Spaar u de moeite

Lucas 7:1-10

1 Toen Jezus aan het eind was gekomen van zijn toespraak tot de menigte ging Hij Kafarnaüm in. 2 Een centurio die daar woonde had een slaaf die ernstig ziek was en op sterven lag; de centurio was erg op deze slaaf gesteld. 3 Toen hij over Jezus hoorde, zond hij enkele oudsten van de Joden naar Hem toe om Hem te vragen bij hem te komen en zijn slaaf van de dood te redden. 4 Toen ze bij Jezus waren gekomen, smeekten ze Hem dringend mee te gaan. Ze zeiden: ‘De man die U dit verzoekt, is het waard dat U hem deze gunst bewijst. 5 Want hij is ons volk goedgezind en heeft voor ons de synagoge laten bouwen.’ 6 Jezus ging samen met hen op weg. Hij was al niet ver meer van het huis verwijderd, toen de centurio enkele vrienden naar Hem toe stuurde met de mededeling: ‘Heer, spaar u de moeite, want ik ben het niet waard dat U onder mijn dak komt. 7 Daarom ook achtte ik mij niet waardig om zelf naar U toe te gaan. Spreek slechts een enkel woord en mijn knecht zal genezen. 8 Ook ik ben iemand die onder andermans gezag staat en zelf weer soldaten onder zich heeft, en als ik tegen een soldaat zeg: “Ga!”, dan gaat hij, en tegen een andere: “Kom!”, dan komt hij, en als ik tegen mijn slaaf zeg: “Doe dit!”, dan doet hij het.’ 9 Toen Jezus dit hoorde, verbaasde Hij zich over hem; Hij keerde zich om naar de menigte die Hem volgde en zei: ‘Ik zeg jullie: zelfs in Israël heb Ik niet zo’n groot geloof gevonden!’ 10 Toen de vrienden van de centurio terugkeerden naar zijn huis, troffen ze daar de slaaf in goede gezondheid aan. (NBV21)

Iedereen heeft wel eens gehoord van de Bergrede. In het zesde hoofdstuk van het Evangelie van Lucas kunnen we daarover lezen. De beroemde uitspraken als “heb je vijanden lief” en “heb je naaste lief als jezelf” klinken op de meest onverwachte momenten in onze taal nog door. Maar wat was de reactie toen Jezus uitgesproken was? Welke reactie schotelt de schrijver van het Evangelie van Lucas ons voor? Hij vertelt het verhaal over een bezetter. Een Romeins officier. De centurio hier genoemd, vroeger bekend als de hoofdman over honderd. In ons leger een kapitein waarschijnlijk, een commandant van een compagnie soldaten . Voor de inwoners van een bezet land geen beste, daar viel niet veel goeds van te verwachten. Maar dit lijkt een vijand die het volk lief heeft. Hij liet zelfs een synagoge voor het dorp bouwen.

En dat was niet niks want die synagogen waren uitvindingen van de Farizeeën die de leer van Mozes zeer strikt wilden nakomen. Contacten met de bezetters waren daarbij uitgesloten. Komen in het huis van zo’n Romein was een grote overtreding van de regels. Maar zo’n Romein had dus voor hen het leerhuis gebouwd, waar het verhaal van Israël gelezen kon worden en waar de leer van Mozes bestudeerd kon worden. Die Romeinse centurio ging nu nog verder. Hij bekommerde zich om een zieke slaaf. Ongehoord voor Romeinen, slaven waren gebruiksvoorwerpen, als ze stuk waren deed je ze weg, het leven van slaven telde volstrekt niet mee in de Romeinse samenleving.. Maar in de nieuwe gemeenschappen van volgelingen van Jezus van Nazareth, zoals mensen als Paulus die hadden gesticht werden slaven beschouwd als gelijken van de vrijen. Daar was een hele nieuwe manier van omgaan met elkaar ontstaan.

En als de schrijver van dit Evangelie zich richt tot Theofilus, ook een Romein, dan is dit verhaal een toepassing van de Bergrede ook voor de Heidenen in die nieuwe gemeenschappen. Zo ga je dus met je slaven om. Je probeert ze beter te maken, je beschouwd ze als familie. Niet om zelf in het zonnetje te komen, niet om er een goede naam of faam mee te verwerven. Want de centurio spreekt duidelijk uit dat hij het zelf niet waard is om naar Jezus toe te komen. Dat Jezus ook niet voor hem een zo grote overtreding van de wetten van de Farizeeën hoefde te plegen. Als hij maar zou zeggen dat de slaaf beter was. Dat is dus geloof in Jezus van Nazareth, alles aan de kant voor de armsten, je huis, je bezit, je goede naam. Je naaste liefhebben als jezelf. De Bergrede als praktijk van alle dag, als richtlijn ook voor vandaag. Elke dag opnieuw mogen we die boodschap tot richtlijn van ons leven maken.

 

Een goed mens

Lucas 6:39-49

39 Hij sprak ook in gelijkenissen tegen hen: ‘Kan de ene blinde de andere blinde leiden? Vallen ze dan niet samen in een kuil? 40 Een leerling staat niet boven zijn leermeester; pas als iemand zich alles heeft eigen gemaakt, zal hij de gelijke zijn van zijn leermeester. 41 Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt? 42 Hoe kun je tegen hen zeggen: “Laat mij de splinter uit je oog verwijderen,” terwijl je de balk in je eigen oog niet ziet? Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog, pas dan zul je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder of zuster te verwijderen. 43 Een goede boom brengt geen
slechte vruchten voort, en evenmin brengt een slechte boom goede vruchten voort. 44 Elke boom kun je aan zijn vruchten kennen, want van distels pluk je geen vijgen en van doornstruiken geen druiven. 45 Een goed mens brengt uit de goede schatkamer van zijn hart het goede voort, maar een slecht mens brengt uit zijn slechte schatkamer het kwade voort; want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. 46 Waarom roepen jullie “Heer, Heer” tegen Mij, maar doen jullie niet wat Ik zeg? 47 Ik zal jullie vertellen op wie degene lijkt die bij Me komt, naar mijn woorden luistert en ernaar handelt: 48 hij lijkt op iemand die bij het bouwen van zijn huis een diep gat groef en het fundament op rotsgrond legde. Toen er een overstroming kwam, beukte het water tegen het huis, maar het stortte niet in omdat het degelijk gebouwd was. 49 Wie wel naar mijn woorden luistert maar niet doet wat Ik zeg, lijkt op iemand die een huis bouwde zonder fundament, zodat het meteen instortte toen het water ertegen beukte en er alleen een bouwval overbleef.’ (NBV21)

Het zijn overbekende woorden die we vandaag lezen. Over de splinter en de balk, over het niet oordelen en over de blinde die de blinde niet kan leiden zonder dat beiden in dezelfde kuil vallen. Het borduurt voort op het gegeven dat we het goede moeten doen omdat van het kwade nooit iets goeds kan komen. Op het uitgangspunt van de leer van Mozes dat je je naaste lief moet hebben als jezelf. Op de wetenschap dat ieder mens fouten maakt, jij net zo goed als je naaste. Dat het echter niet gaat om bij de fouten te blijven staan maar juist om het goede voor elkaar te krijgen. Het speelt bij ons soms bij de eindexamens. Elk jaar weer zijn er leerlingen die zakken of lagere punten halen dan nodig door het rode potlood. Ze zijn hun hele schoolloopbaan geconfronteerd met het rode potlood dat hen vanaf elk proefwerk toeschreeuwde wat ze allemaal wel niet fout hadden gedaan. Dat er ook opgaven waren die ze juist heel knap hadden opgelost en antwoorden die ze beter hadden gegeven dan was verwacht werd hen nooit verteld. Daar ging dat rode potlood niet over. Pas als die leerlingen geleerd wordt weer in zichzelf te geloven, als er in plaats van het rode potlood voor de fouten een groen potlood voor de goede antwoorden wordt gebruikt, kunnen ze slagen.

Dat is ook wat Jezus ons voor elk gedrag voorhoud. Niet bezig zijn met wat er slecht is, maar, zoals het verhaal van Mattheüs vertelt, de hongerigen eten geven, de naakten kleden, de gevangenen bezoeken, de bedroefden troosten. Uiteindelijk gaan dan de blinden zien en de lammen lopen. Uiteindelijk wordt dan zelfs de dood overwonnen en alle tranen gedroogd. En nou niet roepen dat niemand meedoet en dat iedereen bezig is zelf rijk te worden. Dat is nu de balk in het eigen oog en de splinter in die van de buurman. Zorg dat je zelf het goede doet en niets dan het goede, maak mensen om je heen enthousiast voor het goede en laat ze meedoen, dan verdwijnen zowel de balk als de splinter. Doe mee! Maar gaat het dan over fundamentalisme? Meestal zien we mensen die hun levensovertuiging tot het fundament van de hele wereld willen maken en uiteindelijk daarvoor alles willen uitroeien wat daarmee in strijd is.

Jezus van Nazareth roept op om een eenvoudig principe tot fundament van je eigen leven te maken. Namelijk de regel dat van kwaad niets goeds kan komen en van goeds niets kwaads. Of iets goed of kwaad is merken we dus aan de uitwerking op de mensen. Zijn onze daden gebouwd om de wil het goede te doen en niet dan het goede? Accepteren we anderen zoals ze zijn? Met hun goede en met hun kwade kanten, zoals we zelf geaccepteerd willen worden? De vruchten van tolerantie zijn vrede, verdraagzaamheid en culturele verrijking en de vruchten van intolerantie zijn oorlog, angst en niet alleen culturele verarming maar ook daadwerkelijke economische verarming. Ons soort fundamentalisme is dus niet iets dat we anderen opleggen maar dat we onszelf opleggen. Dat maakt dat ons huis op een rots staat, dat we nooit bang hoeven te zijn dat het weggespoeld zal worden door maatschappelijke veranderingen. Als het verbeteringen zijn zullen we die veranderingen verwelkomen, we letten immers alleen op het goede.

Kijk het maar na

Johannes 7:37-52

37 Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus in de tempel, en Hij riep: ‘Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken! 38 “Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Mij gelooft,” zo zegt de Schrift.’ 39 Hiermee doelde Hij op de Geest die zij die in Hem geloofden zouden ontvangen; de Geest was er namelijk nog niet, want Jezus was nog niet tot Gods majesteit verheven. 40 Toen de mensen in de menigte dit hoorden, zeiden ze: ‘Dit moet wel de profeet zijn.’ 41 Anderen beweerden: ‘Het is de messias,’ maar er werd ook gezegd: ‘De messias komt toch niet uit Galilea? 42 De Schrift zegt toch dat de messias uit het nageslacht van David komt en uit Betlehem, waar David woonde?’ 43 Zo ontstond er verdeeldheid in de menigte, 44 en sommigen wilden Hem grijpen, maar niemand deed Hem iets. 45 De dienaren van de hogepriesters en de farizeeën gingen terug. Toen hun werd gevraagd: ‘Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?’ 46 antwoordden ze: ‘Nog nooit heeft een mens zo gesproken!’ 47 Maar de farizeeën zeiden: ‘Hebben jullie je ook al laten misleiden? 48 Er is toch geen enkele leider of farizeeër tot geloof in Hem gekomen? 49 Alleen de massa die de wet niet kent-vervloekt zijn ze!’ 50 Maar Nikodemus, die destijds bij Jezus was geweest, iemand uit hun eigen kring, zei: 51 ‘Onze wet veroordeelt iemand toch pas als hij gehoord is en als bekend is wat hij heeft gedaan?’ 52 Ze zeiden tegen hem: ‘Kom jij soms ook uit Galilea? Kijk het maar na, dan zul je zien dat er uit Galilea geen profeet kan komen.’(NBV21)

Jezus viert het feest van de Loofhutten. Een feest dat Christenen niet hebben overgenomen. De geschiedenis waarmee het Loofhuttenfeest is verbonden is uitdrukkelijk geen geschiedenis van Christenen. Het is van oorsprong een oogstfeest, de oogst van noten en vruchten valt in het najaar. Maar Israël viert dat feest in tenten die herinneren aan de woestijn. Tenten van takken en bladeren. Dit feest is ook een van de feesten die in Deuteronomium wordt aangewezen als feest waarop het volk naar de Tent van Samenkomst moest gaan, later de Tempel om daar maaltijd te houden met de armen, de levieten, de familie en de vreemdelingen. Het eten in de woestijn, het water trouwens ook, kregen ze elke dag opnieuw van hun God. Dat water speelt dus een rol, water om de dorst uit de woestijn te laven. Daarom lezen wij uit het Evangelie van Johannes verhaal over de Geest. Die Geest van God, de geest waarin we proberen onze naaste lief te hebben als onszelf, kwam met en door Jezus van Nazareth. Hij leefde het leven in die geest ons voor. En nadat hij teruggekeerd was naar zijn Vader konden gelovigen de dorst naar gerechtigheid laven door voortdurend liefde te verspreiden.

Zo bevrijdde Jezus mensen van de zonde, wie het goede doet en niets dan het goede, doet immers geen zonde, zo bevrijdde hij mensen van de angst voor de dood, de dood doodt de liefde immers niet, de liefde die altijd doorgaat. Maar de bevrijder, de Messias, zou een zoon zijn van koning David. Mattheus en Lucas hadden in hun Evangelieverhalen veel moeite gedaan duidelijk te maken dat Jezus van David afstamde, maar Johannes laat dat in het midden. Of Jezus de bevrijder is moet niet afhangen van een stamboom maar van de vruchten van zijn optreden. Dat hebben de mensen goed begrepen. Ook de leiders van het volk hebben het eigenlijk begrepen want ze vinden dat optreden van Jezus van Nazareth maar niks. Wie gaat er nu uit liefde voor de mensen voortdurend tegen de regels in. Wie maalt niet om afkomst of gedrag maar let alleen op de bereidheid een nieuw leven te beginnen, een leven van delen wat je hebt, van zorg voor elkaar en vooral voor de armsten, de verworpenen, de uitgestotenen.

Voor die mensen gaan inderdaad rivieren van goedheid stromen, maar zullen ze er niet in verdrinken? Het is de angst die we horen bij het pardon voor de kleine groep asielzoekers die hier al meer dan vijf jaar wachten op een oplossing. Zullen we niet verdrinken in vreemdelingen? Die angst maakte dat Afghanen die er op kunnen rekenen vervolgd te worden als handlangers van Nederland hier verdronken in bureaucratie en angstig in kelders op verlossing wachten. Als je de vraag zo stelt dan weet je dat het niet zal gebeuren. Maar als je vraagt om een stadionverbod voor alle Marokkanen in ons land, omdat een handvol Marokkaanse jongeren de Nederlandse voetbalsupporters goed had nagedaan en een wedstrijd hadden verstoord, dan pleeg je eigenlijk een misdrijf. Dan is het hard nodig dat de Geest van God op je neerdaalt. Je merkt dan ook dat mensen zich kunnen afsluiten voor die Geest van God. Jezelf groter maken door de ander te kleineren lijkt soms vruchtbaarder dan de ander net zo lief te hebben als jezelf. Uiteindelijk loopt dat goddeloze gedrag uit op geweld. Daarom is het symbool van de Geest, een duif, ook het symbool van vrede. Want samen delen is samen vrede beleven, dat kunnen we dus elke dag.

 

Een korte tijd

Johannes 7:25-36

25 Sommige Jeruzalemmers zeiden: ‘Is dat niet die man die ze willen doden? 26 Moet je zien, Hij spreekt vrijuit en ze zeggen niets tegen Hem. Zouden onze leiders werkelijk tot de overtuiging zijn gekomen dat Hij de messias is? 27 Van Hém weten we waar Hij vandaan komt, maar als de messias komt, zal niemand weten waar hij vandaan komt.’ 28 Bij zijn onderricht in de tempel zei Jezus luid en duidelijk: ‘U kent Mij en u weet waar Ik vandaan kom. Maar Ik ben niet namens mezelf gekomen; Ik ben gezonden door iemand die betrouwbaar is, en Hem kent u niet. 29 Ik ken Hem, omdat Ik bij Hem vandaan kom en Hij Mij heeft gezonden.’ 30 Toen wilden ze Hem grijpen, maar niemand deed Hem iets, omdat zijn tijd nog niet gekomen was. 31 Onder het volk waren er velen in Hem gaan geloven, ‘want,’ zeiden ze, ‘wanneer de messias komt, zal die niet meer tekenen verrichten dan Hij heeft gedaan.’ 32 Toen de farizeeën hoorden hoe er door de mensen over Hem gesproken werd, stuurden zij en de hogepriesters dienaren om Hem te arresteren. 33 Jezus zei: ‘Ik zal nog een korte tijd bij u zijn, dan ga Ik naar Hem die Mij gezonden heeft. 34 U zult Me zoeken maar Me niet vinden; u zult niet kunnen komen waar Ik ben.’ 35 Toen zeiden de Joden tegen elkaar: ‘Waar gaat Hij dan naartoe, dat wij Hem niet kunnen vinden? Hij zal toch niet naar de Griekse diaspora gaan om de Grieken onderricht te geven? 36 Wat bedoelt Hij dan als Hij zegt: “U zult Me zoeken maar Me niet vinden; u zult niet kunnen komen waar Ik ben”?’ (NBV21)

De evangelist Johannes maakt hier onderscheid tussen de inwoners van Jeruzalem en de Joden. Voor ons zijn het allemaal Joden. Maar de hekel aan de Joden die uit de woorden van Johannes spreekt heeft bij Heidenen als wij vaak misverstanden gewekt. Alsof Johannes namens God een hekel had gekregen aan iedereen in het volk Israël en dat wij die hekel in navolging van hem ook maar moesten hebben. Het subtiele onderscheid dat in het gedeelte van vandaag wordt gemaakt wijst anders uit. Als het gaat over de Joden dan gaat het over de mensen die er toe doen. De leden van het Sanhedrin, het Tempelbestuur, en de mensen die hun partij hadden gekozen in het conflict tussen Romeinen en het volk Israël, het gaat om de leiders van het volk, de mensen van het openbaar bestuur in Israël. In de dagen van Jezus van Nazareth leefde de verwachting van een bevrijder zeer sterk. Rome was niet zomaar een wereldrijk dat het op zou moeten nemen tegen andere wereldrijken.

Rome beheerste de hele toen bekende aarde en had alle bekende volken onderworpen. Wilde een klein volk als dat van Israël ooit weer haar zelfstandigheid krijgen dan moest er wel een wonder gebeuren. En dat wonder had een naam gekregen in het beeld van de Messias. Wie wat en hoe die Messias zou zijn wist men niet, alleen dat die onverwacht zou komen en van Israël weer een zelfstandig koninkrijk zou maken onder het koningshuis van David. Een Jezus uit Nazareth, zoon van een timmerman, paste niet helemaal in dat beeld. Evangelisten als Matteüs en Lucas hadden daarom ook de moeite genomen aan te tonen dat die Jezus van Nazareth wel degelijk afstamde van Koning David en zelfs in diens stad, in Bethlehem geboren was. Voor de evangelist Johannes was die afstamming minder belangrijk. Hij herinnerde zich hoe Jezus sprak over zijn zending en wie je heeft gezonden en met welke taak is oneindig veel belangrijker dan de menselijke afstamming. Jezus van Nazareth herinnert er aan dat hij is gezonden door de God die volgens de schriften nooit laat varen het werk dat hij is begonnen.

In de grote menigte die in Jeruzalem was voor het Loofhuttenfeest zal dit de nodige onrust hebben veroorzaakt. Een wonderdoener, een genezer, die tegelijk ook een leraar was die de Schriften kende, dat moest haast wel de Messias zijn. En voor de bestuurders was het alleen al daarom een gevaarlijk man. Hoe kon iemand zich in het hoofd halen iets tegen de Romeinen te kunnen ondernemen. Die zouden alleen nog maar meer macht aan zich trekken. Toen Johannes dit had geschreven was het bewijs al geleverd, de Tempel was verwoest en het volk verstrooid. Jezus van Nazareth spreekt in dit verhaal al over de tijd dat hij bij zijn Vader is en wij hem niet meer kunnen zien. Wij kennen hem alleen in de verhalen over zijn liefde voor de mensen. Zijn goddelijke liefde waarin wij deel mogen hebben door te geloven dat die wereld die hij beloofde er ook zal komen, door aan die wereld alvast te gaan werken zoals hij er aan gewerkt heeft. Totdat hij komt en wij hem mogen verwelkomen.

U bent bezeten!

Johannes 7:14-24

14 Toen het feest al halverwege was, ging Jezus naar de tempel en Hij gaf er onderricht. 15 De Joden waren verbaasd: ‘Hoe weet Hij dat allemaal, terwijl Hij geen opleiding heeft gehad?’ 16 Jezus zei: ‘Wat Ik onderwijs heb Ik niet van mijzelf, maar van Hem die Mij gezonden heeft. 17 Wie ernaar streeft te doen wat God wil, zal weten of mijn leer van God komt of dat Ik namens mezelf spreek. 18 Wie namens zichzelf spreekt, is uit op zijn eigen eer, maar wie uit is op de eer van wie hem gezonden heeft is betrouwbaar; hij bedriegt niemand. 19 U hebt van Mozes toch de wet gekregen? Maar niemand houdt zich aan de wet. Waarom wilt u Mij doden?’ 20 ‘U bent bezeten!’ riepen de mensen. ‘Wie wil U dan doden?’ 21 Jezus antwoordde: ‘Eén ding heb Ik gedaan, en u staat allemaal versteld. 22 Nu heeft Mozes u de besnijdenis gegeven-niet dat die van Mozes komt, ze komt van de aartsvaders-en u besnijdt ook op sabbat. 23 Als er op sabbat besneden wordt omdat anders de wet van Mozes wordt ondermijnd, waarom bent u dan kwaad wanneer Ik op sabbat iemand volledig genees? 24 Ga in uw oordeel niet op de schijn af, maar laat uw oordeel rechtvaardig zijn.’ (NBV21)

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Dat geldt dus ook voor Jezus van Nazareth leren we van de evangelist Johannes. Jezus ging immers in het geheim naar Jeruzalem, niet om daar groot opzien te baren en menigten om zich te verzamelen die hem zouden aanbidden maar omdat je op het Loofhuttenfeest nu eenmaal naar de Tempel gaat. Maar hij kan het niet laten, er moet onderwezen worden aan een volk dat dreigt de onderwijzing van Mozes ontnomen te worden. Want de Tempel in Jeruzalem is niet meer de plaats van ontmoeting. De plaats waar overeenkomstig de Godsdienst van Israël in samen delen en in het met elkaar maaltijd houden wordt geoefend. De Tempel in Jeruzalem is een plaats van religie, waar geofferd wordt, waar gehandeld wordt, waar Priesters worden geëerd en gehoorzaamd. De Tempel in Jeruzalem verschilt maar heel weinig meer van de Tempels van de goden van Grieken en Romeinen. De verbazing is groot, de zoon van een timmerman uit Galilea staat als leraar en onderwijzer in de Tempel van Jeruzalem, hoe is het mogelijk.

Galilea stond immers bekend als het land van de heidenen en timmermannen wisten wel het een en ander van de Schriften maar deze leraar had zeker geen opleiding tot Schriftgeleerde gehad. Het optreden van Jezus van Nazareth in de Tempel had de religieuze autoriteiten altijd al verbaasd. De evangelist Lucas vertelt het verhaal van de twaalf jarige Jezus die in de Tempel de mensen tot verbazing bracht. Nu is opnieuw de vraag waar hij toch die wijsheid vandaag haalt. En dan past Jezus van Nazareth een regel op zichzelf toe die hij ook op anderen toepast. Aan de vruchten kent men de boom. Is hier sprake van eigen eer of van de wil van God? Het gaat er dus niet om hoe vroom of hoe knap, of hoe Christelijk je spreekt maar wat de gevolgen zijn van hetgeen waartoe je oproept. En natuurlijk of je die mooie woorden ook zelf waar maakt. In de Tempel in Jeruzalem werd vanouds de onderwijzing van Mozes bewaard. De eerste vijf boeken van de Bijbel worden bij elkaar de leer van Mozes genoemd maar het hart er van zijn de tien Woorden. Die stonden op stenen gegraveerd die in een kist lagen, de ark heette die, en die vormde het hart van de Tempel. Die ark was al lang verdwenen in de dagen van Jezus van Nazareth maar de functie van de Tempel was dezelfde gebleven. Daar hoorde je van de leer van Mozes, zoals die in de woestijn aan het volk waren gegeven.

Die leer liet zich samenvatten in het “Heb uw naaste lief als uzelf”. En daar gaat het in de discussie dan ook over. Ritueel en dus religieus moesten jongens worden besneden, daar werd grote nadruk op gelegd, maar volgens de samenvatting van de onderwijzing van Mozes ging een zieke altijd voor. Kun je dan op de Sabbat, de religieuze rustdag, wel de besnijdenis doen en zou je dan niet mogen genezen? Ook wij lopen het gevaar religie te verwarren met de godsdienst van de God van Israël. Keurige pakken, strakke jurken, kleurige hoedjes en twee keer op zondag naar de kerk waar vrome psalmen en gezangen worden gezongen bepalen het beeld dat veel mensen hebben van het Christelijk geloof. Maar dat is een verkeerd beeld. Het Christelijk geloof vindt je in de hulp voor de zwakken de minsten in de wereld. In de voedselbanken, in de Fair Trade en wereldwinkels, bij Amnesty International en Sabeel, in de vredesbeweging en misschien ook wel in de Occupy beweging met zijn roep om een eerlijkere verdeling van de welvaart die we samen verdienen. Meedoen met de beweging van het Christelijk geloof mag elke dag opnieuw, niemand hoeft zich schuldig te voelen het te hebben verwaarloosd, iedereen die wil meedoen is welkom, de rest wordt je vergeven. Rechtvaardigheid staat ook vandaag weer voorop in die beweging.

 

In het geheim.

Johannes 7:1-13

1 Daarna trok Jezus door Galilea; in Judea wilde Hij niet komen, omdat de Joden daar Hem wilden doden. 2 Nu naderde het Joodse Loofhuttenfeest, 3 en daarom spoorden Jezus’ broers Hem aan: ‘Blijf toch niet hier, ga naar Judea; dan zien ook je leerlingen het werk dat Je doet. 4 Niemand doet toch iets in het geheim als hij bekend wil worden. Als Je dit soort dingen doet, laat je dan zien aan de wereld.’ 5 Ook zijn broers geloofden namelijk niet in Hem. 6 Maar Jezus zei: ‘Mijn tijd is nog niet gekomen, voor jullie is elke tijd goed. 7 De wereld kan jullie niet haten, maar Mij haat ze wel, omdat Ik verklaar dat wat ze doet slecht is. 8 Gaan jullie maar naar het feest; Ik ga niet, omdat mijn tijd nog niet is aangebroken.’ 9 Dat zei Hij, en Hij bleef in Galilea. 10 Maar toen zijn broers naar het feest vertrokken waren, ging Hij zelf ook, niet openlijk, maar in het geheim. 11 Intussen keken de Joden op het feest al naar Hem uit en ze vroegen zich af waar Hij was. 12 Overal werd over Hem gesproken: sommigen vonden dat Hij een goed mens was, anderen meenden dat Hij het volk misleidde. 13 Maar uit angst voor de Joden durfde niemand openlijk over Hem te spreken. (NBV21)

Vandaag een feestverhaal, tenminste een verhaal over een feest. Het gaat over het Loofhuttenfeest. Dat was een soort oogstfeest in de Herfst. Iedereen moest dan van takken een hut maken en daar zeven dagen wonen. Dat herinnerde aan de reis in de woestijn en aan de richtlijnen voor een menselijke samenleving die daar waren ontvangen. Het Loofhuttenfeest was één van de feesten waarbij het volk bij de Tempel een maaltijd moesten houden met de familie, de armen, de vreemdelingen en de dienaren van de Tempel. Daarom willen de broers van Jezus van Nazareth ook graag dat hij naar Jeruzalem gaat, rond blijven trekken in Galilea levert niet genoeg op, het hoogtepunt moet komen in Jeruzalem. Martelaar worden is natuurlijk mooi, je weet dan zeker dat je beroemd wordt en dat iedereen over je zal willen praten. Maar Martelaar worden is ook een beetje zinloos, tegenwoordig zelfs een beetje zielig. Want er zijn martelaren en martelaren.

Er zijn martelaren die het martelaarschap niet hebben gezocht. Die dat tot het laatst uit de weg gingen tot het niet anders mogelijk was. Maar die ondanks de vervolging hun geloof, hun ideaal of hun overtuiging vast bleven houden, ondanks de vervolging die hen persoonlijk ten deel viel. Uiteindelijk zou ook Jezus van Nazareth een dergelijke martelaar worden. Niet op een feest dat het einde van de Uittocht herdacht, de reis door de woestijn en het land overvloeiende van melk en honing dat daarna kwam, maar op een feest dat het begin van de bevrijding herdacht. Het Pesachfeest herinnerde immers aan de bevrijding uit Egypte, aan de laatste maaltijd daar, aan het lam dat daar was geslacht en de bevrijding van de slavernij die er op volgde. De schrijver van het verhaal over Jezus van Nazareth blijft dan wel met een probleem zitten. Dat er broers zijn is geen probleem. één van die broers, Jacobus, zou later nog de leider worden van de gemeente in Jeruzalem.

Johannes moet Jacobus hebben gekend of van hem hebben gehoord. Maar de afwijzing van de vraag van die broers kan niet betekenen dat Jezus van Nazareth de regels van Mozes overtreedt. Daarom wordt verteld dat Jezus van Nazareth in het geheim naar Jeruzalem is gegaan. Wordt ook gelijk duidelijk dat de Bijbel het afwijst als mensen zelf het martelaarschap zoeken. Met een bomgordel om de Wet van God proberen te laten handhaven, of overtreders van die Wet zelf gaan doodschieten tot je gedood wordt door anderen, politie of zo, wordt afgewezen. Gelovigen in de God van Israël zoeken het leven, ook van hun vijanden. Soms moet je dat een beetje verborgen doen, zodat je tegenstanders geen vat op je kunnen krijgen. Soms moet je er voor blijven staan, als de minsten in het volk in de knel komen. Het gaat per slot niet om je eigen eer, daarom ging het zelfs niet bij Jezus van Nazareth, ook dat wordt vandaag weer eens duidelijk.

 

Trouw en liefde

Psalm 61

1 Voor de koorleider. Bij snarenspel. Van David. 2 Hoor, o God, mijn smeken, sla acht op mijn gebed, 3 van het einde der aarde roep ik U aan, want mijn hart bezwijkt. Breng mij op de rots hoog boven mij, 4 U bent altijd mijn schuilplaats geweest, een toren te sterk voor de vijand. 5 Laat mij altijd wonen in uw tent, veilig verscholen onder uw vleugels. sela 6 U hoort mijn geloften, God, U beloont wie uw naam vereren. 7 Voeg dagen toe aan de dagen van de koning, dat zijn jaren duren van geslacht op geslacht. 8 Wil zijn troon altijd beschermen, God, laten trouw en liefde over hem waken. 9 Dan zal ik uw naam voor altijd bezingen, en mijn geloften volbrengen, dag na dag. (NBV21)

Waarmee zal ik mijn God vergelijken? Het is een vraag die vandaag de dag gemakkelijk als een inleiding tot spotternij opgevat wordt. Maar als je de Psalmen goed leest dan tuimelen de vergelijkingen over God over elkaar heen. Zo ook in de Psalm die we vandaag meezingen, begeleid door snarenspel overigens. Het is een Psalm die uit de bundel David komt en heel misschien gaat het lied ook wel terug op de harpspelende David. De dichter van de Psalm heeft in elk geval een behoorlijk aantal vergelijkingen nodig om God duidelijk te maken waarom hij juist op die God een beroep doet. Die God is immers een schuilplaats, een toren waarop je je terug kunt trekken als je belaagd wordt door vijanden, die God heeft vleugels waaronder je kunt schuilen. Een toren met vleugels? Is dat een beeld van God? Als je de vertaling van de Bijbel letterlijk neemt zoals dat in sommige kringen gevraagd wordt, van kaft tot kaft zelfs, dan is de God van Israël een toren met vleugels. Maar zo lezen wij de Bijbel niet. Voor ons is er een zekere geborgenheid die moet worden uitgedrukt.

En die toren kennen we nog wel. In Barneveld sprong Jan van Schaffelaar van de toren toen zijn vijand dreigde zijn dorpsgenoten te doden omdat ze hem niet konden krijgen, hij had zich teruggetrokken in een toren. En er zijn grote roofvogels die hun jongen opvangen op hun vleugels als die gaan uitvliegen en het vliegen nog niet meester zijn. Dat beeld van die grote vogels die hun jongen op hun vleugels opvangen heeft vanouds diepe indruk gemaakt. Andere vogels beschermen hun jongen met hun vleugels als hun nesten worden aangevallen. Die beschermende en opvangende houding is een houding die je ook aan de God van Israël kunt toeschrijven. Natuurlijk kennen we dat allemaal wel wat minder dichterlijk. Als je een probleem hebt, als je bedreigd wordt, door pesters bijvoorbeeld, dan is het geweldig dat mensen van je houden, dat er mensen zijn die het voor je opnemen. De God van Israël roept in de Bijbelse verhalen altijd mensen op om om hun arm om anderen heen te slaan, om namens die God, in zijn Geest beschermend te zijn voor anderen, voor bedreigden, voor de zwakken, voor mensen in gevaar, voor mensen die worden onderdrukt.

Moeilijker hebben we het met de bede voor de Koning. Als de dagen van een koning verlengd worden van geslacht op geslacht, van generatie op generatie, dan moet zo’n Koning eeuwig leven. Dat kan toch niet bedoeld zijn. Waarom zouden we dat aan God vragen? Dat wordt dus ook niet gevraagd. Het gaat hier niet om een mens die Koning is, maar om een instituut Koning waar aan de verlangens van de God van Israël wordt beantwoord. Daar waken trouw en waarheid. Niet een meneer Trouw of een mevrouw Waarheid, ook niet de gelijknamige kranten zoals we die hebben gekend in en na de Tweede Wereldoorlog, maar de inhoud van het regeren. Wij willen eerlijk geregeerd worden. In trouw aan de geboden van God en in waarheid van politici. De zorg voor de armen moet daarbij dus voorop staan, bescherming van de zwakken. Dan wordt die tent ook duidelijk. In het Hebreeuws wordt gesproken over een eeuwige tent, maar dat klinkt zo raar, dus vragen we maar om altijd te mogen wonen in die Tent. Maar de Bijbel belooft ook dat God zijn tent op aarde zal spannen. Dan is er geen angst en bedreiging meer, dan zijn alle tranen gedroogd. Het is er de hoogste tijd voor, tijd om de wereld daarvoor klaar te maken. Daar mogen we elke dag aan werken, ook vandaag weer.

Een gelofte

Handelingen 18:12-22

12 Toen Gallio proconsul van Achaje was, keerden de Joden zich echter gezamenlijk tegen Paulus en daagden hem voor het gerecht. 13 Ze namen hem mee naar Gallio en zeiden: ‘Deze man haalt de mensen over om God te vereren op een wijze die in strijd is met de wet.’ 14 Nog voordat Paulus daarop kon reageren, zei Gallio tegen de Joden: ‘Als er sprake was van een misdrijf of een ernstige vorm van wangedrag, zou ik uw aanklacht uiteraard ontvankelijk hebben verklaard, 15 maar aangezien het een geschil betreft over woorden en namen en uw eigen wet, moet u zelf maar zien wat u doet; over die zaken wil ik geen recht spreken.’ 16 En hij gaf bevel hen uit de rechtszaal te verwijderen. 17 Toen grepen de omstanders met zijn allen Sostenes vast, een leider van de synagoge, en ranselden hem voor de rechterstoel af. Gallio trok zich van dit alles echter niets aan. 18 Nadat Paulus nog geruime tijd bij de leerlingen had doorgebracht, nam hij afscheid en vertrok per schip naar Syrië, samen met Priscilla en Aquila. Voor zijn vertrek had hij in Kenchreeën zijn hoofd laten kaalscheren, omdat hij aan een gelofte gebonden was. 19 Ze kwamen aan in Efeze, waar hij hen achterliet; zelf ging hij nog naar de synagoge om met de Joden te spreken. 20 Op hun verzoek om langere tijd te blijven, ging hij niet in, 21 maar hij nam afscheid met de woorden: ‘Ik zal later bij jullie terugkomen, als God het wil.’ Zo vertrok hij uit Efeze. 22 Nadat hij in Caesarea aan land was gegaan, reisde hij via Jeruzalem, waar hij een bezoek bracht aan de gemeente, naar Antiochië. (NBV21)

Politiek in de kerk, het kan de gemoederen danig verhitten. Wanneer de Wereldraad van Kerken, kerkelijke organisaties of kerken zelf gewezen hebben op gevaren die de wereld bedreigen, of op onrechtvaardige verhoudingen tussen mensen en naties, kwamen er steeds gelovigen in opstand en verweten de kerkleiders politiek te bedrijven. Ook de discussie tussen Joden en Christenen in de tijd van Paulus ging over politiek. En wel over de belangrijkste politieke vraag van de tijd van Paulus namelijk wie regeert de aarde, God of de Keizer? Christenen hadden tot antwoord dat God alleen de Heer van de wereld was. In Jezus van Nazareth had hij immers onder ons gewoond en de dood overwonnen. Veel veiliger was het te geloven dat God in de hemel de baas was en de Keizer op de aarde. Voor de Romeinse gouverneur Gallio is het lood om oud ijzer. De God van de Joden is onzichtbaar, er bestaat zelfs geen beeld van, en de god van de Christenen is aan een kruis gestorven. Einde verhaal en niet langer de rechtszaal bezetten.

Als ze elkaar in elkaar willen slaan dan doen ze dat maar. Voor ons is de vraag minder onbelangrijk. Voor wie gelooft dat God de enige Heer is op aarde is het oplossen van onrechtvaardige handelsverhoudingen, is het bevrijden van mensen van onderdrukking en geweld een reële mogelijkheid, zelfs een onontkoombare opgave. Dat is politiek, het besturen van de wereld, want laten we God en de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf de wereld besturen of willekeurige mensen met hun verlangen naar macht, roem en rijkdom voor zichzelf? Het verhaal laat overigens ook zien dat het niet aan gaat de opvattingen van Israël blindelings te volgen. Het verhaal van de strijd in Korinthe tussen Joden en Christenen en de reactie van Gallio stelt ook ons de vraag waar we partij voor zouden willen kiezen. Voor Paulus is het duidelijk. Hij leeft onder de gelofte zich apart te stellen voor God zoals in het Bijbelboek Numeri werd beschreven, hij werd Nazareër, opvolger van Simson. Maar de reis die voortvloeide uit deze gelofte liep af en voor hij naar Jeruzalem vertrok liet hij zijn hoofd kaalscheren, het traditionele einde van het Nazireeërschap.

Dat haar werd meestal in de Tempel in Jeruzalem verbrand als teken dat het offer dat men op zich had genomen ook volbracht was. Voor Paulus was de reis en daarmee de periode van de belofte ook voorbij. Hij was op zijn reizen vertrokken uit Antiochië en daar keerde hij nu weer naar terug. De taken die we in ons leven op ons nemen hoeven niet ons hele leven te duren. De taak om rechtvaardigheid en vrede te brengen is voor gelovigen onontkoombaar maar daarbinnen zijn deeltaken die gedurende een bepaalde tijd opgenomen kunnen worden. Schrijven voor Amnesty International, vrijwilliger in de Fair Trade winkel of de voedselbank en een van die vele andere activiteiten die de heerschappij van God op aarde zichtbaar maken kunnen ook tijdelijk worden gedaan. Maar als je er een keer aan begonnen bent kun je er bijna niet meer mee ophouden, dat zal ook bij Paulus blijken.

Zwijg niet!

Handelingen 18:1-11

1 Na deze gebeurtenissen verliet hij Athene en ging naar Korinte. 2 Daar leerde hij Aquila kennen, een Jood uit Pontus, die kort daarvoor met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen omdat Claudius had bevolen dat alle Joden Rome moesten verlaten. Paulus bracht hun een bezoek, 3 en omdat ze hetzelfde ambacht uitoefenden als hij-ze waren leerbewerker van beroep-trok hij bij hen in en ging bij hen werken. 4 Elke sabbat sprak Paulus in de synagoge en trachtte hij Joden en Grieken te overtuigen. 5 Nadat Silas en Timoteüs uit Macedonië waren aangekomen, richtte Paulus zich volledig op de verkondiging en getuigde ten overstaan van de Joden dat Jezus de messias is. 6 Maar omdat ze zich verzetten en lasterlijke taal spraken, schudde hij het stof van zijn kleren en zei: ‘U roept zelf het onheil over u af! Mij treft geen blaam. Voortaan zal ik me tot de andere volken richten.’ 7 Hij verruilde de synagoge voor het huis van Titus Justus, iemand die God vereerde en wiens huis naast de synagoge stond. 8 Crispus echter, een leider van de synagoge, kwam samen met al zijn huisgenoten tot geloof in de Heer, en ook veel Korintiërs die Paulus hadden gehoord kwamen tot geloof en lieten zich dopen. 9 ’s Nachts zei de Heer in een visioen tegen Paulus: ‘Wees niet bang, maar blijf spreken en zwijg niet! 10 Ik sta je bij en niemand zal een vinger naar je uitsteken om je kwaad te doen, want veel mensen in deze stad behoren Mij toe.’ 11 Paulus bleef anderhalf jaar in Korinte en onderrichtte de inwoners over Gods boodschap. (NBV21)

Paulus en de vrijheid van meningsuiting. Die Paulus kreeg overal conflicten en in een paar hoofdstukken hebben we er al een paar kunnen lezen, hoe hij in de gevangenis belandde of bijna in de gevangenis terecht kwam. Ook in Korinthe ontstonden er allerlei conflicten. Maar daar was een oplossing voor. Misschien dat Paulus die oplossing vond bij Priscilla en Aquila, riemensnijders net als hij zelf. Ze kwamen uit Rome, maar op last van keizer Claudius moesten alle Joodse volgelingen van Christus de stad verlaten in het jaar 49. Volgens die keizer hadden die Joden onder aanvoering van hun leraar Chrestos een opstand uitgelokt. Gewoon gaan en een andere stad zoeken zullen Priscilla en Aquila gedacht hebben. In Korinthe komen ze nota bene de Apostel Paulus tegen en die namen ze in huis. Net als Silas en Timotheüs die later aankwamen.

Maar ook in Korinthe braken allerlei conflicten uit. Wegwezen moet Paulus gedacht hebben, dat is de beste remedie. Hij besloot uit de synagoge weg te blijven en voortaan de mensen te vertellen over Jezus van Nazareth in het huis van Titius Justus, naar de naam te oordelen een bekeerde Heiden, wiens huis naast de Synagoge lag. Het gevolg was dat zelfs de leider van de Synagoge, Crispus, met al zijn huisgenoten volgeling werd van Jezus van Nazareth. En Crispus was een welkome kracht want als leider van de Synagoge moet hij goed thuis zijn geweest in de geschriften van het Oude Testament. Die geschriften werden bij elke bijeenkomst gelezen en uit die geschriften werd geleerd waarom Jezus van Nazareth eigenlijk de messias, de gezalfde bevrijder, genoemd kon worden. Bang om je eigen verhaal te vertellen hoef je dus niet te zijn. Ook niet als je in een omgeving verkeerd waar iedereen over je heen valt omdat ze wat anders geloven.

Ook niet als mensen zich verzetten omdat ze bang zijn hun positie te verliezen. Dat verhaal van de manier waarop Jezus van Nazareth het heb Uw naaste lief als Uzelf in de praktijk bracht is sterk genoeg. Dit verhaal over het verblijf van Paulus in Korinthe probeert dat duidelijk te maken. Hier geen gevangenis maar een eigen huis waar Paulus met de jonge gemeente bijeen kon komen om het verhaal te vertellen en samen de gemeenschap te vieren. Denk nu niet dat Paulus aan de lopende band nieuwe bekeerlingen heeft gedoopt. In de anderhalf jaar dat Paulus in Korinthe heeft gewerkt bleef dat beperkt tot Crispus en zijn huis, familie, knechten en meiden en slaven en slavinnen. Het verhaal en het vieren van de gemeenschap moet genoeg zijn. Het is dan ook aan de gemeente van Korinthe dat Paulus later zijn brieven kan schrijven waarin ook het beroemde lied over de liefde staat. Want niet het succes van Paulus of welke prediker staat voorop, maar de liefde van de ene mens voor de andere, zoals Jezus van Nazareth ons dat voorgeleefd heeft. Daar sprak Paulus over, daar mogen ook wij over spreken. Elke dag opnieuw, ook vandaag weer.

 

De onbekende god

Handelingen 17:16-34

16 Terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte hij hevig verontwaardigd bij het zien van de vele godenbeelden in de stad. 17 In de synagoge sprak hij met de Joden en met de Grieken die God vereerden, en op het marktplein ging hij dagelijks in debat met de mensen die hij daar aantrof. 18 Onder hen waren ook enkele epicurische en stoïsche filosofen, van wie sommigen zeiden: ‘Wat beweert die praatjesmaker toch?’ Anderen merkten op: ‘Hij schijnt een boodschapper van uitheemse goden te zijn,’ want hij verkondigde het goede nieuws over Jezus en de opstanding. 19 Ze namen hem mee naar de Areopagus en zeiden: ‘Kunt u ons uitleggen wat die nieuwe leer is die door u wordt uitgedragen? 20 Want wat u zegt, klinkt ons vreemd in de oren; we willen graag weten wat u bedoelt.’ 21 Alle Atheners en de vreemdelingen die er wonen hebben immers voor niets anders tijd dan voor het uitwisselen van de nieuwste ideeën. 22 Paulus richtte zich tot de leden van de Areopagus en zei: ‘Atheners, ik heb gezien hoe buitengewoon godsdienstig u in ieder opzicht bent. 23 Want toen ik in de stad rondliep en alles wat u vereert nauwlettend in ogenschouw nam, ontdekte ik ook een altaar met het opschrift: “Aan de onbekende god”. Wat u vereert zonder het te kennen, dat kom ik u verkondigen. 24 De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat er leeft, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels. 25 Hij laat zich ook niet bedienen door mensenhanden alsof er nog iets is dat Hij nodig heeft, Hij die zelf aan iedereen leven en adem en al het andere schenkt. 26 Uit één mens heeft Hij de hele mensheid gemaakt, die Hij over de hele aarde heeft verspreid; voor elk volk heeft Hij een tijdperk vastgesteld en Hij heeft de grenzen van hun woongebied bepaald. 27 Het was Gods bedoeling dat ze Hem zouden zoeken en Hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien Hij van niemand van ons ver weg is. 28 Want in Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij. Of, zoals ook enkele van uw eigen dichters hebben gezegd: “Uit hem komen ook wij voort.” 29 Maar als wij dan uit God voortkomen, mogen we niet denken dat het goddelijke gelijk is aan een beeld van goud of zilver of steen, het werk van een ambachtsman, door mensen bedacht. 30 God slaat echter geen acht op de tijd waarin men Hem niet kende, maar roept nu overal alle mensen op tot inkeer te komen, 31 want Hij heeft bepaald dat er een dag komt waarop Hij een rechtvaardig oordeel over de mensheid zal laten vellen door een man die Hij voor dat doel heeft aangewezen. Het bewijs dat het om deze man gaat, heeft Hij geleverd door Hem uit de dood te doen opstaan.’ 32 Toen ze hoorden van een opstanding van de doden dreven sommigen daar de spot mee, terwijl anderen zeiden: ‘Daarover moet u ons een andere keer nog maar eens vertellen.’ 33 Zo vertrok Paulus uit hun midden. 34 Toch sloten enkelen zich bij hem aan en kwamen tot geloof, onder wie ook een Areopagiet, Dionysius, een vrouw die Damaris heette en nog een aantal anderen.(NBV21)

Athene is de stad van de Griekse wijsheid bij uitstek. Dat vonden de Atheners tenminste en daarom hadden zij hun stad genoemd naar de godin van de wijsheid. Athene was ook een wereldstad geworden en zoals het in wereldsteden nog steeds gebruikelijk is neemt iedereen daar de eigen god of goden mee. Daar hoef je dus niet bang voor te worden zoals tegenwoordig wel eens gebeurd, het is al zo oud als er wereldsteden zijn. De Grieken hadden de gewoonte hun filosofische scholen in groepen in te delen. Hier werd op verschillende manieren geprobeerd de vragen, die het bestaan van mensen en wereld oproepen, onder woorden te brengen en er antwoorden voor te zoeken. Die Paulus had kennelijk een nieuwe filosofische school en met name de epicurische en stoïsche filosofen hadden belangstelling voor hem. Niet zo verwonderlijk.

Wij herkennen het niet meer maar geleerden die de genoemde filosofische scholen hebben bestudeerd ontdekten dat Paulus in zijn brieven vaak manieren van redeneren gebruikt die ook bij de stoïsche filosofen voorkwamen. Paulus kwam uit Tarsus en daar was een beroemde school van Stoïsche filosofen gevestigd. Had de Epicurische school de afwijzing van pijn en lijden en dus het welbehagen van mensen als ideaal, de Stoïcijnen legden de nadruk op de deugd als bron van kennis, die, als het hoogste stadium van kennis is bereikt, een volmaakt welzijn garandeert. Paulus begint bij de godsdienst van de Atheners die kennelijk bang geworden waren een god over te slaan bij hun godsdienstigheid. Net als de profeten uit het Oude Testament laat Paulus zien dat goden met mensenhanden gemaakt geen waarde hebben. Wie net als de Griekse filosofen terug redeneert in oorzaken en gevolgen komt uit bij één mens die de oorsprong van alle mensen zou moeten zijn en een God die er altijd al was die die mens heeft geschapen. Een redenering die aansluit bij de voorstellingswereld van de filosofen.

Maar dan de vragen van lijden en sterven. Paulus brengt hier het verhaal van Jezus van Nazareth die uit de dood is opgestaan en daardoor zijn geest kon delen. Voor Griekse filosofen was dit onzin. Lichamelijke opstanding uit de dood was niet mogelijk, alleen de onsterfelijke geest, of ziel, leefde voort. Die ziel was afgedaald in de onderwereld en delen op ieder mens kon dus al helemaal niet. Maar het verhaal over de verlossing uit het lijden en de liefde als bron van welbehagen en deugd als gevolg van die liefde moet zowel aanhangers van de Epicurische school als aanhangers van de Stoa hebben aangesproken. Dat lezen we dan ook, er zijn er die zich bekeren. Zo zal het verhaal van de liefde voor de mensen dwars door de dood heen, het verhaal van Jezus van Nazareth ook vandaag nog mensen moeten aanspreken, zelfs mensen die beweren dat er geen God bestaat. Goden zoals de Grieken die omschreven bestaan immers inderdaad niet, alleen de God van Liefde is er voor ons. Onze liefde is het antwoord op de liefde van die God, elke dag opnieuw..