Galaten 3:15-29
15 Broeders en zusters, zoals algemeen bekend, is een testament rechtsgeldig als het door een mens bekrachtigd is; niemand kan het ongeldig verklaren of er iets aan toevoegen. 16 Net zo gaf God zijn beloften aan Abraham en zijn nakomeling. Let wel, er staat niet ‘nakomelingen’, alsof het velen betreft, maar het gaat er om één: ‘je nakomeling’ -en dat is Christus. 17 Ik bedoel dit: de wet, die vierhonderddertig jaar na de belofte is gekomen, maakt het testament dat door God bekrachtigd is niet ongeldig. De wet kan de belofte niet ontkrachten. 18 Immers, als de erfenis afhankelijk zou zijn van de wet, zou ze niet afhankelijk zijn van de belofte, maar het is nu juist door zijn belofte dat God zijn genade aan Abraham heeft geschonken. 19 Waarom dan toch de wet? De wet is later toegevoegd om onze overtredingen aan het licht te brengen, tot de komst van de nakomeling aan wie de belofte was gedaan, en werd door engelen uitgevaardigd bij monde van een bemiddelaar. 20 Maar bemiddeling is niet nodig wanneer er maar één is die handelt, en God is één. 21 Is de wet daarom in strijd met Gods beloften? Absoluut niet. Als er een wet gegeven was die leven kon brengen, dan zouden we inderdaad rechtvaardig verklaard kunnen worden op grond van de wet. 22 Maar de Schrift heeft alles in de macht van de zonde gelegd, zodat de belofte kon worden gegeven op grond van geloof in Jezus Christus, aan wie op Hem vertrouwen. 23 Voordat dit geloof kwam, werden we door de wet bewaakt; we leefden in gevangenschap tot het geloof geopenbaard zou worden. 24 Kortom, de wet hield ons onder toezicht totdat Christus kwam, opdat we rechtvaardig verklaard zouden worden op grond van geloof. 25 Maar nu het geloof gekomen is, staan we niet langer onder toezicht, 26 want door dit geloof bent u allen kinderen van God, in Christus Jezus. 27 U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u met Christus omkleed. 28 Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen-u bent allen één in Christus Jezus. 29 En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham, erfgenamen volgens de belofte. (NBV21)
Heeft U zich wel eens afgevraagd waar toch de namen Oude en Nieuwe Testament vandaan komen? Ze komen uit deze passage uit de brief aan de Galaten. Als we het over een testament hebben dan bedoelen we de laatste wilsbeschikking van iemand, al of niet al overleden. In dat testament regel je wie je erfenis krijgt en wie niet. Maar als we aan het woord testament de bijvoeglijke naamwoorden “oude” of “nieuwe” toevoegen dan hebben we het direct over de Bijbel. De Hebreeuwse Bijbel is dan het Oude Testament en wat de Christenen er later aan hebben toegevoegd heet samen het Nieuwe Testament. Het is de beeldspraak van Paulus in zijn strijd tegen het opleggen van de Joodse wetten en regeltjes aan de Heidenen die mee willen doen aan de bouw van het Koninkrijk van Recht en Liefde, het Koninkrijk van God. Paulus beroept zich daarbij op de belofte van God aan Abraham.
In de tijd van Abraham was er nog geen leer van Mozes en waren er zeker nog geen wetten en regeltjes zoals die in de dagen van Jezus van Nazareth door het Joodse volk werden nageleefd. Het enige dat Abraham had was zijn vertrouwen dat hij op een nieuwe manier een volk zou moeten stichten. Niet rond vruchtbaarheidsgoden, niet rond goden die aan grond waren gebonden, niet rond maan of zonnegoden, niet rond natuurgoden maar met een God die met je meetrok en die je kon aanspreken op recht en rechtvaardigheid. Die God beloofde dat eens zelfs de dood niet meer zou tellen als het ging om de liefde voor de mensen. Voor Paulus ging die belofte in vervulling bij Jezus van Nazareth. Daarom noemt hij het “het testament van Abraham”. Abraham heeft de belofte nagelaten als erfenis voor de nakomeling die dat wist te volbrengen. Daarmee is het Oude Testament dus niet het verouderde testament waar sommigen het voor verslijten maar het testament dat vanouds ook onze erfenis bepaalt en laat zien wat onze weg is.
Het Nieuwe is dan dat, in de belofte van Jezus van Nazareth, ook wij Heidenen mee mogen doen met de armen bevrijding aanzeggen, met de bouw van dat Koninkrijk van God. Voor Abraham was die God al niet de God van een stukje grond ergens op de aarde, maar was die God op de hele bewoonde wereld aanwezig. Die belofte gold en geldt dus voor de hele bewoonde wereld. Voor Abraham was er geen verschil tussen mensen met en mensen zonder zijn God, voor Paulus geldt dat dus ook in de nieuwe gemeenten van de mensen van de Weg. Daarom is het ook dat als wij het over de armen hebben we de armen van de hele bewoonde wereld op het oog hebben. Juist in deze tijd waarin de economieën van alle landen met elkaar samenhangen, globalisering noemen we dat, moeten we ons bewust zijn dat we dringend onze samenleving zo moeten inrichten dat daar geen mensen aan dood gaan van honger en armoede, waar ook ter wereld. Die erfenis dragen we ook met ons mee.