Een schild beschut hen

Psalm 5

1 Voor de koorleider. Bij fluitspel. Een psalm van David. 2 Hoor mijn woorden, HEER, sla acht op mijn klagen. 3 Luister naar mijn hulpgeroep, mijn koning en mijn God, tot U richt ik mijn bede. 4 In de morgen, HEER, hoort U mijn stem, in de morgen wend ik mij tot U en wacht. 5 U bent een God die zich niet verheugt in het kwaad, bij U is de misdaad niet welkom. 6 Gewetenlozen houden geen stand onder de blik van uw ogen. U haat allen die onrecht doen, 7 leugenaars richt U te gronde. U verafschuwt, HEER, wie bedriegt en bloed vergiet. 8 Maar ik mag door uw grote liefde uw huis binnengaan, van ontzag vervuld mij buigen naar uw heilige tempel. 9 Leid mij langs mijn belagers, HEER, door uw gerechtigheid, maak effen de weg die U mij wijst. 10 Onwaarheid komt uit hun mond, onheil huist in hun hart, een open graf is hun keel, gespleten is hun tong. 11 Laat hen boeten, God, laat hen in hun eigen valkuil lopen. Verstoot hen om hun grote wandaden, want ze zijn opstandig tegen U. 12 Er is vreugde bij allen die schuilen bij U, eeuwige jubel omdat U hen beschermt, wie uw naam beminnen juichen U toe! 13 U zegent de rechtvaardigen, HEER, als een schild beschut hen uw genade. (NBV21)

Vandaag zingen we een klaaglied met de kerk mee. Een lied dat zich laat begeleiden op de hobo, de klank daarvan komt nog het dichtst bij dat van de schalmei. De  psalm komt uit de bundel David, een verzameling liederen die ook door Koning David gedicht zouden kunnen zijn. Uiteindelijk had David zijn hele leven te maken met vijanden, tot in zijn eigen gezin toe. Hij maakte in zijn leven ook wel de nodige fouten maar weigerde ook vaak om misbruik te maken van omstandigheden die hem macht gaven over zijn vijanden. Daar waar de mogelijkheid tot vrede zich voordeed maakte hij daar maximaal gebruik van. Dat het achteraf niet hielp en zijn vijanden toch vijanden bleven deed daaraan niet af.

Al het goede bestaat uit drieën luidt het spreekwoord. Maar uit deze psalm blijkt dat ook het kwaad uit drieën kan bestaan. Drie maal vertelt de psalmist wat God niet kan hebben. Het kwaad maakt God niet blij, misdaad is niet welkom, God haat zelfs allen die onrecht doen. Geen wonder dan ook dat gewetenlozen niks moeten hebben van de God van Israël. Dus moeten ze ook niks hebben van mensen die steeds met die God komen aanzetten. Leugenaars laten zich niet zo maar ontmaskeren. Bloedvergieten wordt heel vaak goedgepraat als zogenaamde bescherming van de samenleving. Het blijft jammer dat mensen vaak toch zo gevoelig zijn voor het zoete spreken van de haatzaaiers.

De dichter weet echter ook hoe goed het is bij de God van Israël te zijn. In zijn vrije bewerking van deze Psalm besluit Huub Oosterhuis met de eerste regel van het zesde vers van ons volkslied: “Mijn schild ende betrouwen zijt Gij God”. De psalmist buigt dan ook voor de Tempel. “Daar woont hij zelf” zal de dominee zeggen maar in die Tempel staat geen beeld van die God. Het is een God die met je meetrekt dus als woning waar hij niet meer uit komt kun je de Tempel niet beschrijven. In die Tempel wordt wel het Woord van God bewaard. De richtlijnen voor de menselijke samenleving die het volk in de woestijn had ontvangen. Een richtlijn die je kan volgen als een licht op je pad. De weg die dat licht je brengt maakt dat je kan juichen. Dat licht mogen ook wij elke dag over onze weg laten schijnen.

We hebben gezondigd

Numeri 14:36-45

36 De mannen die Mozes eropuit gestuurd had om het land te verkennen en die na hun terugkeer het volk tot geklaag hadden aangezet door allerlei ongunstigs over dat land te vertellen, 37 die mannen stierven in de buurt van het heiligdom ten gevolge van een plaag, omdat ze het land in een kwaad daglicht hadden gesteld. 38 Twee van de verkenners van het land echter, Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, bleven in leven. 39 Toen Mozes de woorden van de HEER aan de Israëlieten overbracht, werd het volk diepbedroefd. 40 De volgende morgen vroeg wilden ze de bergen in trekken. ‘We zijn alsnog bereid om op te trekken naar de plaats waarover de HEER gesproken heeft,’ zeiden ze, ‘we hebben gezondigd.’ 41 Maar Mozes zei: ‘Waarom gaat u in tegen het bevel van de HEER? Zo’n onderneming is gedoemd te mislukken. 42 Trek niet ten strijde, want de HEER is niet in uw midden. Doet u het toch, dan zult u door uw vijanden verslagen worden, 43 want u komt daar tegenover de Amalekieten en de Kanaänieten te staan, en u zult in de strijd omkomen omdat u zich van de HEER hebt afgewend. De HEER zal u niet bijstaan.’ 44 Toch waren ze zo overmoedig om de bergen in te trekken, hoewel de ark van het erbond met de HEER bij Mozes in het kamp bleef. 45 De Amalekieten en Kanaänieten die daar in het bergland woonden, kwamen hun tegemoet, brachten hun een nederlaag toe en dreven hen terug tot Chorma. (NBV21)

God trekt zijn handen af van de mensen die het beter willen weten. Ze kunnen doodvallen en dat doen de verkenners dan ook voor de Tent der Ontmoeting, niks Ontmoeting, ze kunnen letterlijk doodvallen. Dat is voor het volk natuurlijk behoorlijk schrikken. Vooral omdat God besloten heeft zijn handen niet van het volk als zodanig af te trekken maar van de generatie die bevrijd was uit de slavernij in Egypte maar bij elke tegenslag, bij elke uitdaging weer terug wil naar Egypte. Als ze die kant op willen dan moet het maar. Egypte was het land van de dood, daar werd letterlijk de dood aanbeden. De Pyramiden getuigen er van tot in onze dagen. Het volk had al veertig dagen door de woestijn getrokken, als ze nog een keer veertig jaar door de woestijn zouden trekken dan was iedereen van de eerste bevrijde generatie vanzelf gestorven. Dus: opnieuw de woestijn in.

Maar het volk weet het weer beter. Net als bij ons. Hebben we niet zo lang geleden een oorlog gehad waarvan we konden leren dat we nooit en te nimmer meer onderscheid tussen mensen zouden moeten maken op grond van geloof, afkomst, sekse, levensovertuiging, leeftijd en gezondheid en wij gaan de ene groep tegen de andere opzetten. Wie een bepaald geloof aanhangt is gevaarlijk, wie oud is moet zelf zorgen voor de oplossing bij gebreken, wie een levensovertuiging heeft moet doe maar voor zichzelf thuis houden. Het volk Israël leert net als wij niks van de lessen van God. We blijven bezig. Het volk Israël besluit uiteindelijk alsnog te vertrouwen op de belofte van God. Ze trekken zelf wel ten strijde tegen de vijandige volken. Maar dan vergeten ze belangrijke zaken uit de belofte van God, gij zult niet doden. Dat doden zou nodig kunnen zijn, maar dan omdat God het duidelijk wil.

Die tweede generatie zal na veertig jaar de eerste de beste stad innemen zonder slag of stoot, alleen door het zeven dagen lang, zeven keer met de ark rond die stad te trekken. Nu trekken ze op tegen de vijandelijke volken in de Bergen en worden verslagen. Zelfs de waarschuwing van Mozes helpt niet. En Mozes sprak nog wel voortdurend met de God van Israël. Nee het volk moest het zo nodig beter weten. Die oorlog waarvan wij hadden kunnen leren herdenken we elk jaar opnieuw, al meer dan zeventig jaar lang. Elk jaar horen we weer vertellen over de verschrikkingen, over de volkenmoord die plaatsvond alleen op grond van de komaf van sommige mensen. Maar na die herdenking gaan we gewoon door, wie het verkeerde geloof heeft deugt niet, wie vlucht voor armoede, geweld en onderdrukking is niet welkom, we zetten ze liever op gammele bootjes zodat ze verdrinken. Misschien dat het tijd wordt het niet beter te willen weten dan God. In elke hongerige, naakte, dorstige, gevangene, onderdrukte, gewonde en bedroefde kunnen we zijn Zoon ontmoeten. Laten we die welkom heten en helpen.

Ik smeek U

Numeri 14:11-25

11 De HEER zei tegen Mozes: ‘Hoe lang zal dit volk Mij nog afwijzen? Hoe lang nog zal het weigeren op Mij te vertrouwen ondanks alle wonderen die Ik verricht heb? 12 Ik zal het met de pest treffen en het uitroeien, en uit jou zal Ik een volk laten voortkomen dat groter en sterker is dan dit.’ 13 Maar Mozes zei tegen de HEER: ‘Als de Egyptenaren, bij wie U dit volk met krachtige arm hebt weggeleid, dat te weten komen, 14 zullen zij het vertellen aan de inwoners van dit land. Die hebben gehoord dat U, HEER, te midden van dit volk verblijft en dat U persoonlijk aan hen bent verschenen, dat uw wolk boven hen hangt en dat U overdag in een wolkkolom voor hen uit gaat en ’s nachts in een vuurzuil. 15 Als U nu iedereen van dit volk doodt, zullen alle volken die over uw daden hebben gehoord, zeggen: 16 “De HEER was zeker niet in staat om dat volk naar het land te brengen dat Hij hun onder ede beloofd had. Daarom heeft Hij hen in de woestijn afgeslacht.” 17 Laat daarom zien hoe groot uw verdraagzaamheid is, Heer. U hebt immers zelf gezegd: 18 “De HEER is geduldig en trouw, schuld en misdaad vergeeft Hij, al laat Hij niet alles ongestraft en roept Hij de kinderen voor de zonde van hun ouders ter verantwoording, tot in het derde en vierde geslacht.” 19 Ik smeek U, toon uw grote trouw en vergeef dit volk zijn schuld, zoals U het steeds vergiffenis hebt geschonken, van Egypte af tot hier toe.’ 20 De HEER antwoordde: ‘Ik zal vergeving schenken, zoals je vraagt. 21 Maar zo waar Ik leef en de hele aarde vervuld is van de majesteit van de HEER, 22 niemand van degenen die mijn majesteit gezien hebben en de wonderen die Ik in Egypte en in de woestijn heb verricht, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben door Mij niet te gehoorzamen, 23 zal het land zien dat Ik hun voorouders onder ede heb beloofd. Niemand van hen die Mij hebben afgewezen krijgt het te zien. 24 Maar mijn dienaar Kaleb, die door een andere geest bezield was en Mij volkomen trouw is geweest, hem zal Ik naar het land brengen waar hij geweest is, en zijn nakomelingen zullen het bezitten. 25 Nu wonen daar de Amalekieten en Kanaänieten nog in de valleien. Keer morgen om en trek de woestijn weer in, in de richting van de Rode Zee.’ (NBV21)

De God van Israël wordt boos op dat gemekker van zijn volk, als dat volk kiest voor de angst en voorbij gaat aan het prachtige rapport van Jozua en Kaleb. Hij had ze toch bevrijd uit de slavernij? Hij had toch voor het volk gezorgd in de Woestijn? Hij had ze toch een verzameling richtlijnen gegeven waarmee ze een menselijke samenleving zouden kunnen inrichten? Een volk dat dat allemaal niet waard is moet maar dood. Maar dan komt Mozes, zijn argumenten hebben al eerder gewerkt. Dat volk had het met die God gewaagd. Zij waren met hem de woestijn ingetrokken. Als dat avontuur op niks zou uitlopen zouden de Egyptenaren en alle ongelovigen kunnen zeggen dat ze het hadden zien aankomen. Die God van Israël is niks waard.

Het zijn argumenten waarvoor de God van Israël gevoelig is. Hij had het volk uitgekozen om te laten zien dat de manier van leven die die God voorstond uiteindelijk echt leven zou betekenen. De generatie die het met hem heeft gewaagd is te veel door angst bevangen om die nieuwe samenleving in te richten. Het zal moeten gebeuren door hun kinderen die Egypte niet meer gekend hebben. In onze dagen moeten we ons daarom misschien wat minder druk maken over de schreeuwers tegen asielcentra en moskeeën. Beter is onze kinderen mee te nemen naar ontmoetingen met vluchtelingen en moslims.

Samen zullen ze immers een nieuwe samenleving vorm moeten geven. We hoeven niet bang te zijn dat het niet zou kunnen. De verhalen uit de Bijbel roepen ook ons op het maar met die God en zijn richtlijnen te wagen. Dat je niet bang moet zijn voor de ander klinkt in de hele Bijbel door. Ook Jezus van Nazareth roept op zelfs de vijanden lief te hebben. Of dat dan moet uitmonden in een terughoudendheid in de wapenleveranties aan Oekraïne is maar de vraag. Die oorlog eindigt alleen met een verlies door Rusland en het is in het belang van al die jonge Russische mannen en vrouwen dat het einde aan de oorlog snel komt. Heb dus uw naaste lief als uzelf, vandaag en morgen ook.

Behoed mij en bevrijd mij

Psalm 25:12-22

12 Aan wie in ontzag voor Hem leven, leert de HEER de rechte weg te kiezen. 13 Hun leven verloopt in voorspoed en hun kinderen zullen het land bezitten. 14 De HEER is een vriend van wie Hem vrezen, Hij maakt hen vertrouwd met zijn verbond. 15 Ik houd mijn oog gericht op de HEER, Hij bevrijdt mijn voeten uit het net. 16 Keer u tot mij en wees mij genadig, ik ben alleen en ellendig. 17 Mijn hart is vol van angst, bevrijd mij uit mijn benauwenis. 18 Zie mij in mijn nood, in mijn ellende, vergeef mij al mijn zonden. 19 Zie met hoe velen mijn vijanden zijn, hoe ze mij dodelijk haten. 20 Behoed mij en bevrijd mij, maak mij niet te schande, want ik schuil bij U. 21 Onschuld en oprechtheid mogen mij bewaren, op U is mijn hoop gevestigd. 22 God, verlos Israël, verlos het van al zijn angsten. (NBV21)

Er wordt in het tweede deel van deze Psalm een belangrijk punt aangeraakt. Onze God leert ons de juiste keuzes te maken. Als we tot God bidden heeft het dus geen zin voor alle arme en zielige mensen te bidden en God te vragen daar iets aan te doen maar God vraagt of jij wil leren daar iets aan te doen. En zeg nu niet dat je niet de hele wereld op je nek kunt nemen want met je plaatselijke kerk kom je een heel eind door samen diaconie te bedrijven, in je eigen woonplaats en met Kerk in Actie in de hele bewoonde wereld. Je kunt dan niet meer ook in je dagelijks leven een andere kant op kijken, want als je je realiseert wat dat betekent dan doet het pijn.

De pijn die je hebt veroorzaakt door de mensen langs de kant van de weg te laten liggen, de pijn die je hebt veroorzaakt door mensen geen recht te doen, die pijn voel je zelf als je je realiseert waar het in het leven echt om gaat. Maar juist omdat je op de Weg van het goede mag terugkeren wordt die pijn geheeld en gaat de vreugde overheersen. Want dan weet je dat mensen toch recht zal worden gedaan, als jij het niet zorgt God wel dat ze gehoord worden en dat er mensen zijn die horen.

De dichter van deze Psalm zinspeelt weer op de oude belofte uit het boek Jozua, aan iedere familie die het land kwijt raakt zal het land na 50 jaar weer worden teruggegeven. Ook armen, mensen die vastgelopen zijn in onze samenleving, die aan de kant van de weg zijn geraakt mogen weer op nieuw hun plaats in de samenleving in nemen. Daarom mag je er op vertrouwen dat de kinderen van de armen weer het land zullen bezitten. De armoede is geen natuurverschijnsel, je hoeft niet te wachten op een volgend leven om het te bestrijden. De opheffing uit de armoede, de bevrijding van de armen, kan vandaag nog beginnen, daar mag je met heel je ziel en zaligheid aan werken.

 

Op U blijf ik hopen

Psalm 25:1-11

1 Van David. Naar U, HEER, gaat mijn verlangen uit, 2 mijn God, op U vertrouw ik, maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen. 3 Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achteloos verraden. 4 Maak mij, HEER, met uw wegen vertrouwd, leer mij uw paden te gaan. 5 Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht mij, want U bent de God die mij redt, op U blijf ik hopen, elke dag weer. 6 Denk aan uw barmhartigheid, HEER, aan uw liefde door de eeuwen heen. 7 Denk niet aan de zonden uit mijn jeugd, maar denk met liefde aan mij, HEER, omwille van uw goedheid. 8 Goed en rechtvaardig is de HEER: Hij wijst zondaars de weg, 9 wie nederig zijn leidt Hij in het rechte spoor, Hij leert hun zijn paden te gaan. 10 Liefde en trouw zijn de weg van de HEER voor wie de wetten van zijn verbond onderhouden. 11 Vergeef mij, HEER, mijn grote schuld, omwille van uw naam. (NBV21)

Voor wie het Hebreeuws kan lezen is dit een leuke Psalm. Elk vers begint met de volgende letter uit het Hebreeuwse alfabet. Net zoiets als de coupletten van het Wilhelmus de naam Willem van Nassov vormen met hun eerste letters, maar dan in deze Psalm met het Hebreeuwse ABC. Het volgen van de wil van God is volgens de dichter van deze Psalm kennelijk een abc’tje. Maar vertalingen doen veel van de schoonheid van de Psalm verdwijnen. Sinds de vertaling uit 1951 begint de Psalm redelijk neutraal met de opmerking dat naar U Heer mijn verlangen uitgaat. De Statenvertaling had het nog over het opheffen van de ziel tot God, een beeld waar we ons nu wat minder bij kunnen voorstellen.

Er is zelfs een vertaling die spreekt van het opheffen van mijn nietige leven. Maar de mooiste is waarschijnlijk de vertaling van de Naardense Bijbel die spreekt van het geven van je hele ziel en zaligheid aan de Ene. En dat enthousiasme kan aanspreken zeker als je leest over het vertrouwen dat die hoop op de Ene niet beschaamd zal worden. Daarvoor moet je zoals deze Psalm zegt de wegen van God leren, met name de armen mogen die wegen leren. Het is de weg van alvast gaan beginnen te leven alsof het licht is gekomen, alsof dat Koninkrijk van recht en vrede er al is. Dat klinkt een beetje belachelijk en daarom de wens van de dichter om niet uitgelachen te worden. Delen met elkaar, zorgen voor de zwakke, voor de weduwe en de wees, voor de vreemdeling in ons midden.

In het verhaal van God mag iedereen meedoen en iedereen die echt meedoet roept op om je aan te sluiten. De Psalm spreekt in dit verband van goedheid en rechtvaardigheid. Natuurlijk, ook de dichter is wel eens van die weg afgeweken. Daar blijf je niet onverschillig bij omdat God het je wel zal vergeven. Je hoopt op vergeving omdat je elk moment opnieuw de Weg mag gaan waartoe de Bijbel oproept. De pijn die je hebt veroorzaakt door de mensen langs de kant van de weg te laten liggen, de pijn die je hebt veroorzaakt door mensen geen recht te doen, die pijn voel je zelf als je je realiseert waar het in het leven echt om gaat.

Een buitengewoon goed land

Numeri 14:1-10

1 Hierop barstte het hele volk in tranen uit, heel de nacht door klonk hun gejammer. 2 Ze begonnen zich allemaal te beklagen. ‘Waren we maar in Egypte gestorven,’ zeiden ze tegen Mozes en Aäron, ‘of hier in de woestijn. 3 Waarom brengt de HEER ons naar dat land? Om door het zwaard geveld te worden, en om onze vrouwen en kinderen te laten buitmaken? We kunnen beter teruggaan naar Egypte.’ 4 En tegen elkaar zeiden ze: ‘Laten we een leider kiezen en teruggaan naar Egypte.’ 5 Toen wierpen Mozes en Aäron zich ter aarde, ten overstaan van de voltallige gemeenschap van Israël. 6 Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van degenen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren 7 en zeiden tegen de Israëlieten: ‘Het land dat wij op onze verkenningstocht doorkruist hebben is een buitengewoon goed land, 8 een land dat overvloeit van melk en honing. Als de HEER ons goedgezind is, zal Hij ons erheen brengen en het ons geven. 9 Maar verzet u dan niet tegen de HEER en wees niet bang voor de bevolking van het land: die vermorzelen we met gemak. Zij hebben niemand die hen beschermt en wij worden bijgestaan door de HEER. Wees dus niet bang voor hen.’ 10 Het volk dreigde hen te stenigen, maar toen verscheen de majesteit van de HEER in de ontmoetingstent aan de Israëlieten. (NBV21)

Een ideale samenleving is nooit zonder slag of stoot te bereiken. Zelfs de bevrijding van de slavernij in Egypte had het volk een hoop ellende bezorgt. Telkens als die Mozes aan de Farao had gevraagd om het volk de gelegenheid te geven in de woestijn hun God te gaan aanbidden waren de werkomstandigheden verzwaard. Toen uiteindelijk het volk het land werd uitgejaagd omdat bij de Egyptenaren de eerstgeborenen dood gingen en bij de Hebreeën niet duurde het geen dag of de Farao had zich bedacht en werd het volk door Farao met een leger van paarden en wagens achtervolgt. Dat zij door de Schelfzee trokken en de Farao met al die zware paarden en wagens daar verdronk was het eerste wonder dat ze hadden meegemaakt. Maar wat was er te eten geweest daar in de woestijn.

In Egypte was er vlees en brood in overvloed. Maar het ongezuurde brood was opgeraakt en vlees om te eten was er veel te weinig. Veehouders eten nu eenmaal niet hun kuddes op. Ze kregen dan wel manna en kwartels maar de overvloed van Egypte bleef trekken. En dan blijkt dat zogenaamde beloofde land wel rijk en aantrekkelijk te zijn maar tegelijk ook bewoond door mensen in steden met dikke muren, door reuzen ook. Dan slaat de angst toe. Een beroep op een God die met je meetrekt wekt toch weinig vertrouwen. Duidelijk wordt dat je de handen uit de mouwen zult moeten steken om je dat beloofde land je eigen te maken. Een dergelijke angst kennen wij ook. Maatschappelijke veranderingen roepen die angst nu eenmaal op. De angst valt wel te bestrijden maar is evengoed hardnekkig en komt iedere generatie weer terug.

Je zal ook maar net een goedkope huur of koopwoning hebben betrokken en dan komt er een stroom van mensen die ook willen wonen maar die nog armer zijn als jij. Je zult net een baan hebben verovert waar een kans op een wat langer dienstverband is en een bijbehorend pensioen is en dan blijken er te weinig mensen ingehuurd te zijn en wordt de werkdruk ondraaglijk. Je zult maar in een dorp of stadswijk wonen waar nog maar weinig misdaden gepleegd worden en elke dag staan er veel misdaden genoemd in de kranten en op de televisie, en dan komt er een stroom mensen met andere gewoonten uit landen met geweld en oorlog. Hoe bescherm je je tegen die ongewenste en bedreigende veranderingen anders dan door hard te schreeuwen en boe te roepen. Dat horen we dan ook. Jozua en Kaleb roepen op niet bang te zijn. God staat aan de kant van het vol. Liefde, zelfs voor vijanden, kan dus alles overwinnen, ook vandaag.

Melk en honing

Numeri 13:25-33

25 Nadat ze het land veertig dagen lang verkend hadden, keerden ze terug. 26 naar Kades in de woestijn van Paran, naar Mozes, Aäron en de andere Israëlieten. Ze brachten aan het hele volk verslag uit en lieten de vruchten uit het land zien. 27 ‘Wij zijn in het land geweest waar u ons naartoe hebt gestuurd,’ vertelden ze aan Mozes. ‘Werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en deze vruchten groeien er. 28 Maar daar staat tegenover dat de bevolking van dat land sterk is. De steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben we er Enakieten gezien. 29 In de Negev wonen Amalekieten, in het bergland Hethieten, Jebusieten en Amorieten, en aan de kust en langs de Jordaan wonen Kanaänieten.’ 30 Kaleb, die wilde voorkomen dat het volk zich tegen Mozes zou verzetten, zei: ‘We kunnen zonder probleem optrekken en het land in bezit nemen. We kunnen dat volk makkelijk aan.’ 31 Maar de mannen die met hem mee waren geweest zeiden: ‘We kunnen dat volk niet aanvallen, het is te sterk voor ons.’ 32 En ze vertelden de Israëlieten allerlei ongunstigs over het land dat ze verkend hadden. ‘Het land dat wij op onze verkenningstocht doorkruist hebben,’ zeiden ze, ‘verslindt zijn inwoners, en alle mensen die we er gezien hebben waren uitzonderlijk lang. 33 We hebben daar zelfs reuzen gezien, de Enakieten. Vergeleken bij dat volk van reuzen voelden wij ons maar nietige sprinkhanen, en veel meer zullen we in hun ogen ook niet geweest zijn.’ (NBV21)

Het zal mooi zijn, een land dat overvloeit van melk en honing. Dat zal dat volk van veeboeren wel aanspreken. Dat is een belofte waar je wel achteraan wil gaan. Maar een Nederlandse dichter zal vele eeuwen later het dilemma onder woorden brengen “want tussen droom en daad, staan wetten in de weg en praktische bezwaren” Wie het land Israël kent weet dat het helemaal geen land is dat voor het gemak van de mensen overvloeit van melk en honing. Je moet hard werken om het vruchtbaar te maken. Vanouds is het ook een doorgangsgebied. Het ligt op de route tussen Egypte en Babel. Een handels en oorlogsroute waar het volk in haar geschiedenis de nodige ellende aan heeft beleefd. Dat begon al met de reis door de woestijn, want op de kortste route van Egypte naar Kanaän hadden de Egyptenaren een reeks van versterkte forten gebouwd. In dat nieuwe, beloofde land, zijn dan ook een groot aantal versterkte steden. Je begint al met een woestijn met woeste krijgers, de Amelakieten.

Dat volk hebben ze ontmoet en het viel hen in de rug aan. Hethieten hadden ook herhaaldelijk aanvallen uitgevoerd op Egypte en dat had het klimaat tussen Egyptenaren en vreemdelingen er niet beter op gemaakt. Wie nog weet had van de slavernij wist ook nog wel dat de bedreiging door de Hethieten daar een rol in had gespeeld. Die Jebusieten en Amorieten zullen wel niet beter geweest zijn als het hen gelukt was om samen met die Hetieten te overleven. En dan krijg je ook nog de Kanaänieten. Alleen Kaleb, uit de stam van Juda, nam de toekomstdroom van Mozes in bescherming. Al die volken zijn gemakkelijk te overwinnen. Problemen zijn er immers om opgelost te worden en niet om verlamd te raken van hun omvang. Maar zijn medeverkenners zijn het daar niet mee eens. Het land verslindt haar eigen bewoners en bovendien wonen er reuzen, die zijn onverslaanbaar.

Veertig dagen hebben ze het land verkend. Als je dat zo in de Bijbel ziet staan moet je niet denken dat ze op dag één vertrokken en op dag veertig terugkwamen. Dat getal veertig duidt op de volheid van de taak die gedaan moest worden. Veertig jaar trok het volk door de woestijn, veertig dagen trok Jezus zich terug in de woestijn. Veertig dagen is dus het land verkend, en langer hoefde niet, in veertig dagen hadden ze alles wel gezien. Dat beloofde land blijft in de ogen van de meesten een belofte die niet vervuld zal worden. Alleen Kaleb lijkt het te zien, zijn volk zou het zelf waar kunnen maken. Ze hadden immers de richtlijnen van hun God, ze hadden een Tent voor ontmoeting met die God, en ze hadden Mozes die direct met die God kon spreken. En daarmee komen we ook in onze dagen. Een wereld vol vrede, een wereld zonder honger, een wereld van eerlijk delen en zorg voor de minsten lijkt een onmogelijke droom. Er zijn allerlei bezwaren aan te voeren tegen de weg die gevolgd moeten worden en tegen een toekomst als die zonder tranen. Maar we hebben dezelfde mogelijkheden als Kaleb, we kunnen er gewoon mee beginnen en dan zullen we zien dat we dat beloofde land, die nieuwe aarde waar het hemels is, zullen bereiken. Vandaag beginnen dus.

Kijk hoe het land is

Numeri 13:1-3,17-24

1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Stuur er een aantal mannen op uit om Kanaän, het land dat Ik de Israëlieten geven zal, te verkennen. Kies daartoe uit elke stam één man, een familiehoofd.’ 3 Mozes deed wat de HEER gebood en stuurde er vanuit de woestijn van Paran mannen op uit, die allen tot de leiders van de Israëlieten behoorden. 17 Toen Mozes hen uitzond om Kanaän te verkennen, droeg hij hun dit op: ‘Ga eerst door de Negev en dan de bergen in, 18 en kijk hoe het land is, of de bevolking sterk is of zwak en of er veel of weinig mensen wonen. 19 Kijk of het land bewoonbaar is of onherbergzaam en hoe de bevolking woont, in gewone dorpen of in vestingsteden, 20 en kijk of de grond vet is of schraal, en of er bomen groeien of niet. En probeer vooral ook vruchten uit het land mee te nemen.’ Het was juist de tijd van de eerste druiven. 21 Ze gingen op weg en verkenden het land van de woestijn van Sin tot aan Rechob, bij Lebo-Hamat. 22 Ze trokken door de Negev en kwamen daarna in de buurt van Hebron, waar de Enakieten Achiman, Sesai en Talmai woonden. (Hebron is zeven jaar eerder gebouwd dan Soan in Egypte.) 23 In het Eskoldal aangekomen sneden ze een rank met één tros druiven af, die ze met zijn tweeën aan een stok moesten dragen, en ook wat granaatappels en vijgen. 24 Aan de druiventros die de Israëlieten daar afsneden, heeft het Eskoldal zijn naam te danken. (NBV21)

Vandaag een stoer verhaal. De verkenning van het beloofde land. Het hele volk is bij die verkenning betrokken. Uit elke stam wordt een leider gekozen. Dit zijn de namen, zo heet het boek Numeri in het Hebreeuws, en voor die mannen mag een standbeeld worden opgericht. Dat standbeeld is dit verhaal zo lijkt het. Het volk is nog in de woestijn, die wordt hier nog eens uitdrukkelijk genoemd, en vanuit de woestijn wordt het nieuwe land verkend. Er zijn ook in onze dagen mensen die een nieuwe, andere, meer rechtvaardige samenleving verkennen. Hen wordt wel eens verweten bezig te zijn met een maakbare samenleving. Maar zonder verkenning blijf je in het bestaande steken en het bestaande is al verouderd op het moment dat het er is. We zeggen niet voor niets dat regeren vooruit zien is. De vraag is natuurlijk wel of je verkenning een land op zal leveren dat inderdaad rechtvaardiger is, waar inderdaad de bescherming van de zwakken is verbeterd, waar de verdeling van de welvaart eerlijker verloopt.

Dat zijn dus ook de vragen die aan de verkenners worden gesteld. Ze komen uit de woestijn en moeten eerst de woestijn in, de Negev. En in die woestijn kwamen ze tot de ontdekking dat het woestijn is. Daarna kwamen ze in het land zelf, tijdens de druivenoogst, de tijd vlak voor het feest dat later door het volk als Loofhuttenfeest gevierd zou worden. Hebron deed zich voor als een zeer oude stad, ouder nog dan de oudste stad die ze uit Egypte nog kenden. En een stad wordt alleen maar oud als de stad onneembaar is geweest. Terloops wordt vermeld dat er drie reuzen woonden, zij staan hier met name genoemd. Dat is niet voor niks. Hebron was de eerste Koningsstad van David, de hoofdstad van Juda. Pas toen David koning werd ook van Israël, van Efraïm koos hij een stad die in het midden lag, Jeruzalem. David kon Hebron tot hoofdstad maken omdat hij niet alleen de reus Goliat had verslagen maar later ook die reuzen Achiman, Sesai en Talmai.

Zo staat alles en iedereen met naam en toenaam vermeld. Maar er zijn twee namen die in het verhaal veranderen. De eerste is de naam van Hosea de zoon van Nun. Namen hebben in de verhalen uit de Bijbel vaak een betekenis, een betekenis die een deel van het verhaal verteld. Zo ook hier. Hosea betekent iets als “redt toch”, hij krijgt de naam Jozua, dat betekent “Hij zal redden”, van een gebed wordt de naam een belofte. Jozua zal in de loop van de geschiedenis van Israël de bevrijder van het beloofde land worden. De belofte die hij hier krijgt gaat dus echt in vervulling. Maar die naam Jozua kennen wij ook in het Grieks, die staat centraal in wat wij het nieuwe testament noemen, die naam staat daar als Jezus. Het verkennen van een beloofd land, zoals Jozua hier doet, zoals Jezus bijvoorbeeld in de Bergrede heeft gedaan, levert ook het een en ander op. Het Eskoldal levert het een naam op. Daar groeien trossen druiven die zo groot zijn dat je ze met z’n tweeën moet dragen. Wat zal het land opleveren waar wij van dromen? Het land waar alle tranen gedroogd zullen zijn en waar we elke dag weer aan mogen werken? Een vraag die we zelf met toekomst moeten beantwoorden.

 

Hoe durven jullie dan.

Numeri 12:1-16

1 Mirjam en Aäron maakten aanmerkingen op Mozes vanwege zijn huwelijk met een Nubische vrouw: ‘Hij is met een Nubische getrouwd!’ 2 Ook zeiden ze: ‘Heeft de HEER soms uitsluitend bij monde van Mozes gesproken en niet ook bij monde van ons?’ De HEER hoorde dit. 3 Nu was Mozes een zeer bescheiden man-niemand op de hele wereld was zo bescheiden als hij. 4 Onmiddellijk gebood de HEER Mozes, Aäron en Mirjam: ‘Ga alle drie naar de ontmoetingstent.’ Dat deden ze. 5 Toen daalde de HEER af in de wolkkolom, ging bij de ingang van de tent staan en riep Aäron en Mirjam. Nadat zij beiden naar voren waren gekomen, 6 zei Hij: ‘Luister goed. Als er bij jullie een profeet van de HEER is, maak Ik mij in visioenen aan hem bekend en spreek Ik met hem in dromen. 7 Maar met mijn dienaar Mozes, op wie Ik volledig kan vertrouwen, ga Ik anders om: 8 met hem spreek Ik rechtstreeks, duidelijk, niet in raadsels, en hij aanschouwt mijn gestalte. Hoe durven jullie dan aanmerkingen op mijn dienaar Mozes te maken?’ 9 De HEER ontstak in woede tegen hen en ging weg. 10 Nauwelijks had de wolk de tent verlaten of Mirjam zat onder de uitslag, haar huid was wit als sneeuw. Toen Aäron zich naar Mirjam omdraaide en haar zo zag, 11 zei hij tegen Mozes: ‘Ach mijn heer, reken ons de zonde die wij in onze dwaasheid begaan hebben niet aan. 12 Laat Mirjam niet als een doodgeboren kind blijven, waarvan het lichaam al half vergaan is als het uit de moederschoot komt!’ 13 Toen riep Mozes luid de HEER aan: ‘Ik smeek U, God, genees haar!’ 14 De HEER antwoordde Mozes: ‘Als haar vader haar openlijk in haar gezicht had gespuugd, had ze die schande zeven dagen moeten dragen. Daarom moet ze zeven dagen buiten het kamp gehouden worden, daarna mag ze terugkomen.’ 15 Zo werd Mirjam zeven dagen buiten het kamp gehouden, en het volk brak niet op zolang zij niet was teruggekeerd. 16 Na haar terugkeer trokken ze weg uit Chaserot en sloegen ze hun kamp op in de woestijn van Paran. (NBV21)

Rassendiscriminatie gaat gepaard met hoogmoed, dat is de boodschap van het gedeelte dat we vandaag lezen. Twee vrouwen spelen een rol, de zuster van Mozes en de vrouw van Mozes. De vrouw die Mozes hier had getrouwd was een zwarte, uit Nubië. Natuurlijk spreken we netjes over een Nubische of Ethiopische vrouw, maar soms als we netjes, politiek correct, spreken dan vergeten we waar het eigenlijk om gaat. Onlangs nog werd een Nederlandse artiest aangehouden omdat hij in een dure auto reed. Hij was nog jong. De politie wilde graag weten hoe dat te rijmen viel. Zo, netjes gezegd, klinkt het niet eens zo verwerpelijk. Maar hij was ook zwart en die kleur had de politie extra doen besluiten de bekende en succesvolle artiest aan te houden om te vragen waar hij in vredesnaam die dure auto vandaan had. Toen het verhaal naar buiten kwam heeft het politiekorps haar excuses aangeboden. Maar de vraag blijft hoe we dit soort discriminatie kunnen bestrijden. Ook de Bijbel heeft daar niet het laatste woord over, maar die dwingt ons nog eens goed na te denken hoe we met elkaar omgaan.

Het zijn Mirjam en Aäron die kritiek hebben op de keuze van Mozes voor een zwarte vrouw. Mozes heeft iets moois, iets bijzonders gekregen en waarom krijgen en Aäron dat niet? Zij spreken toch ook met God? Zij verkondigen toch ook het Woord van de Heer? Zij geven toch ook net als Mozes leiding aan het volk? Om nog even goed duidelijk te maken wat deze kritiek betekent heeft de Bijbelschrijver er aan toegevoegd dat Mozes nooit zoiets over zichzelf gezegd zou hebben, hij was de meest bescheiden man op de hele wereld. Het was dus eigenlijk roddel en achterklap van jaloerse familie. De twee broers en de zuster werden door God naar de Tent der Ontmoeting geroepen. Hier hing de wolk van God, hier sprak Mozes met God en dit Heiligdom stond direct onder de hoede van Aäron. Hier spreekt God dus met het drietal. Mozes blijkt wel degelijk een aparte positie te hebben. Profeten als Mirjam en Aäron dromen van dat land dat God beloofd heeft, zij hebben visioenen over het doel van de reis van het volk, zij merken vanuit die visioenen op wat het volk nodig heeft om daar te komen waarheen men gaat.

Maar Mozes spreekt direct met God, oog in oog. Daarom is Mozes bijzonder. Het verschil tussen Mozes en zijn broer en zuster wordt duidelijk gemaakt door het verschil tussen de twee vrouwen uit het verhaal duidelijk te maken. Ze kreeg huidvraat. De Egyptische ziekte wordt dat genoemd. Veroorzaakt door kwaadsprekerij, dan slaat de huid wit uit en als je er een gewoonte van maakt slaan ook de muren van je huis wit uit. De ziekte huidvraat is vaak dodelijk. Dat brengt Aäron er toe Mozes te vragen te bemiddelen bij de Heer om Mirjam in leven te houden. God houdt zich aan de eigen richtlijnen. Daar was al gezegd dat een lijder aan huidvraat buiten de legerplaats gebracht moest worden tot die genezen zou zijn. Mirjam zou de hele Goddelijke tijd, zeven dagen, buitengesloten worden. De witte buiten, de zwarte binnen. Als de keuze van Mozes verkeerd zou zijn geweest dan had God dat wel vertelt, maar bij die keuze speelt de huidskleur of de afkomst geen rol. En Mirjam en Aäron? Juist omdat ze zichzelf beter vonden als de nieuwe vrouw van Mozes werden ze gestraft voor hun kritiek. Net als de politieagent die nog wel kon accepteren dat een blanke jonge man in een dure auto rijdt maar dat het uitgesloten is voor een zwarte jonge man. Wij mogen dus best nog wel eens nagaan waar onze vooroordelen liggen. De regen valt voor schuldigen en onschuldigen. Huidskleur en afkomst spelen daarbij geen rol. Laten we de rol die ze in onze samenleving spelen daarom uitbannen.

 

Vele malen redde Hij

Psalm 106:24-48

24 Zij versmaadden het kostelijke land, zij geloofden zijn woord niet; 25 zij morden in hun tenten, zij luisterden niet naar de stem des HEREN. 26 Toen zwoer Hij hun met opgeheven hand, dat Hij hen zou neervellen in de woestijn, 27 ook hun nakroost zou neervellen onder de volken, en hen verstrooien over de landen. 28 Toen zij zich aan Baal-peor koppelden, en dodenoffers aten, 29 en Hem tergden door hun daden, brak een plaag onder hen uit. 30 Maar Pinechas trad op en hield gericht; toen werd de plaag afgewend. 31 Dat werd hem tot gerechtigheid gerekend, van geslacht tot geslacht, voor altoos. 32 Zij vertoornden Hem bij de wateren van Meriba; het verging Mozes kwalijk om hunnentwil, 33 want zij waren tegen zijn Geest weerspannig, en hij sprak onbezonnen met zijn lippen. 34 Zij verdelgden de volken niet, van welke de HERE tot hen gesproken had; 35 maar zij lieten zich in met de heidenen en leerden hun werken, 36 zij dienden hun afgoden, die hun tot een valstrik werden, 37 zij offerden hun zonen en hun dochters aan de boze geesten; 38 ook vergoten zij onschuldig bloed, het bloed van hun zonen en dochters, die zij offerden aan de afgoden van Kanaan, zodat het land door bloedschuld werd ontwijd. 39 Zij verontreinigden zich door hun werken, pleegden overspel door hun daden. 40 Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen zijn volk, en Hij gruwde van zijn erfdeel; 41 Hij gaf hen in de macht der volken, zodat hun haters over hen heersten; 42 hun vijanden verdrukten hen, zodat zij zich kromden onder hun macht. 43 Vele malen redde Hij hen, maar zij waren weerspannig in hun voornemen, zodat zij wegzonken in hun ongerechtigheid. 44 Maar, als Hij hun benauwdheid zag, wanneer Hij hun gejammer hoorde, 45 dan gedacht Hij te hunnen gunste aan zijn verbond, en had deernis naar zijn grote goedertierenheid. 46 Dan deed Hij hen barmhartigheid vinden bij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd. 47 Verlos ons, HERE, onze God, verzamel ons weder uit de volken, opdat wij uw heilige naam loven, ons beroemen in uw lof. 48 Geloofd zij de HERE, de God Israels, van eeuwigheid en tot eeuwigheid, en al het volk zegge: Amen. Halleluja! (NBV21)

De Psalm waarvan we vandaag het tweede deel lezen wijst nog eens op een bekend verhaal. De God die een verbond aanging en stelde dat je van iedereen moest houden zoals je van jezelf houdt, werd vervangen door een beeld van metaal, een beeld van een beest dat gras eet. Een kalf is ook in onze cultuur niet het slimste beest en goud glimt wel mooi maar het is gemakkelijk vervormbaar en je komt er niet ver mee. Als je werkelijk in “God is liefde” durft te geloven, iedereen wil laten meedoen met eerlijke handelsvoorwaarden en ook in je eigen stad iedereen durft mee te laten dan zul je net als Mozes nog wel eens de plank mis slaan. Het gemopper steekt altijd weer de kop op, eigenbelang is overal en bij iedereen te vinden. We willen het beloofde land altijd overhaast en onbezonnen binnentrekken. Maar we moeten op de wereld eerst één volk worden, tot alle volken zich naar Jeruzalem hebben gekeerd om hun oog op de wet van God te houden. In de donkere dagen van een economische crisis blijven we echter kiezen voor ons eigen belang. We gooien nog net niet de grenzen dicht, maar over de voedselcrisis horen we niemand meer.

Hoe vaak het volk Israel ook afdwaalt en de goden van andere volken aantrekkelijker en beter vindt, steeds weer redt het verbond met God hen uit de ellende die daaruit voortkomt. Deze week gaat het over onze verdragen. De NATO maar ook de internationale verdragen over oorlogsrecht en de rechten van de mens. Uiteindelijk gaat de Psalm ook over het recht. Vinden we dat recht belangrijk, en we hebben de lofprijzing op hen die niets dan het recht betrachten nog vers in de oren, of vinden we de zichzelf uitroepende wereldmachten belangrijk. Welke goden gaan wij achterna lopen? Op welke wet van liefde en recht kunnen wij dan nog een beroep doen? Wij kennen de Psalm al, wij hoeven niet meer herinnerd te worden aan de keren dat we afgedwaald zijn. Ook wij laten gemakkelijk de navolgers van de goden van winst en profijt in ons midden. Zelfs in onze kerken zijn ze te vinden en soms lijkt het er op dat er aparte voorgangers zijn die dan maar niet preken over eerlijk delen, over het vooropzetten van de minsten, maar die zich beperken tot fatsoen en het niet doodslaan van een ander. Want zelfs een preek tegen stelen zou iemand zich persoonlijk kunnen aantrekken en zich daardoor beledigd voelen.

Ook wij drijven onze zonen en dochters er soms toe om de beste te willen zijn ten koste van anderen. Niet het beste in het helpen van de minsten maar het beste in het maken van de winsten. Zoals in Israël geofferd werd aan de goden van vruchtbaarheid, de goden van Kanaän, zo wordt bij ons geofferd aan de goden van winst en profijt. Ook volgens deze Psalm loopt de cultuur van hebberigheid en inhaligheid altijd uit op moord en doodslag en uiteindelijk op honger en ellende. Samen zitten we weer in een economische crisis waar de armsten ook het eerst en het zwaarst van te lijden hebben. Dat is niet de eerste keer. Herhaaldelijk hebben we in de moderne tijd dit soort crises gehad. Steeds als het er op lijkt dat iedereen onbeperkt en ongestraft kan gaan voor eigen gewin en eigen genot stort na enige tijd het kaartenhuis van klatergoud weer ineen en staan er lange rijen werklozen op de stoep. Van die ellende kun je God de schuld niet geven, die schulden zijn gemaakt door onverantwoordelijke inhaligen en moeten meestal worden betaald door brave armen die geen schulden maakten maar spaarden voor moeilijke dagen. We weten dat samen delen ons weer uit de crisis kan brengen. Gods Wet volgen en de naaste liefhebben als onszelf brengt ons weer opnieuw voorspoed en welvaart. Het is jammer dat we het gebod van de Liefde nooit voor langere tijd leren. Uit het slot van deze Psalm zou je kunnen lezen dat daarvoor een gezamelijk besluit van het hele volk nodig is, een volk dat zegt “Zo is het : Amen”, een amen op de Wet van eerlijk delen.