Ze hebben overspel gepleegd

Jeremia 29:10-23

10 Dit zegt de HEER: Als er in Babel zeventig jaar voorbij zijn, zal Ik naar jullie omzien. Dan zal Ik mijn belofte gestand doen door jullie naar Jeruzalem te laten terugkeren. 11 Mijn plan met jullie staat vast – spreekt de HEER: Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk; Ik zal je een hoopvolle toekomst geven. 12 Jullie zullen Mij aanroepen en weer tot Mij gaan bidden, en Ik zal naar jullie luisteren. 13 Jullie zullen Mij zoeken en ook vinden, als jullie Mij tenminste met hart en ziel zoeken. 14 Ik zal me door jullie laten vinden – spreekt de HEER – en Ik zal in je lot een keer brengen. Ik zal jullie samenbrengen uit alle volken en plaatsen waarheen Ik je verdreven heb – spreekt de HEER – en je laten terugkeren naar Jeruzalem, waaruit Ik je heb laten wegvoeren. 15 Misschien zeggen jullie: “De HEER heeft ons toch ook in Babel profeten gegeven?” 16 Maar dit zegt de HEER over de koning die op de troon van David zit en over de hele bevolking van Jeruzalem, je volksgenoten die niet met jullie in ballingschap zijn gegaan, 17 dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik stuur het zwaard, de honger en de pest op hen af, Ik zal met hen hetzelfde doen als met bedorven vijgen, die niet meer te eten zijn. 18 Ik zal hen met het zwaard, de honger en de pest achtervolgen en hen tot een afschrikwekkend voorbeeld voor alle koninkrijken op aarde maken. Hun namen zullen als een vloek worden gebruikt, ze zullen afschuw en ontzetting wekken en bespot worden in alle landen waarheen Ik hen zal verdrijven. 19 Want ze hebben niet naar Mij geluisterd – spreekt de HEER –, hoewel Ik telkens weer mijn dienaren, de profeten, naar hen zond. En ook jullie hebben niet naar Mij geluisterd – spreekt de HEER. 20 Luister naar mijn woorden, ballingen, die Ik vanuit Jeruzalem naar Babel heb laten voeren. 21 Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, over de profeten Achab, de zoon van Kolaja, en Sedekia, de zoon van Maäseja, die in mijn naam leugens profeteren: Ik lever hen uit aan koning Nebukadnessar van Babylonië, die hen voor jullie ogen zal terechtstellen. 22 En alle Judese ballingen in Babel zullen aan hun lot een vloek ontlenen: “Moge de HEER het je laten vergaan als Sedekia en Achab, die de koning van Babylonië boven het vuur geroosterd heeft.” 23 Want ze hebben iets gedaan dat in Israël een schanddaad is: ze hebben overspel gepleegd met de vrouw van een ander en in mijn naam leugens geprofeteerd, woorden die Ik hun niet heb opgedragen te spreken. Ik heb het gezien, Ik was er getuige van – spreekt de HEER.’ (NBV21)

We hebben het ook in de brief aan Titus, die in het Nieuwe Testament staat, gelezen, wie een gemeente wil leiden moet van onbesproken gedrag zijn. Ook de ballingen in Babel hebben last van charlatans die enerzijds verzet oproepen en anderzijds de gebraden haan uithangen. Seksualiteit en de beoefening van godsdienst gaan nu eenmaal niet samen. Dat klinkt alsof profeten en priesters, pastors en voorgangers zonder relaties moeten blijven. Het tegendeel is waar weten we uit de brief aan Titus, maar wat voor relatie men heeft heeft niets met de godsdienst te maken. Soms maken voorgangers in een gemeente volgelingen wel wijs dat het de wil van God is dat de gelovige zich ook seksueel aan de voorganger overgeeft, maar dat is een misdrijf waarvan aangifte behoort te worden gedaan. Het enige wat gevraagd wordt is geen aanstoot te geven en ook een relatie aangaan met de vrouw van een ander geeft tot in onze dagen aanstoot.

Een relatie met de man van een ander trouwens ook en met het kind van een ander al helemaal. Seksuele relaties met kinderen zijn misdrijven en dat zijn ze ook binnen kerken en geloofsgemeenschappen. Gemeenten en kerken zijn nogal vaak beschadigd door het gedrag van hun voorgangers. Soms werd dat gedrag religieus geduid, het zou een christenplicht zijn de voorganger tegemoet te komen in zijn, altijd zijn, behoeften. Veel vaker maakt een voorganger of voorgangster misbruik van het overwicht dat een voorganger nu eenmaal heeft. Een troostend gebaar, fysiek begrip voor eenzaamheid en gedwongen onthouding, een kind dat toch moet leren, vele variaties zijn er de loop van de geschiedenis bedacht om volgelingen te verleiden.

Wij hebben geen koningen die dergelijke volgelingen boven vuurtjes branden, maar wie de beschadigde mensen kent die die voorgangers achterlaten zou soms willen dat die koningen er nog zouden zijn. Wij hebben vertrouwenspersonen in  kerken en gespecialiseerde politiemensen bij alle veiligheidsregio’s. En als iemand dit leest die een verhouding heeft met een pastor, priester of voorganger omdat die iemand denkt dat dat zo hoort en niet uit oprechte liefde dan is een gang naar de vertrouwenspersoon in de kerk, of het dichtstbijzijnde politiebureau zeer van harte aanbevolen. Open en eerlijke gesprekken over relaties en seksualiteit, hoe ga je met elkaar om in de liefde van Christus, kunnen overigens helpen en ongewenste situaties voorkomen. Daar waar seks een vies woord is dat verzwegen dient te worden kun je de volgelingen van Achab en Sedekia verwachten.

Bouw huizen

Jeremia 29:1-9

1 Hier volgt de brief die de profeet Jeremia vanuit Jeruzalem heeft gestuurd aan de overgebleven oudsten onder de ballingen, aan de priesters, de profeten en alle anderen die Nebukadnessar vanuit Jeruzalem naar Babel had gevoerd. 2 Hij schreef deze brief toen koning Jechonja, de koningin-moeder, de hovelingen, de leiders van Jeruzalem en Juda en de handwerkslieden en smeden al uit Jeruzalem waren weggevoerd. 3 Hij liet hem bezorgen door Elasa, de zoon van Safan, en Gemarja, de zoon van Chilkia, de gezanten die namens koning Sedekia van Juda naar koning Nebukadnessar in Babel reisden. De brief had de volgende inhoud: 4 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, tegen de ballingen die Hij vanuit Jeruzalem naar Babel heeft laten voeren: 5 Bouw huizen en ga daarin wonen, leg tuinen aan en eet van de opbrengst, 6 ga huwelijken aan en verwek zonen en dochters, zoek vrouwen voor je zonen en huw je dochters uit, zodat zij zonen en dochters baren. Jullie moeten in aantal toenemen, niet afnemen. 7 Bid tot de HEER voor de stad waarheen Ik jullie weggevoerd heb en zet je in voor haar voorspoed en vrede, want de voorspoed van de stad is ook jullie voorspoed. 8 Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Laat je niet misleiden door je profeten en waarzeggers. Hecht geen geloof aan de droomuitleggers die in opdracht van jullie dromen. 9 Wat ze jullie in mijn naam profeteren zijn leugens. Ik heb hen niet gezonden – spreekt de HEER. (NBV21)

Babel was de machtigste staat op het moment dat Jeremia schrijft. En Babel had het handig ingericht. De politieke en religieuze leiders van elk land werden naar Babel overgebracht en mochten vrij wonen onder de ogen van de Koning. Als er verzet zou worden georganiseerd dan was dat vrij snel duidelijk. Jeremia doorzag dat. Natuurlijk zouden er oproepen komen om verzet te gaan plegen tegen de koning van Babel. Maar uiteindelijk zou het daardoor alleen maar langer gaan duren voor de ballingen terug zouden keren naar Israel. En dat die ballingen terug zouden keren stond voor Jeremia vast. Hij schreef daarom een brief aan de ballingen, zelf was hij naar Egypte gevlucht, met de adviezen die de ballingen van God zouden krijgen. Er is nog een andere “brief van Jeremia” maar die hoort niet bij de Bijbel want die is ver na de ballingschap geschreven.

Jeremia ging in de brief in op de actuele politieke situatie tijdens de ballingschap en daarom was zijn advies om te zorgen dat ze vruchtbaar werden. Grote gezinnen, gelukkige huwelijken, groene akkers en tuinen. Kortom een overvloed van eten en drinken wat je kunt delen met de armsten in de stad. Dat maakt je op de duur natuurlijk wel populair. Een koning die na verloop tijd komt en niet zo heel zeker is van de troon zal je graag laten vertrekken. In de geschiedenis is de discussie over het veranderen van de samenleving van binnenuit of van buitenaf wel meer gevoerd. Als de meerderheid van de bevolking uitgesloten is van deelname aan de macht blijft er soms niet veel anders over dan verzet te plegen. Maar als je wel mee mag doen is een lange mars door de instituties ook wel aantrekkelijk.

Heel vaak woedt die discussie onder jongeren. Er zijn dan jongerenorganisaties die vinden dat veranderingen veel te langzaam plaats vinden. Ze kunnen als jongeren niet snel genoeg rijk worden en delen met al die mensen die niet meekunnen zou toch moeten worden afgeschaft. Al dat nadenken en discussiëren over wat nou echt het beste is voor het volk zou niet mogelijk moeten zijn. Daarom het land politiek in tweeën delen en snel beslissen. Maar ze blijven buiten het bestel en lijken daarom alleen nog het verzet van buitenaf tot wapen te kunnen kiezen, dat verzet is in de geschiedenis altijd op geweld uitgelopen. Geweld kan soms nodig zijn maar is het ook nodig om in onze samenleving veranderingen te brengen? Wij kunnen deze week beginnen met de oproep van Jeremia, bouw ook in onze koude egoïstische samenleving groene eilanden van eerlijk delen en rechtvaardigheid. Dan keren we vanzelf terug uit de ballingschap als de tijd daar is.

 

Wij hebben de Heer gezien!

Johannes 20:19-31

19 Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; uit angst voor de Joden hadden ze de deuren op slot gedaan. Jezus kwam in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie!’ 20 Na deze woorden toonde Hij hun zijn handen en zijn zij. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. 21 Nog eens zei Jezus: ‘Vrede zij met jullie! Zoals de Vader Mij heeft uitgezonden, zo zend Ik jullie uit.’ 22 Na deze woorden blies Hij over hen heen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest. 23 Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.’ 24 Een van de twaalf, Tomas (dat is Didymus, ‘tweeling’), was er niet bij toen Jezus kwam. 25 Toen de andere leerlingen hem vertelden: ‘Wij hebben de Heer gezien!’ zei hij: ‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.’ 26 Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar en Tomas was er nu ook bij. Terwijl de deuren op slot zaten, kwam Jezus in hun midden staan. ‘Vrede zij met jullie!’ zei Hij, 27 en daarna richtte Hij zich tot Tomas: ‘Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’ 28 Tomas antwoordde: ‘Mijn Heer, mijn God!’ 29 Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je Me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ 30 Jezus heeft in het bijzijn van zijn leerlingen nog veel meer tekenen verricht, die niet in dit boek staan, 31 maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven ontvangt door zijn naam. (NBV21)

Het is de tweede Paasdag. Pasen is zo’n groot feest dat we het met één dag niet afkunnen. Op de eerste dag vertellen we het verhaal hoe vrouwen het graf waarin Jezus nog net voor de Sabbat was gelegd leeg aantroffen toen zij op de eerste dag van de week in alle vroegte het lijk wilden gaan verzorgen. Er was geen lijk. Johannes vertelt dan hoe Maria van Magdala, een van de vele vrouwelijke volgers van Jezus, Jezus zelf aantroffen. Toen vertelde Jezus nog dat een eigenlijke ontmoeting pas plaats zou kunnen vinden nadat hij was opgevaren naar de hemel. In sommige kerken wordt je daarom nu nog wijsgemaakt dat je een persoonlijke relatie met Jezus zou kunnen hebben, als jij je maar bekeerd en geloofd dat hij is gekruisigd en opgestaan. Het klinkt bijna of je gelijk moet worden aan Jezus en dat kan volgens de Bijbel nu net niet. Streven naar gelijkheid met God de Zoon is een ernstig vergrijp. Adam en Eva konden daarover meepraten.

Jezus gaat dan wel naar zijn Vader maar zijn volgelingen moeten de wereld vertellen dat er ook een wereld zonder oorlog en onderdrukking mogelijk is. Dat je niet bang voor de dood hoeft te hebben om met die wereld te beginnen. Maar die volgelingen hebben dat niet vanzelfsprekend door. Johannes vertelt dat ze als angstige vogeltjes samen waren weggekropen, bang dat ze hetzelfde lot zouden ondergaan als Jezus. Die angst verdween toen Jezus in hun midden kwam staan en hun zijn handen toonde waar de spijkers van het kruis doorheen waren gegaan en de wond in zijn zij. Toen stak diezelfde Pinksterwind al op en bevestigde Jezus dat ze genoeg hadden geleerd om mensen hetzelfde verhaal als hij te vertellen. Houd van elkaar als van jezelf was het hart van dat verhaal dat de liefde doorzette door de dood heen. Je zou het zelf willen zien want het is natuurlijk ongelooflijk. Thomas was zo iemand die het zelf wilde zien en toen pas geloofde, alsof Jezus daar iedere zondag langs kwam.

Maar het volhouden van de liefde en de gevolgen daarvan zijn inderdaad ongelofelijk. Het is te doen, je kunt er immers altijd weer opnieuw mee beginnen. Jezus had zijn leerlingen nog op het hart gebonden dat er altijd bij te vertellen, je kunt er altijd weer opnieuw mee beginnen. En ook al zie je het resultaat niet, juist als je doorgaat dwars door alle liefdeloosheid, dwars tegen alle haat en doodsheid heen, zul je merken dat het geluk niet zit in winst en profijt, in uiterlijk vertoon, maar in de liefde voor de naaste. Dat zijn wonderen die je voor je zelf houdt en verder niet opschrijft, maar dat zijn wonderen die door miljoenen mensen in de geschiedenis zijn gedeeld en tot vandaag de dag de hele aarde over gaan. Aan ons om die Liefde ook in onze eigen omgeving levend te houden en door te geven, om er meer en meer mensen bij te betrekken. Het Koninkrijk van Jezus is immers aangebroken en dat je iemand vrede wenst klinkt zo gek nog niet.

 

Waarom huil je?

Johannes 20:1-18

1 Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria van Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen voor het graf was weggehaald. 2 Ze liep snel weg, naar Simon Petrus en de andere leerling, van wie Jezus veel hield, en zei: ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze Hem nu neergelegd hebben.’ 3 Petrus en de andere leerling gingen op weg naar het graf. 4 Ze liepen beiden snel, maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. 5 Hij boog zich voorover en zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen. 6 Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wel in. Ook hij zag de linnen doeken, 7 en hij zag dat de doek die Jezus’ gezicht bedekt had niet bij de andere doeken lag, maar apart opgerold op een andere plek. 8 Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. Hij zag het en geloofde. 9 Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat Hij uit de dood moest opstaan. 10 De leerlingen gingen terug naar huis. 11 Maria stond bij het graf en huilde. Huilend boog ze zich naar het graf, 12 en daar zag ze twee engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind en een bij het voeteneind van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. 13 ‘Waarom huil je?’ vroegen ze haar. Ze zei: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd.’ 14 Na deze woorden keek ze om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. 15 ‘Waarom huil je?’ vroeg Jezus. ‘Wie zoek je?’ Maria dacht dat het de tuinman was en zei: ‘Als u Hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u Hem hebt neergelegd, dan kan ik Hem meenemen.’ 16 Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dit Hebreeuwse woord betekent ‘meester’.) 17 ‘Houd Me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ 18 Maria van Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat Hij tegen haar gezegd had. (NBV21)

Er zijn altijd van die mensen die zich niet kunnen neerleggen bij het onvermijdelijke. Het verhaal was uit. Maar die Maria uit Magdala bleef rondhangen bij dat graf. Huilend en treurend. En waarom huilen? Dood is dood, begraven is begraven. Niemand die dat kan veranderen. Of toch? Iemand die je aanspreekt, die je naam noemt, die bij je is. Ook al heeft een geliefde afscheid moeten nemen als er iemand bij je is die van je houdt, die je naam noemt, dan ben je niet meer echt alleen. Daarom was het troosten van de bedroefden ook één van de opdrachten van Jezus aan zijn leerlingen. Zorgen dat iedereen kan blijven meedoen aan de samenleving. Als iemand door verdriet alleen dreigt te blijven moet dat doorbroken worden. Op die manier ging Jezus met de mensen om en in die omgang met mensen mogen we net als Maria van Magdala Jezus herkennen. Overal in elke stad en in elk dorp zijn er ook vandaag mensen mee bezig die je hulp en inzet meer dan welkom zullen heten. Groet ze in de naam van Jezus van Nazareth en ga meedoen.

Vandaag lezen we het thuis het verhaal van Pasen uit het Evangelie van Johannes. Daar staat het weer een beetje anders in als in de andere drie Evangeliën. Het is zo’n merkwaardig verhaal dat we er vanouds niet genoeg van kunnen krijgen. Uiteindelijk gingen de volgelingen van Jezus van Nazareth weer naar huis maar zelfs daar liet het verhaal ze niet los. Dat graf was leeg, daar was hun Jezus van Nazareth niet. Die enorme persoonlijkheid, die Lazarus na een aantal dagen nog uit zijn grafspelonk had geroepen, die in Naïn een jongen van zijn doodsbed had doen opstaan, die het dochtertje van de Romeinse hoofdman Jaïrus van haar bed had doen opstaan, die lag niet in het graf. De steen was weg, de doeken opgevouwen, het verhaal was uit. Het liet ze niet los. Er was iets in hun leven grondig veranderd. Dit was niet meer het leven dat ze gewend waren. Achteraf wisten ze wat er verkeerd was. Ze hadden niet meer nagedacht over het verhaal van Israel. Aan de verhalen over de richtlijnen die in de Woestijn aan het volk waren gegeven. Hoe profeten steeds weer hadden gezegd dat het verhaal van die onvoorwaardelijke liefde ook door de dood heen zou moeten gaan.

Dat de angst voor dictatoren, voor machtige koningen en grote legers, voor martelingen en onderdrukking je nooit zou moeten afbrengen van het volgen van de weg van God, van die goddelijke richtlijnen uit de Woestijn, van de weg van de Liefde. Ik ben die weg had die Jezus ze ooit gezegd. En tot op het kruis toe had hij om anderen gedacht. Had hij zelfs een moordenaar getroost en hem een eeuwig leven beloofd. Hij had zijn moeder getroost. Hij had gevraagd om het de soldaten en priesters niet aan te rekenen dat ze hem aan kruis hadden geslagen. Nooit op een enkel moment had hij zijn vervolgers vervloekt, nee hij had ze de kans gegeven terug te komen op hun weg van geweld en verdrukking om opnieuw te beginnen. Dat was het volhouden van de weg van Liefde door de dood heen. wie daarin gelooft kan niet meer op de oude manier aan het werk. Winst en profijt doen er immers niet meer toe. Macht en aanzien tellen niet meer. Alleen de liefde voor de naaste, voor de zwaksten in deze wereld, heeft waarde.

Voorbereidingsdag

Johannes 19:31-42

31 Het was voorbereidingsdag, en de Joden wilden voorkomen dat de lichamen op sabbat, en nog wel een bijzondere sabbat, aan het kruis zouden blijven hangen. Daarom vroegen ze Pilatus of de benen van de gekruisigden gebroken mochten worden en of ze de lichamen mochten meenemen. 32 Toen braken de soldaten de benen van de eerste die tegelijk met Jezus gekruisigd was, en ook die van de ander. 33 Vervolgens kwamen ze bij Jezus, maar ze zagen dat Hij al gestorven was. Daarom braken ze zijn benen niet. 34 Maar een van de soldaten stak een lans in zijn zij en meteen vloeide er bloed en water uit. 35 Hiervan getuigt iemand die het zelf heeft gezien, en zijn getuigenis is betrouwbaar. Hij weet dat hij de waarheid spreekt en wil dat ook u gelooft. 36 Dit gebeurde omdat de Schrift in vervulling moest gaan: ‘Geen van zijn beenderen zal verbrijzeld worden.’ 37 Een andere schrifttekst zegt: ‘Ze zullen hun blik richten op Hem die ze hebben doorstoken.’ 38 Na deze gebeurtenissen vroeg Josef van Arimatea – die een leerling van Jezus was, maar uit angst voor de Joden in het geheim – aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen. Pilatus gaf toestemming en Josef nam het lichaam mee. 39 Nikodemus, die destijds ’s nachts naar Jezus toe gegaan was, kwam ook; hij had een mengsel van mirre en aloë bij zich, wel honderd litra. 40 Ze wikkelden Jezus’ lichaam met de balsem in linnen, zoals gebruikelijk is bij een Joodse begrafenis. 41 Bij de plaats waar Jezus gekruisigd was lag een tuin, en daar was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was. 42 Omdat het voor de Joden voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden ze Jezus daarin. (NBV21)

Een kruisiging was een bijzonder wrede marteling. In de loop van de ochtend werden de veroordeelden aan het kruis gespijkerd en in de brandende zon gezet. Het was dan niet zo vreemd dat ze in de avond tegen zonsondergang nog niet gestorven waren. Een hele dag hadden ze gehangen terwijl langzaam het bloed en daarmee het leven uit hun lichaam weggevloeid was. Nu had je nog iets van “geluk” als je in Israël gekruisigd werd. De Joden hadden namelijk in het boek Deuteronomium een gebod waarin stond dat een gehangene niet de nacht over mocht blijven hangen. Elke morgen moest je weer opnieuw kunnen beginnen als volk van God en als er iemand gehangen was dan was er iets daarmee toch verkeerd gegaan. Jezus riep over de Godverlatenheid. Plastic en ledlampen kwamen er niet aan te pas. Als je aan het eind van de dag niet gestorven was sloegen ze de botten stuk, dan stierf je gelijk.

Ook bij de kruisiging van Jezus van Nazareth werd de regel uit Deuteronomium toegepast. Een manier om het sterven wat te versnellen was het stukslaan van de botten van de benen. Dat gebeurde bij de twee veroordeelden die met Jezus waren gekruisigd. Maar Jezus zelf was al gestorven. Hij stierf gelijk met de lammeren die geslacht werden ter voorbereiding van de paasmaaltijd. Hun bloed werd aan de deurposten gesmeerd zodat er niemand dood hoefde te gaan als offer aan de God van Israël. Daarom werd Jezus van Nazareth later het lam van God genoemd. Niemands leven hoeft aan de God van Israël te worden geofferd, het doden van mensen is daarom altijd in strijd met de God van Israël. Dat was niet alleen sinds de kruisiging zo, dat stond al in de Joodse Bijbel, dat niet breken van de botten stond in Psalm 34 vers 21.

Romeinse soldaten verzekerden zich er van dat hij wel degelijk dood was en Johannes schrijft het er maar uitdrukkelijk bij om allerlei fabeltjes uit zijn tijd te ontzenuwen. Het lichaam van Jezus was echt en hij is echt gestorven. Hij kreeg ook een echte Joodse begrafenis want er waren ook vooraanstaande Joden, leden van de bestuurlijke en economische elite, die volgeling geworden waren van de man uit Nazareth, mensen die nog iets hadden van het gebod uit de Bijbel dat je moest delen met je naaste. Het verhaal van het lijden van Jezus is niet een verhaal om vrolijk van te worden. Er lijden nog teveel mensen zoals hij heeft geleden. Je kunt nu met z’n allen achter een plastiek kruis aanlopen en mooie liedjes zingen, maar de bedoeling is wat tegen dat lijden te doen. Johannes noemt dit gedeelte van het verhaal de voorbereiding. Voorbereiding op het einde van het lijden, want het Pesachfeest gaat gevierd worden, het feest van de bevrijding uit de slavernij. Wij leven onder de slavernij van de dood, iedereen gaat dood en daar stemmen we ons handelen op af. De Bijbel roept ons op ons daarvan te bevrijden en te gaan leven of er niemand meer dood gaat. Dat moet dus kunnen, elke dag opnieuw, ook vandaag.

Wat is waarheid?

Johannes 18:28–19:30

28 Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, anders zouden ze zich verontreinigen en niet aan het pesachmaal kunnen deelnemen. 29 Daarom kwam Pilatus naar buiten. ‘Waarvan beschuldigt u deze man?’ vroeg hij. 30 Ze antwoordden: ‘Als Hij geen misdaden had gepleegd, zouden we Hem niet aan u uitgeleverd hebben.’ 31 Pilatus zei: ‘Neem Hem dan mee, en veroordeel Hem volgens uw eigen wet.’ Maar de Joden wierpen tegen: ‘Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.’ 32 Zo moest de uitspraak van Jezus in vervulling gaan waarin Hij aanduidde welke dood Hij zou sterven. 33 Pilatus ging het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ 34 Jezus antwoordde: ‘Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over Mij gezegd?’ 35 ‘Ik ben toch geen Jood,’ antwoordde Pilatus. ‘Uw volk en uw hogepriesters hebben U aan mij uitgeleverd – wat hebt U gedaan?’ 36 Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat Ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’ 37 Pilatus zei: ‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat Ik koning ben,’ zei Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat Ik zeg.’ 38 Hierop zei Pilatus: ‘Maar wat is waarheid?’ Na deze woorden ging hij weer naar de Joden buiten. ‘Ik heb geen schuld in Hem gevonden,’ zei hij. 39 ‘Maar het is bij u gebruikelijk dat ik met Pesach iemand vrijlaat – wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 40 Toen begon iedereen te schreeuwen: ‘Hem niet, maar Barabbas!’ Barabbas was een misdadiger. 1 Toen liet Pilatus Jezus geselen. 2 De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden Hem een purperen mantel aan. 3 Ze liepen naar Hem toe en zeiden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’, en ze sloegen Hem in het gezicht. 4 Pilatus ging weer naar buiten en zei: ‘Ik zal Hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.’ 5 Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. ‘Hier is Hij, die mens,’ zei Pilatus. 6 Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars Hem zagen begonnen ze te schreeuwen: ‘Kruisig Hem, kruisig Hem!’ Toen zei Pilatus: ‘Neem Hem dan mee en kruisig Hem zelf, want ik zie niet waaraan Hij schuldig is.’ 7 De Joden zeiden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat Hij moet sterven, omdat Hij zich de Zoon van God heeft genoemd.’ 8 Toen Pilatus dit hoorde, schrok hij hevig. 9 Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: ‘Waar komt U vandaan?’ Maar Jezus gaf geen antwoord. 10 ‘Waarom zegt U niets tegen mij?’ vroeg Pilatus. ‘Weet U dan niet dat ik de macht heb om U vrij te laten of U te kruisigen?’ 11 Jezus antwoordde: ‘De enige macht die u over Mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die Mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.’ 12 Vanaf dat moment wilde Pilatus Hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.’ 13 Toen Pilatus dit hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen. Zelf nam hij plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata. 14 Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is Hij, uw koning.’ 15 Meteen schreeuwden ze: ‘Weg met Hem, weg met Hem, aan het kruis met Hem!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Maar de hogepriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ 16 Toen droeg Pilatus Hem aan hen over om Hem te laten kruisigen. Jezus werd weggevoerd; 17 Hij droeg zelf het kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgota. 18 Daar kruisigden ze Hem, met twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden. 19 Pilatus had een inscriptie laten maken die op het kruis bevestigd werd. Er stond op: ‘Jezus van Nazaret, koning van de Joden’. 20 Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de plek waar Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze inscriptie door veel Joden gelezen. 21 De hogepriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: ‘U moet niet “koning van de Joden” schrijven, maar “Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van de Joden”.’ 22 ‘Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven,’ was het antwoord van Pilatus. 23 Nadat ze Jezus gekruisigd hadden, verdeelden de soldaten zijn kleren in vieren, voor iedere soldaat een deel. Maar zijn onderkleed was in één stuk geweven, van boven tot beneden. 24 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we het niet scheuren, maar laten we loten wie het hebben mag.’ Zo moest in vervulling gaan wat de Schrift zegt: ‘Ze verdeelden mijn kleren onder elkaar en wierpen het lot om mijn gewaad.’ Dat is wat de soldaten deden. 25 Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en haar zus, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria van Magdala. 26 Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie Hij veel hield, zei Hij tegen zijn moeder: ‘Vrouw, dat is uw zoon,’ 27 en daarna tegen de leerling: ‘Dat is je moeder.’ Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis. 28 Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei Hij: ‘Ik heb dorst.’ 29 Er stond daar een vat water met azijn; ze doopten er een spons in en brachten die, gestoken op een majoraantak, naar zijn mond. 30 Nadat Jezus ervan gedronken had zei Hij: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest. (NBV21)

Het enige dat Jezus van Nazareth voor de voeten kon worden geworpen is dat hij zich “Koning der Joden” noemde. Maar die titel had een gebed als religieuze oorsprong. Iemand waar het hele volk achteraan liep moest blijven proberen een koning naar Gods hart te worden. Alle gelovigen werden immers kinderen van God genoemd en vormden een volk van Koningen en Priesters. Religieus konden de religieuze autoriteiten er niks mee. Dat ze niemand ter dood mochten brengen is een smoes. Nadat op Pinksteren een gemeente was ontstaan werd een van de leiders van het Griekssprekende deel van die gemeente, Stephanus, gestenigd op last van diezelfde autoriteiten. Het was dus aan de wereldlijke autoriteit om vast te stellen welke misdaad Jezus gepleegd had. De doodstraf uitspreken was in die tijd niet zo heel moeilijk maar er moest wel een misdaad aan ten grondslag liggen.

Jezus legde aan Pilatus uit dat de term Koning der Joden een religieuze uitdrukking was en met het wereldlijk bestuur niks te maken had. Pilatus betoogde daarop de onschuld van Jezus aan overtreding van de burgerlijke wetten. Maar daarmee was hij niet klaar. Hoe gemakkelijk schuiven ook wij het systeem de schuld in de schoenen voor de ellende die ons overkomt. Pilatus denkt dat hij macht heeft, macht zonder verantwoordelijkheid want hij zit nu eenmaal op die plaats. Pas als hij geconfronteerd wordt met de verantwoordelijkheid, die bij fouten terugslaat op de keizer die hem heeft benoemd, schrikt hij terug. Dan wordt het hele proces tegen Jezus van Nazareth een politiek spel. Duidelijk moet zijn, ook volgens de Priesters, dat er geen koning in Israël kan zijn die de Romeinen verslaat, zo’n koning zou de ondergang van het volk betekenen. En de geschiedenis heeft die Priesters gelijk gegeven. Toen Johannes dit opschreef wist hij dat ook heel goed. Maar er is en blijft een andere weg, de weg van de liefde.

Zelfs aan het kruis bleef Jezus van Nazareth zorgen voor de zijnen, voor zijn moeder. Bleef hij ook verbonden met wat er in het Oude Testament staat, de kruiswoorden zijn daar al terug te vinden. Zo blijft hij door de dood heen verbonden met het heb uw naaste lief als uzelf. En vergis je niet. De kruisdood was een zware wreede straf. Spijkers door je handen en de voeten en dan op het heetst van de dag langzaam doodbloeen onder geweldige pijnen. Daar komt geen plastic met ledlichten aan te pas. Maar de keuze van Jezus om geen oorlog te ontketenen maar die pijn dan maar zelf te dragen bleef hij volhouden tot het uiterste, de Godverlatenheid die bij het lijden hoort. In zijn keuze voor de kruisdood kunnen wij verbonden worden met de lijdenden van de wereld, zodat wij die Jezus van Nazareth kronen tot de koning van de lijdenden, elke dag opnieuw, zeker vandaag.

 

Nee, ik niet

Johannes 18:1-27

1 Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging Hij met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidron. Daar liep Hij een tuin in, met zijn leerlingen. 2 Judas, die Hem zou uitleveren, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met zijn leerlingen samengekomen. 3 Judas ging ernaartoe, samen met de cohort soldaten en een aantal dienaren van de hogepriesters en de farizeeën. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns. 4 Jezus wist precies wat er met Hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ 5 Ze antwoordden: ‘Jezus van Nazaret.’ ‘Ik ben het,’ zei Jezus, terwijl Judas, die Hem kwam uitleveren, erbij stond. 6 Toen Hij zei: ‘Ik ben het,’ deinsden ze achteruit en vielen op de grond. 7 Weer vroeg Jezus: ‘Wie zoeken jullie?’ en weer zeiden ze: ‘Jezus van Nazaret.’ 8 ‘Ik heb jullie al gezegd: “Ik ben het,”’ zei Jezus. ‘Als jullie Mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.’ 9 Zo moest zijn uitspraak in vervulling gaan: ‘Geen van hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik verloren laten gaan.’ 10 Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de knecht van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die knecht. 11 Maar Jezus zei tegen Petrus: ‘Steek je zwaard in de schede. Zou Ik de beker die de Vader Mij gegeven heeft niet drinken?’ 12 De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden Hem. 13 Ze brachten Hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester, 14 en hij was het die de Joden had voorgehouden: ‘Het is goed dat één mens sterft voor het hele volk.’ 15 Simon Petrus kwam met een andere leerling achter Jezus aan. Deze andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester in, 16 maar Petrus bleef buiten bij de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen. 17 Het meisje sprak Petrus aan: ‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’ ‘Nee, ik niet,’ zei hij. 18 De knechten en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen.
19 De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer. 20 Jezus zei: ‘Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken. Ik heb steeds onderricht gegeven op plaatsen waar de Joden bij elkaar komen, in synagogen en in de tempel, en nooit heb Ik iets in het geheim gezegd. 21 Waarom ondervraagt u Mij? Vraag het toch aan de mensen die Mij gehoord hebben, zij weten wat Ik gezegd heb.’ 22 Toen Jezus dat zei, gaf een van de dienaren die erbij stonden Hem een klap in het gezicht: ‘Is dat een manier om de hogepriester te antwoorden?’ 23 Jezus zei: ‘Als Ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat Ik heb gezegd, waarom slaat u Me dan?’ 24 Daarna stuurde Annas Hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester. 25 Simon Petrus stond zich intussen nog steeds te warmen. ‘Ben jij soms ook een leerling van Hem?’ vroegen ze. ‘Nee,’ ontkende Petrus, ‘ik niet.’ 26 Maar een van de knechten van de hogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Maar ik heb toch gezien dat je in die tuin bij Hem was?’ 27 Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan. (NBV21)

Vandaag het lijdensverhaal van Jezus van Nazareth. Nu gaat dat lijden niet alleen over pijn lijden, maar lijden betekent hier “gedwongen worden om te doen, te ondergaan”. Wij kennen dat nog in de uitdrukking “lijdend voorwerp” Het verhaal zoals Johannes het ons verteld laat de tegenstelling zien tussen de manieren die we gewoon zijn en de manieren die door de Liefde worden ingegeven. Het verhaal begint in een boomgaard waar Jezus van Nazareth uitdrukkelijk zijn volgelingen vrijstelt van vervolging. Niks het zwaard trekken, dat lijdt maar tot bloedvergieten en daar is geen sprake van. In de geschiedenis van het Jodendom wordt verteld dat toen Pilatus beelden in de Tempel wilde plaatsen een grote groep inwoners van Jeruzalem op de knieën viel en hun hals aanbood aan de zwaarden van de soldaten, eerder kun je ons de hals afsnijden dan dat wij die beelden aanvaarden. Pilatus liet de beelden daarop weghalen.

Het beleid van de Hoge Priesters, de leiders van het volk, is dat er beter één man kan sterven dan dat er een gewapende opstand uitbreekt. Jezus van Nazareth en de Hoge Priesters hebben dus hetzelfde doel, de vrede te bewaren. Maar de Hoge Priesters en Pilatus willen dat bereiken op de manier die nu eenmaal gebruikelijk is, door onderdrukking en geweld en Jezus van Nazareth door geweldloosheid, door liefde, door je andere wang toe te keren als iemand er op slaat. Al protesteert hij wel als hij zelf op zijn wang wordt geslagen door een knecht van de hogepriester. Maar de houding van Jezus van Nazareth is gevaarlijk, ook vandaag de dag nog. Bewegingen zonder leider, maar alleen gedreven door een ideaal zijn ongrijpbaar, ze wonen in tentjes tegenover de financiële instellingen en stellen daardoor hun macht aan de kaak. Ook daar is sprake van macht die ons dwingt tot handelingen die we niet gewild hebben, macht die ons laat lijden.

En dan die zogenaamde verloochening door Petrus. Ook hier staat liefde tegenover geweld. Petrus wordt herkend als een medestander van die Jezus, aanvoerder van een legertje dat het oor van een tempelwacht had afgeslagen. Petrus wordt dus aangemerkt als een gewelddadige terrorist, iemand die de vrede van het Pesach feest in gevaar had gebracht. Petrus had zich kunnen verweren. Jezus had uitdrukkelijk het gebruik van zwaarden afgewezen maar werd toch berecht. Hij die altijd had geroepen dat vrede en liefde de enige weg waren stond nu terecht als oproerkraaier. Jezus wijst op zijn volgelingen, vraag hen maar wat hij gezegd had. Petrus had zijn vinger kunnen opsteken met hier ben ik, ik getuig. Maar Petrus staat daar omdat een kennis van de Hoogepriester hem naar binnen had gepraat. Die kon hij toch niet in gevaar brengen? Daarom ontkende Petrus Jezus te kennen, zoals die al had voorspeld. De haan die kraait wijst op die voorspelling. Kiezen uit liefde kan vragen om jezelf te verloochenen. Dat deed Petrus hier.

Maar luister nu

Jeremia 28:1-17

In datzelfde jaar, in het begin van de regering van koning Sedekia van Juda, in de vijfde maand van het vierde jaar, zei de profeet Chananja uit Gibeon, de zoon van Azzur, in de tempel van de HEER ten overstaan van de priesters en alle andere aanwezigen tegen mij: 2 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik ga het juk van de koning van Babylonië breken. 3 Binnen twee jaar zal Ik alle kostbaarheden uit de tempel van de HEER, die koning Nebukadnessar heeft meegevoerd naar Babel, naar Jeruzalem terugbrengen. 4 Ik zal ook koning Jechonja, de zoon van Jojakim, en alle ballingen uit Juda die naar Babel zijn gevoerd, naar Jeruzalem terugbrengen – spreekt de HEER. Want Ik ga het juk van de koning van Babylonië breken.’ 5 Toen antwoordde de profeet Jeremia de profeet Chananja ten overstaan van de priesters en alle anderen die in de tempel van de HEER aanwezig waren: 6 ‘Ja! Laat de HEER dat doen. Hopelijk laat Hij jouw profetie uitkomen en brengt Hij al het tempelgerei en alle ballingen uit Babel naar deze stad terug. 7 Maar luister nu naar wat ik jou en alle anderen te zeggen heb. 8 Sinds mensenheugenis hebben de profeten die vóór jou en mij hebben geleefd tegen veel landen en machtige koninkrijken niets dan oorlogen, onheil en pest geprofeteerd. 9 Van een profeet die voorspoed en vrede profeteert, weten we pas dat hij inderdaad door de HEER gezonden is als zijn woorden uitkomen.’ 10 Chananja nam toen het juk van Jeremia’s nek, brak het in stukken 11 en zei ten overstaan van allen die daar waren: ‘Dit zegt de HEER: Zo zal Ik binnen twee jaar het juk van koning Nebukadnessar van Babylonië van alle volken afnemen en in stukken breken.’ Hierop verliet Jeremia de tempel. 12 Enige tijd later richtte de HEER zich tot Jeremia: 13 ‘Ga naar Chananja en zeg hem: Dit zegt de HEER: Je hebt een houten juk in stukken gebroken en het door een ijzeren juk vervangen. 14 Want dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik leg alle volken een ijzeren juk op, waarmee ze koning Nebukadnessar van Babylonië moeten dienen. Zelfs de wilde dieren onderwerp Ik aan hem.’ 15 De profeet Jeremia zei toen tegen de profeet Chananja: ‘Luister goed, Chananja! Jij bent niet door de HEER gezonden. Je hebt het volk met leugens misleid. 16 Daarom – dit zegt de HEER: Ik zal je alsnog zenden, Ik zend je weg van de aarde. Je zult nog dit jaar sterven, want met je profetieën heb je het volk opgezet tegen de HEER.’ 17 En de profeet Chananja stierf nog datzelfde jaar, in de zevende maand.(NBV21)

Alle onheil dat denkbaar is hebben we op de wereld al eens gehad of het zal ongetwijfeld nog wel eens gebeuren. Op dit moment leven we terecht mee met het volk van Oekraïne, maar er zijn nog veel meer oorlogen op aarde. Het verhaal over Chananja en de reaktie van Jeremia daarop inspireert misschien om toch door te gaan met ontwikkelingssamenwerking en vrede stichten. Leven met vijandsbeelden is immers niet erg vruchtbaar. Wie denkt de ellende en de armoede binnen de kortste keren de wereld uit te krijgen heeft de hoop van veel mensen achter zich maar ook de scepsis. Eerst zien en dan geloven. Chananja zou Babilon wel even ten val brengen, binnen twee jaar nog wel. Tegen dergelijke beloften helpen geen redeneringen. Maar dergelijke beloften helpen ook geen armen en onderdrukten. De goddelijke richtlijnen uit de woestijn, het program van recht en rechtvaardigheid dat in de Woestijn met het volk van Israel is ontworpen helpt wel.  In die woestijn is een maatstaf gegeven voor welke politiek de juiste is. De vraag is eenvoudig, worden de armen er beter van, mogen de vreemdelingen meedoen.

Je krijgt de indruk dat sommige politici, zelfs wereldleiders, ons voorhouden dat de president van Rusland wel even een beentje gelicht zal worden. Dat is een zeer gevaarlijke belofte. De geschiedenis leert dat het verdrijven van dictators vaak gebeurd gaat met veel bloedvergieten en jaren van ellende om een samenleving op te bouwen waar de tradities van democratische staten een beetje terug te vinden zijn. Die tradities pleiten voor de zorg voor armen als eerste overheidstaak, en laten vreemdelingen als gelijken meedoen. Alleen het goede doen en niets dan het goede hield Paulus ons voor. Dat betekent niet dat je wel even de ellende in de wereld zal kunnen oplossen. Je draagt bij, je steunt anderen, je zoekt bondgenoten, je houdt je aan de wet van je naaste liefhebben als jezelf, je spoort anderen aan hetzelfde te doen, en je houd de overheid de richtlijnen voor recht en rechtvaardigheid voor.  Chananja zou binnen twee jaar nog wel even Babilon een lesje leren. Maar Chananja gaat dood. Wanneer we doodgaan weten we immers niet maar dat we dood gaan weten we allemaal.

Er zijn mensen die zeggen dat je daarom zo moet leven dat je elke dag dood kunt gaan, dat er dan geen onvervulde beloften achter blijven, dat je dan gaat met het goede dat je gedaan hebt en niet met het kwade dat je nog moet herstellen of waarvan je nog terug moet keren. Ook als je zelf niet rekent met een toekomst kun je natuurlijk anderen een toekomst geven. Is werken voor je eigen toekomst dan onnuttig? Natuurlijk niet, als je jong bent leer je en leren duurt langer dan een dag.  Elke dag worden we tientallen keren verleid om geld te lenen. Door die verleiding worden veel mensen in problemen gebracht. Die mensen zijn te helpen door het lenen niet meer als maatschappelijk geaccepteerde norm te aanvaarden. . Geluk zit in de glimlach van een kind, in de ogen van een zieke die weer verder kan, in de gedroogde tranen van iemand die bedroefd is, in de rechte rug van werkloze die weer werk heeft, in de trots van de WIA ontvanger die weer mee mag doen, in de vreugde van de vreemdeling die er bij mag horen. Hoop hoeven we hiervoor niet te geven, liefde schenken is genoeg om dat geluk te bereiken.

Dan zult u in leven blijven.

Jeremia 27:12-22

12 Ik sprak dezelfde woorden tot koning Sedekia van Juda: ‘Laat u het juk van de koning van Babylonië opleggen, onderwerp u aan hem en zijn volk, dan zult u in leven blijven. 13 Waarom zouden u en uw volk sterven door het zwaard, de honger en de pest? Want daarmee heeft de HEER ieder volk gedreigd dat zich niet aan de koning van Babylonië wil onderwerpen. 14 Luister niet naar de profeten die u oproepen u niet aan hem te onderwerpen. Ze profeteren leugens. 15 Hoewel Ik hen niet gezonden heb – spreekt de HEER – profeteren ze in mijn naam, en nog leugens ook. Daarmee bereiken ze slechts dat Ik jullie verdrijf en dat jullie samen met die profeten zullen omkomen.’ 16 Ook sprak ik tot de priesters en het volk van Juda: ‘Dit zegt de HEER: Luister niet naar jullie profeten, die zeggen dat de kostbaarheden uit de tempel van de HEER spoedig uit Babel worden teruggebracht. Ze profeteren leugens. 17 Luister niet naar hen. Onderwerp je aan de koning van Babylonië, als jullie in leven willen blijven. Waarom zou deze stad in puin moeten vallen? 18 Als ze echte profeten zijn en de woorden van de HEER spreken, laten ze dan de HEER van de hemelse machten ertoe bewegen dat Hij de kostbaarheden die nog in de tempel van de HEER, in het paleis van de koning en in Jeruzalem zijn overgebleven, niet in Babel laat terechtkomen. 19 Want dit zegt de HEER van de hemelse machten over de tempelzuilen, de Zee, de verrijdbare onderstellen en de rest van het tempelgerei dat nog in deze stad is, 20 over alles wat koning Nebukadnessar van Babylonië nog niet heeft meegenomen toen hij koning Jechonja, de zoon van Jojakim, en alle vooraanstaande burgers van Juda en Jeruzalem naar Babel voerde: Alles zal naar Babel worden gevoerd. 21 Ja, dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, over de kostbaarheden die in de tempel van de HEER, in het paleis van de koning en in Jeruzalem achtergebleven zijn: 22 Alles zal naar Babel worden gevoerd, en daar zal het blijven tot de dag dat Ik er zelf voor zorg dat het naar Jeruzalem wordt teruggebracht – spreekt de HEER.’(NBV21)

We kennen ze wel die paniekzaaiers. Die ons wilden wijsmaken dat de terroristen in Afghanistan gemakkelijk gepakt konden worden. De vertelden dat er in Irak wapens voor massavernietiging lagen opgeslagen die ons allemaal bedreigden. Tegenwoordig weer het toonbeeld van deugdzaamheid. Het land dat zo goed kan spioneren dat de president van Amerika eerder het tijdstip van de Russische inval in Oekraïne kende dan de soldaten aan het front. Het antwoord op die inval is niet alleen de hulp die Oekraïne verdient en de sancties die Rusland eigenlijk zichzelf oplegt maar ook een versterking van het militaire verbond waartegen Rusland zegt op te komen. Die militaire verbonden tegen wereldmachten worden in de Bijbel zeer bestreden. Dat verzet kost alleen maar mensenlevens.

Hoe fout de machthebbers in Rusland ook handelen die soldaten zijn ook onze broeders die nu door het handelen van hun machthebbers ter dood worden gebracht. Jeremia raad zijn koning aan zich aan Babylon te onderwerpen. In de praktijk zal dat betekenen dat Juda jaarlijks een belasting aan Babylon zal betalen maar verder vrij zijn in het inrichten van de samenleving. Het belangrijkste deel van die samenleving is voor Jeremia de Tempel in Jeruzalem. Verzet tegen Babylon zal betekenen dat de Tempel zal worden gesloopt en alle mooie kostbare voorwerpen uit de Tempel naar Babylon zullen verhuizen. Zoals telkens in de geschiedenis gebeurd worden de problemen over de schutting van God geworpen. De God van Israël had hen uit de slavernij van Egypte bevrijdt en beschermd tegen de Filistijnen.

Die God zal ook nu wel voor hen strijden en de legers van Babylon tot de orde roepen. Jeremia bestrijdt die houding. Je moet zelf kiezen voor de weg van bescherming. In de dagen van Corona had God gezorgd voor vaccins die moeten we dus in dankbaarheid aanvaarden en dan niet roepen dat God zijn kinderen wel zal beschermen. De geschiedenis van onze verhouding met Rusland leert ons dat de grens van het Gij zult niet doden veel eerder moet worden getrokken. Vergiftigen van oppositieleiders, bombarderen van burgers in een ander land, absolute macht uitoefenen moet in een zeer vroeg stadium worden aangepakt. Dictators en militaire dictaturen moeten voortdurend gemaand worden zich volgens de richtlijnen voor de menselijke samenleving te gaan gedragen. Nu kan de liefde voor de minsten laten zien waar de kracht van gelovigen ligt. Die hulp moeten we ook vandaag dan maar weer laten zien.

 

Luister niet naar je profeten.

Jeremia 27:1-11

In het begin van de regering van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, richtte de HEER zich tot Jeremia. 2 Dit zei de HEER tegen mij: ‘Maak jukken met riemen en leg die op je nek. 3 Stuur de koningen van Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon ieder een juk. Je moet ze meegeven aan hun gezanten, die bij koning Sedekia in Jeruzalem zijn. 4 Laat ze hun vorst de volgende boodschap overbrengen: Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël – dit moet u dus tegen uw vorst zeggen: 5 Ik heb met mijn grote kracht en met mijn machtige arm de aarde gemaakt en de mensen en dieren die er leven. Ik geef de aarde aan wie Ik wil. 6 Ik heb jullie landen nu allemaal in handen gegeven van mijn dienaar, koning Nebukadnessar van Babylonië; zelfs de wilde dieren heb Ik aan hem onderworpen. 7 Alle volken zullen aan hem, zijn zoon en zijn kleinzoon onderworpen zijn, totdat ook voor zijn eigen land de tijd komt dat vele volken en machtige koningen het zullen onderwerpen. 8 Het volk of koninkrijk dat zich niet aan hem, koning Nebukadnessar van Babylonië, wil onderwerpen, dat zich niet zijn juk wil laten opleggen, zal Ik straffen met het zwaard, de honger en de pest, totdat Ik het door zijn toedoen vernietigd heb – spreekt de HEER. 9 Luister niet naar je profeten, waarzeggers, droomuitleggers , toekomstvoorspellers en tovenaars, die jullie steeds oproepen je niet aan de koning van Babylonië te onderwerpen. 10 Hun profetieën zijn leugens; ze bereiken er slechts mee dat jullie uit je land worden verdreven. Ik zal jullie uiteenjagen en jullie zullen omkomen. 11 Maar het volk dat zich het juk van de koning van Babylonië laat opleggen, dat zich aan hem onderwerpt, zal Ik in zijn eigen land laten blijven. Het mag er blijven wonen en de akkers bewerken – spreekt de HEER.’ (NBV21)

Soms moet je je neerleggen bij de loop van de geschiedenis. Alle kleine landjes rond Israël waren onderworpen aan de koning van Babylonië. Niet dat ze daar veel last van hadden, ze moesten elk jaar een bepaalde belasting betalen en daarmee was de kous af. Daarmee werd eigenlijk de vrede gekocht. Jeremia waarschuwde daarom tegen de voortdurende neigingen om met geweld tegen het machtige Babylonië in opstand te komen. Dat soort opstanden werden bloedig onderdrukt. Zolang de koning van Babylonië niemand dwong iets anders te doen dan jaarlijks die belasting te betalen had het geen zin er tegen in opstand te komen. Wij kennen vergelijkbare situaties. Lang hadden we het communisme waar we bang voor hadden te zijn. In Rusland heerste een regiem dat ondemocratisch en onderdrukkend was en waar we ons tegen hadden te beschermen.  Natuurlijk wisten we dat het aanvallen van dat land geen zin had, dat zouden we verliezen en de prijs zou geweldig hoog zijn.

Het communisme verdween maar de militaire macht van Rusland niet. Het blijft dus levens gevaarlijk om een wereldoorlog tegen deze macht te beginnen. Daar worden de mensen in de Oekraïne het slachtoffer van. Rusland vraagt meer dan een stevig economisch verdrag, ongeveer hetzelfde als de jaarlijkse afdracht aan Babylonië. Daarmee lokt Rusland een bloedige oorlog uit. Een oorlog waarin wij ons niet hoeven mee te laten slepen. Ook China is een vergelijkbaar gevaar. In China is nog steeds geen persvrijheid, in China is nog steeds geen vrijheid van godsdienst. Soms wordt gedacht aan oorlogen om Tibet of Hong Kong of de Oeigoeren. Maar we weten dat we het zouden verliezen en dat de prijs geweldig hoog zou zijn, het zou ook met China een atoomoorlog worden waarbij de aarde zal vergaan. Jeremia riep voortdurend op om de goddelijke richtlijnen van eerlijk delen en recht en vrede te volgen.

Contacten tussen gewone burgers, tussen kerkelijke gemeenten met onze vermeende vijanden zijn wellicht vruchtbaarder. Leven zoals Jeremia ons voor houdt en contacten tussen gewone burgers in landen die zich niks van de goddelijke richtlijnen voor de menselijke samenleving aantrekken kan een wapen zijn dat het Koninkrijk van God nabij kan brengen. Het past overigens niet in de heersende cultuur van ons land, artikel 1 van de grondwet moet daarom niet worden vervangen. Als we beginsel dat alle mensen gelijk zijn voor de wet laten vallen maken we ons het meedoen in het verhaal van Jeremia en van Jezus van Nazareth onmogelijk. Alle mensen op aarde zijn immers onze broeders en zusters. In dat verhaal doen in ons koninkrijk de vreemdelingen gelijkwaardig mee. En contacten met vreemdelingen kunnen ons leren hoe contacten te onderhouden met mensen in alle landen van de wereld.