Een groot aantal vrouwen

Handelingen 17:1-15

1 Via Amfipolis en Apollonia reisden ze naar Tessalonica, waar de Joden een synagoge hadden. 2 Zoals gewoonlijk ging Paulus naar hen toe, en drie sabbatdagen achtereen debatteerde hij met hen. Aan de hand van teksten uit de Schrift 3 toonde hij aan dat de messias moest lijden en sterven en daarna uit de dood moest opstaan. ‘Deze messias,’ zo zei hij, ‘is Jezus, die ik u nu verkondig.’ 4 Sommigen lieten zich overtuigen en sloten zich aan bij Paulus en Silas, evenals veel Grieken die God vereerden, en een groot aantal vrouwen uit de hogere kringen. 5 Maar de andere Joden werden vervuld van jaloezie en riepen enkele raddraaiers te hulp, die een volksoploop veroorzaakten en grote beroering in de stad teweegbrachten. Ze trokken naar het huis van Jason om Paulus en Silas aan een volksgericht te onderwerpen, 6 maar toen ze hen daar niet aantroffen, sleepten ze Jason en enkele andere leerlingen mee naar de stadsbestuurders, tegen wie ze schreeuwden: ‘De mensen die in het hele rijk de orde verstoren, zijn nu ook hier gekomen, 7 en Jason heeft hun onderdak verleend. Allemaal overtreden ze de verordeningen van de keizer door te beweren dat iemand anders koning is, namelijk Jezus!’ 8 De te hoop gelopen menigte en het stadsbestuur raakten in verwarring bij het horen van deze woorden. 9 Jason en de anderen werden op borgtocht vrijgelaten. 10 Nog diezelfde nacht stuurden de leerlingen Paulus en Silas naar Berea. Toen ze daar aangekomen waren, gingen ze naar de synagoge. 11 De Joden in Berea waren welwillender dan die in Tessalonica, want ze luisterden vol belangstelling naar hun verkondiging en bestudeerden dagelijks de Schriften om te zien of het inderdaad waar was wat er werd gezegd. 12 Velen van hen kwamen dan ook tot geloof, evenals een groot aantal mannen en vooraanstaande vrouwen van Griekse afkomst. 13 Maar toen de Joden uit Tessalonica vernamen dat Paulus ook in Berea Gods boodschap verkondigde, kwamen ze ook daar het volk opruien en in verwarring brengen. 14 De leerlingen stuurden Paulus toen onmiddellijk weg, naar de kust, maar Silas en Timoteüs bleven in Berea. 15 Paulus’ begeleiders brachten hem naar Athene en keerden daarna weer terug, met de opdracht aan Silas en Timoteüs om zich zo spoedig mogelijk bij hem te voegen. (NBV21)

Wie brengt nu wie in oproer? We moeten het gedeelte van vandaag nauwkeurig lezen om daar achter te komen. We weten nog dat Paulus en Silas in Philippi uit de gevangenis waren ontslagen na de aardbeving daar. Ze waren doorgereisd naar Tessalonica. Daar begonnen ze in de Synagoge week in week uit te discussiëren. Nu staat er ook bij ons in deze of gene kerk wel eens iemand op die een discussie begint, na de aanslag op Koninginnedag in Apeldoorn werd een sekte die daar een gewoonte van maakt zelfs landelijk nieuws, maar meestal blijft het bij een enkel incident. In Synagogen was het niet ongewoon om een discussie te beginnen over de juiste uitleg van de schriftgedeelten die er werden gelezen, maar wat Paulus deed ging veel verder. Hij betrok de schriftgedeelten op de geschiedenis van Jezus van Nazareth en dat was nieuw.

Wie traditioneel aan de Hebreeuwse Bijbel wilde vasthouden zal zich groen en geel geërgerd hebben aan die nieuwlichterij. Want wie waren daartoe aangetrokken? Het verhaal spreekt over Grieken die God vereerden en vrouwen uit hoge kringen. Twee groepen die in de Synagoge niks te vertellen hadden. Die Grieken waren geen Joden, ze konden het met veel moeite wel worden, dan moesten ze de Tora uit hun hoofd kennen en zich laten besnijden. Die vrouwen moesten in elk geval hun mond houden. Eigenlijk hoorden vrouwen niet in de Synagoge thuis, ze waren van nature al op de hoogte van de Tora en moesten de discussie aan de mannen overlaten. Voor Paulus bestond er in een Christelijke gemeente geen onderscheid tussen Joden en Grieken en tussen mannen en vrouwen, trouwens ook niet tussen slaven en vrijen. Dat haalt de maatschappelijke orde om ver en brengt de mensen maar in verwarring. Geen wonder dus dat er weer klachten waren over opruiing, dreiging met opnieuw de gevangenis, en dat het beter was voor Paulus om in een andere gemeente verder te werken. Berea werd het. Maar ook daar gingen mensen uit Tessalonica heen om de inwoners te waarschuwen voor Paulus en de zijnen.

Dus ging Paulus verder naar Athene, de klassieke stad van de wijsheid. En dat allemaal tijdens een reis die begonnen was om de gemeenten te vertellen dat Joden en Heidenen allemaal gelijkelijk deel konden hebben aan het nieuwe koninkrijk van God. In bestaande gemeenten zal de mededeling met gejuich zijn begroet, maar in nieuw te stichten gemeenten gaf het een probleem als Joden en Heidenen ineens samen een gemeenschap moesten gaan vormen. Samen een gemeenschap vormen tussen mensen van verschillende achtergrond en geloof kan alleen als je beide bereid bent elkaar als gelijkwaardig te beschouwen. Daar waar angst voor elkaar gezaaid wordt ontstaat onrust en verwarring. Paulus liep daar tegenaan, maar wij kennen dat inmiddels ook maar al te goed. Ook wij zullen het moeten bestrijden. Want ook voor ons is een samenleving van gelijkwaardigen de enige weg om vrede te bewaren, de Weg van Jezus van Nazareth. Elke morgen opnieuw mogen wij die weg weer opgaan, zonder angst voor anderen, voor nieuwe mensen of voor iemand ons zou kunnen aandoen, ook vandaag mag dat weer.

 

 

Het morgenrood wekken.

Psalm 108

1 Een lied, een psalm van David. 2 Mijn hart is gerust, o God, ik wil zingen en spelen. Mijn ziel, 3 ontwaak met harp en lier, ik wil het morgenrood wekken. 4 U, HEER, zal ik loven onder de volken, over U zingen voor alle naties.5 Hemelhoog is uw liefde, tot aan de wolken reikt uw trouw. 6 Verhef u boven de hemelen, God, laat uw glorie heel de aarde vervullen. 7 Bevrijd uw geliefde volk, help het met uw machtige hand, verhoor mij. 8 God heeft gesproken in zijn heiligdom: ‘Juichend zal Ik Sichem verdelen, het dal van Sukkot uitmeten. 9 Van Mij is Gilead, van Mij is Manasse, Efraïm is de helm op mijn hoofd, Juda de scepter in mijn hand. 10 Moab is mijn wasbekken, op Edom zet Ik mijn voet. Over Filistea klinkt mijn juichkreet.’ 11 Wie voert mij de vesting binnen, wie zal mij naar Edom leiden? 12 Bent U het niet, God, U die ons verstoten had? Voert U niet, God, onze legers aan? 13 Sta ons bij tegen de vijand, de hulp van mensen is vergeefs. 14 Met God zullen wij triomferen, Hij zal onze vijanden vertrappen. (NBV21)

De Nieuwe Bijbelvertaling heeft zo hier en daar soms verrassende vertalingen van de oorspronkelijk Hebreeuwse tekst. Tot en met de Naardense Bijbel werd hier vertaald dat op Edom mijn schoen geworpen werd. Een gezegde dat we in Nederland niet kenden tot voor kort. In de zeventiende eeuw werd deze psalmregel door Petrus Datheen nog vertaald en berijmd als “en Edom het volk zo koen, verwerp ik als mijn oude schoen” een merkwaardig rijm dat mede aanleiding was om in 1773 een nieuwe meer vrijzinnig gekleurde berijming te maken van de Psalmen, maar hij voelde al aan wat er oorspronkelijk bedoeld was. Het werpen van je schoen naar iemand is in het Midden Oosten al vanouds een grove belediging. Je vertrapt iemand, de toe geworpene is minder dan het stof onder je voeten en dat is met Edom hier ook het geval. Een bijzondere Psalm met zulke platte verwensingen. De Nieuwe Bijbelvertaling maakt er tenminste weer een Psalm van die je zonder vrees in de keurige burgerlijke kringen  die je in kerken aantreft kan voorlezen.

Psalm 108 die we vandaag met de kerken meezingen is op zich al een bijzondere Psalm. Er is namelijk niet zo veel origineels aan. In onze cultuur is het overschrijven van andermans werk, zonder die ander te noemen, plagiaat genoemd, een grove zonde die je aanzienlijke posities kan doen verliezen. In de Bijbel is het heel gewoon. Deze Psalm is bijvoorbeeld samengesteld uit delen van de Psalmen 57 en 60. Geleerden vermoeden dat de Psalm is ontstaan bij een liturgische plechtigheid waar de onderdelen uit de beide Psalmen zeer bij pasten maar waar het toch te ver ging die twee psalmen in hun geheel te zingen. De passende delen bij elkaar tot een nieuw lied maken lost dan je liturgische problemen op. In onze Kerken zingen we ook wel eens een keus uit de coupletten van een lied omdat alle coupletten van dat lied te zingen weer wat te veel zou zijn. Deze Psalm bezingt de grootheid van de God van Israël. Een grootheid die Israël zelf grootser maakt dan de omringende volken, Moab, Filistea en Edom. Die hadden natuurlijk ook hun eigen goden.

Nu kun je wel plagend roepen dat die goden afgoden waren die ze zelf hadden gemaakt en die dus ook niet werkten maar daarmee maak je je eigen God niet groot. De dichter van de psalmen die ook deze Psalm vormen heeft dat opgelost door een heel oude aanduiding voor de God van Israël te gebruiken. Niet de gebruikelijke Naam bestaande uit vier medeklinkers die iets zou moeten betekenen als Ik zal er zijn, maar het “Elohiem” de godsnaam in meervoud waarbij van alle goden alleen de God van Israël iets betekent, alle goden vallen hier samen met de God van Israël. Vernedender kan het voor de goden van de omringende volken niet zijn. Ook voor ons bevat dit een boodschap. Wij kunnen nog zo hard de goden van winst en profijt nastreven, denken dat rijkdom ook genade van God betekent en armoede straf van God, het tegendeel is waar. Uiteindelijk zullen de rijken moeten delen om de armoede op te heffen op de wereld. De God die dat voorschrijft is namelijk de sterkste macht op aarde. Wij mogen elke dag opnieuw zijn helm en zijn scepter zijn, ook vandaag weer.

Opgenomen in de hemel.

Lucas 24:36-53

36 Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie.’ 37 Verbijsterd en door angst overmand, meenden ze een geest te zien. 38 Maar Hij zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo ontzet en waarom zijn jullie ten prooi aan twijfel? 39 Kijk naar mijn handen en voeten, Ik ben het zelf! Raak Me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat Ik heb.’ 40 Daarna toonde Hij hun zijn handen en zijn voeten. 41 Omdat ze het van vreugde nog niet konden geloven en stomverbaasd waren, vroeg Hij hun: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ 42 Ze gaven Hem een stuk geroosterde vis. 43 Hij nam het aan en at het voor hun ogen op. 44 Hij zei tegen hen: ‘Toen Ik nog bij jullie was, heb Ik tegen jullie gezegd dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over Mij geschreven staat in vervulling moest gaan.’ 45 Daarop maakte Hij hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften. 46 Hij zei tegen hen: ‘Er staat geschreven dat de messias zal lijden en sterven, maar dat Hij op de derde dag zal opstaan uit de dood, 47 en dat in zijn naam alle volken opgeroepen zullen worden om tot inkeer te komen, opdat hun zonden worden vergeven. Jullie zullen hiervan getuigenis afleggen, te beginnen in Jeruzalem. 48 49 Ik zend jullie wat mijn Vader heeft beloofd. Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed.’ 50 Hij nam hen mee de stad uit, tot bij Betanië. Daar hief Hij zijn handen op en zegende hen. 51 En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en werd opgenomen in de hemel. 52 Ze aanbaden Hem en keerden in grote vreugde terug naar Jeruzalem. 53 Ze waren voortdurend in de tempel, waar ze God loofden. (NBV21)

Het is duidelijk dat Jezus van Nazareth een andere weg kiest dan de twee die van Jeruzalem naar Emmaüs zijn gegaan, de “ze” in de eerste regel. In elk geval niet de weg van de militaire opstand. Wie immers het zwaard opnemen zullen door het zwaard vergaan. Maar als de twee er blijk van geven hun bezit en voedsel te willen delen met de vreemdeling dan neemt Jezus van Nazareth de uitnodiging aan. En bij het breken van het brood en het uitspreken van de zegening herkennen de twee de opgestane Heer. Het lege graf was niet genoeg om tot geloof in de opgestane bevrijder te komen, daarvoor is zelfs een ontmoeting rond het Oude Testament niet genoeg, pas in de gebaren van breken en delen, gezegend zodat er goeds van uit gaat, wordt de Messias, de Christus herkent. En dan gaat de weg terug naar Jeruzalem, nu niet naar de Tempel of naar het graf maar naar de gemeenschap, want hen moet de bevrijding, de opstanding, verkondigd worden. Er is een andere weg ontdekt dan de weg van opstand en geweld.

De volgelingen van Jezus van Nazareth, de elf die het dichtst bij hem waren geweest waren er al over in gesprek. Petrus was zelf gaan kijken naar het lege graf nadat de vrouwen over het ontbreken van het lijk van Jezus van Nazareth hadden verteld. Hij had daar Jezus van Nazareth zelf ontmoet. En in dit verhaal en het verhaal van twee uit Emmaüs zullen ook de anderen Jezus van Nazareth als opgestane Messias ontmoeten. Die Messias begroet hen met het Hebreeuwse Sjaloom, vrede zij met jullie, de vrede die zo tegengesteld is aan de vrede van het Romeinse Rijk, de Pax Romana. Het lijkt een geestverschijning en iedereen is danig van slag, maar Jezus van Nazareth is tastbaar en voelbaar aanwezig. Opnieuw wordt er gegeten, nu de vis, voor de vissers uit Galilea het dagelijks voedsel, het dagelijks brood. Die werkelijke opstanding van Jezus van Nazareth blijft door de eeuwen heen een moeilijk te begrijpen verhaal. Maar het is geen spook dat aanbeden en beleden wordt. Het is de concrete mens die door de liefde van God ook na de kruisiging doorleeft en daardoor juist door ieder van ons kan worden nagevolgd zonder angst voor het lijden. De wonden aan handen en voeten hoeven ons niet af te schrikken, ze hebben ook geen magische betekenis, de kruisiging is geen inwijdingsrite van een geheim genootschap geweest.

Het lijden van Jezus van Nazareth is even reëel als het lijden van Joden in de concentratiekampen van de Nazi’s, en zijn opstanding is even werkelijk als de opstand van al die mensen , en die in onze dagen opnieuw in verzet komen tegen het uitroeien van een volk. Mensen die in de geschiedenis in opstand zijn gekomen tegen het lijden en het onrecht dat de zwaksten werd aangedaan. De ontmoeting met Jezus van Nazareth is het concreet de hand leggen op de tastbare bewijzen van onderdrukking, honger, marteling en geweld en dan het voedsel te delen dat we hebben met de lijdenden. Dat is de navolging van de opgestane Heer. Daarom noemen we Jezus van Nazareth de Heer van de wereld aan wie alle macht gegeven is. Geen andere Heer kan ons tegenhouden de verdrukten te bevrijden. Ook vandaag niet, daarom ook vandaag de roep om eerlijke handelsverhoudingen, om steun voor vluchtelingen, om vrede in al de landen met oorlog en geweld, om een vreedzame oplossing voor Palestina en om een samenleving in ons eigen land waar iedereen ongeacht sekse, geloof of afkomst aan mee mag doen als gelijkwaardige en volwaardige mensen. Daar mogen we ook deze week weer aan werken.

 

De dauw van uw jeugd

Psalm 110

1 Van David, een psalm. De HEER spreekt tot mijn heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, Ik maak van je vijanden een bank voor je voeten.’ 2 Uit Sion reikt de HEER u de scepter van de macht, u zult heersen over uw vijanden. 3 Uw volk staat klaar op de dag dat u ten strijde trekt. Op de heilige bergen, uit de schoot van de dageraad, komt tot u de dauw van uw jeugd. 4 De HEER heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug: ‘Je bent priester voor eeuwig, zoals Melchisedek.’ 5 De Heer aan uw rechterhand verplettert koningen op de dag van zijn toorn. 6 Hij berecht de volken, verplettert hoofden, overal op aarde, lijken stapelen zich op. 7 Hij drinkt onderweg uit de beek en dan heft Hij zijn hoofd. (NBV21)

Deze psalm wordt vaak gezongen op de minst begrepen Christelijke feestdag, Hemelvaartsdag,. We moeten dat op die dag over het algemeen wel thuis zingen, want kerkdiensten zijn er maar weinig op deze kerkelijke hoogtijdag. Eigenlijk is dat wel vreemd. Want het is een soort kerkelijke koningsdag. Voor gelovigen is er immers maar één Heer, maar één echte Koning, maar één machthebber op de hele wereld die het werkelijk voor het zeggen heeft. Dat is God en in die God Jezus van Nazareth. Die Hemelvaartsdag is ook een beetje de verjaardag van de troonsbestijging door Jezus van Nazareth. Deze Psalm past daar wonderwel bij. In deze Psalm wordt immers een duurzame heerschappij toegezegd aan de vorst die zit aan de rechterhand van God. Op Sion krijgt hij de scepter van de macht en de belofte te mogen heersen over zijn vijanden. En Sion is de berg waar de Tempel staat, het centrum van de Wereld waar de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf wordt bewaard.

De Psalm zegt dus eigenlijk dat de Liefde voortaan de wereld zal regeren en dat iedereen die tegen die liefde ten strijde trekt zal verliezen. Deze Psalm maakt de Tempel en het Paleis tot een eenheid. De Koning die hier wordt aangekondigd is ook Priester, zoals de Priester Koning Melchisedek ooit Priester en Koning was en zo Abraham kon zegenen toen die de vijanden van de koningen van Kanaaän had verslagen. Veel later zal ook Paulus Jezus van Nazareth vergelijken met deze Priester Koning en vertellen hoe Jezus van Nazareth niet alleen de enige werkelijke Heer van de Wereld is maar ook regeert vanuit de Tempel waar de liefde voor de naaste centraal staat. We hoeven het op Hemelvaartsdag dus niet achter de wolken te zoeken of boven de sterren maar we kunnen alvast een beetje de hemel op aarde vestigen. Als we immers de Heer van de Wereld als Heer erkennen en in zijn voetsporen de Liefde laten beslissen over ons doen en laten dan mogen we er op vertrouwen dat het beter zal gaan met deze wereld.

Dan zullen de hongerigen gevoed worden, de naakten gekleed, wie vastgelopen was zal weer in beweging komen, oorlogen zullen verlopen in vrede, wapens worden omgesmeed tot ploegscharen, onvruchtbare woestijnen zullen tot bloei komen en de angst die mensen uit elkaar houdt zal verdwijnen. Dat is het visioen waar deze Psalm een deel van is. Denk nu niet dat het een zoet verhaal is dat eenvoudig te realiseren is. De Psalm spreek niet voor niets over hoofden die verpletterd worden en lijken die zich opstapelen. Het verzet tegen een wereld waarin de liefde regeert is nog steeds groot en gewelddadig. Maar dat verzet mag ons er nooit van weerhouden er gewoon maar mee te beginnen. Zelf maar kopen in de Fair Trade winkels, werken in de voedselbank of een van die heel veel vrijwilligerstaken op ons nemen die het goede laten doen en niet dan het goede. Dan varen wij ten Hemel, dan wordt de aarde een Paradijs.

Wat kan een sterveling mij aandoen?

Psalm 56

1 Voor de koorleider. Op de wijs van Een roerloze duif in de verte. Van David, een stil gebed, toen de Filistijnen hem in Gat hadden gegrepen. 2 Wees mij genadig, God, want ze bedreigen mij, de hele dag bestoken en bestrijden ze mij. 3 Mijn tegenstanders bedreigen mij, heel de dag, en bestrijden mij vanuit hun hoge vesting. 4 In mijn bangste uur vertrouw ik op U. 5 Op God, wiens woord ik prijs, op God vertrouw ik, angst ken ik niet, wat kan een sterveling mij aandoen? 6 Hun woorden krenken mij de hele dag, tegen mij zijn hun boze plannen gericht. 7 Ze wachten hun kans af en bespieden mijn gangen, loerend op mijn leven. 8 Gaan zij hun straf ontlopen? Toon uw toorn, God, en sla dat volk neer! 9 Mijn omzwervingen hebt U opgetekend, vang mijn tranen op in uw kruik. Staat het niet alles in uw boek? 10 In het uur dat ik U aanroep wijken mijn vijanden, want dit weet ik: God staat mij terzijde. 11 Op God, wiens woord ik prijs, op de HEER, wiens woord ik prijs, 12 op God vertrouw ik, angst ken ik niet, wat kan een mens mij aandoen? 13 Aan U, God, heb ik geloften gedaan, met dankoffers wil ik U betalen, 14 U hebt mijn leven aan de dood ontrukt, mijn voet voor struikelen behoed. Nu kan ik wandelen onder Gods hoede in het licht van het leven. (NBV21)

Vandaag zingen we met de kerk een romantisch lied mee. Tenminste een melodie ontleend aan een lied dat een romantisch klinkende melodie had “Een roerloze duif in de verte”. Er zijn mensen die doen dan net of ze die melodie kennen, er wel eens over gelezen hebben, of zelfs weten waar dat lied over die roerloze duif over ging. Mensen die dat vertellen zijn grootsprekers en leugenaars. We weten van de herkomst van de Psalmen weinig tot niks. We weten zeker niks van melodieën. De aanwijzingen die er boven staan zijn verwijzingen naar andere zangbundels. Zo was er een bundel die “David” heette. Of de Psalmen die in die bundel hebben gestaan ook door Koning David gedicht zijn is allerminst zeker. Alleen van de Psalmen waarboven een verwijzing staat naar een gebeurtenis die we ook elders in de Bijbel terugvinden wordt aangenomen dat ze echt van David zouden kunnen zijn, maar zeker is dat niet. Het is ook niet zo belangrijk.

Psalmen zijn liederen waarin de grootheid van God bezongen wordt en die iets laten horen van de manier waarop God ook met ons zou willen omgaan. En voor ons is het allerbelangrijkste dat de God van Israël ook in onze dagen voor ons een grote betekenis heeft. De Psalm die we vandaag meezingen gaat over gevangenschap en bevrijding. Het roept in herinnering een verhaal over David die met zijn mannen toevlucht had gezocht bij de koning van Gad en daar uiteindelijk gevangen genomen werd. Maar de Psalm dankt God voor de bevrijding. Dat roept vragen op. Hoe kan het dat een benauwde en benarde situatie doorstaan wordt met het gevoel bevrijd te zijn. In het oude liedboek voor de kerken staat ook een lied dat over een dergelijke voor ons herkenbare situatie gaat. Het is van de dichteres Jaqueline E. van der Waals. Een dichteres uit het begin van de vorige eeuw. Ze schreef het lied “Wat de toekomst brengen moge, mij geleid des Heren hand” Gemakkelijk te zingen als het goed gaat. Maar het werd gedicht op de dag dat ze te horen had gekregen dat ze leed aan ongeneeslijke kanker.

In dat gedicht ligt de vraag verscholen door wie we ons laten regeren, door ziekte, door dood, of door de liefde die de dood overstijgt? Het antwoord ligt in de vraag. De dood, de gevangenschap, de tegenslagen regeren ons niet. De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer verzette zich van begin af tegen de nazi’s en hij bestempelde hen als heidenen. Hij belandde daardoor uiteindelijk in het concentratiekamp. Maar vlak voor hij vermoord zou worden dichtte hij een lied dat als Lied 511 in het Nieuwe Liedboek voor de Kerken staat: “Door goede machten trouw en stil omgeven, behoed getroost, zo wonderlijk en klaar” Ook hij weigerde zich door angst voor de dood en angst voor de moordenaars te laten regeren. Alleen de liefde voor de naaste, voor de minste telde, dat was immers de liefde van en voor God. In onze crisistijd zullen we van die bevrijding moeten gaan leven. Niet de economie regeert ons, niet de wetten van winst en profijt, maar de liefde van God regeert ons. Voor gelovigen geldt dat ze van delen rijker worden, dat wordt juist in deze tijd van ons gevraagd en daar mogen we dankbaar voor zijn, elke dag opnieuw, ook vandaag.

 

Leerling van Hem worden?

Johannes 9:24-41

24 Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,’ zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’ 25 ‘Of Hij een zondaar is weet ik niet,’ zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ 26 Ze drongen aan: ‘Wat heeft Hij met je gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?’ 27 ‘Dat heb ik u toch al verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van Hem worden?’ 28 Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van Hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. 29 Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar Hij vandaan komt.’ 30 De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar Hij vandaan komt, terwijl Hij mijn ogen geopend heeft. 31 We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. 32 Dat iemand de ogen opent van een man die blind geboren is-dat is nog nooit vertoond! 33 Als die man niet van God kwam, zou Hij dit toch niet hebben kunnen doen?’ 34 Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg. 35 Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ 36 ‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in Hem geloven,’ zei hij. 37 ‘U kijkt naar Hem en u spreekt met Hem,’ zei Jezus. 38 Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij wierp zich voor Jezus neer. 39 Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’ 40 Een paar farizeeën die bij Hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ 41‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde. (NBV21)

Als je eenmaal de baas bent is het pijnlijk mensen te ontmoeten die het schijnbaar, of blijkbaar, beter weten dan jij. In het verhaal dat we dezer dagen lezen uit het Evangelie van Johannes horen we dat ook weer terug. De mensen die de baas waren in de synagogen konden het niet hebben dat er een Jezus van Nazareth was die het zondige karakter van een blinde bedelaar ging ontkennen en de man weer in staat stelde een plaats in de gemeenschap in te nemen. Als armen, zieken en zwakken immers niet zondig zijn, niet zelf schuld hebben aan hun ellendige situatie, dan moet je wat aan hun situatie doen. Als ze er zelf schuld aan hebben kun je ze rustig in hun ellendige situatie laten zitten, ze hebben er immers om gevraagd.

Jezus van Nazareth laat in dit verhaal zien dat als je als mens, als Mensenzoon, een hand uitsteekt en iemand weer een eigen plaats geeft je niet meer over schuld en boete hoeft te praten maar de liefde, God dus, alle eer kunt geven. Pas door onvoorwaardelijke liefde kunnen mensen mee gaan doen en worden mensen bevrijd van de ellende. Bazen moeten dan dienaren worden, dat is soms moeilijk. Zelfs voor hulpverleners is dat moeilijk. We zijn allemaal geneigd oordelen te vellen over mensen. Als de een wat overkomt en de ander niet dan moet er toch een oorzaak zijn die ligt in degene die iets overkomt. Maar de eerste zonde die in de Bijbel beschreven staat is het gelijk willen zijn aan God, kennis hebben van wat goed en wat kwaad is, een oordeel kunnen vellen zoals God dat kan doen.

Mensen kunnen dat niet, een oordeel over een ander vellen, in elk geval niet zonder door de ogen van God te kunnen kijken en sinds de opstanding uit de doden geloven we dat Jezus van Nazareth dat wel kon. Daarom kon hij tegen de Farizeeën zeggen dat ze zonder zonden zouden zijn als ze blind waren, want dan konden de grote daden van God in hen zichtbaar worden. Nu zien we alleen de daden van mensen, die ons altijd weer brengen tot een oordeel over anderen want we zijn natuurlijk geen haar beter dan die Farizeeën. Gelukkig kunnen we in navolging van Jezus van Nazareth ook laten zien waar de God van Israël toe in staat is. Er zijn niet voor niets duizenden vrijwilligers ook vanuit de kerken die de armen en zwakken, ook de kinderen, in onze samenleving een hand toesteken. Misschien moeten er wat meer mensen bereid zijn daar ook stem aan te geven. We zijn toch net als de Mensenzoon, mensenkinderen, en het gaat de God van Israël om: mensenkinderen.

 

Hij is een profeet

Johannes 9:13-23

13 Toen namen ze de man die blind geweest was mee naar de farizeeën. 14 De dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbat. 15 Ook de farizeeën vroegen hoe het kwam dat hij kon zien. En weer vertelde hij: ‘Hij heeft wat modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en nu kan ik zien.’ 16 Sommige farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want Hij houdt zich niet aan de sabbat,’ maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke tekenen kunnen verrichten?’ Er ontstond verdeeldheid. 17 Daarop vroegen ze aan de blinde: ‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers jouw ogen die Hij geopend heeft.’ ‘Hij is een profeet,’ was zijn antwoord. 18 Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind geweest was en nu kon zien. Ze riepen zijn ouders 19 en vroegen hun: ‘Is dat uw zoon die blind geboren zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’ 20 ‘Dit is onze zoon,’ zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. 21 Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’ 22 Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze iedereen die Jezus als de messias zou erkennen uit de synagoge zouden zetten. 23 Daarom zeiden de ouders dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf moesten vragen. (NBV21)

Volgens de wetten van Mozes moesten de priesters vast stellen of iemand echt genezen was en weer als volwaardig lid van de gemeenschap in de samenleving kon worden opgenomen. Nu is het evangelie van Johannes geschreven na de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem en waren de Priesters dus niet zomaar meer bereikbaar. De plaats van Tempel was echter langzamerhand overgenomen door de Synagogen, daar kwam men bijeen om de leer van Mozes, de Tora, te bestuderen en er de richtlijnen uit te halen voor het leven van alle dag. Ook Jezus was vaak naar de Synagogen geweest om uit de Joodse Bijbel te lezen en te onderwijzen. De beweging van de Farizeeën hield zich daar bij uitstek mee bezig en zij hadden ook de Synagogen gesticht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Jezus vaak in discussie was met de Farizeeën. Juist in die discussies ontdekte men de waarheid en een uitgangspunt van de Farizeeën was dat elke doordachte interpretatie van de Schrift als juist moest worden aangenomen.

Toen echter in de loop van de eerste eeuw de volgelingen van Jezus van Nazareth steeds meer Heidenen in hun beweging opnamen kregen ze te maken met een groeiende weerstand van de Farizeeën. Die immers waren er op uit om het oorspronkelijke geloof zuiver te houden en elke vermenging met het heidendom zou uiteindelijk tot het verdwijnen van dat geloof leiden. De reactie zoals die in dit verhaal is geschilderd is daarom zeer legitiem, maar de discussie leidt af van het oorspronkelijke uitgangspunt. Dat was dat de grote daden van God, dat wat voortgebracht wordt door onuitputtelijke liefde, groot gemaakt en verheerlijkt zouden worden. In het verhaal over de grote daden van God en de onuitputtelijke liefde gaat het om de mensen die weer een toekomst gaan zien, die weer als zelfstandige mensen mee mogen gaan doen aan onze samenleving en niet als bedelaars langs de kant hoeven blijven te zitten.

Twee argumenten worden in de discussie betrokken. Allereerst dat de genezing op de Sabbat had plaatsgevonden. Op die dag mocht je immers niet werken. Maar is het genezen van een medemens werk? Jezus van Nazareth werd er toch niet voor betaald? Voor ons is de zondag gekomen in plaats van de Sabbat, wij vieren op de zondag dat we geen slaaf zijn van de arbeid, van de economie. Daarom willen we dat winkels gesloten blijven, daarom willen we geen zevendaagse arbeidsweek, we leven niet om te werken, maar werken om te leven en op zondag willen we de ruimte om echt te kunnen leven, dat is samen te kunnen zijn met anderen. Het tweede argument dat wordt aangevoerd is de zonde die de oorzaak is van ziekte en handicap. Daarmee zetten gezonden zich graag in een bevoorrechte positie. Maar het antwoord van Jezus is dat in de zieke, in de gehandicapte de grote daden Gods duidelijk kunnen worden. In de liefde die we voor zieken en gehandicapten kunnen opbrengen kunnen ook wij de grote daden van God duidelijk maken. Dit verhaal maakt ons duidelijk dat we daartoe geroepen worden, elke dag opnieuw, ook vandaag weer ook op zondag.

 

Gods werk

Johannes 9:1-12

1 In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. 2 Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ 3 ‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. 4 Zolang het dag is, moeten we het werk doen van Hem die Mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. 5 Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht voor de wereld.’ 6 Na deze woorden spuwde Hij op de grond. Met het speeksel maakte Hij wat modder, Hij streek die op de ogen van de blinde 7 en zei tegen hem: ‘Ga u wassen in het badhuis van Siloam.’ (Siloam is in onze taal ‘gezondene’.) De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien. 8 Zijn buren en de mensen die hem kenden als bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?’ 9 De een zei: ‘Ja, die is het,’ en de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op.’ De man zelf zei: ‘Ik ben het echt.’ 10 Toen vroegen ze: ‘Hoe zijn je ogen opengegaan?’ 11 Hij zei: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn ogen en zei: “Ga naar Siloam om u te wassen.” Ik ging erheen, en toen ik me gewassen had kon ik zien.’ 12 Ze vroegen: ‘Waar is die man?’ ‘Dat weet ik niet,’ zei hij. (NBV21)

Vandaag lezen we een verhaal over moederlijke zorg. Want dat is het toch. Het beeld van de moeder die een wond of zere plek van een kind kust en daarmee de pijn geneest kennen we allemaal. Het helpt echt. Of dan het verhaal van de blinde man en het bronnen bad er bij past is natuurlijk maar de vraag. Jezus helpt de man als antwoord op de vraag of de man blind is door de fouten van zijn ouders of door zijn eigen fouten. Een dergelijke discussie kennen wij natuurlijk ook wel. Zijn ze in Afrika arm door de gouden bedden van hun dictators of werken ze gewoon niet hard genoeg. Het antwoord van Jezus is dat de werken van God, het resultaat van de Liefde, in de man duidelijk moeten worden. Wellicht dat het antwoord van ons op die discussie over de armoede in Afrika zou moeten zijn dat aan de armoede in Afrika tenminste duidelijk kan worden hoeveel goede mensen er in het rijke westen wonen.

Want de inzet om de armoede en de honger in verschillende landen te bestrijden wordt toch bepaald door het mede leven dat hier wordt betoond. De blinde bedelaar uit het verhaal van Johannes had misschien niet eens een echte andere keuze dan blinde bedelaar te zijn. Pas toen hij was gewassen zag hij weer in welke wereld hij leefde en werd hij opgenomen in een gemeenschap die hem al die jaren langs de kant van de weg had laten zitten. De persoonlijke inzet van Jezus en zijn eigen handelen hadden hem genezen. Afrika kan het ook niet zonder. Pas als wij bereid zijn onze handelsvoorwaarden te veranderen en Afrika de kans te geven hun eigen producten op een eerlijke manier op de wereldmarkt te brengen zal de armoede in Afrika verminderen. En buiten discussie zou moeten liggen dat de rijke landen van de wereld zorgen voor betaalbare medicijnen voor de bevolkingen van de Afrikaanse landen.

Wie voor een moeder een echt Christelijk cadeau wil gaan kopen gaat ongetwijfeld naar de Wereldwinkel of de Fair Trade winkel. Die ziet daar tal van producten die een aanzet zijn voor een eerlijke handel en opheffing van de armoede. Fair Trade winkels en Wereldwinkels zijn hier vaak nog afhankelijk van vrijwilligers om de prijzen in overeenstemming te houden met wat wij gewend zijn. Die prijzen zouden bij de grenzen niet zo oneerlijk moeten worden beïnvloed. Maar net als moeders die een kusje hebben om pijnlijke wonden te genezen en Jezus van Nazareth die modder maakte om een blinde te genezen, hebben wij onze stem en invloed om de handelsverhoudingen te veranderen. We moesten misschien vandaag onze politieke partijen  toch eens vragen om die eerlijkheid op te brengen. Ze kunnen het opnemen in het regeringsprogramma.

 

Onopgemerkt

Johannes 8:48-59

48 De Joden riepen: ‘Zeggen we soms ten onrechte dat U een Samaritaan bent, en dat U bezeten bent?’ 49 ‘Ik ben niet bezeten,’ zei Jezus. ‘Ik eer mijn Vader, maar u eert Mij niet. 50 Ik ben niet uit op eigen eer; iemand anders is uit op mijn eer en Hij zal oordelen. 51 Werkelijk, Ik verzeker u, als iemand mijn woord bewaart zal hij de dood nooit zien.’ 52 Toen zeiden de Joden: ‘Nu weten we zeker dat U bezeten bent! Abraham is gestorven, en de profeten ook, en U zegt: “Wie mijn woord bewaart zal de dood nooit ervaren”! 53 Bent U soms meer dan onze vader Abraham, die gestorven is? Ook de profeten zijn gestorven. Wie denkt U wel dat U bent?’ 54 Jezus antwoordde: ‘Wanneer Ik mezelf zou eren, zou mijn eer niets betekenen, maar het is de Vader die Mij eert, de Vader van wie u zegt dat Hij onze God is, 55 hoewel u Hem niet kent. Ik ken Hem. Als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken, zou Ik een leugenaar zijn, net als u. Maar Ik ken Hem wel, en Ik bewaar zijn woord. 56 Abraham, uw vader, verheugde zich op de dag van mijn komst, en toen hij die zag schonk dat hem vreugde.’ 57 De Joden zeiden: ‘U bent nog geen vijftig en U zou Abraham gezien hebben?’ 58 ‘Werkelijk, Ik verzeker u,’ antwoordde Jezus, ‘Ik ben van voor de tijd dat Abraham er was.’ 59 Toen raapten ze stenen op om naar Hem te gooien. Maar Jezus wist onopgemerkt uit de tempel te ontkomen. (NBV21)

Gedreven mensen worden nog al eens voor overdreven mensen aangezien. En geef toe, die Jezus van Nazareth maakt het hier wel erg bont. Vandaag lezen we ook waar onze gewoonte vandaan komt om als iemand 50 wordt te roepen dat hij Abraham gezien heeft. Mensen leefden vroeger zo kort dat 50 al heel erg oud gevonden wordt. Een Duitse politicus kon in de negentiende eeuw dan ook gemakkelijk voorstellen om iedereen die 65 jaar werd een pensioen te geven. Dat was maar voor heel weinig mensen weggelegd, dus was het ook heel goedkoop. De tijden zijn veranderd en steeds meer mensen halen de 65. Jezus gaat nog verder, als je oppervlakkig luistert dan gaat iedereen die zijn woord bewaart al helemaal niet meer dood. Maar dat staat er niet. Goed luisteren en goed lezen is een kunst. Wie werkelijk leeft vanuit de Liefde die maalt niet om de dood.

Ieder mens moet eenmaal sterven en dat mag je nooit weerhouden om goed te doen voor een ander. De dood proef je dan ook niet omdat je voortdurend naar de richtlijnen uit de Woestijn kiest voor het leven. Die Liefde was er al voor Abraham er was. De Bijbel begint niet voor niets bij de schepping van hemel en aarde. Dat prachtige lied bezingt hoe de geest van Liefde er al was toen de aarde nog woest en ledig was. Wie vervult is van die geest weet dat de wortels van echte mensen, liefhebbende en zorgende mensen, liggen aan het begin der tijden en dat er eeuwig en altijd mensen zullen zijn die liefhebben en zorgen, die vervult zijn van diezelfde geest. Dat is voor de machtigen op deze aarde pijnlijk om te horen, want als je niet meer rekent met de dood dan heeft geen mens meer macht over je. Als je alleen het goede te doen zoekt dan laat je je niet meer verleiden samen te spannen om anderen te onderdrukken.

Jezus spreekt over de ene Heer als over zijn Vader, daar komt hij vandaan en daar gaat hij naar toe. De hele discussie speelt zich af in de Schatkamer van de tempel in Jeruzalem. Daar waar de leer van Mozes werd bewaard en bestudeerd daar was uiteindelijk ook het gif van de macht binnengeslopen. Liefde voor mensen was verdwenen en stenen vlogen om de oren van hem die de macht van de Liefde predikte. Wij mogen ons afvragen wat de Liefde van ons vraagt. We weten dat Samen Werken en Samen Leven niet gaat zonder Samen Delen, maar de vraag of rijken en armen van boven de 65 ook samen moeten delen is nog niet echt beantwoord. Misschien komt die vraag vandaag wel aan de orde of moeten we die vraag opnieuw luidop stellen. Verzet begint immers met jezelf een vraag te stellen, en die weer aan een ander.

 

Als God uw Vader was

Johannes 8:37-47

37 Ik weet wel dat u nakomelingen van Abraham bent. Toch wilt u Mij doden, omdat er in u geen ruimte is voor wat Ik zeg. 38 Ik spreek over wat Ik gezien heb bij mijn Vader, u doet wat u gehoord hebt van uw vader.’ 39 ‘Onze vader is Abraham,’ zeiden ze. Maar Jezus zei: ‘Als u echt kinderen van Abraham bent, zou u moeten doen wat Abraham deed. 40 Maar nee, u wilt Mij, iemand die u de waarheid heeft gezegd die Hij van God gehoord heeft, doden-zoiets heeft Abraham niet gedaan. 41 Maar u doet inderdaad wat úw vader deed!’ Ze zeiden: ‘Wij zijn geen bastaardkinderen! We hebben maar één Vader: God.’ 42 ‘Als God uw Vader was,’ zei Jezus tegen hen, ‘zou u Mij liefhebben, want Ik ben bij God vandaan gekomen toen Ik hiernaartoe kwam. Ik ben niet namens mezelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. 43 Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u mijn woorden niet kunt aanhoren. 44 Uw vader is de duivel, en u doet maar al te graag wat uw vader wil. Hij is vanaf het begin een moordenaar geweest. Hij hoort niet bij de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij liegt, spreekt hij zoals hij is: een aartsleugenaar, de vader van de leugen. 45 Maar Mij gelooft u niet, want Ik spreek de waarheid. 46 Kan een van u Mij van zonde beschuldigen? Als Ik de waarheid spreek, waarom gelooft u Me dan niet? 47 Wie van God is, luistert naar de woorden van God. U luistert niet, omdat u niet van God bent.’ (NBV21)

Wie durft zich tegenwoordig nog vader noemen? De vader die zijn twee kinderen bij de hand neemt? De vader die samen met zijn vrouw zijn kinderen dodelijke medicijnen geeft en ook zelf probeert een eind aan zijn leven te maken? Jezus van Nazareth heeft het ook over mensen die in de naam van hun Vader hem proberen te doden. Volgens hem is de echte Vader te herkennen aan de Liefde voor het leven die die vader geeft. Ook al ga je door het zwartste dal dat voorstelbaar is de Liefde houdt je op de been zong ooit een Psalmdichter. Daar mogen we altijd opnieuw op vertrouwen. Ook al lijkt er geen enkel uitzicht meer te zijn er is altijd een toekomst in het leven. Wij laten ons echter maar al te gemakkelijk leiden door regels en verwachtingen die met de Liefde niet van doen hebben. Je hoort als ouder ook na een scheiding kinderen op te voeden en de kinderen regelmatig te zien. Het is een regel die aannemelijk klinkt en dat vaak ook is.

Maar als deskundigen en uiteindelijk een rechter van mening zijn dat dat niet voor jou geldt dan vraagt de Liefde voor kinderen dat je je daar bij neer legt. En dat je van je kinderen houdt en ze niet ziet uit liefde voor hen moet je dan maar opschrijven en het ze laten lezen als ze er aan toe zijn. Je laten leiden en je kinderen laten lijden door je gekwetste eigenwaarde is je laten leiden als een kind van de duivel. Ook het maken van schulden kan je doen belanden in een schijnbaar zwart gat. Voor verantwoordelijke mensen die hard werken zijn immers ook schulden altijd oplosbaar? Ook dat kan een leugen zijn. De verleidingen zijn groot en tegenvallers zijn meestal niet je eigen fout. Job heeft ons dat hoofdstuk na hoofdstuk voorgehouden. We hebben in ons land een heel stelsel van schuldhulpverlening en schuldsanering, wees nooit bang om er gebruik van te maken. En als je bang bent het niet alleen vol te kunnen houden zijn er ook schuldhulpmaatjes met wie je het samen mag doen.

We zouden wel wat meer waardering kunnen hebben voor mensen die dat proces tot het einde toe volhouden, dat is een zware last en een moeilijke tijd. Maar de liefde voor onze naaste moet wel maken dat zij niet onder jouw wanhoop en uitzichtloosheid hoeven lijden maar mee mogen helpen er weer uit te komen. Veel van de mensen die gebruik maken van de diensten van een voedselbank hebben te kort door schulden die ze aan het afbetalen zijn. Zorgen voor een goede voorraad voor de Voedselbank helpt mensen hun zware last te dragen. God als Vader erkennen, en we hebben immers gelezen dat alle mensen Gods kinderen zijn, betekent dat we elkaar liefhebben en kiezen voor het leven. De fatsoensregel uitdragen dat iedereen altijd weer opnieuw kan beginnen en dat mensen die struikelen op de levensweg een hand mogen krijgen om ze te helpen weer op te staan is dus leven in de Geest van de Vader van de Liefde.