Niets anders dan recht te doen

Micha 6:1-8

1 Hoor toch wat de HEER zegt! Sta op, laat de bergen uw rechtsgeding horen, laat de heuvels getuige zijn. 2 Luister, bergen, naar de aanklacht van de HEER, hoor toe, onwrikbare fundamenten van de aarde. De HEER voert een geding tegen zijn volk, Hij klaagt Israël aan: 3 ‘Mijn volk, wat heb Ik je misdaan? Waarmee heb Ik je gekweld? Antwoord Mij! 4 Ik heb je uit Egypte geleid, je bevrijd uit de slavernij. Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam om je voor te gaan. 5 Herinner je, mijn volk, wat Balak besloot, de koning van Moab, wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde. Herinner je wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal. Dan zul je weer beseffen hoe rechtvaardig de HEER is.’ 6 ‘Wat kan ik de HEER aanbieden, waarmee hulde brengen aan de verheven God? Moet ik Hem tegemoet treden met brandoffers, zou Hij eenjarige stieren aanvaarden? 7 Kan ik Hem gunstig stemmen met duizenden rammen, met olie, stromend in tienduizend beken? Moet ik mijn eerstgeborene geven voor wat ik heb misdaan, de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?’ 8 Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God. (NBV21)

Vandaag lezen we verder in het boek van de profeet Micha en ook die zingt een lied. Een beurtzang, eerst wordt herinnert aan de geschiedenis en dan vraagt de zanger wat er nog gedaan kan worden om God gunstig te stemmen. Als we de bevrijding door God vergeten en onze zelfgemaakte goden aanbidden dan gaat het met de samenleving een verkeerde kant op. Wat moeten we doen om weer op het rechte spoor te komen. Niet anders dan recht doen is het antwoord. Daarmee krijgt voor Christenen ook de lofzang van Maria een bijzondere klank. Mijn ziel zingt lof aan de Heer begint het, want hij heeft omgezien naar de kleinen. Dat is ook wat Micha ons voorhoud. Recht doen en de weg te gaan van Recht en Vrede.

Micha verpakt zijn boodschap in de beschrijving van een rechtszaak. Een rechtszaak aangespannen door de God van Israël tegen het volk. Die God en dat volk waren immers partijen in een verbond. En de vrees bestaat dat het volk het verbond heeft verbroken. In de boeken van de profeten komen wel vaker passages voor die geschreven zijn in de vorm van rechtszaken over het verbond tussen God en zijn volk. We spreken zo gemakkelijk van een almachtig God maar uit de beschrijving van een rechtsgeding op grond van een verbond tussen twee partijen spreekt ook iets van een gelijkwaardigheid. Dat volk heeft de keus om de bepalingen uit het verbond na te volgen of naast zich neer te leggen. Niet dat het volk niet godsdienstig zou zijn. Duizenden dieren worden aan God geofferd.  Gelovigen zijn zelfs bereid hun kinderen te offeren.

De profeet beschrijft de wanhopige vraag van het volk naar wat het moet doen om God gunstig  te stemmen. Maar al die godsdienstigheid maakt de God van Israël eigenlijk alleen nog maar kwader. Dat verbond was een eenvoudig verbond. Het was samen te vatten in een paar regels, heb God lief boven alles en je naaste als jezelf. De rechtszaak die Micha beschrijft loopt dan ook niet uit op een vonnis, op een schuldig verklaren aan de schending van het verbond. De rechtszaak loopt uit op het zoeken naar een uitweg. En die uitweg ligt in het doen wat van je in het verbond verwacht wordt. Recht doen, je daaraan houden en blijven letten op de minsten in je samenleving omdat je God nu eenmaal de God van de zwakken is. Ook in onze dagen klinkt de roep om religiositeit, wie ben ik en wat kan ik doen om een beter ik te worden. Het antwoord van de God van Israël is nog steeds hetzelfde als in de dagen van Micha: heb je naaste lief als jezelf

 

De geringe mensen

Marcus 9:38-50

38 Johannes zei tegen Hem: ‘Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdreef en we hebben geprobeerd hem dat te beletten omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten.’ 39 Jezus zei: ‘Belet het hem niet. Want iemand die een wonder verricht in mijn naam kan onmogelijk het volgende moment kwaad van Mij spreken. 40 Wie niet tegen ons is, is voor ons. 41 Ik verzeker je: wie jullie een beker water te drinken geeft omdat jullie bij Christus horen, die zal zeker beloond worden. 42 Wie een van de geringe mensen die in Mij geloven ten val brengt, zou beter af zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid werd. 43 Als je hand je ten val brengt, hak hem dan af: je kunt beter verminkt het leven binnengaan dan in het bezit van twee handen naar de Gehenna gaan, naar het onblusbare vuur. 44 45 Als je voet je ten val brengt, hak hem dan af: je kunt beter kreupel het leven binnengaan dan in het bezit van twee voeten in de Gehenna geworpen worden. 46 47 En als je oog je ten val brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God binnengaan dan in het bezit van twee ogen in de Gehenna geworpen worden, 48 waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft. 49 Iedereen moet met vuur gezouten worden. 50 Zout is goed! Maar als het zout zijn kracht verliest, hoe zul je het zijn kracht dan teruggeven? Zorg dat jullie het zout in jezelf niet verliezen en bewaar onder elkaar de vrede.’ (NBV21)

Ten zuiden en ten westen van Jeruzalem lag het dal Hinnom. Hier brandde dag en nacht een groot vuur waar al het afval van Jeruzalem in werd verbrand. Vanouds was hier een offerplaats voor de afgod Moloch. Daar werden kinderen als offer in het vuur geworpen. Ook werden er lijken van veroordeelde misdadigers verbrand, ze hoefden dan niet begraven te worden. De plaats werd Gehenna genoemd en was zo verschrikkelijk dat Gehenna ook de naam van het dodenrijk werd. Als Jezus van Nazareth over de Gehenna spreekt dan heeft hij het over een verschrikkelijke plaats die al zijn toehoorders helder voor ogen stond. Je kunt dus beter je handen af hakken dan als misdadiger in het vuur van de Gehenna geworpen worden. Zo verschrikkelijk moet het voor je zijn als je niet meer de Weg volgt van het houden van je naaste als van jezelf. Mensen van die weg afbrengen is wel het ergste dat je kan doen.

Toch heeft ook dat onblusbare vuur van die verschrikkelijke plaats Gehenna iets goeds. Het reinigt de stad zoals zout het voedsel reinigt en behoed voor bederf. Al het dode afval in de stad laten rotten maakt de stad onleefbaar. In het Italiaanse Napels kunnen ze daar over meepraten. Daar werd het afval niet meer opgehaald. Het werd zo erg dat het leger moest worden ingezet om de stad weer schoon te maken, de stad dreigde anders onleefbaar te worden. Zo was het ook met Jeruzalem en het Gehenna zorgde er voor dat de stad het afval kwijt kon. Daarom moeten wij er voor zorgen het zout in onszelf niet te verliezen. Dat betekent dat je telkens weer de Weg op moet gaan van Jezus van Nazareth. Dat je eens van die weg afdwaalt is erg, maar niet onherroepelijk, op elk moment kan ieder van ons zich weer omkeren, bekeren heette dat ook wel, om weer die Weg op te gaan.

In elke gemeenschap van mensen die zich niet om zichzelf maar om de ander als eerste bekommeren dien je de vrede te bewaren. Onderlinge strijd kost immers energie die ten koste gaat van de zorg voor de minsten, het laat ook niet zien hoe een samenleving waarin iedereen kan meedoen en waar oog en oor is voor de minsten er uit kan zien. Maar oog en oor voor de minsten in de wereld is waar Jezus van Nazareth ons om vraagt. Daar is zijn vader, daar is God zelf te vinden. Bij de slachtoffers van de voortdurende strijd in Somalië, bij de hongerenden in Darfur, bij de gevangenen in China, bij de vluchtelingen die uit al die landen met oorlog en onderdrukking bij ons aankloppen, en al die andere landen waar mensenrechten worden geschonden, bij de armen in Europa, bij de vreemdelingen onder ons die worden buitengesloten, bij de kinderen op de wereld die worden uitgebuit en misbruikt. Daar horen wij ook te zijn want hen verwaarlozen is het ergste wat ons kan gebeuren. Vandaag hoeft dat dus niet meer.

Ieders dienaar.

Marcus 9:30-37

30 Ze vertrokken uit die streek en reisden door Galilea, maar Hij wilde niet dat iemand dat te weten kwam, 31 want Hij was bezig zijn leerlingen onderricht te geven. Hij zei tegen hen: ‘De Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de mensen. Die zullen Hem doden, maar drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.’ 32 Ze begrepen deze uitspraak niet, maar durfden Hem geen vragen te stellen. 33 Ze kwamen in Kafarnaüm. Toen ze in huis waren, vroeg Hij hun: ‘Waarover waren jullie onderweg aan het redetwisten?’ 34 Ze zwegen, want ze hadden onderweg met elkaar getwist over de vraag wie van hen de belangrijkste was. 35 Hij ging zitten en riep de twaalf bij zich. Hij zei tegen hen: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal zijn en ieders dienaar.’ 36 Hij pakte een kind op en zette het in hun midden neer; Hij sloeg zijn arm eromheen en zei tegen hen: 37 ‘Wie in mijn naam één zo’n kind ontvangt, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft.’ (NBV21)

Ieders dienaar willen zijn, daar draait het om bij Jezus van Nazareth. En dat is niet eenvoudig. Daar moet je voor studeren lijkt het wel. Jezus van Nazareth neemt in dit verhaal immers zijn leerlingen mee naar huis om hen te onderrichten. Eerder had Marcus ons al verteld dat Jezus van Nazareth in Kafernaüm was gaan wonen. In de verhalen die voor het verhaal van vandaag staan had Jezus van Nazareth steeds last gehad van grote mensenmenigten die genezing bij hem zochten of gewoon achter hem aan liepen om te horen wat hij te zeggen heeft. Maar aan populariteit heeft Jezus van Nazareth kennelijk een broertje dood. Verering door de massa loopt altijd uit op de dood van degene die vereerd wordt. Of die kan het niet aan of de massa raakt teleurgesteld en dood het idool of die wordt door de concurrentie gedood, maar dood gaat het idool.

Jezus van Nazareth is voor alles realist, hij weet dat het hem ook zo zal vergaan. Maar hij weet ook dat zoveel liefde van God niet definitief dood kan gaan. Dus als het definitief lijkt, na drie dagen, het getal van de volmaaktheid, dat komt het weer tot leven. Dan staat het op tegen de dood. Daar zijn ook die leerlingen voor. Die moeten leren zichzelf uit te schakelen. Niet zij zijn belangrijk maar de mensen die de liefde nodig hebben. Daar moet je op letten. Jezus van Nazareth wijst op de zwaksten in elke samenleving, de kinderen. Die hebben nog geen weet van goed en kwaad, die leven nog als in het paradijs. Die zijn het eerst slachtoffer van honger, oorlog en geweld. Die zijn het zwaarste slachtoffer van misbruik, van uitbuiting en gebruik door volwassenen voor persoonlijk gewin of persoonlijk genot. Wie een kind opneemt en het daarmee voor het kind opneemt, neemt Jezus van Nazareth op en neemt het daarmee voor zijn liefde op.

Eigenlijk zegt Jezus van Nazareth dat wie zo doet zorgt dat hij opstaat uit de dood die het nalopen en de verering hem gebracht hadden. Daarom ook hoef je mensen die zorgen voor armen, die het opnemen voor kinderen, die pal staan voor de vrede, die het kwade uit de wereld proberen te verdrijven, niet te veroordelen als ze niet in Jezus van Nazareth geloven. Ze doen evengoed wat hij had bedoeld dat er gedaan moet worden. Je moet juist de mensen bestrijden die zeggen te geloven in Jezus van Nazareth maar het kwaad in de wereld laten voortbestaan. Mensen die niet willen delen omdat honger de verantwoording van de hongerige zou zijn, mensen die het niet opnemen voor kinderen omdat het hun kinderen niet zijn. Mensen die kinderen uitwijzen naar landen waar ze nooit zijn geweest. Die mensen moeten we bestrijden wegens onmenselijkheid. En als we dat weten te doen dan weten we dat wie niet voor de Weg van Jezus van Nazareth is, wie het niet opneemt voor zijn mensen, die is tegen hem, maar ook tegen ons.

 

Tot de dood erop volgt

Deuteronomium 13:7-19

7 Wanneer iemand-uw volle broer, uw zoon of uw dochter, of de vrouw die u bemint, of uw beste vriend-u in het geheim probeert over te halen om andere goden te dienen, goden die u nog niet kende en ook uw voorouders niet, 8 goden van de omringende volken, vlakbij of ver weg of waar ook ter wereld, 9 luister dan niet naar zo iemand en geef niet toe; wees onverbiddelijk, heb geen medelijden met hem en houd hem niet de hand boven het hoofd. 10-11 U moet hem ter dood brengen; samen met uw volksgenoten moet u hem stenigen tot de dood erop volgt, en zelf moet u de eerste steen werpen. Dat is zijn straf, want hij heeft geprobeerd u te vervreemden van de HEER, uw God, die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. 12 Het hele volk van Israël moet daardoor worden afgeschrikt, zodat dergelijke wandaden zich niet herhalen. 13 Wanneer in een van de steden die u van de HEER, uw God, krijgt om u daar te vestigen, het gerucht de ronde doet 14 dat er onder uw volk nietswaardige figuren zijn opgestaan die de andere inwoners van hun stad tot ontrouw hebben aangezet en hen naar andere goden hebben laten overlopen-goden die u onbekend zijn-, 15 dan moet u navraag doen, een onderzoek instellen en de zaak tot op de bodem uitzoeken. Als blijkt dat het waar is, als onomstotelijk vaststaat dat zoiets afschuwelijks bij u heeft plaatsgevonden,16 dan moet u de inwoners van die stad ter dood brengen. De hele stad, iedereen die er woont, en alle dieren moeten onvoorwaardelijk aan de HEER worden gewijd en gedood worden, 17 en alle
goederen van de stad moeten op het plein bijeengebracht worden. Daarna moet u de stad en de goederen in brand steken, als een brandoffer voor de HEER, uw God. De stad wordt zo voor eeuwig tot een ruïne gemaakt, ze mag nooit meer herbouwd worden. 18 Van de goederen waarop de ban van de HEER rust mag u niets verduisteren. Als u zo handelt zal de woede van de HEER bekoelen en zal Hij u genadig zijn. Hij zal zich over u ontfermen en u in aantal doen toenemen, zoals Hij uw voorouders onder ede heeft beloofd. 19 Want dan bent u de HEER, uw God, gehoorzaam: u leeft de geboden na die ik u vandaag voorhoud en u doet wat goed is in zijn ogen. (NBV21)

Het boek Deuteronomium gaat er heel sterk van uit dat er binnen het volk Israël geen koningen en koninkjes zullen zijn. Er zijn geen mensen die je de wet kunnen voorschrijven. Dat betekent dat je je ook niet kunt verschuilen achter autoriteiten die je wel zullen uitleggen hoe het moet in het leven. In het gedeelte van vandaag staat dat die mensen in je omgeving, die je af willen brengen van de richtlijnen van de God van Israël, dood kunnen vallen, ze bestaan niet meer voor je. Hun bezittingen mogen tot stof vergaan, je wilt er niks meer mee van doen hebben. Een discussie over de vraag of de richtlijnen van de God van Israël eigenlijk nog wel passen is er zelfs niet bij, wie zo begint dient uit de gemeenschap weggestreept te worden. Het staat er keihard, zo hard dat we tegenwoordig denken dat we er geen boodschap meer aan hoeven te hebben. We slaan mensen die anders denken dan wij toch niet zomaar dood, dat doen we zelfs niet met de ergste misdadigers.

Maar roepen we wel voldoende dat mensen die het helemaal bij het verkeerde eind hebben wat ons betreft kunnen doodvallen? Het lijkt er niet op. Mensen die ons angst aan willen jagen voor medeburgers omdat die wat anders geloven krijgen ruim de aandacht. Ze kunnen hun valse argumenten breed uitmeten in tal van TV programma’s die overvloedig worden herhaald en uitbundig geciteerd in onze kranten. De boodschap van de Bijbel dat we helemaal niet bang hoeven te zijn en dat er één Heer van deze wereld is en dat dat de God van Israël is hoor je nauwelijks. Die boodschap past kennelijk niet meer in onze huidige samenleving. Dat we onze naaste lief moeten hebben, dat we zelfs onze vijanden lief moeten hebben, wordt afgedaan als soft, zwak en slappe kost. Dat het liefhebben van de naaste zelfs de dood kan overwinnen en door de dood heen volgehouden kan worden wordt daarbij niet gehoord. Angst en haat worden ons voorgehouden als te horen bij onze geschiedenis. Dat eerbied en tolerantie daarbij horen en zorg voor de minsten, mag je niet meer vinden. Het wordt tijd de harde kant van het boek Deuteronomium maar wat meer serieus te nemen.

Want het gaat niet alleen om directe verwanten of vrienden en kennissen waar je mee zou moeten breken als ze je af brengen van de zorg voor de minsten en daarmee van het dienen van de God van Israël. Het gaat om hele steden waar mensen wijs gemaakt zijn dat de een beter is dan de ander en dat je de ander maar op mag leggen hoe zich te kleden en hoe zich te uiten. Natuurlijk moeten belemmeringen om samen te kunnen leven weggenomen worden, maar die neem je weg door bereid te zijn samen te delen, alles wat je hebt samen te delen. Want het liefhebben van de naaste als jezelf is juist volgens het boek Deuteronomium het liefhebben van God boven alles. Angst speelt daarbij geen rol. Bij de maaltijd die je als bewijs van de eer aan God moet houden op de plaats waar die regel van heb je naaste lief wordt bewaard moeten juist ook de vreemdelingen worden uitgenodigd. Niet de vreemde goden staan centraal maar de God van Israël en angst voor vreemde goden en andere godsdiensten is er al helemaal niet voor wie geloofd in de God van Israël. Die God heeft ons in Jezus van Nazareth laten zien dat er geen kracht of macht in hemel of op de aarde zo sterk is als die God. Daarom laten we doodvallen een ieder die ons daarvan afbrengt, ook vandaag weer.

 

Het kwaad uit uw midden

Deuteronomium 12:29–13:6

29 Straks zal de HEER, uw God, voor u de volken uitroeien die nu nog het land bewonen dat voor u bestemd is. Als u het eenmaal in bezit hebt gekregen en er bent gaan wonen, 30 zorg er dan voor dat die volken, die voor u zijn uitgeroeid, niet alsnog uw ondergang worden. Wees niet nieuwsgierig naar hun goden en vraag u niet af: Hoe hebben die volken hun goden vereerd? Zo willen wij het ook doen! 31 Nee, de HEER, uw God, verbiedt u dat. Want zij hebben voor hun goden alles gedaan wat de HEER verafschuwt; ze hebben zelfs hun zonen en dochters als offer voor hen verbrand. 1 U moet alles wat ik u gebied strikt naleven; voeg er niets aan toe en doe er ook niets van af. 2 Wanneer een profeet of een droomuitlegger uit uw midden een teken of een wonder voorspelt, 3 dat vervolgens uitkomt, en hij verbindt daaraan een oproep om andere, u onbekende goden te volgen en te dienen- 4 luister dan niet naar wat hij zegt. Want de HEER, uw God, wil u daarmee op de proef stellen, om te ontdekken of u Hem wel met hart en ziel liefhebt. 5 Blijf de HEER, uw God, volgen en heb alleen voor Hem ontzag. Leef zijn geboden na en luister naar Hem; dien alleen Hem en blijf Hem toegedaan. 6 En die profeet of droomuitlegger moet ter dood gebracht worden omdat hij u wilde opzetten tegen de HEER, uw God, die u uit Egypte heeft weggehaald en u uit de slavernij heeft bevrijd. Die man heeft immers geprobeerd u af te brengen van de weg die de HEER, uw God, u had gewezen. Zo moet u het kwaad uit uw midden verwijderen. (NBV21)

Waarom zou je toch die God van Israël blijven volgen? Er zijn toch ook andere manieren om vruchtbaarheid te krijgen. Er zijn toch ook andere waarzeggers die de waarheid kunnen brengen? In onze dagen hebben we fluisteraars van allerlei soort en instraalsters en astrologen die allemaal ons kunnen vertellen wat overledenen van ons willen, wat onze toekomst zal zijn en welke beslissingen we het beste kunnen nemen. Het volgen van de God van Israël is maar één van de vele mogelijkheden. Mozes waarschuwt zijn volk daar voor. Voor gelovigen in de God van Israël is er maar één weg en dat is de Weg die de God van Israël in zijn woord heeft gewezen. In onze dagen kunnen we zeggen dat je niet Christelijk kan zijn en met fluisteraars, instralers, astrologen of andere etherische voorspellers in zee gaan, die twee sluiten elkaar uit en zijn elkaars tegenpolen.

Levert het volgen van de God van Israël dan wat op? Is het zo dat beter volgen en meer gehoorzamen je beschermt tegen ziekte, werkloosheid, armoede, ongeluk, oorlog en onderdrukking? Wie het gedeelte van vandaag goed leest heeft begrepen dat ook dat niet het geval is. Je volgt de God van Israël omdat die je heeft liefgehad, omdat die de regen laat neerdalen op gelovigen en ongelovigen, omdat de God van Israël heeft laten zien wat recht en gerechtigheid is, omdat zijn zoon heeft voorgeleefd dat liefde zelfs door de dood heen houdbaar is en leven geeft. Er is met de God van Israël geen handeltje te drijven zoals met andere goden het geval is. Als je je persoonlijkheid opoffert dan belonen de goden van winst en profijt je. Als je je vrijheid van arbeid opoffert en op zeven dagen van de week wil werken dan belonen de goden van winst en profijt je. Dat wordt ons voorgehouden en wie de ene dag in de week voor iedereen vrij wil hebben als teken dat iedereen bevrijd is van de slavernij van de arbeid, dan wordt je voor ouderwets versleten en ben je een bedreiging voor de welvaart van het land.

In het gedeelte van vandaag wordt de ondergang van de volken van Kanaän aangekondigd. Die ondergang heeft te maken met hun godsdienst. Hoe dat precies zit is volgens het verhaal van Mozes niet interessant, dat moeten we ons niet afvragen. Er wordt één zaak genoemd die tot de gruweldaden hoort die de ondergang van volken teweeg brengt. Dat is het offeren van kinderen, zonen en dochters. Vlak voor het volk veel later in ballingschap zal worden gevoerd protesteren profeten als Jeremia ook tegen de kinderoffers die door het volk Israël gebracht werden. We weten dat ook in de Duitse concentratiekampen kinderen levend in het vuur werden geworpen. Wij doden geen kinderen meer uit religieuze overwegingen. Maar letten we genoeg op de kinderen in onze omgeving? Er sterven kinderen aan mishandeling omdat hun omgeving uit privacy overwegingen onverschillig blijft. Maken we “Privacy” tot een god aan wie offers moeten worden gebracht? We rukken gezinnen uiteen en sturen kinderen die hier groot geworden zijn naar een land waar ze geboren zijn maar nooit opgegroeid zijn, omdat we ons land voor onszelf willen houden. Hebben we ons grondgebied tot een god gemaakt waaraan offers moeten worden gebracht? Het zijn vragen die Deuteronomium ons stelt en waarop we een antwoord moeten geven, elke dag weer, ook vandaag.

 

Als u dit ter harte neemt

Deuteronomium 12:13-28

13 Denk erom dat u geen brandoffers brengt op een willekeurige plaats. 14 Alleen op de plaats die de HEER in een van uw stamgebieden kiest mag u offers brengen en aan uw andere verplichtingen voldoen. 15 Maar verder mag u, naar de mate waarin de HEER, uw God, u zal zegenen, dieren slachten en vlees eten wanneer u maar wilt, overal waar u woont. Iedereen mag dat, rein of onrein, zoals dat ook geldt voor het eten van gazellen of herten. 16 Onthoud u alleen wel van het bloed; laat dat als water op de grond weglopen. 17 Het is niet toegestaan om in uw eigen woonplaats een feestmaal aan te richten van de tienden van uw graan, wijn en olie, of van uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten, van uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de andere heffingen. 18 Want dat mag alleen gebeuren ten overstaan van de HEER, uw God, op de plaats die Hij uitkiest. Dat geldt voor ieder van u, voor uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en voor de Levieten die bij u in de stad wonen. Ten overstaan van de HEER, uw God, zult u genieten van de vrucht van uw arbeid. 19 Maar let erop dat u, zolang u in dat land woont, de Levieten niet vergeet. 20-21 Wanneer de HEER, uw God, u de beschikking heeft gegeven over het hele gebied dat Hij u beloofd heeft, ligt de plaats die Hij zal kiezen om er zijn naam te laten wonen misschien te ver weg. Toch kunt u dan, wanneer u dat wilt, gewoon vlees eten. U mag runderen, schapen of geiten die u van de HEER hebt gekregen, slachten zoals ik u heb voorgeschreven, en het vlees eten wanneer u wilt, overal waar u woont. 22 Net zoals u gazellen of herten mag eten, mag dat ook met zulk vlees, en dat geldt voor iedereen, rein of onrein. 23 Maar wees er wel op bedacht dat u zich van het bloed onthoudt, want bloed is leven; vlees met leven erin mag u niet eten. 24 Nogmaals, onthoud u van bloed, laat het als water op de grond weglopen. 25 Als u dit ter harte neemt, zal het u en uw nageslacht goed gaan, want dan doet u wat goed is in de ogen van de HEER. 26 Maar alle gaven die de HEER toekomen en alles wat u Hem hebt toegezegd, moet u meenemen naar de plaats die Hij zal uitkiezen. 27 Van de brandoffers moet u zowel het vlees als het bloed offeren op het altaar van de HEER, uw God. Bij uw vredeoffers moet alleen het bloed tegen het altaar worden gegoten, en mag het vlees gegeten worden. 28 Ga zorgvuldig te werk in alles wat ik u vandaag heb voorgehouden. Dan zal het u en uw nageslacht tot in lengte van dagen goed gaan, omdat u dan doet wat goed is in de ogen van de HEER, uw God.(NBV21)

De discussie over het eten van vlees, ook offervlees, komen we vele eeuwen later weer tegen in de brieven van Paulus. Wie dit gedeelte uit het boek Deuteronomium zorgvuldig leest zal zien dat het eten van vlees, gewoon vlees of offervlees, nooit een probleem kan zijn voor het volk Israël. Eten en drinken is een gewone menselijke bezigheid. Die heeft God al lang geschonken en die hoef je met offers dan ook niet voortdurend opnieuw bij God te verdienen. Dat was voor andere godsdiensten dus heel anders. Je moet in veel godsdiensten zorgen dat je de verbinding tussen wat je geschonken is en de godheid tot uiting brengt, als het ware een handeltje voeren met de god die je wil aanbidden. De God van Israël verwerpt dat verre van zich.  Er zijn maar twee beperkingen die in dit gedeelte worden gegeven. De eerste is dat je geen bloed mag eten. Daar moet je goed op letten bij het slachten en het bereiden van vlees.  Wij, eters van bloedworst, staan daar nog even raar van te kijken maar het heeft te maken met de opvattingen die mensen hadden in de tijd dat de Bijbel is ontstaan over de manier waarop het leven in elkaar zat.

Ze hadden namelijk heel goed gezien dat een levend wezen zonder bloed niet kon leven. Als een mens of een dier gewond raakte en daardoor een overmatig bloedverlies leed dan stierf die mens of dat dier. Daar is ook vandaag de dag nog helemaal niks in veranderd. Daarom was men er van overtuigd dat het leven gedragen werd door het bloed. En als je het leven van een dier neemt dan moet je daar eerbiedig mee om gaan. Eigenlijk moet je dat leven weer teruggeven aan de God die het leven aan dat dier had gegeven. Daarom het voorschrift het bloed van een geslacht offerdier over het altaar te gieten. Is er geen altaar in de buurt dan moet je het bloed over de grond laten lopen. Daarmee geef je het leven terug aan God. Die eerbied voor het leven zit ook in andere gedeelten uit de Bijbel daar waar het gaat over de manier van slachten, ritueel slachten noemen we dat tegenwoordig. Ook daar gaat het over de eerbied voor het leven dat je neemt. Eigenlijk zou al ons vlees zo geslacht moeten worden om ons die eerbied weer bij te brengen.

De tweede beperking is in het vieren van feestmaaltijden. De opdracht om feestmaaltijden te houden in de centrale plaats waar God wordt aanbeden wordt hier herhaald. Nu is niet direct sprake van de Tempel in Jeruzalem maar is ook plaats voor heiligdommen per stam. Er zouden er in Israël lange tijd een aantal naast elkaar bestaan. Pas laat groeide het besef dat er voor Israël maar één heiligdom kon zijn, de Tempel in Jeruzalem. Hier gaat het om de aard en het doel van de feestmaaltijd. Het is de belijdenis van het geloof van Israël in de God van Israël en de trouw aan zijn verbond. Dat geloof ging immers om te delen van wat je hebt met hen die niets hebben. Met de armen, de slaven, de vreemdelingen die je helpen, de levieten die zorgen voor de rechtspraak, met hen deel je wat je ook met je familie deelt. Dat is het hart van het geloof in de God van Israël, heb God lief boven alles en dat doe je door je naaste lief te hebben als jezelf. Ook daarin is tot op vandaag geen verandering gekomen. Delen mag niet alleen, voor gelovigen geldt dat delen moet, elke dag opnieuw.

Vier dan feest

Deuteronomium 12:2-12

2 De volken die u zult verdrijven, vereren hun goden op heuveltoppen en hoge bergen en onder bladerrijke bomen. U moet hun gewijde plaatsen met de grond gelijkmaken, 3 hun altaren slopen en hun gewijde stenen verbrijzelen; hun Asjerapalen moet u verbranden en hun godenbeelden in stukken hakken. Alles wat aan die goden herinnert moet u wegvagen. 4 Het is u verboden om de HEER, uw God, op allerlei plaatsen te vereren. 5 U mag u daarvoor alleen naar de plaats begeven die Hij in een van uw stamgebieden zal kiezen om er zijn naam te laten wonen. Ga dus naar de plaats waar Hij woont 6 en neem de dieren mee die u voor de brandoffers en vredeoffers hebt bestemd, en ook uw tienden en andere heffingen, de offers die u brengt ter nakoming van een gelofte en uw vrijwillige gaven, en uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten. 7 Richt daar ten overstaan van de HEER, uw God, een feestmaal aan en geniet met uw familie van de
zegeningen waarmee Hij uw inspanningen heeft beloond. 8 Wij zijn hier nu gewend dat iedereen offert naar het hem goeddunkt, maar dat mag niet zo blijven. 9 Weliswaar bent u nu nog niet binnen de veilige grenzen van het gebied dat de HEER, uw God, u zal geven, 10 maar straks steekt u de Jordaan over om u in het land dat de HEER u in eigendom geeft, te vestigen. Als Hij u eenmaal rust heeft gegeven door u te verlossen van de vijanden die u omringen, en u leeft er onbezorgd, 11 dan mag u zich alleen maar naar de ene plaats begeven die de HEER, uw God, zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen. Ga daar met alles wat u moet afdragen heen: de dieren voor uw brandoffers en vredeoffers, uw tienden en andere heffingen, en de bijzondere offers die u ter nakoming van een gelofte aan de HEER brengt. 12 En vier dan feest ten overstaan van de HEER, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en de Levieten bij u in de stad, die immers geen grondgebied hebben zoals u. (NBV21)

Het boek Deuteronomium heeft de vorm van een lange toespraak. De boeken Genesis, Exodus, Numeri en Leviticus zijn afgesloten en het volk Israël staat op het punt het beloofde land binnen te trekken. Mozes, hun leider bij de bevrijding uit Egypte en bij de tocht door de woestijn, neemt afscheid. Hij haalt nog eenmaal herinneringen op aan alles wat er is gebeurd en hij vertelt wat er straks nodig zal zijn in het land dat overvloeit van melk en honing. Het volk, dat zich pas in die woestijn heeft gevormd als volk, zal een heel ander volk moeten zijn dan de volken die nu al vruchtbare landen bewonen. Dat verschil is het beste te zien aan de manier waarop het volk Israël haar godsdienst belijdt. Geleerden wijzen er op dat Israël heel lang verschillende plaatsen heeft gehad om de God van Israël te dienen. Pas heel laat in haar geschiedenis is de Tempel in Jeruzalem aangewezen als de enige plek waar de God van Israël gediend moest worden. Op deze plek in de Bijbel is er voor gezorgd dat er ook een Bijbelse grond voor te vinden was. Maar hoe het ook zij, hier lezen we waarom die godsdienst van Israël zo vreemd en anders was en dat is voor ons het belangrijkste.

De godsdienst van de volken van Kanaän was een vruchtbaarheidsgodsdienst. De goden woonden boven in de hemel en als je dus wat gedaan wilde hebben dan moest je op een hoge berg zijn dan was je dichter bij de goden en zouden ze eerder naar je luisteren. De goden zorgden voor vruchtbaarheid en dus zou je die goden ook kunnen vinden bij de meest vruchtbare bomen, weelderige bomen staat er in het Hebreeuws, daar werden de goden van Kanaän aanbeden. Hoe de goden hun vruchtbaarheid konden schenken werd in de godsdienst van Kanaän ook duidelijk gemaakt. De aarde was een vrouw die Asjeera heette, en natuurlijk ook werd aanbeden. Die vrouw moest door de goden bevrucht worden zoals een man een vrouw bevruchtte. Om de goden te laten zien hoe dat moest sloegen ze op de hoeken van de akkers Asjeera palen in de grond waar offers werden gebracht, als je hier je vruchtbaarheid zou schenken dan staat je een grote beloning te wachten werd aan de goden gezegd.

De God van Israël was niet in de hemel. In de woestijn ging hij voor het volk uit en beschermde hij de achterhoede van het volk. De vruchtbaarheid van het land was niet afhankelijk van de God van Israël. De regen die de vruchtbaarheid bracht viel voor goeden en kwaden. Een volk was pas vruchtbaar als het wist te zorgen voor de zwakken en de minsten in de samenleving. Daarom moest men weten te delen, dat waren de ware offers. Dat delen was een feest op zich, daarom moest je met de offers een feestmaaltijd houden. Niet op je akkers, zelfs niet op je dorp, maar daar waar de richtlijn van heb uw naaste lief als jezelf werd bewaard. Daar moest die maaltijd ook uitlopen op een feest voor je familie, de armen, de vreemdelingen in je midden, je slaven en de Levieten, die de godsdienst vorm gaven en zorgden voor de rechtspraak, het handhaven van recht en gerechtigheid vooral voor de zwaksten. Tot vandaag de dag mogen we op die manier onze godsdienst vormgeven, delend en zorgend met en voor de minsten in onze samenleving. Dat is pas een feest.

Aan onze broeders en zusters

Handelingen 15:19-35

19 Daarom ben ik van mening dat we de mensen uit de heidense volken die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen, 20 maar dat we hun moeten schrijven dat ze zich dienen te onthouden van wat door de afgodendienst bezoedeld is, van ontucht, van vlees waar nog bloed in zit en van het bloed zelf. 21 In elke stad wordt de wet van Mozes immers al sinds mensenheugenis verkondigd en op iedere sabbat in de synagogen voorgelezen.’ 22 Daarop besloten de apostelen en de oudsten in overleg met de hele gemeente enkele afgevaardigden met Paulus en Barnabas mee te zenden naar Antiochië. De keuze viel op twee leiders uit de gemeente: Judas, wiens bijnaam Barsabbas luidde, en Silas. 23 Men gaf hun een brief mee met de volgende inhoud: ‘Van de apostelen en de oudsten. Aan onze broeders en zusters in Antiochië, Syrië en Cilicië afkomstig uit de heidense volken: gegroet! 24 Wij hebben vernomen dat enkelen van ons u een bezoek hebben gebracht-zonder dat wij hun dat hadden opgedragen-en dat hun uitspraken aanleiding zijn geweest tot verwarring en verontrusting. 25 Daarom hebben we eensgezind besloten enkele broeders naar u toe te zenden in het gezelschap van onze geliefde Barnabas en Paulus, 26 mensen die hun leven op het spel hebben gezet voor de naam van onze Heer Jezus Christus. 27 We hebben Judas en Silas afgevaardigd, en zij zullen de inhoud van deze brief mondeling toelichten. 28 In overeenstemming met de heilige Geest hebben wij namelijk besloten u geen andere verplichtingen op te leggen dan wat strikt noodzakelijk is: 29 onthoud u van vlees dat bij de afgodendienst is gebruikt, van bloed, van vlees waar nog bloed in zit, en van ontucht. Als u zich hieraan houdt, doet u wat juist is. Het ga u goed.’ 30 Ze namen afscheid en vertrokken naar Antiochië, en nadat ze daar de gemeente hadden bijeengeroepen, overhandigden ze de brief. 31 Toen de brief was voorgelezen, verheugde de gemeente zich over de bemoedigende inhoud. 32 Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, hielden een lange toespraak, waarmee ze de gelovigen bemoedigden en sterkten. 33 Ze brachten enige tijd in Antiochië door en werden toen met een vredegroet door de gelovigen teruggezonden naar degenen die hen hadden afgevaardigd. 34 35 Paulus en Barnabas bleven in Antiochië, waar ze met nog vele anderen de boodschap van de Heer onderwezen en verkondigden. (NBV21)

We kennen de brieven van Paulus, brieven van onbekende schrijvers en een aantal brieven die aan andere apostelen worden toegeschreven. Die staan als aparte Bijbelboeken in het Nieuwe Testament. Maar er is nog een brief in het Nieuwe Testament, waar veel minder aandacht voor is. Die brief lezen we vandaag. Volgens het verhaal van Lucas in Handelingen is het de eerste brief die door Apostelen en Oudsten, door de vergadering in Jeruzalem, aan de gemeenten buiten Israël werd gestuurd. De brief werd het eerst voorgelezen in Antiochië maar is voor alle Christelijke kerken van belang. Daarin staan de regels die opgelegd zijn aan Christenen. En die regels zijn zeer eenvoudig. Geen offervlees eten en geen vlees waar het bloed nog uitdruipt. Het zijn de regels die volgens het verhaal van Genesis ooit aan Noach waren gegeven toen Noach, zijn vrouw en kinderen opnieuw begon de aarde te bevolken.

Dat offervlees was in de dagen van Paulus niet onbelangrijk. Door het eten van het offervlees kreeg je immers deel aan de macht van de god aan wie het vlees geofferd was. De zorg dat alle bloed uit het vlees was verwijderd kwam voort uit een oude Joodse gedachte. Volgens de Joodse leer was bloed de zetel van het leven. En levende dieren behoorde je niet te eten. Je moest er voor zorgen dat dieren die je at pijnloos en zorgvuldig werden gedood. Ze waren pas echt dood als al het leven, als al het bloed uit het dier was verdwenen. Wie de regels uit het Oude Testament over het ritueel slachten nog eens naleest en op zich in laat werken zal onder de indruk komen van de zorgvuldigheid waarmee de dieren die men consumeerde werden benaderd. Voor dat leven bestond zeer veel respect en dat respect werd van alle gelovigen gevraagd. Dat respect wordt nu ook van Christenen gevraagd. Hier staat ook nog dat ontucht moet worden nagelaten maar bedoeld wordt eigenlijk dat men moet afzien van het gebruik van Tempelprostitutie. Alleen de God van Israël zorgt immers voor ons en ons voedsel.

En hoe zit het dan met het Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf? Is dat geen gebod? Nee dat is het hart van het geloof. Je behoort niet tot een Christelijke gemeente als je dat niet dag in dag uit doet. Dat is geen last, maar een voorrecht, een teken dat je er bij mag horen, dat je deel mag uitmaken van het Koninkrijk van God. Die regels die de Apostelen en de Oudsten in hun brief vragen behoeden je juist van verwijdering van de arbeid in dat Koninkrijk. Offervlees dat voor jou is deel je niet, maar voedsel dat je hebt kun je als Christen altijd delen, het is zelfs jammer als je geen hongerige meer kunt vinden om het te delen. Dat je van je geloof van alles zou moeten en van alles niet zou mogen is dus klinkklare onzin. Er zijn maar een paar regels. Die staan in een brief gebracht door voorname leiders van de gemeente in Jeruzalem naar de gelovigen buiten Palestina. Regels die Joden en Christenen verenigen en beiden niet verlegenheid brengen maar hen samen tot gemeenschappen smeed die tot op de dag van vandaag de voorhoede laten vormen van het Koninkrijk van God, waar hongerigen worden gevoed, bedroefden getroost, de vreemdelingen worden behandeld zoals je zelf behandeld wil worden en de armen worden bevrijd. Daar mogen we vandaag ook weer aan meedoen.

 

Geen enkel onderscheid

Handelingen 15:1-18

1 Er kwamen enkele leerlingen uit Judea, die betoogden dat de broeders zich moesten laten besnijden, overeenkomstig het door Mozes overgeleverde gebruik, omdat ze anders niet konden worden gered. 2 Dit leidde tot grote onenigheid met Paulus en Barnabas en mondde uit in een felle woordenstrijd. Besloten werd dat Paulus en Barnabas, samen met enkele andere leerlingen, naar Jeruzalem zouden gaan om deze kwestie voor te leggen aan de apostelen en de oudsten. 3 Nadat de gemeente hun uitgeleide had gedaan, gingen ze op weg en trokken ze door Fenicië en Samaria. Daar verhaalden ze uitvoerig van de bekering van de heidense volken, iets dat bij alle gelovigen grote vreugde wekte. 4 Bij hun aankomst in Jeruzalem werden ze verwelkomd door de apostelen en de oudsten en door de rest van de gemeente. Ze brachten verslag uit van alles wat God door hen tot stand had gebracht. 5 Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven echter te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. 6 De apostelen en de oudsten kwamen bijeen om nader op deze zaak in te gaan. 7 Toen het tot een hevige woordenstrijd kwam, stond Petrus op en zei: ‘Broeders, u weet dat God mij al in het begin uit uw midden heeft gekozen om de boodschap van het evangelie onder de andere volken te verspreiden, opdat ook zij tot geloof zouden komen. 8 God, die de harten doorgrondt, heeft zich duidelijk voor hen uitgesproken door hun de heilige Geest te schenken, zoals Hij die ook aan ons geschonken heeft. 9 Hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd. 10 Waarom wilt u God dan trotseren door op de schouders van deze leerlingen een juk te leggen dat onze voorouders noch wijzelf konden dragen? 11 Nee, we geloven dat we door de genade van de Heer Jezus gered worden, op dezelfde wijze als zij.’ 12 Daarop zwegen alle aanwezigen, en men luisterde naar Barnabas en Paulus, die vertelden welke grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidense volken had verricht. 13 Toen ze uitgesproken waren, nam Jakobus het woord. Hij zei: ‘Broeders, luister. 14 Simeon heeft uiteengezet hoe God vanaf het begin het voornemen had om uit alle volken een volk te vormen dat zijn naam vereert. 15 Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: 16 “Dan keer Ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen, wat is neergehaald zal Ik weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen, 17-18 zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle volken over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.” (NBV21)

Er wordt aan Christenen wel eens verweten dat ze zo vreselijk verdeeld zijn. Dat is al vanouds zo. In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt ons verteld dat Paulus en Barnabas nog maar net terug zijn van hun eerste reis of er komt ruzie. Vanaf de eerste Pinksterdag af zijn er al niet-Joden bekeerd tot de nieuwe beweging van de Weg zoals ze toen nog heetten. Maar dat waren over het algemeen Jodengenoten, Heidenen die zich wilden bekeren tot het Jodendom. Dat zij zich na hun bekering tot de beweging van de Weg ook lieten besnijden en de voedselvoorschriften van het Jodendom gingen houden lag voor de hand. Maar Paulus en Barnabas hadden op hun reis heel andere omstandigheden meegemaakt. De leiding van de verschillende synagogen had hen de voet danig dwars gezet en ze hadden buiten de synagoge om gemeenten gesticht van Joden en Heidenen. Als daar de Heidenen verplicht zouden moeten worden om zich te laten besnijden, dus Jood te worden, dan zouden zij zich ook moeten onderwerpen aan de leiding van de synagogen en dan zou er eigenlijk van de bekering tot de leer van Jezus van Nazareth weinig overgebleven zijn.

Maar het is nogal een principiële strijd en er wordt besloten naar Jeruzalem te gaan waar de meeste apostelen nog waren en waar een centrale gemeente onder leiding van de broer van Jezus van Nazareth, Jacobus, was gevormd. Het gaat om het vraagstuk van de Heidenen. Daar wordt wel heel erg de nadruk op gelegd want het woord komt wel zeven keer voor en zeven is het getal van de volmaaktheid. Er ontstaan twee richtingen die zich uiteindelijk tot verschillende godsdiensten zouden uitgroeien al bleven ze dezelfde God aanbidden. Er ontstaat een Joodse stroming die de Talmoed van de Rabbijnen als uitleg van de Hebreeuwse Bijbel aanneemt en een stroming van Heidenen en Joden die het Nieuwe Testament als uitleg van de Hebreeuwse Bijbel aanneemt.  De aversie tussen de twee stromingen is zo groot dat er in die Christelijke stroming zelfs bewegingen zichtbaar worden die de hele Hebreeuwse Bijbel, ons Oude Testament, maar willen afschaffen. Zo ver komt het niet. De Christelijke Kerk zal zich uiteindelijk verenigen in het aanvaarden van het Oude en Nieuwe Testament. De wederzijdse aversie wordt wel een bron van antisemitisme, met gruwelijke gevolgen.

Nu is de kerk weer terug waar Paulus en Barnabas ook waren, de leer van Jezus van Nazareth is voor ons de uitleg van de Hebreeuwse Bijbel en het gebod dat door beide stromingen gevolgd moet worden is dat van de naaste liefhebben als zichzelf. Voor een oordeel door een rechter zijn er volgens de wetten van Mozes tenminste twee betrouwbare getuigen nodig. In het verhaal, dat Lucas in zijn Handelingen vertelt over het geschil over de vraag of Heidenen nu wel of niet besneden moesten worden en de spijswetten moeten naleven, lijkt het wel of Lukas opnieuw het proces van Jezus van Nazareth voor het Sanhedrin, de Hoge Raad van het Joodse Volk, beschrijft. Er is een twistgesprek en er treden twee getuigen op. Maar deze getuigen vertellen geen leugens zoals in het proces tegen Jezus van Nazareth maar controleerbare feiten, zoals voorgeschreven is. De eerste getuige is Petrus. Er is in de geschiedenis van de kerk nog wel eens geprobeerd een tegenstelling te vinden tussen Paulus, die onder de Heidenen het geloof verspreidde, en Petrus die dat onder de Joden zou doen. Nu in dit verhaal zijn Petrus en Paulus gelijk.  Wij zullen moeten vasthouden aan de gedachte dat het Christendom afstamt van het Jodendom en dat zij dus broeders en zusters in het geloof zijn. Voor beide volken geldt het “Gij zult niet doden”

 

Daar aangekomen

Handelingen 14:21-28

21 In Derbe verkondigden Paulus en Barnabas het evangelie en ze maakten er veel leerlingen. Daarna keerden ze terug naar Lystra en vervolgens naar Ikonium en Antiochië. 22 Ze bemoedigden de leerlingen en spoorden hen aan te volharden in het geloof, maar wezen hun erop ‘dat wij pas na veel beproevingen het koninkrijk van God binnen kunnen gaan’. 23 In elke gemeente stelden ze oudsten aan, en na gevast en gebeden te hebben bevalen ze hen aan bij de Heer, in wie ze nu geloofden. 24 Na hun reis door Pisidië kwamen ze in Pamfylië, 25 waar ze in Perge Gods boodschap verkondigden. Vervolgens reisden ze verder naar Attalia. 26 Van daar gingen ze per schip naar Antiochië, de stad waar ze aan Gods genade waren toevertrouwd toen hun de taak was opgelegd die ze nu hadden volbracht. 27 Daar aangekomen riepen ze de gemeente bijeen en brachten verslag uit van alles wat God door hen tot stand had gebracht. Ze vertelden hoe Hij voor alle volken de deur naar het geloof had geopend. 28 Ze bleven nog geruime tijd bij de leerlingen. (NBV21)

Vandaag lezen we het laatste gedeelte van de eerste zendingsreis van Paulus. Samen met Barnabas, aanvankelijk ook met Johannes Marcus, was hij vertrokken uit Antiochië in Syrië om via Cyprus naar Turkije te reizen. Ze hadden nogal wat meegemaakt, ze waren ziek geworden, weggejaagd, bespot, vereerd als goden, gestenigd en belasterd. Je zou zo denken dat Paulus en Barnabas er nu wel genoeg van zouden hebben en via de kortste weg terug zouden reizen naar huis. Niets is minder waar. We lezen het stuk van vandaag vaak als een soort routinestuk. Er moet immers een mooi eind aan een verhaal gebreid worden. Maar de verhalen in de Bijbel zijn geen sprookjes en die eindigen dus niet met ze leefden nog lang en gelukkig. Paulus en Barnabas, zo lezen we gaan eerst terug naar al die steden waar ze geweest waren en waar ze niet alleen niet altijd even vriendelijk waren ontvangen maar waar vandaan ook hun tegenstanders hen achterna gereisd waren om mogelijke aanhangers in andere steden tegen hen op te zetten.

Ze gingen terug naar Lystra waar ze bijna aanbeden waren als Zeus en Hermes, naar Ikonium en naar het Pisidische Antiochië. Daar waren dus echte christelijke gemeenten ontstaan. Tegenwoordig moeten we de kerken sluiten maar in die dagen vormden zich gemeenschappen van Joden en Heidenen die alles samen deelden, die bijeen kwamen om de Schriften te lezen, het brood te breken en de wijn te drinken. Gemeenschappen die er om bekend stonden dat zij voor de armen en de zieken zorgden, dat slaven daar als vrijen werden behandeld, dat broeders en zusters als in één huis tezamen woonden. De Oudsten hadden de leiding over zulke gemeenten en zorgden voor een goed verloop. Onze kerken kennen die saamhorigheid soms niet meer. Veel van wat er gedaan wordt op grond van het evangelie wordt gedaan buiten de kerken, in schrijfgroepen van Amnesty, bezoekgroepen voor gevangenissen, aanloopcentra voor daklozen, eenzamen en verslaafden, vrijwilligersgroepen in ziekenhuizen en verpleegtehuizen, in Fair Tradewinkels, in de noodopvang en asielzoekerscentra voor vluchtelingen, in vakbonden en op tal van plaatsen waar mensen bezig zijn om aan een betere wereld te werken. We vinden de verhalen in kerken vaak zo vanzelfsprekend dat we denken die niet meer nodig te hebben.

Maar de verhalen uit de Bijbel werpen een nieuw licht op onze samenleving, ze laten zien waarom dat werken aan die nieuwe wereld zo hard nodig is, ze maken daardoor dat we het werk vol kunnen houden en niet trappen in de valkuilen waarin vanouds de mens geneigd is te stappen. Dat geld ook voor dit verhaal. Want wie gaat er nu terug naar de plaats waar goed is gedaan maar het goede is afgewezen. Wie durft er nog te gaan naar de plaats waar je bedreigd werd vanwege de gemeenschap van mensen die het goede willen toch te ondersteunen. Dat voorbeeld van Barnabas en Paulus verdient ook in onze dagen op veel plaatsen navolging. Pas dan kunnen we ook thuis komen in onze eigen gemeenschap. Want één element van die gemeenten hadden we nog niet benoemd. Over het goede dat gebeurt mag je ook vertellen, dat mag je ook delen en een gemeenschap is nodig om dat te kunnen delen. Vandaag dus er aan werken en zorgen voor een gemeenschap van mensen die het goede doen en daarover met elkaar delen. Kerken genoeg om die gemeenschappen onder te brengen.