Nooit ofte nimmer

Jeremia 35:1-11

1 Tijdens de regering van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, richtte de HEER zich tot Jeremia: 2 ‘Ga naar de Rechabieten en vraag hun met je mee te gaan naar een zijhal in de tempel van de HEER. Bied hun daar wijn aan.’ 3 Ik bracht Jaäzanja, de zoon van Jeremia, de zoon van Chabassinja, met zijn broers, zijn zonen en de andere Rechabieten 4 naar de tempel van de HEER, naar de hal van de leerlingen van de godsman Chanan, de zoon van Jigdaljahu. Die ligt naast de hal van de raadsheren en boven die van Maäseja, de zoon van Sallum, het hoofd van de tempelwacht. 5 Ik zette de Rechabieten enkele kannen wijn voor, gaf hun bekers en nodigde hen uit om te drinken. 6 Maar ze zeiden: ‘Wij drinken geen wijn. Onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, heeft ons dat verboden. “Jullie mogen nooit ofte nimmer wijn drinken,” heeft hij gezegd, “en jullie kinderen evenmin. 7 Jullie mogen ook geen huizen bouwen, akkers inzaaien en wijngaarden planten of bezitten. Jullie moeten voor altijd in tenten wonen; alleen dan zullen jullie lang leven in het land waarin jullie verblijven.” 8 Wij zijn onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, gehoorzaam geweest in alles wat hij ons geboden heeft. Wijzelf en onze vrouwen, zonen en dochters drinken nooit wijn, 9 wij bouwen geen huizen om in te wonen, wij bezitten geen wijngaarden en geen akkers die we inzaaien. 10 Wij hebben altijd in tenten geleefd. Zo zijn wij onze voorvader Jonadab gehoorzaam geweest in alles wat hij ons geboden heeft. 11 Dat we nu in Jeruzalem zijn, komt doordat koning Nebukadnessar van Babylonië het land is binnengevallen. Toen besloten we uit vrees voor de legers van de Chaldeeën en de Arameeërs naar Jeruzalem te vluchten.’ (NBV21)

We weten uit het Bijbelverhaal dat het volk Israël in de woestijn kennis maakte met de God van Israël, de God van hun voorvaderen Abraham, Izaak en Jacob. De God van Mozes ook die ze uit de slavernij van Egypte had geleid. Het waren niet alleen de rechtstreekse afstammelingen van Jacob en zijn zonen die mee de woestijn waren ingetrokken. Ook Egyptenaren en afstammelingen van andere volken die zich gemengd hadden met de Hebreeën hadden zich bij hen aangesloten. Bij de Horeb was het volk een echt volk geworden. Daar hadden ze hun grondwet ontvangen, gegrift op stenen platen. Daar hadden ze de richtlijnen voor de menselijke samenleving ontvangen. Een stel richtlijnen die meer te maken hadden met de manier waarop ze met elkaar om moesten gaan dan hoe ze een God moesten vereren. Die God vereerden ze op hun best door hun naaste lief te hebben als zichzelf. De vraag is natuurlijk of ze het enige volk zijn geweest dat in die Woestijn kennis had gemaakt met die bijzondere God. In de Bijbel komt in elk geval nog één ander volk voor.

Dat zijn de Rechabieten waar we vandaag over lezen. Sporen van hun bestaan zijn in de Bijbel tot in de dagen van Jezus van Nazareth in de Bijbel te vinden. Altijd worden zij tot voorbeeld gesteld van een volk dat de geboden van de God van Israël bleef volgen daar waar het volk Israël een loopje ging nemen met die geboden. In het gedeelte van vandaag lezen we dat de leefregels van de Rechabieten anders zijn dan de richtlijnen voor de menselijke samenleving zoals het volk Israël die had gekregen. Maar die verschillen mochten niet verhullen dat het volgen van die regels en er aan vasthouden tekenen waren van het geloof in die God en dat ze het over dezelfde God hadden. Ook in onze dagen mogen we beseffen dat er misschien meer volken zijn die op hun eigen manier kennis hebben gemaakt met de God van Joden en Christenen. Christenen zijn het er over eens dat ze dezelfde God hebben als de Joden. Maar ook de Islamieten vertellen ons dat zij dezelfde God dienen. Of wij daar zomaar nee tegen mogen zeggen is dus maar de vraag. In elk geval is er geen enkele reden om bang te zijn voor de Islam.

Voor Jeremia is de aanwezigheid van Rechabieten in Jeruzalem een dankbare gelegenheid om duidelijk te maken hoe je wel en hoe je niet gehoorzamen kan aan de regels van de God van Israël. De regels worden bewaard in de Tempel in Jeruzalem. Daar worden de offers gebracht daar wordt ook de maaltijd gehouden met de levieten, je familie, de armen en de vreemdelingen die bij je woonden. In de dagen van Jeremia hadden sommige families daarvoor zelfs kamers in het Tempelcomplex gekocht. Naar zo’n kamer neemt Jeremia de belangrijkste leden van de stam van de Rechabieten mee voor een maaltijd. Bij een maaltijd werd wijn geschonken, rode wijn als het bloed waarin het leven huisde zoals werd geloofd. Maar de Rechabieten weigerden wijn te drinken, zelfs in de Tempel die het volk Israël had gebouwd ook voor hun God. Hun regels immers hielden in dat ze in tenten woonden en geen wijn dronken. Het volk Israël had zich ook aan de regels van hun God gehouden. Ze hadden geen oorlog gevoerd met de vijanden waarvoor ook de Rechabieten waren gevlucht. Ze hadden hun slaven volgens voorschrift vrijgelaten. Maar toen het gevaar geweken was hadden ze gebroken met de regels en de vrijgelaten slaven weer slaaf gemaakt. Zo moet het niet. Neem een voobeeld aan de Rechabieten, hou je aan de Wet van heb je naaste lief als jezelf, ook al levert dat niks meer op. We mogen er elke dag opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Een afschrikwekkend voorbeeld

Jeremia 34:8-22

8 De HEER richtte zich tot Jeremia, nadat koning Sedekia met de inwoners van Jeruzalem de overeenkomst gesloten had dat er een algehele vrijlating zou worden afgekondigd. 9 Alle Hebreeuwse slaven en slavinnen zouden worden vrijgelaten, zodat geen Judeeër nog een volksgenoot als slaaf in dienst zou hebben. 10 De leiders en inwoners die deze overeenkomst waren aangegaan, kwamen hun verplichting na en lieten hun slaven vrij. 11 Maar enige tijd later kwamen ze erop terug. Ze haalden hun vrijgelaten slaven en slavinnen terug en onderwierpen hen opnieuw. 12 Toen richtte de HEER zich tot Jeremia: 13 ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Nadat Ik jullie voorouders uit de slavernij in Egypte had bevrijd, sloot Ik een verbond met hen, waarin Ik bepaalde: 14 “Elk zevende jaar moeten jullie de Hebreeuwse mannen en vrouwen die zich als slaaf aan jullie verkocht hebben, vrijlaten. Zij moeten jullie zes jaar dienen, daarna moeten jullie hun de vrijheid teruggeven.” Maar jullie voorouders luisterden niet naar Mij, ze hebben Mij niet gehoorzaamd. 15 Dat deden jullie aanvankelijk wel. Door een algehele vrijlating af te kondigen hebben jullie gedaan wat goed is in mijn ogen. Jullie zijn ten overstaan van Mij, in de tempel waaraan mijn naam verbonden is, die verplichting aangegaan. 16 Maar toen kwamen jullie erop terug. Jullie hebben mijn naam ontwijd door je slaven en slavinnen terug te halen. Eerst lieten jullie hen gaan en waren ze vrij, maar later onderwierpen jullie hen weer. 17 Daarom – dit zegt de HEER: Omdat jullie niet naar Mij hebben geluisterd, je volksgenoten niet de vrijheid hebben geschonken, geef Ik het zwaard, de honger en de pest de vrijheid om jullie te treffen. Ik maak jullie tot een afschrikwekkend voorbeeld voor alle koninkrijken op aarde. 18 Ik zal allen die een stierkalf in tweeën hebben gehakt en tussen de stukken door zijn gelopen, maar die toch de regels van mijn verbond hebben overtreden en zich niet aan de overeenkomst hebben gehouden die ze ten overstaan van Mij hebben gesloten, in het lot van dat kalf laten delen. 19 De leiders van Juda en Jeruzalem, de hovelingen, de priesters en de rest van de bevolking, allen die tussen de stukken door zijn gelopen, 20 lever Ik uit aan hun vijanden, die hun naar het leven staan. Hun lijken zullen ten prooi vallen aan roofvogels en wilde dieren. 21 Ook koning Sedekia van Juda en zijn raadgevers lever Ik uit aan hun vijanden, die hun naar het leven staan. Ik lever hen uit aan het leger van de koning van Babylonië. Dat trekt nu van jullie weg, 22 maar op mijn bevel – spreekt de HEER – zal het naar deze stad terugkeren en haar weer belegeren, haar innemen en in vlammen doen opgaan. Ik maak de steden van Juda tot een woestenij waar niemand meer kan wonen.’ (NBV21)

Het klinkt soms zo mooi, als je de Here Jezus maar in je hartje toelaat dan gaat alles in het leven goed. Het verbond met Abraham zijn vrind bevestigd hij van kind tot kind en de God van Israël laat nooit varen het werk dat zijn hand begon. Maar het verhaal van Jeremia vertelt ons dat het niet zo gemakkelijk is. Het gaan van de Weg van de God van Israël is nooit vrijblijvend, het is nooit gemakkelijk. Abraham werd geroepen uit Ur, hij moest zijn familie, vrienden en kennissen, zijn hele cultuur in de steek laten en op weg gaan naar een onbekend land, een onbekende God achterna. De inwoners van Jeruzalem moesten ook iets doen dat geen mens in hun dagen in z’n hoofd zou halen, ze moesten hun slaven vrijlaten. Het is nog geen 200 jaar geleden dat ons land de slavernij afschafte. Wanneer dat boek van Jesaja ook zou zijn geschreven, of wanneer dit verhaal er in opgenomen zou zijn, wat gevraagd wordt van de inwoners van Jeruzalem staat haaks op wat iedereen op wereld zou doen.

Slavernij bestaat tot in onze dagen. Niet meer in Nederland lijkt het wel. Dat lijkt zo omdat ook hier mensen gedwongen worden te werken zonder dat ze daar een noemenswaardig loon voor ontvangen. In onze prostitutiecentra worden vrouwen gedwongen zich te verhuren aan mannen, soms gaat die dwang gepaard met grof geweld. Maar ook in de tuinbouw, in de horeca, in de schoonmaak komen situaties voor die bestempeld worden als slavernij. Meer nog komt slavernij voor in arme landen. Daar worden onze kleren en onze schoenen gemaakt. Daar worden de goedkope gebruiksvoorwerpen gemaakt waarmee wij onze huizen en onze feesten opluisteren. Daar is sprake van kinderarbeid, van hongerlonen. Wij hebben op grond van de medemenselijkheid die ons door de Bijbel wordt voorgehouden de slavernij uit onze wetgeving gebannen en het houden van slaven strafbaar gemaakt. Maar de import van goederen die vervaardigd zijn door slaven is nog steeds niet verboden, onze overheid wil daar niet op controleren.

De inwoners van Jeruzalem krijgen van Jeremia toch niet veel anders dan het gebod van de God van Israël voorgehouden. Het begint met het “Gij zult niet doden” het gevolg was dat de vijandelijke legers de aftocht bliezen, als er toch niet te vechten viel moet je kennelijk maar verderop gaan. Ook de vrijlating van slaven staat in de wetten van Mozes. Elke zeven jaar moest het land braak blijven liggen, kregen dieren de vrijheid en moesten de mensen die zich als slaaf hadden moeten verkopen om hun schulden af te lossen weer in vrijheid worden gesteld. Die vrijlating van slaven waar Jeremia de inwoners van Jeruzalem toe verplichtte was dus een test om te zien of ze echt de geboden van de God van Israël zouden willen volgen. Die wil, dat belijden van de God van Israël als Heer in je leven, is altijd af te meten aan de minsten in je samenleving. Gaan we ook als kerkelijke gemeente echt zorgen voor de minsten in dorp of stad? Vragen we winkeliers naar de herkomst van hun producten en de garantie dat die slaafvrij zijn geproduceerd? Leven volgens de Weg van Jezus van Nazareth en de God van Israël brengt dat met zich mee. Gelukkig maar dat we er elke dag opnieuw mee mogen beginnen, ook vandaag weer.

 

In vrede heengaan.

Jeremia 34:1-7

1 De HEER richtte de volgende woorden tot Jeremia, toen koning Nebukadnessar van Babylonië met heel zijn leger en de troepen van alle koninkrijken en volken die hij onderworpen had, de aanval had ingezet op Jeruzalem en de omliggende steden: 2 ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Ga naar koning Sedekia van Juda en zeg tegen hem: Dit zegt de HEER: Ik geef deze stad in handen van de koning van Babylonië, die haar in vlammen zal doen opgaan. 3 Ook jij zult niet aan hem ontkomen, maar gevangengenomen worden en aan hem worden uitgeleverd. Je zult oog in oog met hem komen te staan en persoonlijk met hem spreken. Daarna word je naar Babel gevoerd. 4 Maar, koning Sedekia van Juda, luister naar de woorden van de HEER. Dit zegt de HEER tegen jou: Je zult geen gewelddadige dood sterven, 5 maar in vrede heengaan. Zoals er voor je voorouders, de koningen die voor je hebben geregeerd, rouwvuren werden ontstoken, zo zullen die ook voor jou worden ontstoken. En je onderdanen zullen met “Ach heer!” een klaaglied over je aanheffen. Dit is mijn belofte – spreekt de HEER.’ 6 De profeet Jeremia bracht deze woorden in Jeruzalem over aan koning Sedekia van Juda, 7 toen het leger van de koning van Babylonië de aanval had ingezet op Jeruzalem en op Lachis en Azeka, de enige vestingsteden van Juda die nog standhielden. (NBV21)

Zo op het eerste gezicht een zielig verhaal. Een machtige vijand komt met een groot en sterk leger op de hoofdstad van Juda af. Er zijn nog twee vestingsteden die zich, ondanks de overmacht, samen met de hoofdstad verzetten tegen deze brutale overval. En dan is er een profeet die namens de God van Israël de koning een boodschap moet brengen. En die boodschap lijkt te zijn dat alles verloren is en dat de Koning zich daar maar bij moet neerleggen. Een zielig koninkrijkje gaat ten onder. Als we zo dit gedeelte van het boek Jeremia lezen dan hebben we de Bijbel toch niet helemaal goed begrepen. Want wat is ook alweer de boodschap van de God van Israël? Die stond toch in de eerste plaats in de Wet die het volk Israël kreeg in de Woestijn, die God zelf op stenen platen had gegrift. Die Mozes uiteindelijk voor het volk had uitgeroepen. En daar stond onder meer in “Gij zult niet doden”.

We vergeten het zo gemakkelijk. Kijk de geschiedenis er maar op na. Kijk maar eens rond in de wereld. We hebben het in onze taal ingebakken: Eervol gingen de strijders ten onder. Het beroemde verhaal van de Engelse lichte cavalerie brigade die over de vlakte met getrokken sabel te paard de met mitrailleurs bewapende vijand bestormde en volledig sneuvelde in de zogenaamde strijd die er plaats vond, wordt bezongen, verteld en is verfilmd. We smullen er van. Toch is het gebod van “Gij zult niet doden” niet alleen gegeven aan Koning Sedekia en zijn legers, maar ook aan ons. Ook wij hebben een leger, al 200 jaar een landmacht, al 275 jaar een zeemacht. Ook voor ons en onze krijgsmachten geldt het gebod “Gij zult niet doden” en voor onze regering en parlement gelden die geboden ook. Elk besluit om wapens aan te schaffen, om soldaten uit te sturen naar oorlogen en gebieden met geweld staat onder het gebod van “Gij zult niet doden”

De profeet Jeremia heeft dus niet een boodschap van zieligheid, maar een boodschap van hoop. De houding van de Koning hoeft niet gericht te zijn op de dood, zijn eigen dood, de dood van zijn soldaten, de dood van zijn burgers die mee in een zinloze strijd zouden vallen. De boodschap van Jeremia is gericht op het leven. Sedekia zal blijven leven en met hem zijn soldaten en zijn volk. Zij zullen met eer worden behandeld want ze zijn zo verstandig geweest de overmacht van de vijand in te zien en te erkennen. Natuurlijk is het verlies van zelfstandigheid verdrietig. Daar hoort een klaaglied bij, maar uiteindelijk loopt deze oorlog uit op leven. Voor Christenen doet het denken aan de houding van Jezus van Nazareth, die zich met een groot aantal gewapende volgers had verzameld in de Hof van Getsemane. Hij riep toen hij gevangen dreigde te worden ook dat de zwaarden opgeborgen moesten worden. Ook hij koos op dat moment voor het leven. Hij was de enige die gekruisigd werd, maar daardoor bleef hij leven, daardoor konden zijn volgelingen er op uit gaan om zijn boodschap van leven, samen leven, samen delen, te verkondigen, tot aan de uiteinden der aarde. Daardoor mogen we die boodschap ook aan iedereen brengen, elke dag opnieuw, de boodschap van de bevrijding van dood, ook wij zullen niet doden.

Ik weet wat mij kwelt

Psalm 77

1 Voor de koorleider. Op de wijs van Jedutun. Van Asaf, een psalm. 2 Luid roep ik God, ik schreeuw het uit, luid roep ik God – dat Hij mij hoort. 3 Op de dag van mijn nood zoek ik de Heer, bij nacht hef ik mijn handen, rusteloos, mijn ziel laat zich niet troosten. 4 Ik denk aan God en moet zuchten, mijn gedachten vermoeien mijn geest. sela 5 U laat me mijn ogen niet sluiten, van onrust vind ik geen woorden, 6 ik zie terug op voorbije tijden, op de dagen en jaren van vroeger, 7 bij nacht denk ik aan mijn spel op de snaren, mijn hart zoekt, mijn geest vraagt: 8 Zou de Heer voor eeuwig verstoten, zou Hij niet langer liefhebben? 9 Is zijn trouw voorgoed verdwenen, zijn woord voor eens en altijd verstomd? 10 Vergeet God genadig te zijn, verbergt zijn ontferming zich achter zijn toorn? sela 11 En ik zeg: ‘Ik weet wat mij kwelt, de hand van de Allerhoogste is niet meer dezelfde.’ 12 Ik denk terug aan de daden van de HEER – ja, ik denk aan uw wonderen van vroeger, 13 overweeg elk van uw werken en houd in gedachten uw grote daden. 14 Uw weg, God, is een heilige weg – welke god is zo groot als onze God? 15 U bent de God die wonderen doet, U hebt de volken uw macht getoond, 16 uw arm heeft uw volk bevrijd, de kinderen van Jakob en Jozef. sela 17 Toen het water U zag, o God, toen het water U zag, begon het te beven, een huivering trok door de oceanen. 18 De wolken stortten water, de hemel dreunde luid, uw pijlen flitsten heen en weer, 19 uw donder rolde dreunend rond, bliksems verlichtten de wereld, de aarde trilde en schokte. 20 Door de zee liep uw weg, door de wijde wateren uw pad, maar uw voetsporen bleven onzichtbaar. 21 U leidde uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aäron. (NBV21)

Vandaag zingen we een Psalm uit de bundel van Asaf, de leider van de zangers bij de Tempel in Jeruzalem. Het is een Psalm die bedoeld was om begeleid te worden door instrumenten. De Psalm zelf spreekt al over snarenspel maar de Jeduthun die genoemd wordt was een autoriteit die een bijzondere rol had bij het brandofferaltaar en wiens nakomelingen de taak hadden de instrumenten van de tempelzangers te bewaren. Op de wijs van het lied dat Jeduthun zong en speelde bij het brandofferaltaar werd ook dit meditatieve lied van Asaf gezongen. Zo af en toe moet je je gedachten eens laten gaan over de vraag hoe de zaken in elkaar zitten. De dichter kent de tegenslagen die men in het leven tegenkomt. Maar de dichter heeft ook weet van de grote daden die het volk is overkomen en die aan God worden toegeschreven. Al die zaken namelijk die je kunt toeschrijven aan liefde voor het volk kunnen niet anders dan van God komen. De bevrijding van de slavernij uit Egypte was misschien wel het grootste wonder.

Egypte was immers het doodsland, het land van slavernij en onderdrukking waarin het onmogelijk was om te leven, waar de eerstgeborenen gedood moesten worden en stierven. Door het water van de dood wist het volk hieruit te ontkomen. De rest van het verhaal behoeft geen toelichting. Als je bij de Tempel in Jeruzalem zit dan weet je als geen ander waarover het gaat. Want in die ontsnapping, midden in de woestijn ontdekte het volk Israel, de kinderen van Jacob en Jozef, de richtlijnen voor een menselijke samenleving, daar werd God zelf ontmoet. Die richtlijnen die zeggen dat je je naaste lief moet hebben als jezelf. De richtlijnen die zeggen dat alleen door te delen overleven mogelijk is. De leer van Mozes die zegt dat je er voor moet zorgen dat iedereen, zelfs de minste en de zwakste, mee moet kunnen blijven doen.

Die richtlijnen werden bewaard in de Tempel in Jeruzalem. Geen beeld van God is daar nodig, ieder mens werd immers geschapen naar het beeld van God, alleen die richtlijnen in steen gehouwen alsof de leer van Mozes, de Thora, gegrift staat in het hart van het volk. Die leer van Mozes, met haar richtlijnen voor een menselijke samenleving, regeert uiteindelijk alle volken want ooit zullen de volken in de wereld inzien dat vrede en gerechtigheid pas bereikt zullen worden als de volken bereid zijn elkaar lief te hebben als zichzelf en te delen met elkaar wat ze hebben en er voor te zorgen dat iedereen op aarde, ook de minste en de zwakste mee kan doen aan die samenleving. Dat wonder is begonnen met de uittocht uit Egypte. Aan dat wonder mogen we allemaal deel hebben door ons te laten leiden door die richtlijnen. In het verhaal zoals wij dat kennen gaat het zelfs door de dood zelf heen. En als de dood het niet kan tegenhouden wie zou ons er dan van af kunnen brengen onze naasten lief te hebben als onszelf.

Onze gerechtigheid

Jeremia 33:14-26

14 De dag zal komen – spreekt de HEER – dat Ik de belofte die Ik het volk van Israël en Juda heb gedaan, gestand zal doen. 15 Op die dag, in die tijd, zal Ik aan Davids stam een rechtmatige telg laten ontspruiten, die recht en gerechtigheid in het land zal handhaven. 16 Dan wordt Juda verlost en de inwoners van Jeruzalem zullen veilig wonen. En de naam van de stad zal zijn “De HEER is onze gerechtigheid”. 17 Want dit zegt de HEER: Er zal altijd een nakomeling van David op de troon van Israël zitten 18 en er zullen altijd Levitische priesters zijn die Mij dienen, die brandoffers zullen brengen, graanoffers zullen opdragen en vredeoffers zullen bereiden.’ 19 De HEER richtte zich tot Jeremia: 20 ‘Dit zegt de HEER: Als mijn verbond met de dag en de nacht kon worden tenietgedaan, zodat de dag en de nacht niet meer op tijd zouden aanbreken, 21 dan zou ook mijn verbond met mijn dienaar David kunnen worden tenietgedaan. Dan zou er geen nakomeling van David op zijn troon zitten. Dan zou ook mijn verbond met mijn dienaren de Levitische priesters kunnen worden verbroken. 22 Zoals de sterren aan de hemel en het zand bij de zee niet te meten en niet te tellen zijn, zo ontelbaar veel nakomelingen zal Ik aan mijn dienaar David geven en aan de Levieten die Mij dienen.’ 23 De HEER richtte zich tot Jeremia: 24 ‘Heb je gehoord wat de mensen zeggen? “De HEER heeft de twee volken die Hij had uitgekozen, verworpen.” Ze schrijven mijn volk af en zien het niet langer als een volk. 25 Maar dit zegt de HEER: Ik heb een verbond met de dag en de nacht gesloten en de hemel en de aarde aan vaste wetten onderworpen. 26 Zomin als Ik die zal verwerpen, zal Ik het nageslacht van Jakob en van mijn dienaar David verwerpen. Ik zal altijd een van zijn nakomelingen laten heersen over het nageslacht van Abraham, Isaak en Jakob. Ik zal hun lot ten goede keren en mij over hen ontfermen.’ (NBV21)

Geleerden vragen zich af of het gedeelte dat we vandaag lezen eigenlijk wel in de Bijbel thuishoort. Toen namelijk de Bijbel in het Grieks werd vertaald, de vertaling van de 70, de Septuagint, is het gedeelte dat we vandaag lezen vanaf vers 14 daar niet in opgenomen. De ballingen die de Bijbel, of delen van de Bijbel, uit hun hoofd leerden kenden dit gedeelte wel en aangezien men later zo dicht mogelijk bij de Hebreeuwse Bijbel van de ballingen wilde komen is het gedeelte van vandaag toch in de Bijbel terechtgekomen. Maar tot op de dag van vandaag is er discussie over welke tekst je nu als uitgangspunt moet nemen om de Bijbel in je eigen taal te vertalen. De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling hebben bijvoorbeeld een andere tekst tot uitgangspunt genomen dan de vertalers van de Herstelde Statenvertaling en soms kan dat tot verhitte discussies leiden over wat er nu eigenlijk in de Bijbel staat.

De tekst vanaf vers 14 gaat over het herstel van de Tempel in Jeruzalem en vooral van de dienst in de Tempel. In de eerste twee verzen van het gedeelte van vandaag lijkt het er juist op dat die Tempeldienst voortaan geen rol meer zou spelen. De Wet van Israël bepaalde namelijk dat er een belasting van een tiende van de opbrengst van het werk zou moeten worden betaald. Voor het innen van de belasting op schaapskudden waren daarvoor tellers aangesteld. Zij telden de schapen op hun vingers en elk tiende schaap was voor de Tempel. In de tekst van vandaag worden de schapen door de herders geteld. Om misverstanden te voorkomen moet er dus aan toegevoegd worden dat de Tempeldienst wel degelijk in ere hersteld zal worden. Zeker als de beloofde Koning uit het geslacht van David weer op de troon van Israël zal komen.

Er is in dit Bijbelgedeelte dus al een begin van een andere manier van denken te bespeuren. Niet langer is de Tempeldienst alleen afhankelijk van Priesters en Levieten, maar het volk zelf speelt er een beslissende rol in. Kunnen zij het verbond met de God van Israël houden? Net als bij het bouwen van de muren om de vijand tegen te houden zullen ze ook zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor het onderhoud van de Tempel en het houden van de leer van Mozes die daar werd bewaard. Na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 zal de gedachte opkomen dat de richtlijnen van God in ieders hart geschreven zal moeten zijn en dat ieder persoon een Tempel voor God zou moeten zijn. Bedoeld wordt dat in iedere gelovige de Geest van God moet wonen die iedere gelovige op het spoor zet van de dienst aan de minsten, aan het houden van maaltijd met de armen en de vreemdelingen, want uiteindelijk ook volgens de profeet Jeremia brengt dat ons tot een land dat echt overvloeit van melk en honing. Ook in onze dagen kunnen we er nog elke dag opnieuw mee beginnen, ook in het komende nieuwe jaar.

De wonden van de stad

Jeremia 33:1-13

1 De HEER richtte zich voor de tweede maal tot Jeremia, die nog steeds in het kwartier van de paleiswacht gevangenzat: 2 ‘Dit zegt de HEER, die alles beschikt heeft en volbrengt wat Hij zich voorgenomen heeft, wiens naam is HEER: 3 Roep Mij aan, en Ik zal je antwoorden, Ik zal je grote, wonderlijke dingen bekendmaken, dingen die je volkomen onbekend zijn. 4 Dit zegt de HEER, de God van Israël, over de huizen van deze stad en het paleis van de koningen van Juda, die worden afgebroken om een bolwerk op te werpen tegen de bestormingsdammen en het aanvalsgeweld: 5 In de strijd tegen de Chaldeeën zullen hun ruïnes gevuld worden met de lijken van hen die Ik in mijn grote woede heb gedood, omdat Ik mij van deze stad heb afgewend vanwege al het kwaad dat de inwoners hebben gedaan. 6 Toch zal Ik de wonden van de stad helen en haar genezen, Ik geef de inwoners blijvende vrede en voorspoed. 7 Ik breng een keer in het lot van Juda en Israël en maak ze weer tot het volk van vroeger. 8 Ik zal het volk reinigen van alle wandaden waarmee het tegen Mij gezondigd heeft. Ik zal het alle wandaden vergeven waarmee het willens en wetens tegen Mij gezondigd heeft. 9 Jeruzalem zal Mij weer vreugde geven en Mij lof en roem brengen bij alle volken op aarde. Die zullen horen hoeveel geluk en voorspoed Ik Jeruzalem schenk, en huiveren van ontzag. 10 Dit zegt de HEER: Jullie zeggen over dit land dat het een woestenij is, dat er mens noch dier meer leeft. Maar in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem, die nu verwoest zijn, waar mens noch dier meer leeft, 11 zullen vreugdezangen klinken, zullen bruid en bruidegom hun lied zingen, zal te horen zijn: “Loof de HEER van de hemelse machten, want Hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.” Er zullen dankoffers naar de tempel van de HEER worden gebracht, want Ik keer het lot van Juda ten goede en maak het weer als vroeger – zegt de HEER. 12 Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Er zullen in dit verwoeste land, waar mens noch dier meer leeft, rond alle steden weiden zijn, waar de herders hun schapen en geiten zullen laten rusten. 13 In de steden van het bergland, het heuvelland en de Negev, in het gebied van Benjamin, in de omgeving van Jeruzalem en rond de steden van Juda zullen de schapen onder de tellende hand van de herder doorgaan – zegt de HEER. (NBV21)

Toen in Augustus 1573 de Spaanse troepen op Alkmaar aan trokken waren de muren rond de stad nog niet helemaal klaar. Onder leiding van de Alkmaarsche ingenieur Adriaan Antonisz. werden in allerijl de muren rond de stad versterkt met bouwmateriaal afkomstig van de afbraak van Rooms Katholieke kloosters en andere gebouwen. De ingenieur had zich laten inspireren door het verhaal uit Jeremia dat we vandaag lezen. Ook daar werden de muren van de stad versterkt door de afbraak van belangrijke gebouwen en paleizen. In Alkmaar leidde dat tot het ontzet van 8 oktober 1573. In Jeruzalem uiteindelijk tot de herbouw van de stad. Vanuit zijn gevangenschap ziet Jeremia hoe de reactie van de stad zal leiden tot herstel van de onafhankelijkheid en het verdwijnen van de bedreiging die de stad ondervindt. Jeremia was een ras optimist. Hij had al een stuk akker in bezet gebied gekocht als teken van vertrouwen in bevrijding van de bezetting. Een vertrouwen waartoe sommige  Palestijnse Christenen in Israël ook vandaag oproepen. De onwettige bezetting van hun land kan niet eeuwig duren, ook aan hen zal de God van Israël recht verschaffen.

Nu ziet Jeremia hoe rijke huizenbezitters, akkoord gingen met het gebruik van het bouwmateriaal van hun huizen voor de afwenteling van de bedreiging, voor de versterking van de muren rond de stad. Die eigen inzet van mensen was veel belangrijker dan de bondgenootschappen met buurvolken en wereldmachten die koning Sedekia sloot en waarmee hij dacht de bedreiging te kunnen afwenden. Voor Jeremia is er maar één verbond en dat is met de God van Israël, die moet je lief hebben boven alles en dat doe je door je naaste lief te hebben als jezelf. In onze dagen zijn het de superrijken die aanbieden om iets meer belasting te betalen zodat de koopkracht van de grote massa van de mensen op peil kan blijven en de dreiging van een nieuwe economische crisis kan worden afgewend. Ook de politieke vertegenwoordigers van de rijken hebben het nu over stijging van lonen, uiteindelijk moeten de allerzwaksten, de Wajongers fors inleveren.

Maar mensen die zich maar net aan de armoede hebben ontworsteld zijn altijd bang weer tot armoede te vervallen. Zij zijn het die het oplossen van problemen bij anderen proberen te leggen, de zieken kunnen zichzelf ook best verzorgen, de werklozen kunnen ook als zelfstandigen aan de slag als er geen banen meer zijn, de armen moeten de buikriem maar aantrekken en als armen buiten je gezichtsveld vallen hoef je er al helemaal niets meer aan te doen. De Bijbel wijst die angst af. Niet het krampachtig vasthouden aan eigen bezit, aan eigen inkomen en maatschappelijke positie zal je verrijken, maar delen met de armsten. Jeremia ziet daarvoor de eredienst in de Tempel weer in ere komen. De citaten die hij geeft van “Loof de HEER van de hemelse machten” en zo zijn gebruikelijk formuleringen uit de Tempeldienst. Daar wordt de leer bewaard van heb uw naaste lief als uzelf. Om die dienst zal ons leven moeten draaien, elke dag opnieuw, ook vandaag weer.

 

Wie zo doet

Psalm 55:17-24

17 En ik? Ik roep tot God, de HEER zal mij redden. 18 In de avond, in de morgen, in de middag klaag ik en zucht ik, en Hij hoort mijn stem. 19 Hij zal mij verlossen en in veiligheid brengen, mijn vijanden zal Hij afweren, al zijn ze met velen tegen mij. 20 God hoort mij en vernedert hen. Hij troont van voor onze dagen. sela Maar zij zijn onverbeterlijk, ze hebben voor Hem geen ontzag. 21 Wie zo doet, verraadt zijn vrienden en verbreekt de broederband. 22 Zijn mond is glad als boter, maar vijandig is zijn hart, zijn woorden, zachter dan olie, zijn een getrokken dolk. 23 Leg je last op de HEER en Hij zal je steunen, nooit zal Hij dulden dat een rechtvaardige ten val komt. 24 Maar hen, God, doet U neerdalen in de kuil der ontbinding. Die mannen van bloed en bedrog – zij zullen hun leven niet half voltooien, maar ik, ik vertrouw op U. (NBV21)

Je kunt uit de lezing van het boek Job leren dat het niet vanzelfsprekend is dat het met een rechtvaardige altijd goed gaat in het leven. Predikers en Priesters die beloven dat er vrede in je hart komt en dat het succes in je leven aanbreekt als je in God gaat geloven en Jezus in je leven toelaat hebben de Bijbel niet goed gelezen, niet goed begrepen, of ze houden bewust de boel voor de gek. Het spreekt mensen nu eenmaal meer aan succes en voorspoed te beloven dan de blues te zingen over vijanden die eerst afgemaakt en bedwongen moeten worden. Wie denkt dat de Koran er wat van kan in het oproepen om vijanden te bestrijden moet deze Psalm nog maar eens zorgvuldig doorlezen. De mannen van bloed en bedrog moeten neerdalen in een kuil van ontbinding, zij zullen hun leven niet half voltooien. Ga er maar aanstaan.

Straks komt er nog een ongelovige die de Bijbel wil laten verbieden omdat die oproept tot haat. En er zijn heel wat Nederlanders op de brandstapel terecht gekomen omdat hun geloof wat anders was dan dat van de machthebbers in die tijd. Ons land is zelfs ontstaan uit het verzet tegen die machthebbers en voor het recht op een eigen geloofsovertuiging. De Vader des Vaderlands, Willem de Zwijger, schreef zelfs een pamflet waarin hij oproept het fundamentele recht op gewetensvrijheid te erkennen en te beschermen. Er zijn kennelijk mensen die hem uit onze geschiedenisboekjes willen schrappen. Toch hoeven we voor dit soort Bijbelteksten niet bang te zijn. Ze markeren aan welke kant we willen staan, aan die van de uitbuiters of van degenen die uitgebuit worden. Ze laten zien dat er uiteindelijk, in de toekomst, toch een rechtvaardige samenleving zal komen.

Het Koninkrijk van eerlijk delen komt er echt. De baas van de wereld is God en wie daar op vertrouwt zal deel uit gaan maken van dat Koninkrijk. Uiteindelijk komt het goed. In dat vertrouwen kan de grootste ellende worden verdragen. Het uitzicht op de bevrijding maakt dat de onderdrukking te verdragen blijft. Het maakt het verzet er tegen niet minder. Het dempt de roep om gerechtigheid niet. Maar vrijwillig in een wereldwinkel staan, of tweede hands gereedschap weer bruikbaar maken voor mensen die nieuw gereedschap niet kunnen kopen wordt er wel een stuk plezieriger van. Het helpt, het zal helpen. De mensen in de Hoorn van Afrika die alles zijn kwijtgeraakt door droogte en oorlog en de kans moeten krijgen te overleven en een nieuwe samenleving op te bouwen. Er komt zeker vrede in de Oekraïne. Daarvoor gaan ook wij aan het werk. Zulk werk kan elke dag weer opnieuw, ook vandaag.

Geweld en strijd

Psalm 55:1-16

1 Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een kunstig lied van David. 2 Luister, God, naar mijn gebed, verberg u niet als ik om hulp smeek, 3 sla acht op mij en geef mij antwoord. Klagend loop ik rond, radeloos 4 door het schreeuwen van de vijand en het tieren van de goddelozen, want zij storten onheil over mij uit en bestoken mij met hun woede. 5 Mijn hart krimpt in mijn binnenste, doodsangst heeft mij bevangen, 6 vrees en beven grijpen mij aan, ik huiver over heel mijn lichaam. 7 Had ik vleugels als een duif, ik zou opvliegen en neerstrijken, 8 ver, ver weg zou ik vluchten, overnachten in de woestijn, sela 9 haastig beschutting zoeken tegen de vlagen van de stormwind. 10 Splijt hun tong, Heer, verwar hun spraak, want in de stad zie ik geweld en strijd, 11 dag en nacht gaan die rond op haar muren. In het hart van de stad heerst onheil en leed, 12 in het hart van de stad heerst rampspoed, het plein is in de greep van terreur en bedrog. 13 Zou een vijand mij grieven, ik zou het verdragen, zou hij mij haten en zich tegen mij keren, ik zou me voor hem verschuilen. 14 Maar jij, die dacht en deed als ik,
mijn hartsvriend, mijn vertrouwde! 15 Wat genoten wij als wij samen waren in het feestgewoel in Gods huis. 16 Laat de dood hen onverhoeds treffen, laat hen levend neerdalen in het dodenrijk, want bij hen huist het kwaad, het heerst in hun hart. (NBV21)

Vandaag zingen we  mee met de blues van Psalm 55. Een Psalm gedicht bij snarenspel, dat zal toen de luit of een harp geweest zijn, maar tegenwoordig begeleid je zo’n lied met gitaar, dobro of banjo. We lazen deze psalm ook al eens in z’n geheel zodat ook de lichtere kanten van dit lied naar voren konden komen. Vandaag beperken we ons tot het eerste deel, het donkere deel. Vluchten wil de dichter en ver weg. Want in de stad is geweld en strijd. Dat was in de tijd van de dichter, de psalm wordt aan David toegeschreven, niet anders dan vandaag de dag. We horen van steekpartijen en schietpartijen, overvallen en liquidaties, bedreigingen en afpersingen.  En vlak bij ons land woedt een vreselijke oorlog.Het lijkt er op of het geweld in onze samenleving toeneemt.

Nu lijkt dat meer dan dat het zo is. Uit de cijfers van de politie blijkt  dat de criminaliteit afneemt. Helaas neemt ook de bereidheid van slachtoffers om aangifte te doen af. Maar echt bang hoeven we dus niet te worden. We moeten ons echter wel bezinnen op wat te doen. Daar is immers ook het lezen van deze psalm voor bedoeld. Bezin je op wat er om je heen aan de hand is. De psalmdichter vraagt aan God om de tong van zijn vijanden te splijten, om hun spraak te verwarren. Daar komt kennelijk voor deze dichter de strijd in de stad vandaan. En dat moet ons toch aan het denken zetten. Wat immers zeggen wij tot onze jongeren in de pubertijd? Hoe praten we met ze? Welke helden houden wij ze voor en welke toekomst wordt hen geboden? En wat zeggen wij over de vreemdelingen? En over nieuwe manieren van geloven die we niet gewend zijn?

Is er een toekomst die meer waard is dan huisje en beestje, dan mee kunnen doen met de algemene consumptie? Leren we de jeugd nog wel hoe je kunt genieten van het zorgen voor anderen? En hoe praten we zelf over mensen die anders zijn dan wijzelf? Geven we iedereen wel een plaats in onze eigen samenleving als we daar over spreken? Geldt dat ook voor mensen met een ander geloof, uit een ander land soms ook? Spreken wij daarover met respect of spreken we lachend de zotten na die de Koran willen verbieden? Lachen we met de ongelovigen over hen die vasthouden aan een oud geloof? Of beseffen we dat het niet geloven in een God ook een geloof is, omdat niemand kan bewijzen of er een God is maar dat ook niemand kan bewijzend dat er niet zoiets is als een God. Onze God gaat het er om dat het tussen mensen vrede wordt, dat mensen elkaar respecteren, daarom luistert onze God naar deze blues, als die ons tenminste aan het denken zet. En van denken komt handen uit de mouwen steken, ook vandaag weer.

Jij moet Mij volgen.

Johannes 21:15-25

15 Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ 16 Nog eens vroeg Hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ 17 en voor de derde maal vroeg Hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van Me?’ Petrus werd verdrietig omdat Hij voor de derde keer vroeg of hij van Hem hield. Hij zei: ‘Heer, U weet alles, U weet toch dat ik van U houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn schapen. 18 Werkelijk, Ik verzeker je, toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.’ 19 Met deze woorden duidde Hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God. Daarna zei Hij: ‘Volg Mij.’ 20 Toen Petrus zich omdraaide zag hij dat de leerling van wie Jezus veel hield hen volgde – de leerling die zich tijdens de maaltijd naar Jezus toegebogen had om te vragen wie het was die Hem zou uitleveren. 21 Toen Petrus hem zag vroeg hij Jezus: ‘En wat gebeurt er met hem, Heer?’ 22 Maar Jezus antwoordde: ‘Wanneer Ik wil dat hij in leven blijft totdat Ik kom, is dat niet jouw zaak. Jij moet Mij volgen.’ 23 Op grond van deze uitspraak hebben sommige broeders en zusters gedacht dat deze leerling niet zou sterven, maar Jezus had niet gezegd: ‘Hij zal niet sterven,’ maar: ‘Wanneer Ik wil dat hij in leven blijft totdat Ik kom, is dat niet jouw zaak.’ 24 Het is deze leerling die over dit alles getuigenis aflegt, en het ook heeft opgeschreven. Wij weten dat zijn getuigenis betrouwbaar is. 25 Jezus heeft nog veel meer gedaan: als al zijn daden, een voor een, opgeschreven zouden worden, zou de wereld, denk ik, te klein zijn voor de boeken die dan geschreven moesten worden. (NBV21)

In de Bijbel staan vier beschrijvingen over het leven van Jezus van Nazareth. Ze verschillen nog al van elkaar al zijn er drie die meer op elkaar lijken dan op de vierde. Die vierde is het Evangelie van Johannes. In dit laatste stukje wordt verteld dat Johannes de volgeling van Jezus was die Jezus het meeste liefhad. Dat verhaal had waarschijnlijk overal de ronde gedaan en was zo aangedikt dat men was gaan denken dat die Johannes niet zou sterven. Maar die fabel wordt in dit gedeelte dus ontkracht. Het meest opmerkelijk is het gesprek met Petrus. In de andere drie verhalen over Jezus van Nazareth wordt beschreven hoe de leerlingen geroepen worden om Jezus te volgen in het begin van het optreden van Jezus. Johannes heeft het daar niet over. Maar voor Petrus wordt er een uitzondering gemaakt, die wordt geroepen nadat Jezus van Nazareth is opgestaan.

Petrus had het oude leven weer opgevat maar wordt nu geroepen een nieuw leven te beginnen. Een leven dat zou uitlopen op een dood vergelijkbaar met de dood van Jezus. Volgens de overlevering is Petrus gekruisigd te Rome maar dat staat dus niet in de Bijbel. Nadat Petrus drie keer was geroepen om Jezus te volgen draaide hij zich om. Toen zag hij pas de leerling die Jezus liefhad. Die volgde al die tijd al. Maar wat moest Petrus dan gaan doen. Dat staat niet in dit verhaal. In het gedeelte hiervoor was hij aan het vissen en moest hij dat op een andere manier gaan doen, het net aan de andere kant uitwerpen. Dat had een menigte vissen opgeleverd, 153 om precies te zijn. Nu was er een grapje om de aanhangers van Pythagoras mee af te troeven, maar in de tijd dat Johannes zijn Evangelie schreef wisten de vissers dat er precies 153 verschillende soorten vissen waren. In onze tijd tellen de biologen wel meer dan 20 duizend verschillende soorten vissen maar in de tijd van Johannes en Petrus waren ze nog niet zover.

In de dagen dat dit verhaal moest worden uitgelegd aan gelovigen die maar pas kennis hadden gemaakt met de weg van Jezus van Nazareth werd dan ook uitgelegd dat Petrus aan alle volken en soorten mensen het Evangelie van Jezus van Nazareth moest verkondigen en dat alle gelovigen dat moesten gaan doen. Alle mensen, blank, zwart, bruin, geel, groen of paars moeten we meenemen op de Weg van Jezus van Nazareth. Daarbij mogen we er geen een vergeten. Zoals een goede herder een schaap zal gaan zoeken dat is afgedwaald zo moeten wij zorgen dat iedereen mee kan gaan doen. Iedereen die denkt dat je het met één soort kan doen, alleen witte mensen bijvoorbeeld, bewandelt dus niet de Weg van Jezus van Nazareth. Hoe die weg is lezen we op vier verschillende manieren, maar we worden in elk van die verhalen geroepen om Hem te volgen, ook vandaag.

 

Wij gaan met je mee.

Johannes 21:1-14

1 Hierna verscheen Jezus weer aan de leerlingen, nu bij het Meer van Tiberias. Dat gebeurde als volgt. 2 Bij het meer waren Simon Petrus en Tomas (dat is Didymus, ‘tweeling’), Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen. 3 Simon Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’ ‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele nacht vingen ze niets. 4 Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever. Maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. 5 Hij riep: ‘Hebben jullie iets te eten, jongens?’ ‘Nee,’ antwoordden ze. 6 ‘Gooi het net uit aan de rechterkant van het schip,’ riep Jezus, ‘dan lukt het wel.’ Ze wierpen het net uit, en er zat zo veel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken. 7 De leerling van wie Jezus veel hield zei tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ Zodra Simon Petrus dat hoorde, deed hij zijn bovenkleed aan – want hij was nauwelijks gekleed – en sprong in het water. 8 De andere leerlingen kwamen met de boot en sleepten het net vol vis achter zich aan. Ze waren niet ver van de oever, ongeveer tweehonderd el. 9 Toen ze aan land kwamen zagen ze een vuurtje met vis erop en brood. 10 Jezus zei: ‘Breng ook wat van de vis die jullie daarnet gevangen hebben.’ 11 Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet. 12 Jezus zei tegen hen: ‘Kom, eet iets.’ Geen van de leerlingen durfde Hem te vragen wie Hij was, ze begrepen dat het de Heer was. 13 Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en Hij gaf hun ook vis. 14 Dit was al de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen nadat Hij uit de dood was opgestaan. (NBV21)

We lezen vandaag een bijzonder verhaal. Het is een beetje aan het Evangelie van Johannes vastgeplakt, want dat Evangelie was al in hoofdstuk 20 afgesloten. Zonder verdere toelichting begint het opnieuw. Alleen de volgelingen van Jezus waren niet opnieuw begonnen. Ze waren weer teruggekeerd naar hun oude leven. En daar duikt weer Natanaël uit Kana op. Die kwam ook al voor in het eerste hoofdstuk van het Evangelie van Johannes. Die Natanaël staat dus aan het begin en het einde van het verhaal. Hij kwam dan ook uit Kana waar volgens het Evangelie van Johannes Jezus van Nazareth zijn eerste optreden had, U weet nog wel, bij die bruiloft. Zeven leerlingen gingen vissen, en zeven moet voldoende zijn nietwaar. Maar ze visten niets. Het oude leventje leverde niks op. Pas als iemand om eten vraagt en ze bereid zijn om het op een heel andere manier te proberen dan lukt het, dan wordt er zoveel vis gevangen dat het net bijna scheurt.

En weer staat er iets merkwaardigs in het verhaal. Er worden precies 153 vissen gevangen. En dat getal staat er niet voor niks. Veel lezers van het Evangelie van Johannes die het lazen toen het pas geschreven was zullen in de lach geschoten zijn. Dat getal 153 deed hen denken aan het getal van de vis. Dat was niet uit een Bijbels verhaal maar uit een Griekse filosofie waarvan tegenwoordig sommige middelbare scholieren nog de naam Pythagoras kennen. Zijn meetkundige stelling is opgenomen in de wiskunde. Maar hij had een soort New Age leer ontwikkeld waarbij je via de getallen en hun bewerkingen kon ontdekken hoe de wereld ontstaan was, wie God was en waar je die kon vinden, en hoe het uiteindelijk met de wereld zou aflopen. In het Evangelie van Johannes worden dit soort stromingen heel vaak ontmaskerd en wordt heel vaak gesteld dat die stromingen tegengesteld waren aan het verhaal van Israel en van Jezus van Nazareth.

In die stromingen speelde de kennis, de Logos, het Woord een grote rol. Die zou in jezelf te vinden zijn. Het Evangelie van Johannes begint daarom met te vertellen dat het Woord bij God was en vlees is geworden en onder ons heeft gewoond. Niks kennis in jezelf, de kennis die nodig is komt van Jezus van Nazareth. Zo is het ook met het getal van de vis. Geen rekensom kan ons helpen, alleen delen. En als je dat wil dan blijkt dat Jezus van Nazareth brood en de vis allang voor ons heeft klaarliggen. Delen met elkaar is altijd gemakkelijker dan wij denken, het levert ook veel meer op. We zijn er vaak bang voor maar dat is dus helemaal niet nodig. Maar omdat we dat graag ontkennen was het kennelijk zelfs nodig dat Jezus van Nazareth drie keer verscheen aan Simon Petrus en de andere leerlingen. Drie keer, dat was het goddelijk getal, drie keer was ook het aantal keren dat Simon had ontkent Jezus van Nazareth te kennen. Durven wij het wel aan? Het leven verder te gaan met delen met de anderen in onze samenleving en in de wereld?