele bondgenoot. Sidon was ver weg. 8 Toen de verkenners terugkwamen bij hun stamgenoten, vroegen die hun: ‘En, hoe is het jullie vergaan?’ 9 ‘Laten we meteen ten strijde trekken, ‘antwoordden ze. ‘We hebben een gebied gevonden dat bijzonder geschikt is, dus waar zouden jullie op wachten? Treuzel niet maar ga erheen en neem het in bezit. 10 Jullie zullen er een volk aantreffen dat op geen gevaar bedacht is. Het kan niet anders of God zal jullie dat uitgestrekte gebied, waar werkelijk aan niets gebrek is, in handen geven.’ (NBV)

We kunnen het ons niet voorstellen. Een land zonder regering. Zelfs de Belgen hebben er zelfs zes. Maar een land bestaande uit 12 stammen die uit de woestijn kwamen. Die daar gingen wonen waar het goed toeven was, in een land overvloeiende van melk en honing. En als de bewoners niet wilden delen sloegen ze die inwoners dood. Want het was een land dat zeer rijk was, zoals gezegd: een land overvloeiende van melk en honing. Van Godsdienst hadden ze niet zoveel verstand. De verkenners van de stam Dan gingen te rade bij de priester van Micha die zich bij het verzilverde godenbeeld bevond. Die priester wist nog wel een plek: goed land, rijk aan oogst en weinig verzet te verwachten want de mensen die er woonden hadden geen vijanden en geen bondgenoten. Dat moest voor Dan wel goed aflopen.

Zo wordt de vestiging van een nieuw volk wel heel erg van de grond af geregeld. Geen verdragen, geen onderhandelingen, geen referendum, welnee, hier zijn we, mooi weer vandaag, we blijven. Dat gaat tegenwoordig wel anders. In Irak bijvoorbeeld, waar met behulp van veel buitenlandse geleerden over een grondwet is onderhandeld waarover gestemd mocht worden. Het leek te gaan lukken met die grondwet, maar vrede kwam er niet van. Of dat ook gaat lukken op de Antillen moeten we nog maar afwachten. Voorwaarde is natuurlijk altijd weer dat eerlijk delen. Dat geldt in Irak waar Koerden, Sjiieten, Soennieten en nog een handvol andere minderheden de macht en de rijkdom een beetje eerlijk moeten zien te verdelen. Maar dat geldt ook voor Nederland, Aruba, Curacao, Sint Maarten en de Nederlandse eilandgemeenten. Ook daar moeten we zien dat de rijkdom en de macht een beetje eerlijk verdeeld wordt. Als dat delen niet lukt dan loopt het uit op moord en doodslag.

Een aantal Nederlandse steden heeft al kennis gemaakt met jonge Antillianen met wie macht noch rijkdom wordt gedeeld en die dat ook niet te verwachten hebben. Die reageren bijna net zo als die Soennieten die macht en voorrechten kwijt raken. Hopelijk lukt het in Irak en bij ons om een eerlijke en rechtvaardige samenleving te maken opdat we in vrede kunnen leven. Er zijn politici die de jonge Antillianen geen andere toekomst weten te bieden dan een vliegreis terug naar het eiland van herkomst. Die politici beseffen kennelijk niet dat jongeren zonder toekomst uiteindelijk met geweld zich een toekomst zullen verschaffen. In de Parijse voorsteden, in het Amsterdamse Oude Westen, in de goedkopen wijken in Rotterdam en Utrecht in Engeland, overal zie je hetzelfde. Geen toekomst bieden loopt uit op geweld. Maar er wordt bij ons inmiddels ook gewerkt aan het omvormen van die wijken in prachtwijken. Als dat echt gaat met het bieden van toekomst aan jongeren dan wordt het nog wat. Met een handvol goede verkenners om het voor te bereiden moet het waarachtig wel gaan leert het Bijbelverhaal dat we hier gelezen hebben.