Hun achterlijven

2 Kronieken 4:1-10

1 Salomo liet een bronzen altaar maken van twintig el lang, twintig el breed en tien el hoog. 2 Hij liet ook de Zee maken, een bekken van gegoten brons, vijf el hoog, met een middellijn van tien el en een omtrek van dertig el. 3 Aan de onderkant was het omkranst met een band van tien el lang, die bestond uit twee rijen runderen, en die met het bekken was meegegoten. 4 Het bekken rustte op twaalf runderen: drie met hun kop naar het noorden, drie met hun kop naar het westen, drie met hun kop naar het zuiden en drie met hun kop naar het oosten; hun achterlijven waren naar het midden gekeerd. Daarop rustte het bekken. 5 De wand was wel een handbreedte dik. De rand was gevormd als bij een beker, als een lotuskelk. Het bekken had een inhoud van drieduizend bat. 6 Hij liet ook tien andere bekkens maken, waarvan er vijf aan de zuidkant en vijf aan de noordkant van de tempel werden geplaatst. Dit waren spoelbekkens. Ze waren bedoeld om er alles wat nodig was voor de brandoffers in af te spoelen; de priesters wasten zich met het water uit de Zee. 7 Voor de grote zaal liet hij tien gouden kandelaars maken, geheel volgens voorschrift, waarvan er vijf aan de linkerkant en vijf aan de rechterkant werden geplaatst. 8 Er werden ook tien tafels neergezet, vijf links en vijf rechts.Verder liet hij honderd gouden offerschalen maken. 9 Hij liet een binnenplaats voor de priesters aanleggen en een grote voorhof met toegangspoorten. De deuren daarvan liet hij met brons bekleden. 10 De Zee kreeg een plaats schuin voor de tempel, aan de zuidoostkant. (NBV21)

Het Tempelgebouw was voor de Priesters. Die hadden hun eigen zaal. Die priesters moesten er voor zorgen dat de offers die waren voorgeschreven op de juiste manier werden gebracht. Die Priesters konden als het nodig was ook rechtspreken en de Hogepriester kon een koning van dienst zijn door aan God advies te vragen over belangrijke staatkundige zaken. Rondom de Tempel was daarom een grote voorhof, met eigen afscheiding en een poort. Voor de Tempel stond een groot koperen altaar waar de hele dag geofferd werd. Omdat alle bloed uit een offerdier weggestroomd moest zijn kunnen we ons voorstellen dat de Priesters snel onder het bloed zouden zitten. Ze kregen daarom een reusachtig bad, de Zee genoemd, waar ze zich voortdurend konden wassen.

Dat offeren was niet bedoeld om de God van Israël in leven te houden maar om te laten zien dat alles wat je had van God kwam en je bereid was dat te delen. De Priesters aten daarom mee van het offervlees. Als de Priesters bijeen waren in de Grote Zaal dan ondervonden ze de heiligheid van de Tempel, gouden lampenstandaards, grote tafels, dit was een gewijde ruimte. Drie maal per jaar werd het extra druk bij de Tempel. Dan kwamen overal pelgrims vandaan die rituele maaltijden hielden met de Priesters, de familie, de meiden en de knechten, de slaven en slavinnen, de Levieten die in het land belast waren met de rechtspraak en met de vreemdelingen die bij de pelgrims woonden. De rituele maaltijden werden gehouden bij de hoogfeesten van het volk.

Het Pesachfeest als het volk herdacht dat het uit de slavernij van Egypte was bevrijd. Het Wekenfeest als het volk herdacht dat het de richtlijnen voor een menselijke samenleving, een samenleving van delen en zorgen, van God zelf had gehad. Het Loofhuttenfeest als het volk herdacht dat het vele jaren in primitieve omstandigheden in de woestijn had moeten wonen voordat de overvloedige oogst van het beloofde land kon worden binnen gehaald. Dat samen delen en samen eten is ook in het Christendom overgenomen, nu als gedachtenis aan Jezus van Nazareth die voor zijn vrienden zelfs de dood is ingegaan en daardoor de dood heeft overwonnen. Dat samen eten en samen delen in zijn Geest mogen we elke dag opnieuw doen, samen en met de vreemdelingen onder ons, zelfs met onze vijanden.

Twee zuilen

2 Kronieken 3:10-17

10 Voor het allerheiligste liet Salomo twee cherubs maken, die hij liet vergulden. 11 Hun vleugels hadden een gezamenlijke lengte van twintig el. Elke cherub had twee vleugels van elk vijf el lang, waarvan één vleugel de wand raakte en de andere de vleugel van de andere cherub. 12 13 Samen hadden hun vleugels dus een spanwijdte van twintig el. Ze stonden rechtop, met hun gezicht naar de grote zaal. 14 Verder liet hij een voorhangsel maken van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en fijn wit linnen, versierd met cherubs. 15 Salomo liet twee zuilen maken van vijfendertig el hoog, met kapitelen erop van nog eens vijf el, die voor de grote zaal kwamen te staan. 16 Hij liet ketens smeden voor de achterzaal en voor de kapitelen op de zuilen. Aan de ketens om de kapitelen liet hij honderd gesmede granaatappels hangen. 17 De zuilen werden aan weerszijden van de ingang van de grote zaal geplaatst. De rechterzuil noemde hij Jachin, de linker Boaz. (NBV21)

Geleerden nemen aan dat de boeken van de Kronieken werden geschreven toen de Tempel na de ballingschap al waren herbouwd. De hele dienst aan de God van Israël moest opnieuw worden opgezet. Hele bijbelboeken werden daarvoor aan het volk voorgelezen maar wat doe je nu wel een niet met een zo bijzondere Tempel, een tempel zonder beeld van de God maar met als centrum een kist met stenen platen waar de regels voor een menselijke samenleving staan. De Tempel was als gebouw niet bestemd voor het gewone volk. Daarvoor waren de richtlijnen te belangrijk. Daar moest je niet mee sjoemelen, compromissen waren niet welkom.

Daarom stonden voor het Tempelgebouw twee grote zuilen, uit brons en koper gegoten. Ze hadden zelfs namen, de naam Jachin heeft te maken met iets als bevestigen en de naam Boaz met iets als “in hem is de kracht”. Voor sommigen is het opvallend dat in het boek Kronieken minder aandacht voor de zuilen is dan in het boek Koningen het geval was. Nu legde het boek Koningen de nadruk op de afvalligheid van het volk en legt Kronieken de nadruk op de toekomst. De schrijver van Kronieken legt er de nadruk op dat de grondstoffen voor de zuilen al door David zelf waren verzorgd. We kennen de twee zuilen ook uit andere boeken in de Bijbel.

Maar één keer worden ze van een naam voorzien en wel in het boek Koningen. Volgens Ezechiël waren ze bij het begin van de ballingschap naar Babel gebracht als buit, samen met het Tempelzilver. Ze leken ook nog al op beelden die bij de ingang van Kanaänitische Tempels stonden. Of je Heidense symbolen moet gebruiken voor de Godsdienst van Israël is dus een vraag die hier wordt gesteld. Waar de twee zuilen precies hebben gestaan valt niet meer vast te stellen. Duidelijk is dat je voor je in de Tempel voor de God van Israël eerst door een ingang moet die ook Heidense elementen heeft. We schudden de wereld niet af als we als gemeente samenkomen maar leren hoe we ons laten leiden door de Richtlijnen van die God. Elke dag weer.

 

Het grondplan

2 Kronieken 3:1-9

1 Toen begon Salomo met de bouw van de tempel voor de HEER, in Jeruzalem, op de Moria, waar zijn vader David een verschijning had gehad, op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan, die David als bouwplaats had aangewezen. 2 Salomo begon met de bouw op de tweede dag van de tweede maand in het vierde jaar van zijn regering. 3 Het grondplan dat Salomo bij de bouw van de tempel voor God volgde, mat zestig el in de lengte en twintig el in de breedte (volgens de oude maat). 4 In het verlengde van de tempel was er een voorhal over de volle breedte van het gebouw, twintig el breed en honderdtwintig el hoog, vanbinnen overdekt met zuiver goud. 5 De grote zaal liet hij bekleden met cipressenhout, dat werd overtrokken met zuiver goud en versierd met palmetten en ketens. 6 Als extra versiering liet hij de wanden met edelstenen bezetten; het goud was afkomstig uit Parwaïm. 7 De hele zaal werd met goud overdekt, niet alleen de wanden en deuren, maar ook de balken en kozijnen, en op de wanden werden reliëfs van cherubs aangebracht. 8 Het allerheiligste besloeg de hele breedte van de tempel. Deze ruimte was twintig el diep en twintig el breed en werd eveneens met zuiver goud overdekt, zeshonderd talent in totaal. 9 Voor de klinknagels werd vijftig sjekel goud gebruikt. Ook de bovenvertrekken waren met goud overdekt. (NBV21)

Vandaag lezen we over de Tempel van Salomo, het gebouw dat in de loop van de tijd zou uitgroeien tot het centrale heiligdom voor de God van Israël. Het lijkt allemaal wat technisch maar zoals vaker in de Bijbel heeft het verhaal en hebben onderdelen een speciale boodschap. Daar moet je dan niet zomaar het als een verhaaltje lezen maar op zoek gaan naar de boodschap van de Bijbel. Waarom wordt die Tempel eigenlijk zo heilig? Waarom wordt die Tempel in Jeruzalem een middelpunt. De verklaring daarvan begint al met de eerste zin van dit gedeelte. We lezen over de berg Moria. De enige plek in de Bijbel waar de Tempelberg zo wordt genoemd. Maar het land Moria kennen we wel. Daar was een berg waarop Abraham zijn zoon Izaäk zou offeren. En offeren zou het worden op de Tempelberg. David had op deze plek God ontmoet, Salomo bouwt zodat we weer een vader en zoon hebben. En de plaats is een dorsvloer. En dorsvloeren waren in Kanaän oude heiligdommen. Toen de Ark uit het land van de Filistijnen kwam rustte deze op een dorsvloer, tot David de Ark naar Jeruzalem liet brengen.

Dan zijn er de maten van de nieuwe Tempel. één van de maten wordt aangegeven als volgens de oude maat. En we weten dat maten in de loop van de geschiedenis veranderen. Wij rekenen ook niet meer in ellen en voeten, zelfs in de stoffenwinkel lijkt de el inmiddels verdwenen te zijn. Bovendien waren er vroeger ook regionaal verschillende maten. Men neemt aan dat het boek Kronieken pas opgeschreven is na de ballingschap, toen onder leiding van Ezra en Nehemia de Tempel herbouwt werd. Daarna werd het boek vele malen overgeschreven, de Tempel was ondertussen opnieuw verwoest en onder Koning Herodes was er weer een nieuwe Tempel gebouwd. We moeten de Bijbel dus ook niet lezen als een bouwkundig verslag. Belangrijker is dat er in onze Godsdienst een rangorde is aangebracht tussen de voorhal, het heilige en het heilige der heiligen. De eerbied voor de God van Israël neemt toe naarmate je dichter bij het hart van het geloof van Israël komt. Dat hart ligt in de ark, het zijn de belangrijkste richtlijnen voor de menselijke samenleving. Die zijn het allerbelangrijkst. Alleen de hogepriester mag er in de buurt komen want wee degene die er ondoordacht mee op de loop denkt te kunnen gaan’.

Om de duidelijk te maken dat je het Heiligste moet bewaken, dat het heiligste het kostbaarste bevatte dat de Tempel zou kunnen bevatten liet Salomo een tweetal Cherubs maken. Hoe die cherubs er hebben uitgezien weten we niet precies, het verhaal doet net of iedereen weet hoe een cherub er uit ziet. Maar we hebben in Israël nog nooit een beeld gevonden dat we voor een cherubijn zouden kunnen houden. We weten dat deze cherubs van Salomo twee reusachtig grote vleugels hadden. En omdat mensen zijn gaan geloven dat de boodschappers van God, de engelen, ook vleugels hadden worden de Cherubs ook engelen genoemd. Maar vergelijkbare wezens in omringende volken zijn vaak mengsels van levende wezens, leeuwen, adelaars, stieren, soms met mensengezichten. Altijd benadrukken ze het heilige van de plaats waar ze staan en worden ze gezien als de bewakers van dat heilige. Dat is in elk geval ook de functie van de cherubs hier. Het allerheiligste wordt afgeschermd met een gordijn, de voorhang, gemaakt uit de meest kostbare weefsels die er te vinden waren. Alles maakt duidelijk dat de richtlijnen zoals die door de God van Israël gegeven zijn het belangrijkste zijn wat het volk bezit. Over de Tempel wordt in de Bijbel dan ook gesproken als de voetenbank van God. Hoe indrukwekkend het geweest moet zijn kun je zien aan een model in het Bijbels Museum in Amsterdam. Als Paulus ons zegt dat we die richtlijnen in ons hart moeten laten beitelen worden ze dus ook het centrum van ons leven, al het andere verdwijnt er door. Zo mogen we ook vandaag leven. (NBV21)

 

Het werkvolk.

2 Kronieken 2:10-17

10 Koning Churam van Tyrus stuurde Salomo een brief met het volgende antwoord: ‘Omdat de HEER zijn volk liefheeft, heeft Hij u als koning over hen aangesteld.’11 De brief vervolgde: ‘Geprezen zij de HEER, de God van Israël, die hemel en aarde gemaakt heeft, en die aan koning David een wijze zoon gegeven heeft die over verstand en inzicht beschikt en een tempel wil bouwen voor de HEER en een koninklijk paleis voor zichzelf. 12 Ik stuur u hierbij iemand die over groot vakmanschap beschikt, meester Churam. 13 Hij is de zoon van een Danitische moeder en een Tyrische vader. Hij is bedreven in de bewerking van goud en zilver, koper, brons en ijzer, steen en hout; hij kan roodpurperen, blauwpurperen, karmozijnrode wol en fijn wit linnen verwerken en allerlei snijwerk aanbrengen. Bovendien is hij een begenadigd ontwerper. Samen met uw vaklieden en de vaklieden van mijn heer, uw vader David, zal hij alles uitvoeren wat hem wordt opgedragen. 14 Stuur ons de tarwe, gerst, olie en wijn die u hebt toegezegd, heer, 15 dan zullen wij op de Libanon bomen kappen zo veel u maar nodig hebt. We zullen de stammen als vlotten over zee naar Jafo vervoeren, van waar u ze naar Jeruzalem kunt overbrengen.’ 16 In navolging van zijn vader David hield Salomo een telling onder de vreemdelingen in Israël. Het waren er honderddrieënvijftigduizend zeshonderd. 17Zeventigduizend van hen stelde hij aan als sjouwers, tachtigduizend als steenhouwers in het gebergte en zesendertighonderd als opzichters om leiding te geven aan het werkvolk.

Salomo had dus hulp gevraagd bij de bouw van de Tempel aan zijn buurman de Koning van Tyrus. Die schrijft een beleefde brief terug, zoals dat onder Koningen nog steeds het gebruik is. Maar in de eerste regels van die brief staat hier toch wat vreemds. Die Tyrus snapt niet zozeer dat de jonge Koning van Israël een mooi paleis en een nog mooiere Tempel wil hebben, dat is goed voor het imago nietwaar. Maar die Koning van Tyrus snapt kennelijk op de een of andere manier dat de God van Israël zelf hier in het spel is. En dat is ook de reden dat die Heidense Koning positief ingaat op het verzoek van Salomo. En hij kent kennelijk de geschiedenis van Israël goed, of de schrijver van het boek Kronieken heeft zich willen verweren tegen kritiek. Bij de bouw van de Tabernakel onder Mozes had een kunstenaar uit de stam Dan de leiding gehad. En zie, de grootste kunstenaar die de Koning van Tyrus voorhanden heeft is een Joodse jongen uit de stam Dan, met wel een Tyrische vader, meester Churam.

Salomo zelf heeft genoeg arbeiders om het werk uit te voeren maar meester Churam zal graag met hen samengewerkt hebben. Je naam is natuurlijk direct gevestigd als je de verantwoordelijkheid hebt over de vormgeving van een grote nieuwe Tempel in een belangrijke stad. De lezers van de Kronieken die zelf bezig waren met de herbouw van de Tempel zullen dit graag onderschreven hebben. Er valt nog veel werk voor de herbouw te verrichten, goud, zilver, koper, brons, ijzer, steen en hout, wit linnen, roodpurperen, blauwpurperen, karmozijnrode wol, het is niet niks. Maar Salomo had betaald met tarwe, gerst, olie en wijn en aangezien het land Israël braak lag bij de terugkeer zou het moeten lukken voldoende te verbouwen om zelf ook dergelijke aankopen te doen. En een haven was er nog altijd, die had toch ook de ballingen ontvangen die van overzee uit de ballingschap waren teruggekeerd. Het verhaal over de bouw van de Tempel en de hulp van Tyrus heeft dus kennelijk de bouwers van de herbouw een hart onder de riem gestoken.

Nu hadden Ezra en Nehemia nog wel een probleem. Dat waren de vele vreemdelingen die in Israël waren gaan wonen tijdens de ballingschap. Ze hadden overigens ook een probleem met al die gemengde huwelijken. Maar dat probleem van gemengde huwelijken was op te lossen met regeltjes. De zoon van een moeder uit de stam Dan was een Joodse jongen. probleem opgelost. Maar die vreemdelingen dan. Het klinkt ons bekend in de oren. Wat moeten we met al die vreemdelingen die onder ons zijn? De schrijver van de Kronieken heeft er wel een oplossing voor. Schakel die vreemdelingen in bij de opbouw van je land. Nu is het tellen van mensen en het opplakken van etiketten niet zonder risico, David had er slechte ervaringen mee gehad, maar voor de opbouw van een menselijke samenleving, een samenleving naar Gods hart, zou het toch goed moeten zijn. Er waren voldoende vreemdelingen. Misschien ook voor onze dagen een goed idee, de vreemdelingen in te schakelen bij de opbouw van de menselijke samenleving.

 

Met goud overdekt

2 Kronieken 1:18–2:9

18 Zeventigduizend van hen stelde hij aan als sjouwers, tachtigduizend als steenhouwers in het gebergte en zesendertighonderd als opzichters om leiding te geven aan het werkvolk. 1 Toen begon Salomo met de bouw van de tempel voor de HEER, in Jeruzalem, op de Moria, waar zijn vader David een verschijning had gehad, op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan, die David als bouwplaats had aangewezen. 2 Salomo begon met de bouw op de tweede dag van de tweede maand in het vierde jaar van zijn regering. 3 Het grondplan dat Salomo bij de bouw van de tempel voor God volgde, mat zestig el in de lengte en twintig el in de breedte (volgens de oude maat). 4 In het verlengde van de tempel was er een voorhal over de volle breedte van het gebouw, twintig el breed en onderdtwintig el hoog, vanbinnen overdekt met zuiver goud. 5 De grote zaal liet hij bekleden met cipressenhout, dat werd overtrokken met zuiver goud en versierd met palmetten en ketens. 6 Als extra versiering liet hij de wanden met edelstenen bezetten; het goud was afkomstig uit Parwaïm. 7 De hele zaal werd met goud overdekt, niet alleen de wanden en deuren, maar ook de balken en kozijnen, en op de wanden werden reliëfs van cherubs aangebracht. 8 Het allerheiligste besloeg de hele breedte van de tempel. Deze ruimte was twintig el diep en twintig el breed en werd eveneens met zuiver goud overdekt, zeshonderd talent in totaal. 9 Voor de klinknagels werd vijftig sjekel goud gebruikt. Ook de bovenvertrekken waren met goud overdekt. (NBV21)

De Bijbel heeft verschillende boeken waarin wel over dezelfde gebeurtenissen wordt verteld maar op een heel verschillende manier. Je krijgt dan de neiging om de twee verhalen te gaan vergelijken en de overeenkomsten en verschillen te duiden. Maar dat is de bedoeling van de Bijbel niet. De verschillende boeken waarin over dezelfde gebeurtenissen wordt verteld laten zich niet vergelijken met twee kranten die op eigen wijze verslag doen van hetzelfde en waar de verschillen tekenend zijn voor de opvattingen die je gewoonlijk in die kranten te vinden zijn. De boeken van de Bijbel hebben een boodschap over hoe mensen met God en God met mensen omgaat. Dat is ook het geval met de boeken Koningen en Kronieken het geval. De schrijver van de boeken Koningen ging op zoek naar het antwoord op de vraag hoe het zover had kunnen komen dat Israël het beloofde land verspeelde en in ballingschap moest. De schrijver van de Kronieken ging op zoek hoe het volk zich zou moeten gedragen als ze van het land en vooral van Jeruzalem weer een stad zou willen maken die schitterde voor alle volken.

Eén van de antwoorden op de vragen van de schrijver van Kronieken is dat je dan een heel verstandige Koning nodig hebt, wijsheid en inzicht staan voorop. Dat is wat anders dan een regeringsslimheid, slimme oordelen van de Koning vind je bij Kronieken dan ook niet terug. Het begin van alle wijsheid is de vreze voor God zegt de schrijver van het Spreukenboek. En er wordt nog wel eens aangenomen dat het Salomo zelf is die dat boek geschreven heeft. Het draait dus om het nakomen van het verbond. Daar heeft Salomo de Tempel voor nodig. Het centrum van het volk moet niet alleen een paleis zijn maar vooral een Tempel. De rijkdom en een lang leven komen dan vanzelf wel. Je moet, zoals in het gedeelte van vandaag staat, wel even moeten uitleggen wat het begrip Tempel voor jou betekent. Die Tempel is dus niet voor de God van Israël maar voor de Naam van die God. Voor ons zou dat iets zijn als “Ik zal er zijn” maar die Naam spreken we nooit uit omdat we die naam niet leeg en zonder eerbied willen gebruiken. De Naam zegt genoeg.

Het gaat dan ook niet om een Tempel waar een fraai beeld van God staat en waar het volk de gunst van die God kan afsmeken. Het volk heeft een verbond met die God gesloten dat inhoud dat voor een menselijke samenleving niemand aan zijn of haar bezit moet hechten. Dat breng je tot uiting in het brengen van offers, dat wat je hebt heb je van God gekregen, je deelt met God maar je deelt in dat verbond tegelijk met de armsten, met de vreemdelingen, met slaven en knechten. In Israël hoef je die God niet in leven te houden maar je moet het verbond in leven houden. God doet dat in wie God is, de Naam brengt dat tot uiting. Salomo vraagt hulp bij de bouw van zijn Tempel, want juist als je je niet verheft boven een ander is hulpvragen eigenlijk heel gewoon. Hij vraagt om een kunstenaar. Niet om een mooi beeld van die God te maken maar om uitdrukking te geven aan de opvatting dat dat verbond, dat die richtlijnen voor de menselijke samenleving het mooiste is wat op aarde bestaat. Die richtlijnen bestaan nog steeds en elke dag weer mogen wij zelf laten zien dat ze het mooiste zijn dat de wereld zou kunnen overkomen.

 

De hele gemeenschap

2 Kronieken 1:1-17

1 Salomo, de zoon van David, verstevigde zijn positie als koning. De HEER, zijn God, stond hem terzijde en maakte hem buitengewoon machtig. 2 Salomo ontbood de vertegenwoordigers van heel Israël: de bevelhebbers over duizend man en die over honderd, de rechters en alle leiders, alle familiehoofden, 3 kortom de hele gemeenschap van Israël. Samen met hen ging hij naar de offerhoogte van Gibeon. Daar stond de ontmoetingstent van God, die Mozes, de dienaar van de HEER, in de woestijn had gemaakt. 4 De ark van God daarentegen was door David opgehaald uit Kirjat-Jearim en overgebracht naar Jeruzalem, naar de tent die hij ervoor had opgericht. 5 In Gibeon, voor de tent van de HEER, stond ook het bronzen altaar dat Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, gemaakt had. Dat altaar was het doel van hun komst. 6 Op dat bronzen altaar, voor de ontmoetingstent, in de nabijheid van de HEER, offerde Salomo; hij bracht er een brandoffer van wel duizend dieren. 7 Die nacht verscheen God aan Salomo en zei: ‘Vraag wat je wilt, Ik zal het je geven.’ 8 Salomo antwoordde: ‘U bent mijn vader David altijd goedgezind geweest en hebt mij als zijn opvolger aangesteld. 9 Laat nu, HEER God, uw belofte aan mijn vader David bewaarheid worden. U hebt mij aangesteld als koning over een volk dat zo veel mensen telt als er stof op de aarde is, 10 schenk mij daarom wijsheid en inzicht, zodat ik dit volk kan leiden. Want hoe zou ik anders dit grote volk van U kunnen besturen?’ 11 Hierop zei God tegen Salomo: ‘Omdat dit je wens is, omdat je niet gevraagd hebt om rijkdom en schatten, niet om roem en de dood van je vijanden, en ook niet om een lang leven, maar om wijsheid en inzicht om het volk te kunnen besturen waarover Ik je als koning heb aangesteld, 12 zal Ik je wijsheid en inzicht schenken. En Ik zal je ook rijkdom, schatten en roem geven, zo veel als geen enkele koning vóór jou ooit heeft gehad of na jou ooit nog zal verkrijgen.’ 13 Hierna keerde Salomo van de ontmoetingstent op de offerhoogte van Gibeon terug naar Jeruzalem, van waaruit hij regeerde over Israël. 14 Salomo schafte wagens en paarden aan; hij bezat in totaal veertienhonderd wagens en twaalfduizend paarden, die hij deels in Jeruzalem bij zich hield en deels onderbracht in garnizoenssteden verspreid over het land. 15 Dankzij koning Salomo waren zilver en goud in Jeruzalem even gewoon als steen en was er aan cederhout net zo’n overvloed als aan wilde vijgenbomen in het heuvelland. 16 Salomo’s paarden waren afkomstig uit Egypte en uit Kewe, waar ze door handelaars van de koning werden aangekocht. 17 In Egypte betaalden ze voor een wagen zeshonderd sjekel zilver, en voor een paard honderdvijftig. Deze handelaars leverden ook paarden aan de koningen van de Hethieten en de Arameeërs. (NBV21)

In de geschiedenis van het volk Israël zoals die in de Bijbel wordt verteld zijn er twee inktzwarte perioden. De eerste is de slavernij in Egypte en het volk is er van overtuigd dat de God van Israël het volk uit die slavernij heeft bevrijd en het volk een eigen land heeft geschonken. Toch is het volk dat land kwijt geraakt en in ballingschap geraakt. Hoe dat zo gekomen is kun je lezen in de boeken Deuteronomium, Jozua, Richteren, 1 en 2 Samuël en 1 en 2 Koningen. Maar het verhaal van het verbond tussen Israël en God eindigt niet met de ballingschap. De ballingen keren terug en bouwen het land weer op, te beginnen met Jeruzalem. Er wordt een nieuwe gemeenschap gevormd, je leest daarover in de boeken Ezra en Nehemia. In die boeken wordt al de vraag gesteld hoe het verder moet. Centraal staat dan de Thora, de eerste vijf boeken van de Bijbel waaruit je kunt leren hoe mensen om zouden moeten gaan met de God van Israël. Die Thora werd in haar geheel voorgelezen vertellen Ezra en Nehemia. Maar kun je uit de geschiedenis ook iets leren over de werking van de Thora op het dagelijks leven van het volk.

Daar gaan de twee boeken van de Kronieken over. Wat er slecht is gegaan staat daar niet in maar de nadruk ligt op wat goed is gegaan. In het volk leven nog de verhalen over Koning Salomo. Dat was een wijze koning geweest in dagen van grote economische welvaart in Israël, zilver en goud waren in Jeruzalem even gewoon als steen en cederhout. Waar die rijkdom en die wijsheid aan te danken waren? Aan de verhouding tussen Salomo en de God van Israël. De vader van Koning Salomo, Koning David, had geprobeerd de Thora weer in het hart van het volk te plaatsen. Hij had daarvoor de Ark van het Verbond, waar de belangrijkste tekst in werd bewaard, naar Jeruzalem gebracht. Maar tot een Tempel was het niet gekomen. Die zou Salomo moeten bouwen. Nu kun je een Tempel beschouwen als de plek waar je God te bereiken is of als een plaats waar je echt kunt laten zien dat je de afspraken met die God wil nakomen. Daarom ging Salomo met alle vertegenwoordigers van het volk, met het hele volk dus eigenlijk, naar Gibeon waar de Tent stond waar God en het volk elkaar konden ontmoeten.

Als het volk er van overtuigd was dat alles wat ze hadden van God gekregen was dan lieten ze dat daar zien. Daar zouden ze maaltijden aanrichten met de armen en de vreemdelingen, hele families zouden er aan deelnemen en de priesters en levieten mochten er zelfs van leven. Offeren was dat, niet om gunsten van de God te verkrijgen maar om dank te zeggen voor alles wat die God al gegeven had. Daar ging Salomo heen, daar ging hij delen van alles wat hij had. Hij stelde zijn Koningschap in het teken van dat delen. En daarvoor werd hij ook beloond. Een lang leven, grote wijsheid en geweldige rijkdom vielen hem ten deel omdat hij zich in dienst stelde van het volk in plaats van het volk in dienst te stellen van hemzelf zoals de machtigen gewoon zijn te doen. En daarmee wordt het verhaal actueel. Stellen onze politici zich in dienst van het volk? Zijn zij bereid er voor te zorgen dat de rijken delen met de armen zodat de armoede verdwijnt, de zieken verzorgd worden, de hongerigen gevoed en de dorstigen te drinken krijgen. Wij kunnen het ze voordoen, elke dag opnieuw.

 

Vol blijdschap

1 Kronieken 29:21-30

21 De volgende dag brachten ze vredeoffers en brandoffers aan de HEER: duizend stieren, duizend volwassen rammen en duizend eenjarige rammen, en de bijbehorende wijnoffers.Voor de verzamelde Israëlieten werd een enorm aantal dieren geslacht. 22 Vol blijdschap aten en dronken ze die dag ten overstaan van de HEER. Davids zoon Salomo werd ten tweeden male tot koning uitgeroepen. Ten overstaan van de HEER zalfde men hem tot vorst, en Sadok tot hogepriester. 23 Zo besteeg Salomo de troon van de HEER en volgde hij zijn vader David als koning op. Alles wat hij ondernam lukte en heel Israël accepteerde hem. 24 Alle aanvoerders en helden en ook alle andere zonen van koning David betuigden hem trouw. 25 De HEER maakte dat Salomo buitengewoon veel aanzien genoot bij de Israëlieten en verleende hem een koninklijke majesteit zoals geen enkele koning van Israël vóór hem had gehad. 26 David, de zoon van Isaï, heeft over heel Israël geregeerd. 27 Hij regeerde veertig jaar over Israël, zeven jaar in Hebron en drieëndertig jaar in Jeruzalem. 28 Hij stierf in gezegende ouderdom, na een lang leven waarin hij veel roem en rijkdom had vergaard. Zijn zoon Salomo volgde hem op. 29 De geschiedenis van koning David is van begin tot eind opgetekend in de geschriften van de ziener Samuel, de profeet Natan en de schouwer Gad. 30 Daarin staat zijn machtig koningschap beschreven en alles wat hij heeft meegemaakt, en de gebeurtenissen die in Israël en de andere koninkrijken hebben plaatsgevonden. (NBV21)

Een koning van Israël vertegenwoordigt het volk bij de God van Israël en een koning naar Gods hart vertegenwoordigt God bij zijn volk. In het gedeelte dat we vandaag lezen zien we dat gebeuren. Koning Salomo neemt de verantwoording op zich voor dat Koningschap dat ook zijn vader David had bekleed. Maar niet om er een geweldig inkomen aan over te houden. Niet om vermogensvorming door aandelen en obligaties. Niet voor de geweldige pensioenvoorziening die hij bij het verlies van zijn koningschap zou kunnen meenemen. Wij hebben allemaal van de kleine Koninkrijkjes geregeerd door Koning CEO waar dat wel het geval is. Die Koningen komen niet om hun Koninkrijk te versterken en te beschermen tegen vijanden en afvalligheid van de God van Israël maar die Koningen komen om zich te verrijken. Desnoods ten kosten van het koninkrijk waar ze CEO van zijn. En er nooit een CEO geweest die deed wat Salomo deed, rijkelijk delen van zijn bezit met zijn onderdanen. Salomo slachtte wel duizend dieren en richtte een feestmaaltijd aan voor heel het volk.

Het is dan ook gen wonder dat Salomo buitengewoon veel aanzien genoot bij zijn volk. Het betekent kennelijk ook een soepel afscheid van Koning David. Die had een woestijnreis lang geregeerd over Israël, die had het land bevrijdt van de vijanden en een hoofdstad gegeven met aanzien, Jeruzalem. We kennen overigens de boeken van Samuël maar de boeken van Natan en Gad kennen we niet. Ze hebben voor de schrijver van de boeken der Kronieken kennelijk als bron gediend voor de verhalen die deze heeft opgeschreven. Maar Salomo is niet de enige die gezalfd wordt. Het staat er als in een tussenzin maar het geeft een verandering weer in de verhoudingen binnen de autoriteiten van het volk. David had een profeet die hem namens God zo af te toe op de vingers kwam tikken, Natan was dat. Kennelijk moest ook Salomo een dergelijke figuur naast zich hebben, een hogepriester. Sadok was dat en verder komen we die in de Bijbel niet tegen. Maar het begin van de bouw van een Tempel is de zalving van een hogepriester. Die moest Salomo terzijde staan als het gaat om een Koning naar Gods hart te blijven.

In Oude Tijden kwam het wel voor dat de heer van een stad of dorp bepaalde wie er dominee of priester mocht worden. Die werd dan ook door die heer betaald en het zal duidelijk zijn dat die zo nodig ook de belangen van de heer kon behartigen of de daden van de heer goed kon praten. In Bijbelse tijden werden zowel de Koning als de Hogepriester door het volk geroepen. Uitgeroepen tot Koning, gezalfd tot hogepriester. In de Koninkrijkjes van de CEO’s speelt de onafhankelijke opinie van een geestelijke geen rol. Goed of kwaad wordt dan ook niet bepaald door goed of kwaad voor de onderdanen van de CEO maar alleen door de opbrengst voor de rijke eigenaren of de CEO zelf. Want uiteindelijk kunnen zelfs de rijke eigenaren verlies lijden als de CEO er maar rijker van wordt. De verhalen uit de Bijbel werpen soms een heel nieuw licht op de machtsverhoudingen in onze eigen samenleving. Het blijft zaak die verhalen los van de politieke werkelijkheid te lezen maar onze machthebbers te blijven oproepen het licht van die Bijbelverhalen over hun handelen te laten schijnen. Dat oproepen is geen politiek in de Kerk maar God als heerser in de politiek. Daar mogen we elke dag toe oproepen, ook vandaag weer.

 

Slechts vreemdelingen

1 Kronieken 29:10-20

10 Toen loofde David de HEER, ten aanhoren van de hele gemeenschap. Hij zei: ‘Geprezen bent U, HEER, God van onze voorvader Israël, voor altijd en eeuwig. 11 U, HEER, bent groots en machtig, vol luister, roem en majesteit. Alles in de hemel en op aarde behoort U toe, HEER, U bezit het koningschap en de heerschappij. 12 Roem en rijkdom zijn van U afkomstig, U heerst over alles. In uw hand liggen macht en kracht besloten, U beslist wie groot en machtig is. 13 Daarom danken wij U, onze God, en prijzen wij uw luisterrijke naam. 14 Wat ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zijn gebleken zoveel kostbaarheden af te staan? Alles is van U afkomstig, en wat wij U schenken komt uit uw hand. 15 Net als al onze voorouders zijn wij slechts vreemdelingen die als gasten bij U verblijven, ons bestaan op aarde is als een schaduw, zonder enigezekerheid. 16 HEER, onze God, al deze rijkdom, die we bijeengebracht hebben om voor U een tempel te bouwen voor uw heilige naam, komt uit uw hand en is voor U bestemd. 17 Ik weet, mijn God, dat U de harten van de mensen beproeft en oprechtheid verlangt. Welnu, uit de oprechtheid van mijn hart heb ik U dit alles geschonken, en ook uw volk, dat hier bijeen is, heb ik zijn bijdrage met vreugde zien schenken. 18 HEER, God van onze voorouders Abraham, Isaak en Israël, houd zulke gedachten en verlangens voor altijd levend bij uw volk, laat hun hart op U gericht zijn. 19 Geef ook dat mijn zoon Salomo met volle toewijding uw geboden, bepalingen en wetten naleeft en alles in het werk stelt om de tempelburcht te bouwen waarvoor ik de voorbereidingen heb getroffen.’ 20 Daarna droeg David de gemeenschap op de HEER, hun God, te loven. Heel de gemeenschap loofde de HEER, de God van hun voorouders, en knielde neer en boog diep voorover voor de HEER en voor de koning. (NBV21)

De overdracht van de plannen voor de bouw van de Tempel en de inzameling voor alles wat nodig is om die bouw te realiseren wordt besloten met een gebed. In onze dagen beëindigen machten nog wel eens met het nalaten van grote bouwwerken. Denk in Frankrijk maar eens aan het Centre Pompidou. Die bouwwerken zijn bestemd om blijvend te demonstreren hoe belangrijk de machtige wel niet was. Zo worden er ook standbeelden opgericht voor belangrijke historische figuren. Dat zijn niet altijd machtige mannen, de stadstimmerman van Alkmaar heeft zijn eigen standbeeld vanwege zijn rol bij Alkmaars Ontzet, maar ze worden door machtige mannen het volk ten voorbeeld gesteld. Ook Trump besloot alle ceremoniën rond zijn inauguratie met een kerkdienst. Daar werd het woord van God centraal gesteld, heb uw naaste lief als uzelf, zeker ook de vreemdelingen onder u.

David maakt zelf duidelijk waarom niet hij iets nalaat maar dat ook bij de bouw van de Tempel, het belangrijkste gebouw in het land, de God van Israël zelf centraal wordt gesteld als degene die de bouw mogelijk heeft gebouwd. David drukt dit uit in zijn gebed. Dat begint met een lofprijzing. Alles wat het volk heeft ontvangen behoort aan die God toe. Zelfs het Koningschap en de heerschappij die bij de Koning horen, eerst David en straks Salomo, zijn eigenlijk van God. Roem en rijkdom, waar je koningen aan kunt herkennen zijn niet van deze koningen maar van de God van Israël. Om goed te begrijpen wat David hier tot uitdrukking brengt moeten we even door de vertaling heen weten te lezen. Overal waar over God wordt gesproken staat “HEER”. Daar hebben de vertalers vanouds voor gekozen. In het Hebreeuwse schrift staan hier de vier letters van de Naam van de God van Israël. Omdat Israëlieten de Naam van God niet leeg willen gebruiken spreken ze die Naam niet uit. Ze gebruiken een woord dat Heer betekent maar dat buiten deze plaats nergens in het Hebreeuws wordt gebruikt.

De Naam van de God van Israël betekent iets als “Ik zal er zijn” Omdat ook wij er voor passen de God van Israël voor ons karretje te spannen, onze daden gemakkelijk aan hem toe te schrijven, gebruiken wij ook niet de Naam zelf maar onderschikken wij ons door over Heer te spreken. David maakt duidelijk dat dit ook een politieke keuze is. Als je de God van Israël met Heer aanspreekt dan spreek je uit dat er naast die God geen andere heren kunnen zijn. Dan belijd je dat de “heren”, de machtigen, net zo ondergeschikt zijn aan de ene Heer van de wereld als iedereen anders. Het Bijbelverhaal spreekt dan ook altijd over mensen die de heersende koning tegenspreken en wijzen op dat wat met God was overeengekomen. David werd voor zijn relatie met Uria dan ook fors op de vingers getikt door een profeet. Het is God die ons de rijkdom schenkt die we hebben, niet omdat we zo goed zijn maar omdat we met de armen van deze wereld kunnen delen, omdat we de vreemdelingen kunnen behandelen als behorend tot ons eigen volk, omdat die God dus het goede brengen en niet dan het goede. Daar mogen wij ook die God dankbaar voor zijn. Voor een Koning moet je buigen leren we, maar de enige koning waarvoor je echt moet buigen is de God van Israël, zijn liefde hoort te regeren, klonk het ook in Washington, ook wij mogen daar wat vaker bij nadenken.

Een vrijwillige gave

1 Kronieken 29:1-9

1 Daarna wendde David zich tot de verzamelde Israëlieten: ‘God heeft mijn zoon Salomo uitgekozen, hem alleen, een jongeman nog, zonder ervaring. Zijn taak is zwaar, want de burcht die hij moet bouwen is niet voor een mens bestemd, maar voor de HEER God. 2 Ikzelf heb me tot het uiterste ingespannen om zo veel mogelijk materiaal voor de tempel van mijn God bijeen te brengen: ik heb goud verzameld voor de gouden voorwerpen, zilver voor die van zilver, koper voor die van koper, ijzer voor die van ijzer, hout voor die van hout, en verder een grote hoeveelheid onyxstenen en edelstenen, mozaïeksteentjes om in te leggen en allerlei andere kostbare gesteenten en soorten marmer. 3 Bovendien, de tempel van mijn God gaat mij zo ter harte, ik stel boven op alles wat ik al voor het heiligdom bijeen heb gebracht mijn hele persoonlijke vermogen aan goud en zilver voor de tempel van mijn God ter beschikking: 4 drieduizend talent goud uit Ofir en zevenduizend talent puur zilver om de wanden van de vertrekken mee te versieren, 5 goud voor de gouden voorwerpen die de ambachtslieden zullen maken en zilver voor die van zilver. Wie van u stelt zich vandaag in dienst van de HEER door een vrijwillige gave te schenken?’ 6 De familiehoofden en de stamhoofden van Israël, de bevelhebbers over de eenheden van duizend en van honderd man en de hoofden van dienst schonken allen een vrijwillige gave. 7 Zij stonden voor het werk aan de tempel van God vijfduizend talent goud en tienduizend darieken af, tienduizend talent zilver, achttienduizend talent koper en honderdduizend talent ijzer. 8 Wie edelstenen bezat, stelde ze ter hand aan de Gersoniet Jechiël ten bate van de schatkamer van de tempel van de HEER. 9 Het volk bracht zijn gaven met vreugde, want men was van ganser harte bereid een bijdrage te schenken voor de HEER. Ook koning David was zeer verheugd. (NBV21)

Elke Christelijke kerk en groepering kent één gemeenschappelijk gebruik, dat is de collecte. In de Protestantse Kerk Nederland zijn er in de kerkdiensten in het algemeen twee collecten die direct na elkaar worden gehouden. Veel geleerden en dominees vinden die collectes maar bijzaak. Maar wie de collectes goed bekijkt ziet dat ze een wezenlijk onderdeel uitmaken van een kerkdienst. In de eerste plaats zijn het geen offers. Offers als dank voor Gods genade zijn niet op zijn plaats, offers om God ergens voor in beweging te krijgen ook niet. Alles is immers ons toegevallen uit Gods hand. Alles is al van God en hoeft niet nog eens te worden teruggegeven. De twee collectes in de kerkdiensten van de Protestantse Kerk Nederland hebben elk een verschillende bestemming. De ene is bestemd voor de diaconie, de armenzorg en de andere collecte is bestemd voor het laten bestaan van de kerkelijke gemeenschap, alles kost nu eenmaal geld. De gemeente drukt uit een gemeente te zijn waarvan de zorg voor de armsten een wezenlijk onderdeel uitmaakt van die gemeente en de gemeente drukt uit dat zonder de gemeente er eigenlijk ook geen zorg voor de armen is.

De Christelijke kerk stelt zich daarmee in de traditie van de Bijbel. Moest Mozes dit delen nog onderwijzen aan het volk en legde hij daarom de bijdrage voor de Tabernakel verplicht op, Koning David weet dat de Tabernakel alleen een Tempel zal kunnen worden als het volk bereid is alles over te hebben voor de God van Israël. David stelt zichzelf hier tot voorbeeld. De vrijwillige bijdrage wordt niet gevraagd als een door de Koning opgelegde belasting waarvan een mooi paleis kan worden gebouwd en een leger kan worden onderhouden, Samuël had hier tegen gewaarschuwd, maar de bijdrage is bestemd voor de Tempel van God en de eerste die daar een geweldige bijdrage aan wil geven is de koning zelf. Onderschat de bijdragen niet, David geeft zowel uit de Koninklijke schatkist als uit het door hem zelf verkregen vermogen een fortuin voor de Tempel. Dat het niet gaat om de eer van de Koning maar om de eer van de God van Israël wordt in het Hebreeuws uitgedrukt door voor Tempel het woord burcht te gebruiken. Dat onze God een vaste burcht is zal later in een Psalm in de Tempel worden bezongen en zal in de reformatie door Maarten Luther nog eens worden nagezongen.

Maar waar blijft dan die zorg voor de armen in dit schitterende verhaal over de bouw van de Tempel. Die zorg ligt in de relatie die in de leer van Mozes wordt gelegd tussen de Tempel en de zorg voor de armen en de vreemdelingen. De Tempel maakt dat alle onderdanen van de God van Israël gelijk zijn. Natuurlijk zijn er rijken en armen. Als er geen rijken waren zouden de armen nooit worden geholpen en als er geen armen waren dan hadden de rijken niemand meer om mee te delen. de Bijbel heeft dus geen hekel aan de rijken maar vervloekt de armoede die telkens weer een kans krijgt mensen in haar greep te krijgen. Daarom staat in de leer van Mozes dat men tenminste één maal per jaar, het liefst drie maal per jaar, op moet trekken naar het Heiligdom van de God van Israël. Dat zal de Tempel worden. Daar moest elke familie een maaltijd houden voor de familie, voor de priesters en levieten, maar ook voor de armen uit het dorp en de vreemdelingen die bij hen woonden. Dat is een richtlijn die wij uiten in de diaconale zorg. Niet alleen met geld maar ook met inzet van eigen tijd en energie. Tienduizenden gelovigen uit de kerken van Nederland doe vrijwilligers werk voor vreemdelingen en vluchtelingen, werken in de zorg voor zieken en gehandicapten en bezoeken de gevangenen. Door dat zo te doen vragen ze iedereen daar aan mee te doen, u bent ook vandaag weer van harte welkom.

Vastberaden en standvastig

1 Kronieken 28:11-21

11 David overhandigde zijn zoon Salomo het bouwplan van de voorhal en de achterliggende vertrekken, van de schatkamers, de bovenzalen, de binnenvertrekken en de ruimte voor de verzoeningsrite. 12 Daarbij was ook omschreven hoe alles hem verder voor de geest stond: de tempelhoven en de voorraadkamers, de schatkamers van de tempel van God en de schatkamers voor de wijgeschenken, 13 het dienstrooster van de priesters en de Levieten, de tempeldiensten en de voorwerpen die daarbij gebruikt moesten worden, 14 tot en met het gewicht aan goud of zilver dat de voorwerpen voor de verschillende diensten moesten hebben, 15 namelijk het gewicht aan goud voor elk van de gouden kandelaars en de bijbehorende lampen, het gewicht aan zilver voor de zilveren kandelaars en de bijbehorende lampen, afhankelijk van hun functie, 16 het gewicht aan goud voor elk van de toontafels en het gewicht aan zilver voor de zilveren tafels, 17 het gewicht van de zuiver gouden vorken, offerschalen en kannen, het gewicht aan goud voor elk van de kleine gouden schaaltjes, het gewicht aan zilver voor elk van de kleine zilveren schaaltjes, 18 het gewicht aan puur goud voor het reukofferaltaar en het goud voor de uitvoering van het wagenstel, de cherubs en de vleugels die zij beschermend uitspreiden over de ark van het verbond met de HEER. 19 ‘Dit alles heb ik opgetekend op aanwijzing van de HEER, die mij heeft laten zien hoe het bouwplan moet worden uitgevoerd.’ 20 Tot slot zei David tegen zijn zoon Salomo: ‘Wees vastberaden en standvastig, ga aan het werk, laat je door niets weerhouden of ontmoedigen, want de HEER God, mijn God, staat je terzijde. Hij zal je niet verlaten en niet van je zijde wijken zolang de uitvoering van het werk aan de tempel van de HEER niet is voltooid. 21 En verder zijn er de afdelingen van de priesters en de Levieten voor het verrichten van alle werkzaamheden in de tempel van God, staan er allerlei vaklieden klaar om het werk uit te voeren en zullen de leiders en het gewone volk al je bevelen opvolgen.’ (NBV21)

Dat je je bij de verhalen uit de Bijbel niet alleen moet afvragen wat er wordt verteld maar ook waarom het wordt verteld en zelfs waarom wordt het verteld zoals wij het lezen blijkt maar weer eens vandaag. We lezen over het plan dat is ontworpen voor de bouw van de Tempel. Centraal zal de Ark van het verbond staan. Maar het verhaal over de inrichting van de Tempel is wel heel gedetailleerd. Zelfs het gewicht van gouden en zilveren voorwerpen is vooraf uitgedacht zo lijkt het. Ja, het lijkt er op want dit zelfde verhaal komen we eerder in de Bijbel tegen. Het is in detail hetzelfde ontwerp als Mozes liet uitvoeren bij de bouw van de Tent der Ontmoeting in de Woestijn. Die Tent moest worden afgebroken, rond gesjouwd door de woestijn en dan bij de volgende rustplaats weer worden opgebouwd. Nu wordt de Tent vervangen door een Tempel. En net als bij Mozes is het ontwerp voor deze Tempel van God zelf afkomstig.

Waarom komt Koning David met het ontwerp, hij mag immers de Tempel niet bouwen? Hij heeft zelf aangegeven dat het kwam omdat hij bloed aan zijn handen had. Maar ook Mozes had bloed aan zijn handen, hij was als moordenaar uit Egypte gevlucht de woestijn in. Daar had hij onderdak gevonden, had een gezin gesticht en was herder toen God zich openbaarde en hem naar Egypte stuurde om het volk te bevrijden van de slavernij. Mozes was profeet, geen Koning. Het hebben van een Koning was lang afgewezen door de leiders van het volk, de priesters en profeten. Samuël had zich zelfs verzet tegen het kiezen van een Koning toen God er mee akkoord was gegaan. Maar toch kwam er een Koning en David was zelfs de beste die ze zouden krijgen. Nu is een belangrijk kenmerk van een Koning dat die opgevolgd wordt door een zoon. Voor het Koningschap van David was dit belangrijk. En door het plan voor de Tempel te betrekken op de traditie van de Tabernakel en door te geven aan zijn zoon maakt David de opvolging een zaak van trouw aan de God van Israël. Uit dat huis en dat geslacht van David zou uiteindelijk de bevrijder van Israël worden geboren.

Maar als de God van Israël zo centraal wordt gesteld dan ontbreekt er toch iets aan het ontwerp voor een Tempel voor die God. Omringende volken die zullen hebben gehoord van dit ontwerp zullen verbaasd hebben opgekeken. Salomo zou veel van de bouwmaterialen voor de Tempel importeren uit de omringende volken. Die waren Tempels gewend en dat nu ook die Israëlieten een Tempel wilden bouwen was zo vreemd nog niet. Maar wat een rare Tempel zou dat worden. Er stond namelijk geen beeld van de God van Israël in die Tempel. Er stonden wel beelden. Bovenop de kist van acaciahout waar de stenen platen met de tekst van het verbond werden bewaard stonden afbeeldingen van cherubim, een soort vuurgeesten met vleugels tegen elkaar die de inhoud van de kist moesten beschermen. Maar dat waren dus duidelijk niet de goden van die Tempel. Centraal stond dus niet die God maar de tekst van het verbond, de richtlijnen die die God had gegeven voor een menselijke samenleving. En mogen wij ons afvragen wat wij centraal stellen in onze godsdienst. Is dat de Goddelijke weg naar een menselijke samenleving of is dat een God van winst en profijt die wij ons bedacht hebben? Geef vandaag maar antwoord.