U zult de waarheid kennen

Johannes 8:25-36

‘Wie bent U dan?’ vroegen ze. Jezus zei:‘Wat Ik vanaf het begin al tegen u gezegd heb. 26 Ik zou veel tot uw veroordeling kunnen aanvoeren, maar wat Ik tegen de wereld zeg is wat Ik gehoord heb van Hem die Mij gezonden heeft, en Hij is betrouwbaar.’ 27 De mensen begrepen niet dat Hij over de Vader sprak. 28 ‘Wanneer u de Mensenzoon hoog verheven hebt,’ ging Jezus verder, ‘dan zult u weten dat Ik het ben, en dat Ik niets uit mijzelf doe maar over deze dingen spreek zoals de Vader het Mij geleerd heeft. 29 Hij die Mij gezonden heeft is bij Mij; Hij heeft Me niet alleen gelaten, omdat Ik altijd doe wat Hij wil.’ 30 Toen Hij deze dingen zei, kwamen velen tot geloof in Hem. 31 En tegen de Joden die in Hem geloofden zei Jezus: ‘Wanneer u blijft vasthouden aan wat Ik zeg, bent u werkelijk mijn leerlingen. 32 U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden.’ 33 Ze zeiden: ‘Wij zijn nakomelingen van Abraham en we zijn nooit iemands slaaf geweest-hoe kunt U dan zeggen dat wij bevrijd zullen worden?’ 34 Jezus antwoordde: ‘Werkelijk, Ik verzeker u, iedereen die zondigt is een slaaf van de zonde. 35 Een slaaf blijft niet voor eeuwig in huis, maar de Zoon blijft voor eeuwig. 36 Wanneer de Zoon u vrij zal maken, zult u werkelijk vrij zijn. (NBV21)

We houden nog steeds van mensen met een missie. Vooral als die missie de Olympische Spelen betreft. Gedreven door een blik op het goud aan het eind van de missie trainen en werken de mensen met een missie dag en nacht. Tegenwoordig moeten zelfs bedrijven een missie hebben. En de eerste vraag bij een verzoek om krediet voor een nieuw bedrijf is “Wat is je missie?” Maar in de Bijbel gaat het voortdurend net even anders als in de wereld. Niet het goud aan het einde is het doel van de missie. Maar het delen van liefde op de weg daarheen. God heeft in het verhaal van Israël ooit die opdracht gegeven, houden van je naaste als van jezelf. Daarmee ging het volk in de woestijn op weg, daarmee ging het volk Israël in het beloofde land de geschiedenis door en daarmee zijn wij door Jezus van Nazareth op weg gestuurd. Maar gaan we er ook voor zoals dat in missie termen tegenwoordig heet.

Johannes moet voor zijn Heidense lezers duidelijk maken dat de hele discussie een discussie tussen Joodse toehoorders en sprekers was. Later is van het verheffen van de mensenzoon de kruisiging gemaakt die immers Jezus letterlijk boven de mensen deed uitgaan. Maar zo simpel liggen die vergelijkingen meestal niet. Pas als je snapt wat de missie van Jezus is en daar bewondering voor gaat krijgen dan snap je ook wie zijn Vader is die hem op weg heeft gestuurd. Die Vader heeft ook ons op weg gestuurd en de Joden allereerst. Geen wonder dat er staat dat er velen tot geloof kwamen. Maar dan nog iets, het volk Israël was slaaf geweest in Egypte in uit die slavernij bevrijd, maar dat was lang voordat Jezus sprak over de ontdekkingen uit de woestijn door dat handvol slaven.

Het antwoord is al even eenvoudig als de missie. Onophoudelijk, onzelfzuchtig de naaste liefhebben is een bijna onmogelijke opgave. Daar moet je telkens weer opnieuw mee beginnen. Maar net als Joodse slaven die na 50 jaar hun oorspronkelijke bezit weer terug moesten krijgen en als vrije mensen opnieuw moesten kunnen beginnen mogen wij met die Liefde elk moment opnieuw beginnen en worden we daardoor bevrijd van de heerschappij van de goden van winst en profijt. Door die Liefde worden we bevrijdt van de dood, de zinloosheid en goddeloosheid van de huidige samenleving. Mensen die op pad gaan voor de armen in de samenleving, de gevangenen, de hongerigen, de vreemdelingen, de vluchtelingen zijn mensen met een missie, zij werken aan een wereld waar iedereen mee kan doen en waar eerlijk gedeeld wordt tussen mensen. Zij trekken een rode lijn als het gaat om volkerenmoord. Dat is niet een missie voor de toekomst, dat is hier en nu, vandaag kunt U mee in die missie.

 

Licht dat leven geeft.

Johannes 8:12-24

12 Jezus nam opnieuw het woord. Hij zei:‘Ik ben het licht voor de wereld. Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft.’13 De farizeeën wierpen tegen: ‘Uw getuigenis is niet betrouwbaar, want U getuigt over uzelf.’ 14 Maar Jezus ging verder: ‘Ook al getuig Ik over mijzelf, toch is mijn getuigenis betrouwbaar, omdat Ik weet waar Ik vandaan gekomen ben en waar Ik naartoe ga. Maar u weet niet waar Ik vandaan kom of waar Ik naartoe ga. 15 U oordeelt met menselijke maatstaven, maar Ik oordeel over niemand. 16 En wanneer Ik toch een oordeel vel, is mijn oordeel betrouwbaar, omdat Ik niet alleen ben, maar samen met de Vader, die Mij gezonden heeft. 17 In uw wet staat geschreven dat het getuigenis van twee mensen betrouwbaar is. 18 Wel, Ik getuig over mijzelf, en de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt over Mij.’ 19 Toen vroegen ze: ‘Waar is uw vader dan?’ ‘U kent noch Mij, noch mijn Vader,’ antwoordde Jezus. ‘Als u Mij zou kennen zou u mijn Vader ook kennen.’ 20 Dit zei Hij in de schatkamer van de tempel, waar Hij onderricht gaf. Niemand greep Hem, want zijn tijd was nog niet gekomen. 21 Hij nam opnieuw het woord en zei: ‘Ik ga weg, en u zult Me zoeken. Maar u zult sterven vanwege uw zonde. Waar Ik naartoe ga, daar kunt u niet komen.’ 22 De Joden zeiden: ‘Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat Hij zegt dat Hij ergens naartoe gaat waar wij niet kunnen komen?’ 23 Jezus vervolgde: ‘U bent van beneden, Ik ben van boven; u hoort bij deze wereld, Ik hoor niet bij deze wereld. 24 Ik heb tegen u gezegd dat u zult sterven vanwege uw zonden, want als u niet gelooft dat Ik het ben, zult u inderdaad sterven vanwege uw zonden.’(NBV21)

Tot in het hart van het religieuze leven is Jezus doorgedrongen vertelt het Evangelie van Johannes. In de Tempel zelf en daarvan in de Schatkamer. Daar waren vanouds de gouden en zilveren voorwerpen opgeslagen die veroverd waren door het volk of geschonken. Wat daar gebeurde is kostbaar lijkt het Evangelie ons te willen vertellen. Jezus voelt daar dat hij samen valt met de Godsdienst van Israël, met God zelf zoals een Vader met een Zoon. God is immers liefde en het centrale gebod is de naaste lief te hebben als zichzelf. Die houding geeft de antwoorden op levensvragen zoals gesteld werden bij de overspelige vrouw. Dat gericht zijn op de ander, zoals later Paulus aan de mensen in Korinthe zal schrijven, geeft de richting in het leven. Dat is de lamp voor je voet waar in de Psalmen over gezongen wordt.

Wat is daar nu van waar? Want je pretendeert nogal wat als je stelt dat je samenvalt met de Godsdienst, ja met God zelf. Je stelt nogal wat voor als je helemaal opgaat in je eigen idealen. Voor Jezus van Nazareth is het het leven met God. Hij komt van God en gaat naar God. Moeilijke filosofische begrippen zeggen dat hij in God is en God in hem. Vertaal God met Liefde en misschien begint het een beetje te dagen. Voor religieuze leiders is het maar een angstig avontuur. Stel dat alle gelovigen opgaan in God, onzelfzuchtig en zonder ophouden gericht zijn op de ander, in de liefde voor de naaste alle antwoorden zoeken die ze voor het leven nodig hebben. Dan zijn de leiders toch overbodig geworden. Dan zijn de leiders dienaren van de gemeente. Dan gaan ze niet meer voor maar staan te midden van de gelovigen en maken deel uit van het volk.

Hooguit zijn ze profeten die langs de kant staan en vertellen wanneer het volk de verkeerde kant uit dreigt te gaan. Mensen moeten echter zelf kiezen of ze willen omkeren en weer de weg van de Liefde willen gaan of door willen gaan op de weg van gemak, de weg van de andere goden, die van winst en profijt zoals we die vandaag de dag kennen. Jezus staat op die manier aan de kant. Niet om uit te maken wie goed of slecht is, maar wat gedaan dient te worden uit Liefde voor God en de naaste. Die Liefde is het meest kostbare bezit dus van onze Godsdienst. Later zal Paulus nog eens schrijven dat die Liefde van onszelf Tempels maakt waar je zuinig op moet zijn. Laten we deze dag daarom beginnen als Tempeldienaren, uitdelend de Liefde die we van Jezus hebben geleerd.

 

Zondig vanaf nu niet meer

Johannes 8:1-11

1 Jezus ging naar de Olijfberg, 2 en vroeg in de morgen was Hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar Hem toe, Hij ging zitten en gaf hun onderricht. 3 Toen brachten de schriftgeleerden en de farizeeën een vrouw bij Hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en 4 zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. 5 Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt U daarvan?’ 6 Dit zeiden ze om Hem op de proef te stellen, om te zien of ze Hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond. 7 Toen ze bleven aandringen, richtte Hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ 8 Hij bukte zich weer en schreef op de grond. 9 Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten Hem alleen, met de vrouw die in het midden stond. 10 Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ 11 Niemand, Heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’(NBV21)

We beginnen weer te lezen in het vierde Evangelie, dat van Johannes. Volgens veel geleerden een boek dat in Turkije is ontstaan zo’n 75 jaar na de dood van Jezus van Nazareth. Het verhaal dat we vandaag te lezen krijgen begint op de Olijfberg, waar Jezus uiteindelijk gevangen genomen zal worden, en confronteert ons met de betekenis van strenge regels en voorschriften. Het sluit daarbij aan op wat we lazen in de brief van Paulus aan de mensen in het Griekse Korinthe over de functie van de leer van Mozes. In het verhaal van vandaag lezen we over een typisch Joods religieuze discussie. Op zondag en in ons land zouden we misschien een discussie binnen de kerk bestuderen. Want voor Jezus van Nazareth, zijn opponenten en zijn toehoorders is het niet meer dan dat. Het zijn geen tegenstanders maar samen zijn ze op zoek naar de juiste betekenis van de Godsdienst die ooit in de woestijn door het volk onder leiding van Mozes is aanvaard.

Veranderende omstandigheden maken dat je ook op nieuwe manieren moet leren omgaan met oude principes. Hier gaat het om een vrouw die overspel pleegde. Ze was op heterdaad betrapt en voor Jezus gebracht. Voor wie de leer van Mozes kent en beschouwt zoals je een Romeinse Wet moet lezen, los van de mensen en alleen in het kader van uitspraken van rechters, een merkwaardig gebeuren. Als de vrouw op heterdaad betrapt was dan dus ook de man op heterdaad betrapt en volgens de richtlijnen uit de woestijn, zoals in het boek Leviticus staat geschreven, Leviticus 20:10, moesten beiden gedood worden. Maar mannen hebben nu eenmaal door de eeuwen heen de neiging om wel de vrouwen te veroordelen maar de mannen ongemoeid te laten. Zo ook dus hier. En aangezien de getuigen de eerste steen zouden moeten werpen en de overspelige man de beste getuige zou zijn is dus de vraag van Jezus of degene die het minst bij het misdrijf betrokken is maar wil beginnen met het voltrekken van de straf.

Dat is niemand, we zijn allemaal mee betrokken bij het misdrijf waar we een ander van beschuldigen. De ideale samenleving waar geen misdrijven meer zijn komt er alleen als we er echt allemaal aan werken. Tot dan moeten we misdrijven bestrijden en misdadigers laten berechten. Maar wel zo dat recht en gerechtigheid wordt gedaan en iedereen opnieuw de kans krijgt opnieuw in de samenleving mee te gaan doen, wat die ook gedaan heeft. Jezus veroordeelt zelfs het overspel niet dat de vrouw heeft gepleegd. Zonde betekent dat je je af wendt van de liefde voor en van God. Ze weet zelf wanneer en hoe ze dat gedaan had. Wij zijn ook vandaag nog geneigd uit te maken wat goed is en wat fout is in de ogen van God. Daarbij vergeten we dat we niet zitten op de rechterstoel van God. Ons wordt gevraagd het goede te doen en niet dan het goede. Dat betekent dat we mensen, ook de mensen die verkeerde dingen doen, altijd met liefde moeten benaderen, dan kunnen misdaden voorkomen worden, al was het maar het herhalen er van. Ook aan ons wordt gezegd niet meer te zondigen.

 

Red en bevrijd mij

Psalm 71

1 Bij U, HEER, schuil ik, maak mij nooit te schande, 2 red en bevrijd mij, doe mij recht, hoor mij en kom mij te hulp. 3 Wees de rots waarop ik kan wonen, waar ik altijd heen kan gaan. U hebt mijn redding bevolen, mijn rots en mijn burcht, dat bent U. 4 Mijn God, bevrijd mij uit de hand van schurken, uit de greep van wrede onderdrukkers. 5 U bent mijn enige hoop, HEER, mijn God, van jongs af vertrouw ik op U. 6 Al vanaf mijn geboorte steun ik op U, al in de moederschoot was U het die mij droeg, U wil ik altijd loven. 7 Voor velen ben ik een teken: U bent mijn veilige schuilplaats. 8 Heel de dag is mijn mond vervuld van uw lof en uw luister. 9 Verstoot mij niet nu ik oud word, verlaat mij niet nu mijn kracht bezwijkt. 10 Mijn vijanden spreken over mij, ze loeren op mij en spannen samen, 11 ze zeggen: ‘God heeft hem verlaten, jaag hem op, grijp hem, niemand die hem redt.’ 12 God, blijf niet ver van mij, mijn God, kom mij haastig te hulp, 13 laat mijn tegenstanders van schaamte bezwijken, wie mijn ongeluk zoeken, met schande worden bedekt. 14 Ik blijf naar U uitzien, altijd, U lof brengen, meer en meer. 15 Mijn mond verhaalt van uw gerechtigheid, van uw reddende daden, dag aan dag, hun aantal kan ik niet tellen. 16 Spreken zal ik over uw macht, HEER, mijn God, de rechtvaardigheid roemen van U alleen. 17 God, U onderwees mij van jongs af aan, en steeds nog vertel ik uw wonderen. 18 Nu ik oud en grijs ben, verlaat mij niet, o God, zodat ik het nageslacht, elk nieuw kind, kan verhalen van de macht van uw arm. 19 Uw gerechtigheid rijst hoog op, o God, U hebt grootse daden verricht. God, wie is aan U gelijk? 20 U hebt mij doen zien veel ellende en nood- laat mij nu herleven, laat mij herrijzen uit de diepten van de aarde. 21 Verhoog mij in aanzien, omgeef mij met uw troost. 22 Dan zal ik U loven bij het spel op de harp, U en uw trouw, mijn God. Ik zal voor U zingen bij de lier, Heilige van Israël. 23 Mijn lippen zullen juichen wanneer ik voor U zing, ik zal jubelen omdat U mij hebt verlost. 24 Mijn tong zal heel de dag van uw gerechtigheid spreken. Wie mijn ongeluk zoekt, zal te schande staan. (NBV21)

Vandaag zingen we een Psalm zonder opschrift. Bij de meeste Psalmen staat er iets boven, “Een Psalm van David” bijvoorbeeld. Maar hier niet. Er zijn maar een paar psalmen zonder opschrift, verweesde Psalmen worden die ook wel genoemd. Toen de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks werd vertaald, omdat veel Joden die buiten Israël woonden het Hebreeuws niet meer kenden, is er aan deze Psalm toch een opschrift meegegeven. Daar staat dan ineens “Voor de zonen van Jonadab en de eerste ballingen” Die eerste ballingen waren de Rechabieten. Maar het opschrift was niet te vinden in de Hebreeuwse Bijbel die opgeschreven werd nadat de vertaling in het Grieks ruim was verspreid. Sinds de Statenvertaling verscheen is het opschrift dan ook verdwenen. Maar de gedachte die er achter zit is niet zo vreemd. God wordt om recht gevraagd voor mensen die onrecht is aangedaan. Er wordt in kerkelijke kringen nog al eens geroepen dat de mens gered moet worden. En de roep om gered te worden staat ook in deze psalm. Maar gered worden waarvan? De meeste mensen voelen zich tot helemaal niet gevangen of zijn bang te verdrinken.

In de kerk wordt dan gezegd dat mensen gered moeten worden van de zonden. Hun eigen zonden om het helemaal duidelijk te maken. En daar vraagt deze Psalm helemaal niet om. Er is geen sprake van zonden van de psalmdichter. Integendeel de psalmdichter beschrijft zichzelf als een trouw volgeling van de weg van de God van Israël. Heel de dag is zijn mond vervuld van de lof en de luister van zijn God. Waarvan moet men dan gered worden? Van het onrecht dat wordt aangedaan. Van vijanden die tegen je samenspannen. Wat nu God, roepen die uit, die God bestaat niet en wij kunnen ook wel zonder. Dat doet onrecht aan alle mensen die de weg van de liefde volgen, die zich inzetten voor anderen, die luisteren naar de roep van de God van Israël om hun naaste lief te hebben als zichzelf. Je mag overigens best bang zijn van de Bijbel dat de veranderingen in de wereld je zullen overweldigen. De veranderingen die je worden opgedrongen worden dan beschouwd als veranderingen die je worden opgedrongen door vijandige machthebbers. Mensen die bang zijn komen daarbij niet tot hun recht, zij worden niet gehoord.

En je zal maar net een baan hebben die op de tocht staat omdat jij behoorlijk verdient, meer als een goedkope arbeidskracht die in het buitenland kan worden gehuurd. Je zal maar net een huis hebben gekocht waarvoor een hypotheek werd afgesloten die je nog maar net kunt aflossen, bij werkloosheid sta je bijna ook direct op straat met je gezin. Je zult ook maar in een buurt wonen waar mensen elkaar niet echt kennen en zeker niet op elkaar letten, in tal van volkswijken was dat toch de kracht van de wijk. De oplossing voor die angst is volgens de Bijbel niet het zich met geweld verzetten tegen die veranderingen maar zelf mee vorm geven aan de noodzaak dat die veranderingen met liefde voor de minsten gepaard moeten gaan. Dan ontmoet je nieuwe mensen, dan kunnen er vriendschappen ontstaan, dan groeit de economie waardoor je baan zekerder wordt. Dan zijn er ineens meer mensen die je kent en die op jou en je gezin willen letten. De kracht van samen komt weer terug en jij komt zeker tot je recht.

 

Zonder vorm van proces

Handelingen 16:35-40

35 Bij het aanbreken van de dag zonden de stadsbestuurders enkele gerechtsdienaars naar de gevangenis met de opdracht om Paulus en Silas vrij te laten. 36 De gevangenbewaarder stelde Paulus daarvan op de hoogte: ‘Het stadsbestuur heeft mensen gestuurd om u vrij te laten. U mag dus vertrekken. Ga in vrede!’ 37 Maar Paulus zei tegen de gerechtsdienaars: ‘Ze hebben ons zonder vorm van proces in het openbaar stokslagen laten geven, hoewel we Romeins staatsburger zijn. Daarna hebben ze ons in de gevangenis opgesloten, en nu willen ze ons heimelijk laten gaan? Geen sprake van! Laat ze zelf maar komen om ons vrij te laten!’ 38 De gerechtsdienaars brachten deze woorden over aan de stadsbestuurders, wie de schrik om het hart sloeg toen ze hoorden dat Paulus en Silas Romeinse burgers waren. 39 Dus gingen ze zelf naar de gevangenis, spraken op vriendelijke toon tegen hen en lieten hen vrij met het verzoek uit de stad te vertrekken. 40 Paulus en Silas verlieten de gevangenis en gingen naar het huis van Lydia, waar ze de gelovigen aantroffen. Na hen bemoedigend te hebben toegesproken, vertrokken ze. (NBV21)

Aardbevingen zijn eng. Ze komen altijd onverwacht, zelfs nu we heel veel van de aardbewegingen onder het oppervlakte kunnen meten. In de tijd van Paulus en Silas was er geen sprake van iets weten over aardbevingen. Ze werden daarom aan goden toegeschreven en als het humeur van de goden verstoord raakte dan kon de aarde lelijk gaan beven. De stadsbestuurders vroegen zich daarom af wat of wie een god in een slecht humeur zou kunnen hebben gebracht. En jawel, daar waren die twee vreemdelingen die een onbekende God verkondigden en die ze in de gevangenis hadden gegooid omdat ze de macht hadden een orakel haar macht te ontnemen.

Vrijlaten dus die twee, dan komt die god wel weer in een goed humeur en hoeven ze niet bang meer te zijn voor aardbevingen. Ze hadden er niet op gerekend dat de godsdienst van Paulus en Silas anders in elkaar zat. De God van Paulus en Silas valt niet te plezieren. Daar kun je geen handeltjes mee drijven. Die God gaat het om recht en gerechtigheid. De stadsbestuurders hadden onrecht bedreven. Ze hadden Romeinse burgers stokslagen laten geven zonder dat er een rechter aan te pas waren gekomen. Komt bij ons ook wel eens voor. Als er een demonstratie is om recht te verkrijgen voor een volk dat uitgemoord dreigt te worden. Dan mag een willekeurige militair op een demonstrant springen omdat het hem onwelgevallig is. Dat oordeel is niet aan de militairen maar aan de politie. Het recht wordt dus geschonden.

De stadsbestuurders hadden geen andere keus dan zelf verantwoording afleggen voor hun onwettige daden. Wij hebben daar rechtbanken voor en uiteindelijk zelfs een internationaal strafhof dat hooggeplaatsten kan straffen. Maar ook bij ons speelt geld een grote rol bij het handhaven van recht en gerechtigheid. Geld is de wortel van alle kwaad zou Paulus eens aan een gemeente schrijven. Door het verlies van geld van de de eigenaars waren Paulus en Silas in het gevang gekomen. Nu moest alles veilig gesteld worden en met stroop vang je meer vliegen dan met azijn dus met alle vriendelijkheid worden excuses aangeboden en Paulus en Silas dringend verzocht de stad te verlaten. Dat deden ze, maar niet nadat ze aan iedereen hadden laten zien waar hun God werd aanbeden en wie dus met ruste gelaten moet worden. Wij zijn nog niet zo ver dat recht en gerechtigheid de daden van een regering kan sturen. Daarvoor moeten we de straat op. Opstaan dus uit de dodende situatie waaraan we deel hebben.

Doe uzelf niets aan

Handelingen 16:25-34

25 Om middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden en zongen ze lofliederen voor God. De andere gevangenen luisterden aandachtig naar hen. 26 Plotseling deed zich een hevige aardschok voor, zodat de gevangenis op haar grondvesten trilde; alle deuren sprongen open en bij iedereen schoten de boeien los. 27 De gevangenbewaarder schrok wakker, en toen hij zag dat de deuren van de gevangenis openstonden, trok hij zijn zwaard om zelfmoord te plegen, want hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren. 28 Maar Paulus riep hem luidkeels toe: ‘Doe uzelf niets aan, we zijn immers nog allemaal hier!’ 29 De bewaarder vroeg om een fakkel, rende naar binnen en viel bevend voor Paulus en Silas op de grond. 30 Hij bracht hen naar buiten en vroeg: ‘Heren, wat moet ik doen om gered te worden?’ 31 Ze antwoordden: ‘Geloof in de Heer Jezus en u zult gered worden, u en uw huisgenoten.’ 32 En ze verkondigden de boodschap van de Heer aan hem en aan iedereen die bij hem woonde. 33 Hoewel het midden in de nacht was, nam hij hen mee en maakte hun wonden schoon. Meteen daarna werden hij en zijn huisgenoten gedoopt. 34 Hij bracht hen naar zijn woning en zette hun daar een maaltijd voor. Hij en al zijn huisgenoten waren buitengewoon verheugd dat zij nu in God geloofden. (NBV21)

Je hebt geen idee wat een wrede samenleving kan betekenen voor mensen. President Obama verbood ooit verdere foto’s van illegale martelingen in Irak aan de pers te geven. Die martelingen waren er niet minder illegaal door maar de mensen die ze uitvoerden waren niet de eerst verantwoordelijken. Dat waren mensen als vicepresident Dick Cheney die de martelingen nog steeds verdedigt. Om nu de lagere ambtenaren in gevaar te brengen en bloot te stellen aan wraakacties ging Obama te ver. President Obama kende waarschijnlijk dit verhaal uit de Handelingen der Apostelen. Door een aardbeving springen alle deuren van de gevangenis open en de cipier maakt al aanstalten zelfmoord te plegen. Voor ons is dat bijna onvoorstelbaar. Die cipier kon er toch niks aan doen dat er een aardbeving was? Nu, voor de Romeinen lag dat wel even anders. De cipier was verantwoordelijk voor de gevangenen en als de goden er voor kozen om de aarde te laten beven en de gevangenen te laten ontsnappen dan had de cipier de goden maar gunstig moeten stemmen.

De God van Paulus laat zich echter op die manier niet gunstig stemmen. Dat was dan ook wat Paulus duidelijk maakte aan de cipier. Zoals Jezus van Nazareth de liefde voor de mensen ook door de dood heen had weten vol te houden zo nam Paulus het risico op strengere straf om het leven van de cipier te sparen. Alle gevangenen bleven zitten, niemand maakte gebruik van de gelegenheid om weg te lopen. Daarmee hielden ze de cipier in leven. Zetten wij bij ons handelen ook het lot van anderen voorop? We zijn ons dat lot niet altijd bewust, we kunnen het ons ook niet altijd bewust zijn, maar als we er wel weet van hebben, laten we ons er door leiden? Het is een vraag die we ons elke dag weer moeten stellen, brengen we mensen in problemen door eerst om onszelf te denken of kunnen we problemen voor mensen vermijden of op lossen door onszelf ter zijde te schuiven. Keuzes die we te vaak te gemakkelijk ontlopen.

Paulus laat ons in dit verhaal zien hoe het zou kunnen. Het gevolg is dat de cipier en zijn huisgezin, zijn slaven die met hem de gevangenis bewaakten en die met hem hadden moeten sterven, bij de volgelingen van Jezus van Nazareth wilden gaan horen. Je hoort daarbij als je je laat dopen, het oude leven wordt weggespoeld, het nieuwe leven begint. Later is aangenomen dat bij het huisgezin ook de vrouwen en kinderen horen. Als zo je leven gespaard is dan wil je dat ook echt iedereen deelt in de liefde die jou het leven schonk, ook de kinderen. Het staat er niet dat er kinderen in dat huisgezin waren. Maar liefde voor de medemens sluit niemand uit, ook kinderen niet. Laten we daarom aannemen dat ook die er bij horen en onze keuzes nog zorgvuldiger maken. En als je bij die beweging wilt horen dan kun je je met je huisgezin desnoods nog steeds laten dopen in elke kerk van de Protestantse Kerk Nederland, neem maar contact op met de plaatselijke predikant.

Stad in rep en roer.

Handelingen 16:11-24

11 We gingen in Troas aan boord van een schip en zetten rechtstreeks koers naar Samotrake; de dag daarop voeren we verder naar Neapolis. 12 Van daar reisden we naar Filippi, een belangrijke stad in dat deel van Macedonië. In deze stad, die volgens Romeins recht wordt bestuurd, bleven we enkele dagen. 13 Op sabbat gingen we de stadspoort uit in de richting van de rivier, naar de plaats waar gewoonlijk werd gebeden. We gingen zitten en spraken de vrouwen toe die daar bijeen waren gekomen. 14 Een van onze toehoorsters was een vrouw uit Tyatira die in purperstoffen handelde; ze heette Lydia en vereerde God. De Heer opende haar hart voor de woorden van Paulus. 15 Nadat zij en haar huisgenoten waren gedoopt, nodigde ze ons uit met de woorden: ‘Als u ervan overtuigd bent dat ik in de Heer geloof, neem dan bij mij uw intrek.’ Ze drong er bij ons sterk op aan. 16 Een andere keer, toen we weer op weg waren naar de gebedsplaats, kwamen we een jonge slavin tegen die bezeten was door een geest en zo de toekomst kon voorspellen. Met haar waarzeggerij verdiende ze veel geld voor haar eigenaars. 17 Terwijl ze achter Paulus en ons aan liep, schreeuwde ze aan één stuk door: ‘Deze mensen zijn dienaren van de allerhoogste God en verkondigen u hoe u gered kunt worden!’ 18 Dat ging verscheidene dagen zo door. Toen Paulus er genoeg van kreeg, draaide hij zich om en zei tegen de geest: ‘Ik beveel je in de naam van Jezus Christus: verlaat haar!’ En op datzelfde moment ging de geest uit haar weg. 19 Toen haar eigenaars merkten dat ze hun bron van inkomsten kwijt waren, grepen ze Paulus en Silas vast en sleurden hen naar het marktplein, 20 waar ze hen voorleidden aan de stadsbestuurders. Ze zeiden: ‘Deze mensen brengen onze stad in rep en roer. Het zijn Joden, 21 die een levenswijze verkondigen waarmee wij als Romeinen niet mogen instemmen en die we niet in praktijk mogen brengen.’ 22 Ook de verzamelde menigte keerde zich tegen Paulus en Silas, waarna de stadsbestuurders hun de kleren van het lijf lieten scheuren en bevel gaven hen met stokslagen te straffen. 23 Nadat ze een groot aantal slagen hadden gekregen, werden ze opgesloten in de gevangenis, waar de gevangenbewaarder opdracht kreeg hen streng te bewaken. 24 Overeenkomstig dit bevel bracht hij hen naar de binnenste kerker en sloot hun voeten in het blok. (NBV21)

Daar gaat je visioen. In Turkije ging het nog goed, daar werden nieuwe gemeenten gesticht, werden nieuwe zendelingen, zoals Timoteüs, geworven, maar in een Romeinse garnizoensstad als Filippi gaat het mis, daar wacht de gevangenis. En daar hadden ze ook wel een beetje om gevraagd. Filippi had immers zelfs geen synagoge voor de Joden. Op de Sabbath moest men buiten de stadspoort, bij de rivier, op zoek naar een gebedsplaats. Over mannen die daar bijeen zouden komen wordt niet verteld. Vrouwen waren er, zoals er zo vaak in de geschiedenis vrouwen zijn die de godsdienst blijven volhouden ondanks verdrukking en verbod. Maar het lukte ook hier om gehoor te vinden. Lydia, de Joodse purperverkoopster, moet een rijke vrouw geweest zijn. Een Joodse vrouw met een eigen beroep en een handel waar kostbare stoffen in omgingen moet welgesteld geweest zijn. Ze had ook een eigen huis en een groot huis want ze nodigde het hele reisgezelschap uit bij haar te komen logeren. Naast Paulus en Silas waren immers ook Timotheüs en Lukas er bij. En die gebedsplaats was het begin van een succes.

Haar hele huis werd gedoopt, dat beperkt zich niet tot huisgenoten, maar familie, personeel, slaven en slavinnen hoorden allen tot het huis van Lydia. Men ging er tenminste met enige regelmaat naar toe om te vertellen over de bevrijding van de armen, over Jezus van Nazareth die door de dood heen de liefde van God voor de mensen had volgehouden. Maar dan komt de Jomanda uit de dagen van Paulus. Vrouwen die orakels spraken kwamen in het Romeinse Rijk veel voor. Zij gaven namens de goden boodschappen door die door de mensen voor wijze uitspraken en toekomstvoorspellingen gehouden werden. Wij hebben onze Jomanda en Char, zij hadden de orakels, verschil was er nauwelijks, alleen waren de orakels uit de tijd van Paulus slavinnen die geld verdienden voor hun eigenaars. Maar de juffrouw uit het verhaal dat we vandaag lezen had door dat er concurrentie was. Dit waren niet zomaar eenvoudige lieden die vertelden over een nieuwe godsdienst, dit waren lieden die je maar het beste op een voetstuk kon plaatsen, des te harder konden ze er af vallen.

Dienaren van de allerhoogste noemden ze hen daarom, priesters die redding konden brengen aan mensen die zichzelf verloren waanden. Dan kun je twee dingen doen, of je aanvaard de roem en klimt op de troon die ze voor je opricht, een beetje reclame is immers nooit weg, of je pakt haar aan en zorgt dat ze zwijgt. Paulus doet geen van beiden. Dat hij niet op een voetstuk ging staan klopt met zijn navolging van de Jezus van Nazareth die ook altijd mensen verbood te vertellen dat hij hen genezen had. Maar Paulus pakt ook niet de arme slavin zelf aan. Hij spreekt een boze geest aan en beveelt die het meisje te verlaten. Dan heeft het meisje de keus, of ze erkent dat haar optreden berust op een leugen, of ze laat de boze geest gaan en houdt op met haar metier. Dat laatste gebeurd en brengt Paulus in de cel. Het is niet eenvoudig van mensen te blijven houden, maar uit dit verhaal kunnen we opnieuw leren dat het de beste weg is. Ook onze Jomanda’s en Char’s zullen verlost moeten worden van het kwade dat hen drijft. Wij doen er goed aan mensen voor hen te waarschuwen.

 

Ter wille van de Joden

Handelingen 15:36–16:10

36 Niet lang daarna zei Paulus tegen Barnabas: ‘Laten we teruggaan naar alle steden waar we het woord van de Heer hebben verkondigd, om te zien hoe het daar met de leerlingen gaat.’ 37 Barnabas wilde ook Johannes Marcus meenemen, 38 maar Paulus voelde daar niets voor, omdat hij hen in Pamfylië in de steek had gelaten en zich aan hun werk had onttrokken. 39 Een en ander leidde tot grote onenigheid, zodat ze uit elkaar gingen en Barnabas samen met Marcus naar Cyprus vertrok. 40 Paulus koos Silas als reisgezel en vertrok eveneens, nadat de gelovigen hem aan de genade van de Heer hadden toevertrouwd. 41 Hij trok door Syrië en Cilicië, waar hij de gemeenten
bemoedigde. 1 Hij kwam ook in Derbe en Lystra. In Lystra ontmoette hij een leerling die Timoteüs heette, de zoon van een gelovig geworden Joodse vrouw en een Griekse vader. 2 Timoteüs stond goed aangeschreven bij de gelovigen in Lystra en Ikonium, 3 en Paulus wilde hem met zich meenemen op reis. Hij liet hem eerst besnijden ter wille van de Joden in Lystra en Ikonium, die immers allen wisten dat Timoteüs een Griekse vader had. 4 Op hun tocht langs de steden stelden ze de gemeenteleden op de hoogte van de besluiten die door de apostelen en de oudsten in Jeruzalem waren genomen en droegen hun op zich daaraan te houden. 5 De gemeenten werden steeds sterker in het geloof en het aantal leerlingen nam dagelijks toe. 6 Ze trokken door Frygië en Galatië, omdat ze door de heilige Geest werden verhinderd Gods woord in Asia te verkondigen. 7 Toen ze bij de grens van Mysië kwamen, wilden ze doorreizen naar Bitynië, maar dat stond de Geest van Jezus hun niet toe. 8 Daarom trokken ze door Mysië tot ze de kustplaats Troas bereikten. 9 Daar kreeg Paulus ’s nachts een visioen, waarin een man uit Macedonië hem toeriep: ‘Steek over naar Macedonië en kom ons te hulp!’ 10 Toen Paulus dit visioen had gezien, wilden we meteen naar Macedonië vertrekken, omdat we eruit opmaakten dat God ons geroepen had om aan de mensen daar het evangelie te verkondigen. (NBV21)

We gaan weer op reis met Paulus en lezen over het begin van zijn tweede zendingsreis. Wie tot het reisgezelschap behoren is onduidelijk. Op het eind van het gedeelte dat we vandaag lezen, daar waar de overtocht naar Macedonië aan de orde komt, gaat de schrijver van de Handelingen ineens over in de wij vorm. Dat zou betekenen dat Lucas er zelf ook bij was. Uit het begin van dit verhaal over deze tweede reis valt dat niet op te maken. In elk geval was Silas er bij en waren Barnabas en Johannes Marcus er niet bij. Die Johannes Marcus was al eens eerder zijn eigen weg gegaan en dat was Paulus kennelijk niet naar de zin geweest. Daar lezen we overigens in de beschrijving van de eerste zendingsreis niets over. Johannes Marcus wordt, veel later overigens, ook wel genoemd als de schrijver van het Marcus Evangelie, maar dat staat zo niet in de Bijbel zelf. Paulus, Silas en het mogelijk overige reisgezelschap gaan op pad om eens te zien hoe het met de gemeenten gaat die ze hadden gesticht.

Ze kwamen uit Jeruzalem waar ze een vergadering hadden gehad met de Apostelen, de zendelingen die door Jezus van Nazareth nog zelf waren geroepen. Daar hadden ze besloten dat de Heidenen niet eerst Joods hoefden te worden voordat ze als Christen gedoopt konden worden. Het “heb Uw naaste lief als Uzelf” kan net zo goed in een Joods hart wonen als in een Heidens hart. Besnijdenis en spijswetten zijn dus voor de Heidenen niet verplicht. Over dit besluit zou overigens nog lange tijd onenigheid blijven bestaan. In de brieven van Paulus aan de diverse gemeenten komt het onderwerp nog herhaaldelijk aan de orde. Maar ook in het begin van deze tweede reis. Paulus, Silas en het mogelijk overige reisgezelschap komen Timotheüs tegen. Een jonge knaap die goed ligt bij de jonge Christengemeente in zijn woonplaats. Maar een jongeman van verwarrende afkomst. Hij heeft een Joodse moeder, is dus Jood volgens de Rabijnse traditie, maar heeft een Heidense vader. Dat mocht niet want een Joodse vrouw mocht niet met een Heiden trouwen.

Kennelijk om alle discussies te vermijden liet Paulus Timotheüs besnijden, het was immers een Jood en waarom daar niet gewoon voor uit komen. Ook Paulus was een Jood. Je hoeft je niet voor je afkomst te schamen. Er is in later eeuwen nog wel eens gedaan of er een enorme ruzie was tussen Paulus en de Joden en of je die ruzie eeuwig zou moeten voortzetten. Dat is een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken. Het Christendom was van begin af aan een godsdienst met Joodse wortels. Die wortels zijn nooit verloochend. In de Christengemeenten werd het Oude Testament gelezen, in de Griekse vertaling weliswaar. Hoe het “heb Uw naaste lief als Uzelf” kon worden volgehouden ook door de dood heen hoorde je uit de verhalen over Jezus van Nazareth maar leerde je ook uit de verhalen over Israël. Daar leerde je ook dat het voor alle volken op aarde moet gelden, en dat is nog steeds zo, tot op de huidige dag.

 

Mijn oordeel is rechtvaardig

Johannes 5:30-47

30 Ik kan niets doen uit mijzelf: Ik oordeel naar wat Ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig omdat Ik mij niet richt op wat Ik zelf wil, maar op de wil van Hem die Mij gezonden heeft. 31 Als Ik nu over mezelf zou getuigen, dan was mijn verklaring niet betrouwbaar, 32 maar iemand anders getuigt over Mij, en Ik weet dat zijn verklaring over Mij betrouwbaar is. 33 U hebt boden naar Johannes gestuurd en hij heeft een betrouwbaar getuigenis afgelegd. 34 Niet dat Ik het getuigenis van een mens nodig heb, maar Ik zeg dit om u te redden. 35 Johannes was een lamp die helder brandde, en een tijdlang hebt u zich over zijn licht verheugd. 36 Maar Ik heb een belangrijker getuigenis dan
Johannes: het werk dat de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat Ik doe getuigt ervan dat de Vader Mij heeft gezonden. 37 De Vader, die Mij gezonden heeft, heeft dus zelf een getuigenis over Mij afgelegd. Maar u hebt zijn stem nooit gehoord en zijn gestalte nooit gezien, 38 en u hebt zijn woord niet blijvend in u opgenomen, want aan degene die Hij gezonden heeft, schenkt u geen geloof. 39 U bestudeert de Schriften en u denkt daardoor eeuwig leven te hebben. Welnu, de Schriften getuigen over Mij, 40 maar bij Mij wilt u niet komen om leven te ontvangen. 41 Niet dat Ik de eer van mensen nodig heb, 42 maar Ik ken u: u hebt geen liefde voor God in u. 43 Ik ben gekomen in naam van mijn Vader, maar u accepteert Mij niet, terwijl u iemand die namens zichzelf komt, wel zou accepteren. 44 Hoe zou u ooit tot geloof kunnen komen? Van elkaar wilt u wel eer ontvangen, maar u zoekt niet de eer die de enige God u kan geven. 45 U moet niet denken dat Ik u bij de Vader zal aanklagen; Mozes, op wie u uw hoop hebt gevestigd, klaagt u aan. 46 Als u Mozes zou geloven, zou u ook Mij geloven, hij heeft immers over Mij geschreven. 47 Maar als u niet gelooft wat hij geschreven heeft, hoe zou u dan geloven wat Ik zeg?’ (NBV21)

Een ingewikkeld stukje vandaag. Mooie theologische taal die de Nieuwe Bijbelvertaling niet heeft weg vertaald en zeker niet dichterbij gewone mensen heeft gebracht. Toch zijn de vragen die hier aan de orde zijn niet onbelangrijk. Zeker in deze tijd waarin steeds meer mensen wel willen geloven dat er iets is en dat die Jezus toch wel een aardige vent is. Maar in de God van Israël geloven en in al die verhalen in de Bijbel geloven dat is er niet meer bij. Nu ligt dat niet aan die God of aan die Bijbel maar meer aan al die mensen die zeggen er wel in te geloven. Zij laten een God van Israël zien waar je van rilt en gruwt. Geen liefhebbende God die zich bemoeit met de steun aan mensen die steun en zorg nodig hebben maar een oordelende God die voortdurend de mensen toeschreeuwt wat ze wel niet allemaal verkeerd doen. Die zogenaamde gelovigen lezen dat allemaal in hun eigen Bijbelvertaling, de eigenlijke Bijbel kunnen ze niet lezen omdat die in Hebreeuws, Aramees en Grieks is geschreven.

Nu is dat vervormen van de eigenlijke boodschap tot een eigen boodschap niet nieuw. Dat gebeurde ook al in de dagen dat Johannes zijn Evangelie schreef en daarom heeft Johannes een hoofdstuk opgenomen over de vraag wat je nu eigenlijk gelooft als je in Jezus van Nazareth gelooft. Jezus heeft dus zelf niet beweerd dat hij de Messias, de bevrijder van Israël was. Hij heeft van zichzelf ook niet gezegd dat hij de Zoon van God was die in de Hebreeuwse Bijbel aan de mensen beloofd was. Als hij dat van zichzelf beweerd had dan hadden we gelijk geweten dat het niet waar kon zijn. Dat geloof in Jezus van Nazareth als de mens die de wil van God heeft doorleefd komt niet van hem vandaan maar ergens anders. In zijn dagen was er Johannes de Doper die de mensen opgeroepen had anders te gaan leven, te gaan leven volgens de wil van God, als je twee mantels hebt geef er dan een aan iemand die er geen heeft. Dat van die mantels is een uitspraak van die Johannes. Volgens Johannes de Doper was Jezus de mens die bij uitstek zo leefde.

Dan is er het werk dat Jezus van Nazareth doet. De Evangelist Johannes spreekt niet over wonderen maar over tekenen. En die tekenen staan voor de betrokkenheid van Jezus van Nazareth bij de minsten in de samenleving, de zieken en gehandicapten, maar ook voor de mensen die buiten de samenleving zijn geplaatst, de mensen waarvan we er minder in ons midden zouden willen hebben, de hoeren en de tollenaars, sommigen zouden in onze dagen zeggen de Marokkanen. Daar is Jezus van Nazareth bij uitstek te vinden. Dan is er de God van Israël, die God heeft het volk Israël eerst uit de slavernij van Egypte bevrijdt en later uit de ballingschap weer thuis gebracht. Te zien is dat Jezus van Nazareth ook de mensen bevrijdt van de slavernij van gewoonte en traditie, niet meer het “hoort zo” staat centraal maar de liefde zoals de God van Israël die heeft voorgeschreven. Als laatste mag je ook de woorden van de profeten nog eens nalezen, profeten die het volk oproepen recht en gerechtigheid te betrachten, mensen tot hun recht te laten komen, niemand uit te sluiten en te zorgen voor de zwaksten. Iedere keer zul je zeggen, ja dat doet Jezus ook, daartoe roept hij ons ook op. Maar als Jezus een mens is die onder ons heeft gewoond dan kunnen wij dat dus ook, dan kunnen wij ook opstaan tegen de samenleving van dood, dan kunnen wij ook mensen bevrijden van uitsluiting en uitbuiting. Elke dag opnieuw mogen we daarmee bezig zijn. Ook vandaag.

 

Wie de Zoon niet eert

Johannes 5:14-29

14 Later kwam Jezus hem tegen in de tempel en toen zei Hij tegen hem: ‘U bent nu gezond; zondig daarom niet meer, anders zal u iets ergers overkomen.’ 15 De man ging aan de Joden vertellen dat het Jezus was die hem gezond gemaakt had. 16 Het was omdat Jezus zulke dingen deed op sabbat, dat de Joden Hem wilden vervolgen. 17 Maar Jezus zei: ‘Mijn Vader werkt aan één stuk door, en daarom doe Ik dat ook.’ 18 Dat was voor de Joden een reden te meer om Hem te willen doden, want niet alleen ondermijnde Hij de sabbat, maar bovendien noemde Hij God zijn eigen Vader, en stelde zichzelf zo aan God gelijk. 19 Jezus reageerde hierop met de volgende woorden: ‘Werkelijk, Ik verzeker u, de Zoon kan niets uit zichzelf doen, Hij kan alleen doen wat Hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier. 20 De Vader heeft de Zoon immers lief en laat Hem alles zien wat Hij doet. Hij zal Hem nog grotere dingen laten zien, u zult verbaasd staan! 21 Want zoals de Vader doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. 22 De Vader zelf velt over niemand een oordeel, maar Hij heeft het oordeel geheel aan de Zoon toevertrouwd. 23 Dan zal iedereen de Zoon eer betuigen zoals men de Vader eert. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft. 24 Werkelijk, Ik verzeker u, wie luistert naar wat Ik zeg en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven; over hem wordt geen oordeel uitgesproken, hij is van de dood overgegaan naar het leven. 25 Werkelijk, Ik verzeker u, er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en dat wie Hem horen, zullen leven. 26 Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft ook de Zoon leven in zichzelf; dat heeft de Vader Hem gegeven. 27 En omdat Hij de Mensenzoon is, heeft de Vader Hem ook gezag gegeven om het oordeel te vellen. 28 Wees hierover niet verwonderd, er komt een moment waarop alle doden zijn stem zullen horen 29 en uit hun graf zullen komen: wie het goede gedaan heeft staat op om te leven, wie het slechte gedaan heeft staat op om veroordeeld te worden. (NBV21)

Het beeld van de gelovige die zich ziet als een kind van God komt ook in het Oude Testament veelvuldig voor. Zeker in de Psalmen roepen de dichters God regelmatig aan als zijn kinderen. In dit gedeelte eigent Jezus van Nazareth zich dat beeld als het ware toe. De Farizeeën verwijten hem zich op één lijn te stellen met God als hij zijn werk op de Sabbath vergelijkt met het werk van zijn Vader, de God van Israël, die dag en nacht in de weer is voor zijn kinderen. Maar een Zoon die werkelijk zoon van God wil zijn kan niet anders dan gaan lijken op de vader en dus ook doen wat de Vader doet. Dat zelfde geldt natuurlijk voor een dochter van de vader, maar Jezus van Nazareth betrekt het heel direct op zichzelf. De vraag blijft natuurlijk of wij als volgelingen van Jezus van Nazareth dat dan ook zomaar mogen doen. Daarvoor moeten we wat dieper in het conflict duiken dat ons hier wordt verteld.
We kennen natuurlijk nog het verhaal uit Genesis over Adam en Eva die beloofd werd dat ze zouden zijn als God, kennende goed en kwaad als ze zouden eten van de boom van kennis van goed en kwaad.

Kennis van goed en kwaad is dus bij uitstek de zonde waarvoor mensen kunnen vallen. De verlamde man die genezen was en op weg ging met zijn mat werd, toen hij in de Tempel kwam, nog eens door Jezus van Nazareth vermaand niet meer te zondigen. Ook hij had een conflict gehad met de Farizeeën toen ze hem hadden verweten op de Sabbath te werken. Maar je kunt niet aannemen dat Jezus van Nazareth hem hetzelfde verwijt maakte. Juist niet, het verwijt van Jezus van Nazareth is juist dat hij moet ophouden zich zorgen te maken over wat verkeerd zou kunnen gaan maar zich uitsluitend bezig houden met het goede. En daar zit ook het conflict over de Vader Zoon verhouding. Als in de Joodse cultuur een zoon weigerde te doen wat zijn vader hem had opgedragen dan zei men dat die zoon zich gelijk stelde aan zijn vader, hij wist het immers even goed, zo niet beter. Jezus van Nazareth laat zien dat gelijk stellen ook het tegendeel kan betekenen. Doen wat de Vader zegt maakt je een evenbeeld van de Vader.

Daar gaat ook dat stukje over dat spreekt over leven en levend maken. Er wordt in de Bijbel en vooral in het nieuwe Testament, op twee manieren gesproken over “doden”. Meestal gaat het niet over gestorven en begraven mensen maar over mensen die in zo’n onderdrukte situatie zijn dat er niets meer van hun eigen persoonlijkheid over is en dat ze dus net zo goed dood kunnen zijn. Denk daarbij aan slaven, gevangenen, gehandicapten, hongerigen en slachtoffers van geweld. Die komt Jezus van Nazareth in overvloed tegen en daartegen heeft hij de boodschap: “Sta op” en ze staan op. Ook in onze dagen kan een beeld als hier bedoeld troostend werken. Maar we mogen nooit de eerste manier van spreken over “dood”en leven vergeten. Mensen die nu al zitten in een situatie waarin ze net zo goed dood zouden kunnen zijn moeten de boodschap “sta op” te horen krijgen, moeten worden bevrijdt van de dood. Daar kunnen wij levenden aan werken, elke dag weer, ook vandaag.