Geen enkel onderscheid

Handelingen 15:1-18

1 Er kwamen enkele leerlingen uit Judea, die betoogden dat de broeders zich moesten laten besnijden, overeenkomstig het door Mozes overgeleverde gebruik, omdat ze anders niet konden worden gered. 2 Dit leidde tot grote onenigheid met Paulus en Barnabas en mondde uit in een felle woordenstrijd. Besloten werd dat Paulus en Barnabas, samen met enkele andere leerlingen, naar Jeruzalem zouden gaan om deze kwestie voor te leggen aan de apostelen en de oudsten. 3 Nadat de gemeente hun uitgeleide had gedaan, gingen ze op weg en trokken ze door Fenicië en Samaria. Daar verhaalden ze uitvoerig van de bekering van de heidense volken, iets dat bij alle gelovigen grote vreugde wekte. 4 Bij hun aankomst in Jeruzalem werden ze verwelkomd door de apostelen en de oudsten en door de rest van de gemeente. Ze brachten verslag uit van alles wat God door hen tot stand had gebracht. 5 Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven echter te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. 6 De apostelen en de oudsten kwamen bijeen om nader op deze zaak in te gaan. 7 Toen het tot een hevige woordenstrijd kwam, stond Petrus op en zei: ‘Broeders, u weet dat God mij al in het begin uit uw midden heeft gekozen om de boodschap van het evangelie onder de andere volken te verspreiden, opdat ook zij tot geloof zouden komen. 8 God, die de harten doorgrondt, heeft zich duidelijk voor hen uitgesproken door hun de heilige Geest te schenken, zoals Hij die ook aan ons geschonken heeft. 9 Hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd. 10 Waarom wilt u God dan trotseren door op de schouders van deze leerlingen een juk te leggen dat onze voorouders noch wijzelf konden dragen? 11 Nee, we geloven dat we door de genade van de Heer Jezus gered worden, op dezelfde wijze als zij.’ 12 Daarop zwegen alle aanwezigen, en men luisterde naar Barnabas en Paulus, die vertelden welke grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidense volken had verricht. 13 Toen ze uitgesproken waren, nam Jakobus het woord. Hij zei: ‘Broeders, luister. 14 Simeon heeft uiteengezet hoe God vanaf het begin het voornemen had om uit alle volken een volk te vormen dat zijn naam vereert. 15 Dat stemt overeen met de woorden van de profeten; er staat immers geschreven: 16 “Dan keer Ik terug op mijn schreden. Ik zal het vervallen huis van David herbouwen, wat is neergehaald zal Ik weer opbouwen. Ik zal dit huis doen herrijzen, 17-18 zodat de mensen die overgebleven zijn de Heer zullen zoeken, evenals alle volken over wie mijn naam is uitgeroepen. Zo spreekt de Heer, die dit van oudsher heeft aangekondigd.” (NBV21)

Er wordt aan Christenen wel eens verweten dat ze zo vreselijk verdeeld zijn. Dat is al vanouds zo. In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt ons verteld dat Paulus en Barnabas nog maar net terug zijn van hun eerste reis of er komt ruzie. Vanaf de eerste Pinksterdag af zijn er al niet-Joden bekeerd tot de nieuwe beweging van de Weg zoals ze toen nog heetten. Maar dat waren over het algemeen Jodengenoten, Heidenen die zich wilden bekeren tot het Jodendom. Dat zij zich na hun bekering tot de beweging van de Weg ook lieten besnijden en de voedselvoorschriften van het Jodendom gingen houden lag voor de hand. Maar Paulus en Barnabas hadden op hun reis heel andere omstandigheden meegemaakt. De leiding van de verschillende synagogen had hen de voet danig dwars gezet en ze hadden buiten de synagoge om gemeenten gesticht van Joden en Heidenen. Als daar de Heidenen verplicht zouden moeten worden om zich te laten besnijden, dus Jood te worden, dan zouden zij zich ook moeten onderwerpen aan de leiding van de synagogen en dan zou er eigenlijk van de bekering tot de leer van Jezus van Nazareth weinig overgebleven zijn.

Maar het is nogal een principiële strijd en er wordt besloten naar Jeruzalem te gaan waar de meeste apostelen nog waren en waar een centrale gemeente onder leiding van de broer van Jezus van Nazareth, Jacobus, was gevormd. Het gaat om het vraagstuk van de Heidenen. Daar wordt wel heel erg de nadruk op gelegd want het woord komt wel zeven keer voor en zeven is het getal van de volmaaktheid. Er ontstaan twee richtingen die zich uiteindelijk tot verschillende godsdiensten zouden uitgroeien al bleven ze dezelfde God aanbidden. Er ontstaat een Joodse stroming die de Talmoed van de Rabbijnen als uitleg van de Hebreeuwse Bijbel aanneemt en een stroming van Heidenen en Joden die het Nieuwe Testament als uitleg van de Hebreeuwse Bijbel aanneemt.  De aversie tussen de twee stromingen is zo groot dat er in die Christelijke stroming zelfs bewegingen zichtbaar worden die de hele Hebreeuwse Bijbel, ons Oude Testament, maar willen afschaffen. Zo ver komt het niet. De Christelijke Kerk zal zich uiteindelijk verenigen in het aanvaarden van het Oude en Nieuwe Testament. De wederzijdse aversie wordt wel een bron van antisemitisme, met gruwelijke gevolgen.

Nu is de kerk weer terug waar Paulus en Barnabas ook waren, de leer van Jezus van Nazareth is voor ons de uitleg van de Hebreeuwse Bijbel en het gebod dat door beide stromingen gevolgd moet worden is dat van de naaste liefhebben als zichzelf. Voor een oordeel door een rechter zijn er volgens de wetten van Mozes tenminste twee betrouwbare getuigen nodig. In het verhaal, dat Lucas in zijn Handelingen vertelt over het geschil over de vraag of Heidenen nu wel of niet besneden moesten worden en de spijswetten moeten naleven, lijkt het wel of Lukas opnieuw het proces van Jezus van Nazareth voor het Sanhedrin, de Hoge Raad van het Joodse Volk, beschrijft. Er is een twistgesprek en er treden twee getuigen op. Maar deze getuigen vertellen geen leugens zoals in het proces tegen Jezus van Nazareth maar controleerbare feiten, zoals voorgeschreven is. De eerste getuige is Petrus. Er is in de geschiedenis van de kerk nog wel eens geprobeerd een tegenstelling te vinden tussen Paulus, die onder de Heidenen het geloof verspreidde, en Petrus die dat onder de Joden zou doen. Nu in dit verhaal zijn Petrus en Paulus gelijk.  Wij zullen moeten vasthouden aan de gedachte dat het Christendom afstamt van het Jodendom en dat zij dus broeders en zusters in het geloof zijn. Voor beide volken geldt het “Gij zult niet doden”

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *