Je hebt oorlogen gevoerd

1 Kronieken 28:1-10

1 David riep alle leiders van Israël in Jeruzalem bijeen: de stamhoofden, de hoofden van dienst, de bevelhebbers over de eenheden van duizend en van honderd man, de opzichters over het vee en de bezittingen van de koning en zijn zonen, de kamerheren, de helden, kortom alle invloedrijke personen. 2 Koning David ging staan en zei: ‘Mijn broeders, mijn volk, hoor mij aan. Ik had graag zelf een tempel gebouwd waarin de ark van het verbond met de HEER, de voetenbank van onze God, een rustplaats zou vinden. Ik was al met de voorbereidingen begonnen, 3 maar God zei tegen mij: “Jij zult voor mijn naam geen huis bouwen, want je hebt oorlogen gevoerd en bloed vergoten.” 4 De HEER, de God van Israël, heeft uit heel de familie van mijn vader juist mij gekozen om voor altijd koning van Israël te zijn. Hij koos immers Juda als leider, en uit de stam Juda de familie van mijn vader, en uit de zonen van mijn vader verkoos Hij mij als koning van heel Israël. 5 En uit al mijn zonen-de HEER heeft mij immers veel zonen gegeven-koos Hij mijn zoon Salomo om plaats te nemen op de troon van de heerschappij van de HEER over Israël. 6 Hij zei me: “Je zoon Salomo, die zal voor Mij een tempel en tempelhoven bouwen. Hem heb Ik als mijn zoon verkozen, voor hem zal Ik een vader zijn. 7 En als hij mijn geboden en voorschriften steeds zo nauwgezet blijft naleven als hij nu doet, zal Ik zijn koningschap voor altijd bestendigen.” 8 Welnu, ten aanschouwen van heel Israël, de gemeenschap van de HEER, en ten aanhoren van onze God, draag ik u op: houd u aan alle geboden van de HEER, uw God, en richt u ernaar, opdat u dit goede land in bezit mag houden en het voor altijd aan uw nakomelingen kunt nalaten. 9 En jij, Salomo, mijn zoon, wees ontvankelijk voor de God van je vader en wees Hem met hart en ziel toegewijd. Want de HEER onderzoekt alle harten en kent alle verlangens en gedachten. Als je Hem zoekt, zul je Hem vinden; als je Hem verlaat, zal Hij je voor eeuwig verstoten. 10 De HEER heeft jou uitgekozen om een tempel te bouwen die Hem als heiligdom zal dienen. Ga dus vastberaden aan het werk.’ (NBV21)

Het is wel heel lang geleden dat we in het dagelijks leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap de boeken 1 en 2 Kronieken zijn tegengekomen. Er zijn twee verzamelingen verhalen over de geschiedenis van het volk Israël onder de Koningen. De boeken 1 en 2 Koningen en de boeken 1 en 2 Kronieken. Die boeken verschillen soms opmerkelijk. Maar de Bijbel is dan ook geen geschiedenisboek maar een boek over het omgaan van God met de mensen en de mensen met God. Vandaag een verhaal over het ontstaan van de Tempel van Salomo zo lijkt het. Maar het is ook een verhaal over het gebod “Gij zult niet doden” zoals dat in de zogenaamde 10 geboden voorkomt. Het is een richtlijn voor het volk die niet zonder gevolgen verwaarloosd kan worden. Ook het Christendom beschouwt deze 10 geboden als de grondregel om de richting te zoeken waar het goede te vinden is om het kwade te bestrijden. Daarom is dit verhaal zeker in onze dagen van belang om eens bij stil te staan.

Hoofdpersoon in het verhaal van vandaag is David. Koning David was een man naar Gods hart wordt over hem verteld. En wie de verhalen over David kent weet dat deze voortdurend in de bres sprong voor zijn volk. Hij weigerde Koning Saul te doden toen deze jacht op hem maakte. Toen hij had moeten vluchten naar de Filistijnen weigerde hij oorlog te gaan voeren met zijn landgenoten. Toch heeft hij vele oorlogen moeten voeren om het land Israël voorgoed te verlossen van de jaarlijkse plunderingen door de Filistijnen. Hij had hun steden veroverd en daar garnizoenen gelegerd die de Filistijnen er blijvend van weerhielden weer op jacht naar de oogst van de Israëlieten te gaan. Het succes in al die oorlogen schreef hij toe aan zijn trouw aan de God van Israël. Die trouw bewees hij ook door de Ark van het verbond naar het centrum van het land te brengen. Jeruzalem, dat was de hoofdstad en daar hoorde de God van Israël in het centrum te staan. Die 10 geboden in de Ark van het verbond, moesten daar het centrum vormen.

Maar verder mocht David niet gaan. Hij had oorlog gevoerd en bloed vergoten. Voor ons lijkt het of er twee keer hetzelfde staat. Als je oorlog voert dan kun je immers niet anders dan bloed vergieten. Maar in dit zinnetje wordt ook nog eens de afkomst van Salomo in herinnering gebracht. Salomo was een van de vele zonen van David. Geboren uit het huwelijk met Batseba. Die had David al bemint toen ze nog de vrouw was van Uria. Deze was gesneuveld in een oorlog nadat David zijn generaal had gevraagd om Uria in de voorhoede van de aanval te zetten. De begeerte van David naar de vrouw van zijn naaste had al zijn trouw aan de God van Israël te niet gedaan. Hij mocht geen Tempel bouwen en zijn kennelijk zeer vrome zoon wel. Die zoon voerde geen oorlogen met buurlanden maar zorgde er voor dat ze vrienden werden. En daar ligt ook het belang voor ons. Wij voeren oorlogen? Wij zijn vrienden met landen waar de mensenrechten ernstig geschonden worden. Wat we uit onze geschiedenis zouden kunnen leren is dat onderdrukking en geweld altijd tot vluchtelingen naar Nederland zullen leiden. Voor we oorlog moeten gaan voeren zullen we dus de onderdrukkers en dictators moeten aanspreken en samen met de volken bestrijden. Dan komen die 10 geboden ook voor ons pas centraal te staan.

 

Ons lichaam

1 Korintiërs 12:12-31

12 Een lichaam is een eenheid die uit vele delen bestaat; ondanks hun veelheid vormen al die delen samen één lichaam. Zo is het ook met het lichaam van Christus. 13 Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daardoor één lichaam geworden; of we nu Joden of Grieken zijn, slaven of vrije mensen, we zijn allen van één Geest doordrenkt. 14 Tegelijk bestaat een lichaam niet uit één deel, maar uit vele. 15 Als de voet zou zeggen: ‘Ik ben geen hand, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort hij er dan werkelijk niet bij? 16 En als het oor zou zeggen: ‘Ik ben geen oog, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort het er dan werkelijk niet bij? 17 Als het hele lichaam oog zou zijn, waarmee zou het dan kunnen horen? Als het hele lichaam oor zou zijn, waarmee zou het dan kunnen ruiken? 18 Maar God heeft juist alle lichaamsdelen hun eigen plaats gegeven, precies zoals Hij dat wilde. 19 Als ze met elkaar slechts één lichaamsdeel zouden vormen, zou dat dan een lichaam zijn? 20 Het is juist zo dat er een groot aantal delen is en dat die met elkaar één lichaam vormen. 21 Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig,’ en evenmin kan het hoofd tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig.’ 22 Integendeel, juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk. 23 De delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever bedekken, behandelen we zorgvuldiger en met meer respect 24 dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet nodig. God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het nodig hebben ook zorgvuldiger behandeld worden, 25 zodat het lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen elkaar met dezelfde zorg omringen. 26 Wanneer één lichaamsdeel pijn lijdt, lijden alle andere mee; wanneer één lichaamsdeel met respect behandeld wordt, delen alle andere in die vreugde. 27 Welnu, u bent het lichaam van Christus en ieder van u maakt daar deel van uit. 28 God heeft in de gemeente aan allerlei mensen een plaats gegeven: ten eerste aan apostelen, ten tweede aan profeten en ten derde aan leraren. Dan is er het vermogen om wonderen te verrichten, de gave om te genezen en het vermogen om bijstand te verlenen, leiding te geven of in klanktaal te spreken. 29 Is iedereen soms een apostel? Of een profeet? Is iedereen een leraar? Kan iedereen wonderen verrichten? 30 Of kan iedereen genezen? Kan iedereen in klanktaal spreken en kan iedereen die uitleggen? 31 Richt u op de hoogste gaven. Maar eerst wijs ik u een weg die nog voortreffelijker is. (NBV21)

Vandaag lezen we een stuk dat Paulus geschreven heeft niet alleen voor de gemeente maar ook over de gemeente. En als we daarbij bedenken dat in de dagen van Paulus de gemeente van Jezus van Nazareth, van de mensen van de Weg, beschouwd moest worden als blauwdruk voor een nieuwe samenleving als tegenhanger van de bestaande Romeinse samenleving dan wordt dit gedeelte ook een maatschappijkritiek op de samenleving waarin wij ons bewegen. De afkomst van de leden van de gemeente van Korinte was zeer divers. Joden op de eerste plaats, maar ook Heidenen van allerlei volken. Daarbij kwam dan nog het onderscheid tussen slaven en vrijen, tussen mannen en vrouwen en tussen ouderen en jongeren. Bij Paulus smelten die verschillen samen tot één lichaam. De verschillen worden niet ontkend maar het belang van al die verschillende mensen voor dat ene lichaam is hetzelfde.

Geen van die verschillende delen mag en kan zeggen beter te zijn of belangrijker te zijn dan de andere. Je moet in een dergelijke gemeenschap, zeg samenleving, dan ook niet proberen de ene groep tegen de andere op te zetten, of enige groep uit te sluiten van dat lichaam. Als er strijd uitbreekt of als er een deel wordt afgesneden gaat het hele lichaam ten onder. Daar mogen wij in onze samenleving nog wel eens bij stilstaan. Overigens ook in de kerken mag dit wel tot bezinning leiden. Wat moet je met processen waarbij het gaat over de vraag of iemand wel of niet moet worden uitgesloten en niet over de vraag hoe je het geloof in deze dagen het beste kunt verwoorden voor al die verschillende groepen mensen. De beeldspraak van Paulus over het lichaam en de delen zal ook in zijn dagen wel tot grappen geleid hebben. De vergelijking van een lid van de gemeenschap met het geslachtsdeel van een man is niet zo vleiend. Bij Paulus wel, hij weerkaatst de grap door op te merken dat een dergelijk lichaamsdeel, dat waar we ons voor schamen en die we doorgaans bedekt houden, met meer zorgvuldigheid behandeld wordt.

Belangrijker is het lichaamsdeel dat pijn lijdt. Dan lijden alle delen mee zegt Paulus ons. Voelen we dat ook zo? Als er een grote ramp gebeurd zoals een aardbeving of een andere natuurramp wel. Binnen de kortste keren stroomt het geld binnen op giro 555 en komen de acties op gang. Maar voelen we die pijn ook als in onze buurt mensen pijn lijden? Of als mensen in onze kerk gebukt gaan onder problemen? Onverschilligheid kenmerkt toch vaak onze samenleving. Mensen die blijven toekijken als een ander verdrinkt. Niemand die uitstapt als iemand gewond op de weg ligt. De helden die van tijd tot tijd worden gehuldigd niet te na gesproken maar die helden zijn de uitzonderingen die een regel maar al te vaak helaas bevestigden. Wij moeten steeds meer beseffen dat we zelfs over de hele wereld deel uitmaken van een lichaam, het lichaam van de bevrijder van de wereld, bevrijder van armoede en ellende. Wij kunnen daarom niet anders dan mee lijden met al die lijdenden, mee delen met ieder die ons delen nodig heeft en stem geven aan stemlozen. Totdat de wereld geheeld is, het heil ter wereld is gekomen heet het deftig. Maar wie deel uitmaakt van het lichaam van Christus voelt de pijn en rust niet tot de pijn over is. Of je nu leider in de gemeente of knecht bent, dat maakt dus niet uit.

 

Er is één Geest

1 Korintiërs 12:1-11

1 Over de gaven van de Geest, broeders en zusters, wil ik u het volgende zeggen. 2 Zoals u weet was u in de tijd dat u nog niet geloofde volledig in de ban van de afgoden, die taal noch teken geven. 3 Daarom zeg ik u nadrukkelijk: niemand kan door toedoen van de Geest van God zeggen: ‘Vervloekt is Jezus,’ en niemand kan zeggen: ‘Jezus is de Heer,’ behalve door toedoen van de heilige Geest. 4 Er zijn verschillende gaven, maar er is één Geest; 5 er zijn verschillende dienende taken, maar er is één Heer; 6 er zijn verschillende uitingen van bijzondere kracht, maar het is één God die ze allemaal en bij iedereen teweegbrengt. 7 In iedereen is de Geest zichtbaar aan het werk, ten bate van de gemeente. 8 Aan de een wordt door de Geest het verkondigen van wijsheid geschonken, aan de ander door diezelfde Geest het overdragen van kennis; 9 de een ontvangt van de Geest een groot geloof, de ander de gave om te genezen; 10 en weer anderen de kracht om wonderen te verrichten, om te profeteren, om te beoordelen of een profetie van de Geest afkomstig is, om in klanktaal te spreken of om klanktaal uit te leggen. 11 Al deze gaven worden geschonken door een en dezelfde Geest, die ze aan iedereen afzonderlijk toebedeelt zoals Hij wil. (NBV21)

Vandaag weer een stukje uit een brief die Paulus speciaal voor mensen als wij geschreven heeft. Want wij zijn immers ook Heidenen over het algemeen, niet geboren uit Joodse ouders. We zijn niet opgegroeid in de Joodse traditie en er zijn tegenwoordig maar heel weinig mensen die eerst zijn opgegroeid in de Joodse traditie en later Christen geworden zijn. Die mogen natuurlijk ook best mee lezen maar Paulus heeft het Bijbelgedeelte van vandaag speciaal geschreven voor de Heidenen. Nu is de uitdrukking “de gaven van de Geest” een staande uitdrukking in het Nederlands geworden. In het oorspronkelijke Grieks van Paulus staat dat er niet helemaal. Daar staat iets als “geestelijke uitingen”, tegenwoordig zouden misschien zeggen “de geest waarin je handelt”. Want over handelen gaat het. Bij de afgoden van de Heidenen gaat het over dienen van die afgoden. Je moet maar afwachten of ze wat voor je doen en ze geven in elk geval geen antwoord op vragen.

In de gemeente van de volgelingen van Jezus van Nazareth gaat het om het dienen van elkaar en van de naaste. Jezelf beschikbaar stellen, je capaciteiten in dienst stellen van de naaste kan niet zonder de Geest van Jezus van Nazareth. Dat is nu eenmaal in de Geest van hem. Iedereen in de gemeente heeft andere capaciteiten, gaven noemt Paulus dat. Samen ben je ineens een complete verzameling van alles wat mensen in het leven nodig kunnen hebben. Je moet dan wel willen opletten. Want er zijn altijd mensen die opzienbarende dingen lijken te kunnen. Predikers die de gave van het woord hebben, zangers en zangeressen die geweldig kunnen zingen, evangelisten die wonderen lijken te kunnen doen, kunstenaars en dichters die de mooiste dingen kunnen maken. Het gevaar is dat de mensen die dat allemaal zo goed kunnen zelf tot kleine godjes worden. Ze staan op podia of hoog verheven boven de gemeente en wat zij kunnen is belangrijker dan wat er nodig is voor de armen en de minsten in de wereld. Maar de tuinman die bij een weduwe de tuin onderhoud, de timmerman die bij een hoogbejaarde een schilderij weet op te hangen, de moeder die kinderen van een zieke andere moeder opvangt, zij zijn voor de mensen die ze helpen oneindig veel belangrijker dan de mensen die zo mooi kunnen spreken, wonderen kunnen doen, in klanktaal kunnen spreken of kunnen uitleggen wat er dan gezegd wordt.

Daarom moeten we kunnen onderscheiden wat er van de Geest van Jezus van Nazareth komt en wat er komt van de Geest van de goden van onze tijd, de goden van goud en beloften, de goden van de eerste de beste. We weten dat Jezus van Nazareth de mensen vaak vroeg om maar niks te zeggen over wat hij had gedaan, we weten ook dat hij gezegd heeft dat je naar de vruchten moet kijken van wat er gedaan wordt. Paulus voegt er aan toe dat je in de gemeente de ene gave ook niet boven de andere moet stellen, dat de Geest de gave geeft zoals die zelf wil. Dat het dus ook geen zin heeft te streven naar de gave van een ander, hoe spectaculair die ook kan lijken. Timmeren kunnen velen, wonderen verrichten maar weinigen. Maar degene die onverwacht en misschien zelfs ongevraagd door een timmerman is geholpen zal dat een groter wonder vinden dan iemand die gedwongen werd naar een mooiprater te luisteren. Zet je gave dus gerust in voor de minsten op aarde. Juist vandaag zijn die gaven meer nodig dan ooit. Want inzetten van die gaven is werken in het Koninkrijk van Jezus van Nazareth en dat kan alleen in zijn Geest.

Uw samenkomsten

1 Korintiërs 11:17-34

17 Nu ik u toch aanwijzingen geef: ik kan u niet prijzen om uw samenkomsten. Die doen meer kwaad dan goed. 18 Om te beginnen: ik hoor dat er bij uw samenkomsten in de gemeente verdeeldheid heerst, en tot op zekere hoogte geloof ik dat ook. 19 Het is onvermijdelijk dat er partijvorming onder u is, zodat duidelijk wordt wie van u
betrouwbaar is. 20 Maar bij uw samenkomsten is nu geen sprake van een maaltijd van de Heer. 21 Bij de maaltijd die u houdt zorgt iedereen alleen voor zichzelf, zodat de een honger heeft en de ander dronken is. 22 Hebt u soms geen eigen huis waar u kunt eten en drinken? Of veracht u de gemeente van God en wilt u de armen onder u vernederen? Wat moet ik hierover zeggen? Moet ik u soms prijzen? Op dit punt zeker niet! 23 Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf. In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam Hij een brood, 24 sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om Mij te gedenken.’ 25 Zo nam Hij na de maaltijd ook de beker, en Hij zei: ‘Deze beker is het nieuwe verbond, dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om Mij te gedenken.’ 26 Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt. 27 Daarom maakt iemand die op onwaardige wijze van het brood eet en uit de beker van de Heer drinkt, zich schuldig tegenover het lichaam en het bloed van de Heer. 28 Laat daarom iedereen zichzelf eerst toetsen voordat hij van het brood eet en uit de beker drinkt, 29 want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling over zich af. 30 Daarom zijn er onder u veel zwakke en zieke mensen en zijn er al velen onder u gestorven. 31 Als we onszelf zouden toetsen, zouden we niet worden veroordeeld. 32 Maar nu velt de Heer zijn oordeel over ons en wijst Hij ons terecht, opdat we niet straks samen met de wereld zullen worden veroordeeld. 33 Daarom, broeders en zusters, wees gastvrij voor elkaar wanneer u samenkomt voor de maaltijd. 34 Wie honger heeft kan beter thuis eten. Dan leiden uw samenkomsten tenminste niet tot uw veroordeling. De overige zaken zal ik regelen wanneer ik kom. (NBV21)

Sjonge, wat deden ze het toch slecht in de gemeente van Korinthe. Dan doen wij het toch heel wat beter. Wij kennen geen partijen in de gemeente. Wij kennen kerkgenootschappen en als we niet meer met elkaar aan tafel kunnen dan richten we een nieuwe gemeente, of zelfs een nieuw kerkgenootschap op. De rust die in de gemeenschappen daarna terugkeert zou Paulus hoog doen verbazen. Want samen kunnen eten is nu eenmaal de lakmoesproef voor een echte Christelijke gemeente. Bij Paulus staat het samen delen bij de Christelijke maaltijd voorop. Je stilt je eigen honger niet met voorbijzien aan de honger van de armen. Juist de armen zouden in de gemeente er op moeten kunnen rekenen gewoon mee te kunnen eten. Het ergste zou toch zijn dat de armen in een bijeenkomst van de gemeente toe moeten zien hoe anderen hun honger stillen en zich te goed doen aan wat hen uit Gods hand is toegevallen terwijl zij honger blijven houden.

Wij hoeven in onze kerken daar in het geheel niet bang voor te zijn. Wij volgen de oproep van Paulus om eerst thuis onze honger te stillen. Het delen wordt dan een stuk gemakkelijker. Wij maken het nog eens extra gemakkelijk door als we samen de maaltijd van de Heer gebruiken het brood te beperken door een heel klein stukje. Dat stukje is zo klein geworden dat niemand op de gedachte zou kunnen komen dat je er je honger mee zou kunnen stillen. Het stukje brood wordt dan ook nog vaak aangeprezen als brood uit de hemel, alsof de God in de hemel er zeker niet op uit zou zijn de honger van de armen te stillen. We heffen daar een beker wijn op die we vervolgens rond laten gaan. Paulus vertelt nergens veel over het leven en sterven van Jezus van Nazareth. Dit gedeelte is een heel uitdrukkelijke uitzondering op. Paulus wijst op de maaltijd die Jezus voor de gemeente instelde. Hij gaf zich helemaal, tot aan zijn bloed, zijn leven, toe. Dat zou de gemeente moeten navolgen.

In de Christelijke gemeente krijgen de hongerigen te eten en de dorstigen te drinken, worden de naakten gekleed en de bedroefden getroost. het gevolg zal zijn dat de lammen gaan lopen, de blinden gaan zien en de doven gaan horen. Paulus heeft het over ziekten die door armoede kunnen ontstaan, hij wijst op zwakte die door armoede en honger kan worden veroorzaakt. In veel gemeenten wordt in onze dagen zijn boodschap gehoord. Voor en na kerkdiensten wordt voedsel ingezameld voor voedselbanken, soms ook goederen voor arme landen, of slachtoffers van rampen in een ver buitenland. Maar dat je jezelf zou moeten geven, daar zelf bereid voor zou moeten zijn verdwijnt bij ons in plechtige rituelen rond brood en wijn. Zo plechtig dat er soms mensen zijn die er niet meer aan durven meedoen. Misschien moeten we die rituelen weer afschaffen terug gaan naar Paulus oproep om te delen. Waarom geen maaltijden waar iedereen welkom is, waar mensen die het hebben zoveel mee nemen dat ook anderen er hun honger van kunnen stillen. Maaltijden die de wereld laten zien dat we hongeren en dorsten naar gerechtigheid.

 

Gods beeld en luister

1 Korintiërs 11:1-16

1 Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg. 2 Ik prijs het in u dat u mij bij alles als voorbeeld neemt en u aan de voorschriften houdt die ik u gegeven heb. 3 Ik moet u echter nog het volgende zeggen. Christus is het hoofd van de man, de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus. 4 Iedere man die met bedekt hoofd bidt of profeteert, maakt zijn hoofd te schande. 5 Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert, want dat is even schandelijk als met een kaalgeschoren hoofd. 6 Een vrouw die haar hoofd niet bedekt, kan zich net zo goed laten kaalknippen of kaalscheren. Maar omdat dat voor vrouwen een schande is, moet een vrouw haar hoofd bedekken. 7 Een man mag zijn hoofd niet bedekken, omdat hij Gods beeld en luister is. De vrouw is echter de luister van de man. 8 (De man is immers niet uit de vrouw voortgekomen, maar de vrouw uit de man; 9 en de man is niet omwille van de vrouw geschapen, maar de vrouw omwille van de man.) 10 Daarom, en
omwille van de engelen, moet een vrouw zich wat haar hoofd betreft beheersen. 11 In ieder geval staat bij wie één zijn met de Heer, de vrouw niet los van de man en de man niet los van de vrouw. 12 Want zoals de vrouw uit de man is voortgekomen, zo bestaat de man door de vrouw-en alles is ontstaan uit God. 13 Oordeelt u zelf: Is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? 14 De natuur zelf leert u toch dat lang haar voor een man een schande is, 15 terwijl het een vrouw tot eer strekt? Het haar van de vrouw is haar gegeven om het hoofd te bedekken. 16 Iemand die denkt het toch beter te weten, dient te bedenken dat wij noch de gemeenten van God een ander gebruik kennen. (NBV21)

Er was in de vorige eeuw een tijd dat jongens die hun haar lang droegen zich moesten verdedigen. Er waren twee soorten verdediging. Op muntbiljetten stond Michiel de Ruyter afgebeeld en die had overduidelijk lang haar. Verder was er het spreekwoord “beter langharig dan kortzichtig”. Het is soms moeilijk om een plaats te bepalen in een geldende cultuur. Voor Paulus is het van groot belang dat niemand aanstoot zou nemen aan de jonge gemeenten van Christenen. Dat ze weigerden te offeren aan de Romeinse goden was al moeilijk genoeg voor de Romeinen. Dat ze gewoon offervlees durfden eten was al moeilijk genoeg voor de Judeërs. Respect voor de mens zelf staat echter voorop in de Christelijke gemeenten en in de samenleving waar Paulus in leefde waren er een aantal regels waaruit dat respect bleek, waarmee dat respect werd uitgedrukt.

Mannen lieten zien mannen te zijn. Lang haar zou hen vrouwelijk maken dus veel mannen scheerden hun hoofden kaal. Mannen toonden hun hoofd dan ook onbedekt en niet met een hoofddeksel zoals de Judeërs deden. Vrouwen, die hadden lang haar waar ze trots op konden zijn. Maar vrouwen waren alleen verleidelijk voor de mannen waarmee ze getrouwd waren. Ze waren geen publiek object voor verleidelijkheid. Daarom zegt Paulus dat vrouwen hun hoofd bedekt moeten houden. Hij maakt mannen en vrouwen daarmee gelijk. Vrouwen zijn geen mannen en mannen zijn geen vrouwen, ze dragen in de samenleving wel dezelfde verantwoordelijkheid en kunnen dezelfde bijdrage leveren. Daarbij horen seksuele noties geen rol te spelen. Ook in onze samenleving leven die opvattingen wel. Vroeger droegen veel vrouwen een hoofddoekje en ook in klederdrachten horen vrouwelijke hoofdbedekkingen onlosmakelijk bij de klederdracht.

Er zijn nog steeds kerkgenootschappen waar het de gewoonte is dat vrouwen bij de zondagse eredienst hun hoofd bedekt houden en dus een hoed dragen. Maar het sterkst komen we het tegen bij de Moslima’s. Die volgende de geboden van Paulus in hoge mate. Ze bedekken zich geheel en maken daardoor elke seksuele notie van hun verschijnen in de samenleving onmogelijk. Paulus vergist zich overigens als hij de Hebreeuwse Bijbel aanhaalt om zijn aanbevelingen te verdedigen. In Genesis staat dat God de mens naar zijn beeld schiep, mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen. Op tal van plaatsen in de Hebreeuwse Bijbel kunnen we lezen dat eigenlijk de man en de vrouw als gelijken moeten worden beschouwd. Eigenlijk waarschuwt dit Bijbelgedeelte ons er dus ook voor om cultureel bepaalde gewoonten te verdedigen met Bijbelteksten. Ook ons uitgangspunt hoort ten allen tijde het respect voor de ander te zijn. Al te sterke scheiding tussen mannen en vrouwen dreigen dat respect te kunnen verminderen, net als al te lang zwijgen over de mogelijkheid dat mannen van mannen kunnen houden en vrouwen van vrouwen. We mogen dus elke dag op zoek naar manieren om dat respect vorm te geven.

 

Zijn woorden bieden kennis

Spreuken 2:1-22

1 Mijn zoon, als je in acht neemt wat ik zeg, mijn richtlijnen altijd onthoudt, 2 een open oor hebt voor wijsheid, een geest die neigt naar inzicht, 3 als je erom vraagt de dingen te begrijpen, roept om scherpzinnigheid, 4 ernaar zoekt als was het zilver, ernaar speurt als naar een verborgen schat- 5 dan zul je ontdekken wat ontzag voor de HEER is, dan raak je met God vertrouwd. 6 Want het is de HEER die wijsheid schenkt, zijn woorden bieden kennis en inzicht. 7 Aan wie rechtschapen is geeft Hij voorspoed, voor wie op rechte wegen gaat is Hij een schild. 8 Hij waakt over de paden van het recht en beschut de weg van wie Hem trouw zijn. 9 Als je in acht neemt wat ik zeg, zul je leren wat oprecht, eerlijk en rechtvaardig is, dan volg je altijd het juiste spoor. 10 Want wijsheid zal je geest doordringen, je koestert je in kennis. 11 Bedachtzaamheid zal je behoeden, inzicht houdt de wacht 12 om je af te houden van verkeerde wegen, om je te beschermen tegen leugenaars, 13 mannen die het rechte pad hebben verlaten, de wegen van de duisternis gaan, 14 genieten van hun slechte daden, staan te juichen bij hun valse streken,15 mannen die op kromme wegen gaan en slechts een dwaalspoor volgen.16 En inzicht houdt de wacht om je te beschermen tegen een ontrouwe vrouw, die je met haar vleierij wil paaien, een vrouw die ver is afgedwaald, 17 de geliefde van haar jeugd heeft verlaten, de belofte, voor God gedaan, is vergeten. 18 Het huis van zo’n vrouw verzinkt in de dood, haar pad voert naar het rijk van de schimmen.19 Wie naar haar toe gaat, keert nooit terug, onbereikbaar wordt de weg naar het leven. 20 Houd daarom het rechte pad, volg de weg van wie rechtvaardig zijn, 21 want wie rechtschapen zijn zullen wonen in het land der levenden, wie onberispelijk hun weg gaan vinden er een vast verblijf. 22 Maar wie kwaad doen, worden verdreven, wie God niet trouw zijn, worden weggevaagd. (NBV21)

Wat weten wij over God? Eigenlijk niks, God gaat alle verstand te boven. Hoe vaker en hoe meer je over de God van Israël nadenkt hoe minder je er van lijkt te snappen. Waar woont die God, hoe kan het dat die God van alles heeft geschapen? Van die God wordt gezegd dat die de Liefde zelf is, maar waarom is er dan zoveel ziekte, zijn er zoveel natuurrampen en bestaat er oorlog? Allemaal vragen waarop geen antwoord te vinden is. In de Bijbel kom je die vragen ook tegen en ook in de Bijbel zijn de antwoorden niet duidelijk. God woont in de hemel wordt gezegd, maar de hemel is door God geschapen als schild tegen de wateren van de dood die van boven komen en tegelijk rusten de voeten van God op aarde, ja in de Tempel in Jeruzalem. Het gedeelte dat we vandaag uit het boek Spreuken lezen wijst een andere weg om de God van Israël te leren kennen. De kennis over God is namelijk niet een geheim alleen voor ingewijden, maar is voor iedereen beschikbaar.

Houd je aan de voorschriften van de God van Israël en je zult die God leren kennen zegt de Spreukendichter in dit gedeelte. En de voorschriften zijn natuurlijk samen te vatten in heb uw naaste lief als uzelf omdat dat de manier is waarop je God kunt liefhebben boven alles. Als je die naaste liefhebt als jezelf dat snap je in elke geval ook dat je de naaste niet naar de ogen moet kijken, alles maar uit handen moet nemen en volstrekt afhankelijk van jou moet maken. Het is een mens zoals jij die het verdient talenten te kunnen ontplooien en als volledig en gewaardeerd lid van de samenleving zijn of haar bijdrage te leveren. Dat vereist een eerlijk en oprecht, transparant liefhebben waarin duidelijk is dat het doel is de naaste mee te nemen in de liefde voor de minsten, voor de zwakken.

De Wijsheid in het boek Spreuken wordt als vrouw afgeschilderd. De zorg voor de minsten, het meest verstandig optreden dat een mens kan doen, is typisch de vrouwelijke kant van de God van Israël. De mannen hebben dat altijd verwaarloosd, want God heeft volgens mannen alleen maar mannelijke eigenschappen. De Bijbel leert ons dus het tegendeel. Maar die goede vrouwelijke kant kent ook een kwade tegenhangster. Daar willen mannen graag over praten. Dat er tegenover de liefhebbende zorgende rechtvaardige mannen ook uitbuiters moordenaars, leugenaars en onderdrukkers staan wordt even vergeten. Nee de verleidelijke vrouw, het sexobject waar mannen graag naar kijken en ondertussen o zo bang voor zijn moet besproken worden. Onterecht. De Spreukendichter heeft het over de verleiding die in de Liefde voor de naaste zit, je kunt er aan verdienen, hulp kan een industrie worden waar mensen een goed leven aan ontlenen. Tegen die verleiding moeten we ons leren verzetten. Dat kan door oprecht en eerlijk te blijven, de ander verdient het net zo waardevol te zijn of te worden als jijzelf. Daar mag je elke dag weer aan werken, ook vandaag weer.

 

Je zult me zoeken

Spreuken 1:20-33

20 Wijsheid roept in de straten, over de pleinen klinkt haar stem, 21 ze laat zich horen bij de poorten, te midden van alle rumoer roept ze uit: 22 ‘Hoe lang nog, onnozele mensen, hechten jullie aan je onvolwassenheid, koesteren jullie, spotters, het eigen gelijk, keren jullie, dwazen, je tegen kennis? 23 Luister, neem mijn berispingen ter harte- dan beziel ik je met mijn geest, dan laat ik je delen in mijn wijsheid. 24 Maar toen ik je riep, wees je me af, toen ik je mijn hand bood, nam je die niet aan. 25 Al mijn goede raad heb je in de wind geslagen, elke berisping heb je genegeerd. 26 Daarom lach ik om je ellende, schater ik het uit om je ongeluk, 27 wanneer het ongeluk op je afkomt als een storm, de ellende als een onweer over je losbarst, leed en nood je treffen. 28 Dan zul je me roepen, maar ik antwoord niet, je zult me zoeken, maar je vindt me niet. 29 Want je was afkerig van mijn kennis en toonde geen ontzag voor de HEER. 30 Je nam mijn raad niet aan en verachtte mijn berispingen. 31 Daarom pluk je de wrange vruchten van je plannen, je daden liggen je zwaar op de maag. 32 Want wie onnozel is, gaat aan zijn halsstarrigheid ten onder, en zelfgenoegzaamheid brengt de dwazen om. 33 Maar wie naar mij luistert zal veilig zijn, hij hoeft geen angst te hebben voor het kwaad.’ (NBV21)

Er is geen groter vermaak dan leedvermaak. laat iemand over een bananenschil uitglijden en de toeschouwers lachen zich een ongeluk. Veel films en televisieprogramma’s zijn op het principe van leedvermaak gebaseerd. En toch vinden we het ook een beetje gênant, over echt leed lach je niet. over echt leed worden alleen verborgen grappen gemaakt. Grappen die je niet hardop zegt, die je zeker niet hier in deze column zult lezen maar die alleen achter de hand worden verteld en soms op Twitter worden gezet. En over dat harde leed roept de spreukendichter uit dat er zal worden gelachen om je ongeluk, ja schateren zal die dichter om je ellende. En geen wonder. zo veel eeuwen wordt er gezegd dat je het meest moet zorgen voor hen die het minste bezitten en de meeste hulp nodig hebben. De rijken en de machtigen slaan dat in de wind. Vroeger riep je dan dat ze niet moesten treuren om de revoluties die dat te weeg bracht, nu zijn ze verstandiger en wordt er hier en daar een menswaardig loon betaald als dat tenminste niet ten koste gaat van de winsten.

En daarom stokt de economie steeds een beetje. We hebben alles al en door loonmatiging en bezuinigingen kopen we ook niks meer. Omschakelen van de economie naar een duurzame economie, energiezuinig zonder fossiele brandstoffen en de productie van plutonium, zonder overproductie van afval en het afdanken van oude en zieke mensen zou de economie weer op gang kunnen komen. Vergeet het maar de winsten zouden dalen, de koersen zouden ineenstorten. En met koersen weten we dat bedoeld worden de waarde van schijnaandelen in bedrijven. mensen die aandelen kopen of bezitten zijn volstrekt niet geïnteresseerd in de maatschappelijke waarde van de producten van die bedrijven, of ze vervuilen of verkwisten, en zeker ook niet in het lot van het personeel van die bedrijven, maar alleen in de waarde van de schijnaandelen.

Schrik dus niet als de beurzen weer eens instorten, lach om het ongeluk, schater om de ellende, en als je bedrijf ten onder dreigt te gaan, neem het samen met je medewerkenden in eigen hand. we hadden al geleerd dat de schoonmaakster niet meer hoeft te zijn dan de president directeur, maar tenminste gelijk is aan hem. Steeds vaker beginnen werknemers voor zichzelf, steeds meer wordt dat een succes. Ook vakbonden gaan inzien dat opkomen voor werknemers ook betekent hen kansen geven en zonder de exorbitante zelfverrijkers uit de zogenaamde toppen van het bedrijfsleven hebben werknemers nu eenmaal meer kansen. Als ze nu ook zouden leren de handen ineen te slaan bij het runnen van een bedrijf in plaats van zich te laten belonen met niet meer dan de status van zelfstandig ondernemer dan wordt het wat, dan gaat onze economie weer draaien en worden de winsten weer verdeeld over de mensen die er echt voor gewerkt hebben. Zo bezien wordt het nog een vrolijke tijd.

Wie verstandig is

Spreuken 1,1-19

1 Hier volgen de spreuken van Salomo, zoon van David en koning van Israël. 2 Ze bieden wijsheid en zijn een leidraad in het leven, verdiepen het inzicht 3 en bevatten wijze lessen over recht, rechtvaardigheid en eerlijkheid. 4 Ze vormen het ongeoefende verstand en geven de jeugd kennis en bezonnenheid. 5 Laat wie wijs is goed naar deze spreuken luisteren en nog wijzer worden. Laat wie verstandig is meer en meer de vaardigheid verwerven 6 deze spreuken en diepzinnigheden te begrijpen, deze woorden en scherpzinnigheden van de wijzen te doorgronden. 7 Het begin van alle kennis is ontzag voor de HEER; alleen een dwaas veracht wijsheid en wijst vermaning af. 8 Mijn zoon, luister naar de lessen van je vader, verwaarloos niet wat je moeder je leert. 9 Hun lessen zijn een sierlijke krans om je hoofd, ze zijn een ketting om je hals. 10 Mijn zoon, schenk geen gehoor aan zondaars als ze je willen overhalen met hen mee te gaan, 11 als ze zeggen: ‘We willen bloed vergieten, we gaan onschuldigen de dood in jagen, zonder reden, 12 we verslinden ze met huid en haar, zoals het dodenrijk de levenden verslindt, het graf de doden opslokt. 13 Wat een kostbaarheden zullen we vinden! We vullen onze huizen met een rijke buit. 14 Kom, sluit je bij ons aan, we zullen alles delen.’ 15 Mijn zoon, ga niet met hen op pad, mijd de weg die zij gaan, 16 want ze haasten zich om kwaad te doen en zijn op bloed belust. 17 Het net wordt tevergeefs gespannen als de vogels toezien. 18 De jagers lopen zelf in de val: hun eigen bloed zal vloeien, hun eigen leven is hun prooi. 19 Dat is het lot van allen die uit zijn op roof: ze bekopen het met de dood. (NBV21)

We beginnen vandaag te lezen in het boek Spreuken. Een aparte vorm van beschrijving van het geloof. Hier gaat het niet over voorbeelden van de omgang van God met mensen, of van mensen met God, hier staan geen liederen, het wordt niet verteld over hoe de wereld eigenlijk in elkaar zit, maar hier gaat het om de Wijsheid, een eigen vorm van de verschijning van God aan de mensen. In dit boek staat de zin “Wijsheid roept in de straten, over de pleinen klinkt haar stem” Wie wel eens aan een demonstratie heeft deelgenomen herkent dit beeld ongetwijfeld. Niet dat de straat nou moet gaan regeren. Het stemhokje moet dat doen daar niet van, maar dat machthebbers eens wat meer naar gewone mensen moeten luisteren wordt steeds meer duidelijk. Dat de huidige machthebbers in onze samenleving, en met name onze regering dat volstrekt niet doen dringt gelukkig ook steeds meer door. Het begin van alle kennis is ontzag voor de Heer. Voor machthebbers is dat ontzag al heel moeilijk op te brengen omdat ze zichzelf zo graag als Heer zien, en zo gezien willen worden. Buiten die ene Heer is er echter geen.

En die ene Heer heeft maar 1 uitgangspunt, in duizenden regels uit te leggen maar in 1 zin samen te vatten, dat je je naaste lief moet hebben als je zelf. Neem nu de jongeren waar we ook in dit gedeelte van het boek Spreuken over lezen. Problemen met jongeren zijn eeuwenoud. Elke generatie weer vergeten we dat jongeren vaak door schade en schande wijs moeten worden. Dat je dus niet moet ophouden jongeren te vertellen wat goed en wat slecht is. Dat elke ouwe lul er gewoon bij hoort en pas een gewaardeerde oudere is als de jongere zelf een ouwe lul is geworden. Dit begin van het boek Spreuken geeft in heldere hedendaagse taal aan waar het over gaat. Jongeren luistert naar je vader en moeder. Oubolliger kan het bijna niet maar wie zelf grootvader of grootmoeder is weet dat het een waarheid is als een koe, jongeren moeten dat eerst nog ondervinden. Natuurlijk komen jongeren slechte vrienden tegen. Maar slechte vrienden zijn nooit een excuus voor ontsporen. Ouders doen er daarom goed aan de vrienden van hun kinderen te leren kennen en het onderscheid tussen goede en kwade vrienden te maken voor hun kinderen tot de ontdekking komen dat ze de verkeerde keus hadden gemaakt.

Het gaat dan volgens de Spreukenschrijver over vrienden die je overhalen bloed te gaan vergieten, zinloos geweld te plegen, en dat staat er heus, te roven en in te breken. Dat moet je dus allemaal niet doen, dat pad voert naar de dood. Het lijkt er tegenwoordig op dat we het alleen nog maar over deze zaken hebben. Waar wordt er met jongeren nog gediscussieerd over wat goed en wat kwaad is?. Welke school heeft nog tijd om de vrienden(M/V) keus van hun leerlingen ter discussie te stellen?. Waar worden jongeren nog weerbaar gemaakt tegen zinloos geweld, alcohol en drugsgebruik?. Het roken onder jongeren neemt af, het gebruik van soft drugs stabiliseert en het gebruik van hard drugs neemt heel langzaam af. Maar het gebruik van alcohol neemt nog steeds toe, het gebruik van geweld neemt ook toe. Scholen met detectiepoortjes zijn al bijna geen uitzondering meer. Maar de vanzelfsprekendheid waarmee die detectiepoortjes en kluiscontroles worden aanvaard doet je je hart vasthouden. Leerlingen voor wie deze maatregelen nodig zijn, hun pad voert naar de dood. Zij moeten vastgepakt en vastgehouden worden tot de maatregelen niet meer nodig zijn. We leven echter in een wegwerpmaatschappij, als die leerlingen worden ontdekt worden ze van school verwijderd, in plaats van tot nuttige leerling omgevormd. Die weg voert uiteindelijk naar de dood van de samenleving.

Mijn ziel

Psalm 42

1 Voor de koorleider. Een kunstig lied van de Korachieten. 2 Zoals een hinde smacht naar stromend water, zo smacht mijn ziel naar U, o God. 3 Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God, wanneer mag ik nader komen en voor
God verschijnen? 4 Tranen zijn mijn brood, bij dag en bij nacht, want heel de dag hoor ik zeggen: ‘Waar is dan je God?’ 5 Weemoed vervult mijn ziel nu ik mij herinner hoe ik meeliep in een dichte stoet en optrok naar het huis van God- een feestende menigte, juichend en lovend. 6 Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven, mijn God, die mij ziet en redt.7 Mijn ziel is bedroefd, daarom denk ik aan U, hier in het land van de Jordaan, bij de Hermon, op de top van de Misar. 8 De roep van vloed naar vloed, de stem van uw waterstromen- al uw golven slaan zwaar over mij heen. 9 Overdag bewijst de HEER mij zijn liefde, ’s nachts klinkt een lied in mij op, een gebed tot de God van mijn leven. 10 Tot God, mijn rots, wil ik zeggen: ‘Waarom vergeet U mij, waarom ga ik gehuld in het zwart, door de vijand geplaagd?’11 Mij gaat door merg en been de hoon van mijn belagers, want ze zeggen heel de dag: ‘Waar is dan je God?’ 12 Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven, mijn God, die mij ziet en redt. (NBV21)

Hoeveel Nederlanders zullen deze Psalm in hun jeugd gezongen hebben? “t Hijgend hert, der jacht ontkomen…. ” zoals de berijming uit 1773 luidde heeft tot veel spot en lol geleid. Het “Evenals een moede hinde” zoals de berijming tegenwoordig luidt is misschien wat onbekender maar de Psalm is een van de meest populaire psalmen uit het Protestants psalmenboek gebleven. Maar waar kun je nu zo moe van worden? Waar zo droevig van? “Mijn ziel dorst naar God”, vertaalt de Naardense Bijbel. Die jacht uit die bekende psalmberijming komt in de Bijbel niet voor, maar wie wel eens een marathon heeft gezien, die zal gezien hebben hoe een atleet kan smachten naar een slok water. Zo kan het je ook te moede zijn als je de hele dag maar hoort vragen “Waar is je God? “, “we zien die God van jou niet!”, “die God is niet in de hemel en niet op de aarde!”.

En dat terwijl je het bestaan van die God toch had ervaren toen je samen met een heleboel anderen feest ging vieren in een kerk, of een bijeenkomst waar die God werd vereerd, of bij een feest voor bevrijding van de armen. Maar Jeruzalem is ver, de dichter loopt bij de rivier de Jordaan en bij de drie toppen van de berg Hermon in het Misargebergte. Daar waren heiligdommen voor afgoden, daar werd geofferd aan die afgoden. En ja, de afgodendienaars spotten graag met de God zonder beeld, de God zonder land, de God die met mensen meegaat, de God waarvan je zelfs moet zeggen dat die God niet bestaat. Die God is immers niet te vinden in de hemel noch op de aarde. Die God gebeurt tussen mensen. Die God is Liefde. De afgoden, aan wie veel wordt geofferd, hebben niets te bieden. De meest glanzende carrière kan geen liefde brengen. De goden van winst en profijt zoals wij die kennen brengen alleen afgunst en jaloezie voort. De God van de Liefde brengt vreugde.

Maar dan moet je je wel met de minsten willen bezighouden. Niet met de na strevers van succes, niet met de maatpakken en cocktailjurken, maar met de zwervers, de gebroken gezinnen met schulden, de vreemdelingen met hun vreemde geloof, de jongeren uit onze kolonies, de zieken en gehandicapten. En kun je dan nog zeggen dat je smacht naar het werk voor die minsten? Dat je net zo graag wil instaan voor je naaste als de atleet dorst heeft na de wedstrijd? Of als een hert dorst naar stromend fris water? Wat “ziel” is weten we weer dankzij de onderdrukten uit Amerika. “Soul” noemen ze het daar, het levensgevoel dat vreugde en verdriet weet uit te drukken in taal en muziek. Bij dat levensgevoel kan de honger en dorst naar gerechtigheid horen, de dorst naar God. Gelukkig kunnen we elk moment beginnen met het verlangen naar God, door ons te wenden tot de minsten binnen ons bereik.

 

Zoals algemeen werd aangenomen

Lucas 3:21-38

21 Heel het volk liet zich dopen, en toen ook Jezus was gedoopt en Hij aan het bidden was, werd de hemel geopend 22 en daalde de heilige Geest in de gedaante van een duif op Hem neer, en er klonk een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in Jou vind Ik vreugde.’ 23 Jezus begon zijn werk toen Hij ongeveer dertig jaar was. Hij was, zoals algemeen werd aangenomen, de zoon van Jozef, die een zoon was van Eli, 24 de zoon van Mattat, de zoon van Levi, de zoon van Melchi, de zoon van Jannai, de zoon van Josef, 25 de zoon van Mattatias, de zoon van Amos, de zoon van Naüm, de zoon van Hesli, de zoon van Naggai, 26 de zoon van Maät, de zoon van Mattatias, de zoon van Semeïn, de zoon van Josech, de zoon van Joda, 27 de zoon van Joanan, de zoon van Resa, de zoon van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de zoon van Neri, 28 de zoon van Melchi, de zoon van Addi, de zoon van Kosam, de zoon van Elmadan, de zoon van Er, 29 de zoon van Jozua, de zoon van Eliëzer, de zoon van Jorim, de zoon van Mattat, de zoon van Levi, 30 de zoon van Simeon, de zoon van Juda, de zoon van Josef, de zoon van Jonan, de zoon van Eljakim, 31 de zoon van Melea, de zoon van Menna, de zoon van Mattatta, de zoon van Natan, de zoon van David, 32 de zoon van Isaï, de zoon van Obed, de zoon van Boaz, de zoon van Selach, de zoon van Nachson, 33 de zoon van Amminadab, de zoon van Admin, de zoon van Arni, de zoon van Chesron, de zoon van Peres, de zoon van Juda, 34 de zoon van Jakob, de zoon van Isaak, de zoon van Abraham, de zoon van Terach, de zoon van Nachor, 35 de zoon van Serug, de zoon van Reü, de zoon van Peleg, de zoon van Eber, de zoon van Selach, 36 de zoon van Kenan, de zoon van Arpachsad, de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech, 37 de zoon van Metuselach, de zoon van Henoch, de zoon van Jered, de zoon van Mahalalel, de zoon van Kenan, 38 de zoon van Enos, de zoon van Set, de zoon van Adam, de zoon van God. (NBV21)

Er waren tijden dat kinderen dit geslachtsregister uit hun hoofd moesten leren. Maar het geslachtsregister van Jezus zoals de schrijver van het Lucasevangelie het hier heeft opgetekend gaat niet zozeer over de namen dan wel over de betekenis. Het begint bij een dertigjarige Jezus en gaat terug op Adam, ja op God zelf. De boodschap is dat alle mensen familie zijn en alle mensen zijn dus familie van Jezus, ja alle mensen zijn familie van God. Het opstellen van stambomen is voor veel mensen een hobby. In onze samenleving kom je enkele honderden jaren terug uit. Soms ontdekt men dat er ergens in het verleden ooit iemand in de adelstand werd verheven die familie blijkt te zijn. Maar via Sem, Cham of Jafeth de zonen van Noach zijn we allemaal afstammelingen van Adam, en dus van God. Wat doen wij onze broeders en zusters dus aan. Wat doen wij de kinderen van God op deze wereld aan.

Zien wij in de armen van de wereld de kinderen van God? Zien wij in die raar geklede mannen en vrouwen van de Islam de kinderen van onze God? Zijn wij soms bang voor de kinderen van onze God? Er zijn politici die ons voorhouden dat we bang moeten zijn en onze broeders en zusters moeten uitwijzen en terugsturen naar het land dat onze God hen gegeven heeft. Maar als onze God tegen de voorvader van Jezus, Abraham, zei dat die uit zijn land moest trekken waarom zegt God dat nu niet tegen onze broeders en zusters die ons de vraag komen stellen hoe wij tegen onze broeders en zusters aankijken. Niemand vlucht voor de lol. Jozef ontvluchtte met zijn gezin het Bethlehem van Herodes. Hij zou er bij ons niet ingekomen zijn, hij had in de regio best een veilige plek kunnen vinden. Wij bouwen hier graag een muur om onze broeders en zusters buiten de deur te houden.

Enige tijd geleden werd er een vrouw opgepakt in ons land die hierheen was gevlucht met een groot deel van haar, en dus onze, familie. Zij werd opgesloten in Schiphol-Oost in afwachting van haar uitzetting. Haar drie zoons hebben een verblijfsvergunning, haar vier zusters hebben hier een verblijfsvergunning, haar bejaarde moeder heeft hier een verblijfsvergunning, maar zij werd uit het huis van haar zoon weggehaald en opgesloten. Vrienden van haar omschreven haar als een goed mens en de dominee die haar kent sprak op zondag in zijn kerk over goddelozen die de regels verzonnen en uitvoeren die haar afsnijden van haar familie, en van ons, en van de veiligheid die ze hier vond. Zij komt ook voor in het geslachtsregister van Jezus, als nakomelinge. Wij kunnen alleen maar werken voor een beter vreemdelingenbeleid door in onze omgeving te helpen bij de opvang van vreemdelingen. Door daarmee mee te gaan doen in het verhaal, in het geslachtsregister, van Jezus van Nazareth.