De enige Heer

Marcus 12:28-37

28 Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat Hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; 30 heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.” 31 En daarna komt dit: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’ 32 De schriftgeleerde zei tegen Hem: ‘Inderdaad, meester, wat U zegt is waar: Hij alleen is God en er is geen andere god dan Hij, 33 en Hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoffers en andere offers.’ 34 Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het koninkrijk van God.’ En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen. 35 Jezus vroeg de mensen bij zijn onderricht in de tempel: ‘Hoe kunnen de schriftgeleerden beweren dat de messias een zoon van David is? 36 Zelf heeft David, sprekend door de heilige Geest, gezegd: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot Ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’” 37 David noemt Hem Heer, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?’ De talrijke aanwezigen luisterden graag naar Hem. (NBV21)

Wat is dat nu dat “geloven”? Zelfs schriftgeleerden kunnen er mee in de knoop zitten. Ze hadden altijd geleerd dat het zat in het nauwkeurig volgen van alle 163 geboden uit de eerste vijf boeken van de Bijbel. Over het hoe en wanneer van het volgen van die geboden waren lange discussies gevoerd. Uiteindelijk zouden er dikke boeken over worden geschreven. Elke denkbare situatie zou worden verkend en elke denkbare interpretatie van de regels zou onder woorden worden gebracht. Die geboden kwamen van God en aangezien niemand gelijk was aan God werd geen van die interpretaties of toepassingen verworpen. Maar was dat nu geloven in God? Wat is nu het hart van het geloof, wat is de essentie, waar draait het allemaal om en als je die interpretaties en toepassingen in het heden probeert te plaatsen wat is dan je richtsnoer? Ook daar is een antwoord op. Karen Amstrong, die veel over de Bijbel geschreven heeft en tal van godsdiensten heeft onderzocht, komt met de Gouden Regel : Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doet dat ook een ander niet

Als iedereen dat zou doen dan zou het ogenblikkelijk vrede worden. Dat staat inderdaad ook in de Bijbel. Maar Jezus van Nazareth gaat nog een stap verder. Hij plakt twee geboden aan elkaar, het eerste gebod uit de 10 geboden zoals in het boek Deuteronomium te vinden is en de samenvatting zoals die in het boek Leviticus staat. Het begint zoals in het boek Deuteronomium Mozes vertelt dat hij begon te vertellen toen hij het volk de geboden bracht. Hoor Israël, een oproep aan het volk. Die oproep klinkt tot op vandaag de dag door. Telkens weer, dag in dag uit en ontelbare keren per dag wordt het volk Israël opgeroepen hier naar te luisteren. En wij mogen meeluisteren, door Jezus van Nazareth mogen we zelfs meedoen. Het allereerste dat dan gezegd moet worden is dat de God van Israël de enige Heer is. Wie jou ook wat heeft opgedragen of voorgehouden, als het niet van God komt is het van nul en generlei waarde. Want die God moet je immers liefhebben met alles wat in je is, je hart, dus emotioneel, je verstand, dus rationeel, je ziel, dus met je hele persoonlijkheid, maar ook fysiek met al je kracht. Hoe doe je dat dan die God liefhebben? Want een beeld van die God is er niet, een plaats waar hij woont is niet zichtbaar, ja “de hele aarde” zeggen ze: dat is zijn voetenbank.

Dan komt het tweede gebod, de Statenvertaling sprak nog uit dat dit gelijk is aan het eerste gebod, hier staat het één na belangrijkste, maar het is het Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf. Belangrijker dan deze twee is er niet. Alles is er op gericht geen andere machten macht en gezag toe te kennen op deze aarde dan alleen de God van Israël en alles wat je dus doet, denkt, voelt, in beweging zet en je kracht nodig heeft is gericht op de naaste, de minste bovenal, de armen, de hongerigen, de gevangenen, de lammen en de blinden, de weduwe en de wees. Dat is belangrijker dan alle religieuze rituelen. De Schriftgeleerde noemt er een aantal uit zijn tijd, wij hebben andere maar het Koninkrijk van God zit in die eerste twee geboden. Dat is zo glashelder dat je er verder geen vragen bij hoeft te stellen. Het bevrijdt ons van al die machten en krachten in de wereld die ons voor zichzelf willen gebruiken, die geld, eer, roem en genot aan ons willen verdienen en ons af willen houden van de zorg voor de minsten in de wereld. Het richt ons juist op die minsten. Dat kan en dat mag door Jezus van Nazareth die het ons voorleefde zelfs dwars door de dood heen. Daar mogen we ons vandaag dus ook weer door laten leiden en in beweging zetten. Opstaan dus, voor de minsten, meer is er ook vandaag met al de doden in de Gazastrook niet over te zeggen.

 

Wees heilig

Leviticus 19:1-18

1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Wees heilig, want Ik, de HEER, jullie God, ben heilig. 3 Toon ontzag voor je moeder en je vader, en neem steeds mijn sabbat in acht. Ik ben de HEER, jullie God. 4 Laat je niet in met afgoden en maak geen godenbeelden. Ik ben de HEER, jullie God. 5 Wanneer je de HEER een vredeoffer aanbiedt, moet je, wil het offer aanvaard worden, 6 het vlees eten op de dag dat het dier wordt geslacht, of op de volgende dag. Wat er op de derde dag nog over is, moet worden verbrand. 7 Als er op de derde dag nog van het offervlees gegeten wordt, is dat verwerpelijk en zal het offer niet worden aanvaard. 8 Wie ervan eet moet de gevolgen van zijn zonde dragen. Hij heeft ontwijd wat de HEER toebehoort en wordt uit de gemeenschap gestoten. 9 Wanneer je de graanoogst binnenhaalt, oogst dan niet tot aan de rand van de akker en raap wat blijft liggen niet bijeen. 10 En wanneer je bij de wijnoogst druiven plukt, loop dan niet alles nog eens na en raap niet bijeen wat op de grond is gevallen, maar laat het liggen voor de armen en de vreemdelingen. Ik ben de HEER, jullie God. 11 Steel niet, lieg niet en bedrieg je naaste niet. 12 Leg geen valse eed af als je bij mijn naam zweert, want daarmee ontwijd je de naam van je God. Ik ben de HEER. 13 Beroof niemand en pers een ander niet af. Betaal een dagloner zijn loon nog op dezelfde dag uit. 14 Spreek geen vloek uit over een dove en plaats geen obstakel voor de voeten van een blinde. Toon ontzag voor je God. Ik ben de HEER. 15 Wees niet partijdig wanneer je rechtspreekt. Trek onaanzienlijken niet voor en zie machthebbers niet naar de ogen. Spreek rechtvaardig recht over je naasten. 16 Breng het leven van een ander niet in gevaar door lasterpraat over hem rond te strooien. Ik ben de HEER. 17 Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je. 18 Blijf geen wraakzucht of wrok koesteren, maar heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de HEER. (NBV21)

In onze oren klinkt zo’n gedeelte uit de oude richtlijnen voor de menselijke samenleving als een voorschrift van je moet dit en je moet dat. Daar worden wij over het algemeen niet vrolijk van. Maar dat komt omdat wij opgevoed zijn met het Romeinse denken over wetgeving. In dat denken gaat het over geboden en verboden die nauwkeurig moeten worden opgeschreven en die door een rechter beoordeeld kunnen worden. Dat is heel anders dan het denken van Israël zoals het in de Bijbel beschreven wordt. Daar gaat het om een verdrag dat voordelig is voor beide partijen. En zo mag je het ook lezen, wie wordt er beter van en waarom. De eerste regel is dat je gelijk aan God moet worden. Dat klinkt gelijk zeer hoogmoedig want wie durft nu te zeggen gelijk te zijn aan God zelf. Die regel is dan ook niet voor een individu maar voor een gemeenschap. Omdat God heilig is moet de gemeenschap ook heilig zijn. En wat is dat “heilig” dan wel. Er zit ons woord heel in. God is volmaakt en dat moet onze gemeenschap ook zijn.

Zonder smet moet die gemeenschap zijn en daar kunnen we dus allemaal dag in dag uit aan werken. Daar worden we ook beter van want wie wil nu niet behoren tot een gemeenschap waar geen smetje aan kleeft. Zo is de tweede regel van het verdrag dat je je afkomst niet moet verloochenen. Zelfs al ben je van de laagste komaf dan hoef je je in die heilige gemeenschap daar niet voor te schamen. Het volk Israël zelf bestond uit slaven die uit Egypte waren ontsnapt, bepaald geen hoogstaand gezelschap dat daar door de woestijn trok. Maar zij hadden God als enige baas, de Heer, en dat maakte hun gemeenschap hoogstaand. Ook voor ons zou het wel eens voordelig kunnen zijn als niemand zich hoefde te schamen over afstamming of herkomst. Als je dan God als Heer hebt hoef je er geen idolen of afgoden op na te houden. Dat geeft pas rust geen slavenarbeid meer voor de goden van winst en profijt, niet altijd maar meer en beter, maar integendeel tenminste één dag in de week absolute rust, tijd voor jezelf en je geliefden.

Een maaltijd, een vredesmaal, moet je dan ook kunnen opeten op de dag dat de maaltijd wordt bereid. Daar moet je de tijd voor hebben. En als er wat over is kun je het de volgende dag nog eten maar de derde dag kan het bedorven zijn en hoort het verbrand te worden. Als je je dat niet kunt permitteren is er armoede en is het dus helemaal geen vredesmaal. Als je van armoede bedorven vlees moet eten wordt je niet alleen ziek maar hoor je dus ook niet bij een heilige gemeenschap. Denken om de armen hoort voorop te staan. Of je nu graan oogst of druiven plukt, je moet niet zo inhalig zijn dat je alles binnen haalt. Een heilige, volmaakte gemeenschap wordt je pas als je deelt met de armen. En met de vreemdelingen natuurlijk. Van dat laatste moeten wij nog een heleboel leren, maar we zijn dan ook nog lang geen heilige gemeenschap.

 

Hoe goed is het

Psalm 133

1 Een pelgrimslied van David. Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen! 2 Goed als olie op het hoofd die neervalt op de baard, de baard van Aäron, en neervalt op de hals van zijn gewaad, 3 als de dauw van de Hermon die neervalt op de bergen van Sion. Daar geeft de HEER zijn zegen: leven voor altijd. (NBV21)

We zingen vandaag wel een heel klein Psalmpje mee. Veel mensen zullen vinden dat dat geen wonder is. De Psalm bezingt de vreugde van het samenwonen met mensen uit eigen kring. In de kerk is daar vaak geen sprake van. Het “eigen volk eerst” wordt daar bestreden, je moet vreemdelingen behandelen alsof die er ook bij horen en je moet zelfs je vijanden lief hebben. Ook onderling zijn mensen in kerken het vaak zeer oneens met elkaar. Er zijn heel veel, bijna ontelbare, kerkgenootschappen  en dat zou niet moeten mogen. Daar is dan toch een misverstand. Vanaf de eerste dag na de opstanding van Jezus is er onderling discussie. We kennen het verhaal van de ongelovige Thomas, de apostel van eerst zien en dan geloven. De volgelingen van Jezus van Nazareth zaten nog steeds bij elkaar in een huis in Jeruzalem. En over dat bij elkaar zitten gaat de kleine Psalm die we vandaag lezen. Alleen hebben we hier weer te maken met een groot vertaalprobleem. In het Duits wordt vertaald met “Geschwester” waar wij broeders lezen.

In het Hebreeuws staat een woord dat familie van de zelfde stam aanduidt. Een goed Nederlands woord is er niet voor. Huub Oosterhuis heeft deze Psalm ook vertaald en hij laat het in het midden, bij hem luidt het eerste vers : “Alleen kan ook, met twee of drie, met twaalf, of zeven maal zeven, eendrachtig.” Daar hoor je de belofte van Jezus van Nazareth in terug dat waar twee of drie in zijn naam bijeen zijn hij ook aanwezig zal zijn. In het verhaal over die apostel Thomas verscheen hij inderdaad. Onze Psalm heeft het dan over Priesters die gezalfd zijn. De gemeenschap van gelovigen van de Weg van Jezus van Nazareth wordt ook wel een gemeenschap van Koningen en Priesters genoemd. Zo lezen we de Psalm als een oproep om samen te zijn in de Geest van de God van Israël, in de Geest van Jezus van Nazareth voor ons Heidenen. Het idee dat je op je eentje ook wel Christen kan zijn wordt hier ter discussie gesteld. Gelovigen in de nieuwe wereld van Jezus van Nazareth geloven nu eenmaal in een samenleving, een samenleving waaraan iedereen deel kan hebben. En een samenleving heb je nu eenmaal niet op je eentje, die heb je alleen maar samen.

Huub Oosterhuis besluit zijn vertaling van deze Psalm met “zo voelt de nieuwe wereld die komen zal”. In de Nieuwe Bijbelvertaling, die wij hier lezen staat ” leven voor altijd”. Dat is dus hetzelfde. Samen, in een gemeenschap van gelovigen, mogen we alvast ervaren wat ons te wachten staat in die nieuwe wereld. Daar zorgen mensen voor elkaar en voor de minsten op de aarde, daar zingen mensen voor elkaar, daar is iedereen welkom, daar worden verhalen verteld van die nieuwe wereld, daar mag je er nog best aan twijfelen, maar daar mag je het ook zien gebeuren. Die samenleving stuurt je de Weg op, de Weg van Jezus van Nazareth. Die samenleving inspireert je om anderen te helpen, om zicht te krijgen op wie de minsten zijn, om kracht te krijgen om je in te zetten voor hen die zwak zijn en onderdrukt. Daar wordt je dus gezegend, zodat van jou en van allen in die samenleving zegen mag uitgaan, het goede dus. Die samenleving is vlak bij, in de kerk om de hoek van de straat. Kijk maar eens bij Kerkdienstgemist.nl .

Draag altijd vrolijke kleren

Prediker 9:1-12

1 Ik vestigde mijn aandacht op het volgende en heb het onderzocht: Wat de wijzen en rechtvaardigen tot stand brengen, is in de hand van God. Ook hun liefde, ook hun haat. Geen mens kan in de toekomst zien. 2 Hij weet alleen dat ieder mens hetzelfde lot wacht. Ben je een rechtvaardige of zondaar, goed en rein of onrein, offer je wel of offer je niet, ben je goed of zondig, durf je makkelijk een eed te zweren of ben je bang een eed te zweren- 3 alle mensen treft hetzelfde lot. Dat is zo triest bij alles wat de mensen doen onder de zon; en hoe triest ook dat hun hart hun leven lang vol kwaad en dwaasheid is, en dat hun leven eindigt bij de doden. 4 Voor wie nog leven mag, is er nog hoop; beter een levende hond dan een dode leeuw. 5 Wie nog in leven zijn, weten tenminste dat ze moeten sterven, maar de doden weten niets. Er is niets meer dat hun loont, want ze zijn vergeten. 6 Hun liefde en hun haat, alle hartstocht die ze ooit hebben gehad, ging allang verloren. Ze nemen nooit meer deel aan alles wat gebeurt onder de zon. 7 Dus eet je brood met vreugde, drink met een vrolijk hart je wijn. God ziet alles wat je doet allang met welbehagen aan. 8 Draag altijd vrolijke kleren, kies een feestelijke geur. 9 Geniet van het leven met de vrouw die je bemint. Geniet op alle dagen van je leven, die God je heeft gegeven. Het bestaan is leeg en vluchtig en je zwoegt en zwoegt onder de zon, dus geniet op elke dag. Het is het loon dat God je heeft gegeven. 10 Doe wat je hand te doen vindt. Doe het met volle inzet, want er zijn geen daden en gedachten, geen kennis en geen wijsheid in het dodenrijk. Daar ben je altijd naar op weg. 11 Ik heb onder de zon opnieuw gezien dat niet altijd een snelle hardloper de wedloop wint, een sterke held de oorlog, dat niet altijd degene die wijs is zijn brood heeft, en hij die inzicht heeft de rijkdom, hij die bekwaam is het respect. Zij allen zijn afhankelijk van tijd en toeval. 12 Nooit weet de mens wanneer zijn tijd gekomen is: zoals de vissen verraderlijk worden gevangen door de fuik en de vogels door de val, zo wordt de mens verrast door de verraderlijke tijd, wanneer die als een klapnet op hem valt. (NBV21)

Toen de dichteres Jaqueline E. van der Waals net voor de Tweede Wereldoorlog hoorde dat ze kanker had maakte ze daar naar gewoonte een gedicht van. “Wat de toekomst brengen moge, mij geleid des Heren hand, moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land”. Het werd een populair gezang in de kerken en werd zelfs bij de begrafenis van Prinses Juliana gezongen. Het lied is echter geschreven bij deze passage van het boek Prediker. Wat ons zal overkomen weten we niet. Als we nog leven is er nog hoop ook als ons ellende overkomt want het is altijd beter een levende hond te zijn dan een dode leeuw. We zouden het mensen die met zelfmoordplannen rondlopen eens vaker moeten voorhouden. Maar dan zouden we onze samenleving toch wat anders moeten inrichten. Daar zou wat vaker plaats moeten zijn voor mensen die het wat minder in het leven hebben.  We zouden mensen wat beter moeten beschermen tegen de dwang om te consumeren.

Bevrijden van de dwang om allemaal een auto te hebben en een verre vakantie, om allemaal de keuken ingericht te hebben met de nieuwste apparatuur en een slimme Oled TV om ’s avonds naar te kijken. Het nastreven er van is lucht en leegte en najagen van wind. Al die goederen zijn in zichzelf niets waard en het zeker niet waard om je leven naar in te richten. De druk om wat voor te stellen is soms zo groot dat mensen er onder bezwijken. Wanhopig zoeken ze voor zichzelf, en soms zelfs voor hun kinderen, een uitweg uit het leven. Voor Prediker zijn mensen die niks voorstellen ook goed, ze kunnen ook meedoen, ze leven immers en ieder die leeft telt mee en doet mee. We zijn allemaal onderweg naar dat onbekende land “de Toekomst” en niemand komt daar voor het er tijd voor is. Toch zijn er zaken die je aan kunt zien komen als je je ogen open doet. of ze komen hangt af van die open ogen en de stem die je er tegen durft op te zetten.

De manier waarop in ons land over de Islam wordt gesproken door sommige populistische politici maakt dat jongeren zich met geweld moeten gaan bewijzen en dat soms mensen, die in de war zijn om heel andere reden, er een excuus in vinden om hun eigen spanningen af te reageren met geweld. We zouden met meer kennis en met meer respect voor medeburgers en hun geloof moeten durven spreken en de oppervlakkige scheldende populisten de mond moeten durven snoeren. In de Internationale Politiek gaat het al net zo. Overal worden mensen bang gemaakt voor de toekomst. Je kan alles verliezen wat je bezit en dat zou dan het einde zijn. De schuld wordt al vast afgeschoven op mensen die al alles kwijt zijn, de vluchtelingen voor geweld en onderdrukking. De Bijbel waarschuwt tegen keuzes gebaseerd op angst. Laat hoop en liefde de voorrang krijgen.

 

Alles wat God doet

Prediker 8:1-17

1 Wie heeft wijsheid? Wie kent de verklaring van de dingen? De wijsheid straalt een mens van het gezicht en verandert strenge ogen in een milde blik. 2 Ik geef je deze raad: Volg de bevelen van de koning op, zoals je hebt gezworen tegenover God. 3 Onttrek je niet aan zijn gezag, voorkom problemen. De koning doet wat hem behaagt, 4 zijn woord is wet. Is er iemand die hem rekenschap kan vragen van zijn daden? 5 Een wijs mens leeft zijn geboden na en heeft geen kwaad te duchten. Ook doet hij alles op de juiste tijd, want hij weet: 6 voor alles wat gebeurt is er een juiste tijd. Een zware last is dat, voor ieder mens. Het is een kwade zaak, 7 want niemand weet wat komen zal en hoe het later wordt. Wie kan daar iets over zeggen? 8 Niemand heeft macht over zijn adem, geen mens kan tegenhouden dat zijn adem vergaat. Niemand heeft macht over de dag waarop hij sterft, geen mens ontvlucht het slagveld van de dood. En ook het kwaad-het zal zijn dienaren niet redden. 9 Dit alles heb ik vastgesteld gedurende de tijd dat ik aandachtig keek naar alles wat gebeurt onder de zon, en zag dat een mens zijn macht misbruikt om een ander kwaad te doen. 10 Ik heb ook gezien hoe zondaars naar het graf werden gedragen. Op de heilige plaats werden ze in het graf gelegd en ze verlieten onder eerbetoon het leven. Maar de rechtvaardigen werden vergeten in de stad. Ook dat is enkel leegte. 11 Omdat een slechte daad niet snel bestraft wordt, is een mensenhart maar al te snel tot het kwaad geneigd. 12 Een zondaar kan wel honderdmaal kwaad doen en toch vele jaren leven. Natuurlijk weet ook ik: het zal een mens die ontzag voor God heeft goed vergaan-want hij heeft toch ontzag voor God? 13 Een zondaar daarentegen zal het slecht vergaan: de schaduw van zijn levensdagen zal niet lengen-want hij heeft toch geen ontzag voor God? 14 Maar is het hier op aarde niet een grote leegte dat rechtvaardigen ten deel valt wat zondaars verdienen, en zondaars wat rechtvaardigen verdienen? Ook dat-zeg ik-is leegte. 15 Daarom prijs ik de vreugde, want er is onder de zon niets beters voor de mens dan dat hij zich aan eten en drinken tegoed doet en geniet. De vreugde is zijn metgezel wanneer hij zwoegt op elke levensdag onder de zon die God hem heeft gegeven. 16 Ik zocht met heel mijn hart naar wijsheid. Alles wat de mens op aarde onderneemt, wilde ik doorgronden. Nooit geeft hij zijn ogen rust, dag noch nacht, 17 maar de mens is niet in staat, zo heb ik ingezien, de zin te vinden van alles wat God doet onder de zon. Hij tobt zich af en zoekt ernaar, maar hij vindt hem niet, en al zegt de wijze dat hij inzicht heeft, ook hij is niet in staat de zin ervan te vinden. (NBV21)

Sommige Bijbelgedeelten laten zich gemakkelijk misbruiken. Hier lezen we zo’n passage. Prediker waarschuwt er voor dat de hoge overheden, hij noemt hier naar de gewoonte in zijn tijd de Koning, niet voor niets hun macht hebben. Paulus zal later in een brief aan de Romeinen iets vergelijkbaars zeggen. Wil je tegen een overheid optreden dan moet je drie keer nadenken en vooral je eigen leven in de waagschaal willen stellen. Prediker besluit met een belangrijke opmerking. Mensen misbruiken hun macht om anderen kwaad te doen. Dat betekent dus niet dat we onze mond moeten houden. Het gaat er immers om het goede te doen en niets dan het goede. Het gaat er immers om de naaste lief te hebben als onszelf omdat dat het zelfde is als God lief te hebben boven alles, en God liefhebben was het begin van alle Wijsheid. De waarschuwing om de Koning te gehoorzamen is dus niet een opdracht om onrecht te bedrijven en de ogen te sluiten voor het misbruik dat wordt gemaakt. Het is geen Bijbels gebod om af te zien van verzet.

Kwaad is kwaad en goed is goed. Wat slecht is moet slecht genoemd blijven worden en wat goed is verdiend het om als goed te worden aangeprezen. Te vaak wordt macht misbruikt om er zelf beter van te worden. Eén maal per jaar is het de internationale vrijwilligersdag. In veel gemeenten in ons land krijgt een uitzonderlijke vrijwilliger of vrijwilligster dan een prijs. Soms is er ook een aanmoedigingsprijs voor een jongere die zich in het vrijwilligerswerk heeft onderscheiden. Die dag is ingesteld om het belang van vrijwilligerswerk onder de aandacht te brengen. overal op aarde is dat kennelijk nodig. Ook die prijzen zijn in het leven geroepen om voorbeelden van vrijwilligerswerk onder de aandacht van de burgers te brengen, ook dat is kennelijk nodig. Enkele jaren geleden is ook het decoratiestelsel herzien. Niet langer is een langdurig dienstverband met één en dezelfde werkgever reden om iemand koninklijk te onderscheiden maar zijn onbetaalde nevenactiviteiten voor de samenleving of voor vrijwilligersorganisaties reden om mensen in onze samenleving koninklijk te onderscheiden. Zonder vrijwilligerswerk komt onze samenleving kennelijk tot stilstand en ontstaan er grote gaten in de sociale samenhang.

Het is dan soms ook wel wat raar de nadruk te horen die politici leggen op het vervullen van betaald werk. Het lijkt er op dat de winsten voor de rijken waaraan mensen kunnen bijdragen vele malen belangrijker zijn dan de zorg voor de armen en de sociale samenhang waar mensen aan kunnen bijdragen. Stel dat de nood in de samenleving de rijken dwingt tot delen. Het is daarom dat de Prediker er op wijst dat de rechtvaardigen in de stad vergeten worden, zij delen niet mee. Ook wijst hij er op dat de rijken die zich rijk hebben gestolen dan wel rijk zijn gebleven omdat ze weigerden met hun rijkdom de armoede te bestrijden eer en roem ontvangen zelfs als ze dood gaan en begraven worden. Een slechte daad, het niet willen delen, wordt niet zo snel bestraft, integendeel het wordt nogal vaak als norm voorgehouden aan de samenleving, daarom denken veel mensen dat die slechte daden navolging verdienen. Daarom zijn er steeds minder vrijwilligers en wordt de nood in de samenleving soms schrijnend zichtbaar bij hangouderen en straatjeugd. We zullen dag aan dag de wijsheid van God moeten verkondigen, dan kan er wat veranderen.

 

Een rechtvaardig mens

Prediker 7:15-29

15 Dit heb ik in mijn leeg bestaan gezien: een rechtvaardig mens gaat aan zijn rechtvaardigheid ten onder, een onrechtvaardig mens leeft lang ondanks zijn slechte daden. 16 Wees daarom niet al te rechtvaardig en meet jezelf geen overdreven wijsheid aan. Waarom zou je jezelf te gronde richten? 17 Maar gedraag je ook niet al te onrechtvaardig en wees geen dwaas. Waarom zou je sterven voor je tijd? 18 Houd het ene vast en laat het andere niet los. Dat is het beste, want wie ontzag voor God heeft, ontsnapt aan al te veel rechtvaardigheid en ook aan al te veel onrechtvaardigheid. 19 De wijze heeft met deze wijsheid veel meer macht dan tien stadsbestuurders samen. 20 Er is geen mens op aarde die nooit zondigt, die alleen maar goed is en altijd rechtvaardig. 21 Spits daarom je oren niet bij alles wat er om je heen gezegd wordt. Dan hoef je niet te horen hoe je dienaar je vervloekt. 22 Je weet maar al te goed hoe vaak ook jij een ander hebt vervloekt. 23 Dit alles heb ik met mijn wijsheid onderzocht. Ik zei tegen mezelf: Laat ik wijsheid zoeken, maar ze bleef ver weg. 24 Ver is alles wat er is geweest, dieper nog dan diep. Wie zal ooit inzicht vinden? 25 Ik heb met heel mijn hart kennis gezocht en alles wat er is heb ik proberen te doorgronden. Ik heb wijsheid gezocht en wilde tot een slotsom komen; van het kwaad heb ik de dwaasheid willen kennen, van de dwaasheden de waanzin. 26 Altijd weer hoor ik over een vrouw die bitterder zou zijn dan de dood. Een valstrik is zij, haar hart is een klapnet en haar handen zijn ketenen. Een mens die God behaagt zal aan haar ontsnappen, maar een zondaar laat zich door haar strikken. 27 Al met al, zegt Prediker, is wat nu volgt de slotsom van mijn onderzoek. 28 Dit heb ik met hart en ziel onderzocht: ‘Onder duizend mensen vond ik er maar één die ook werkelijk een mens was, en dat was geen vrouw.’ Maar ik zag dat nooit bevestigd. 29 Het enige wat ik vond is dit: de mens is door God rechtschapen gemaakt, maar altijd weer kiest hij de verkeerde wegen. (NBV21)

Voor Prediker is dit een grote troost. Niemand is volmaakt en alsmaar streven naar het volmaakte is op zich ook weer een inspanning die leidt tot lucht en leegte, het is ook najagen van wind. Voor Prediker moet je niet alleen letten op je rechtvaardigheid maar ook op je onrechtvaardigheid. Juist als weet en wil toegeven dat je ook wel eens onvolmaakt bent dan heb je meer macht dan tien stadsbestuurders samen. De politici uit de tijd van Prediker deden net als de politici van vandaag of ze alles weten en de wijsheid in pacht hebben. Wie al te veel naar de burgers luistert hoort misschien net iets te veel hoe ze je vervloeken. Politici die zich daardoor laten leiden kunnen ook al te gemakkelijk de verkeerde beslissingen nemen. Want waren al jouw vervloekingen achteraf altijd terecht? Niet alleen politici menen vaak de wijsheid in pacht te hebben. Ook gelovigen kunnen daaraan lijden. Ze weten zo goed hoe het zit en hoe het moet dat ze hun geloof aan anderen willen opleggen. De wereld zou immers beter worden als iedereen God zou volgen? Dan wordt de wereld wel beter maar als de mensen gedwongen worden God te volgen dan volgen ze God niet maar hen die ze daartoe dwingt. Fundamentalisten brengen de mensen dus eerder verder van God dan dichter bij God.

Prediker is duidelijk een man. Op zoek naar de Wijsheid vond hij een vrouw. Nu is de Wijsheid in de Bijbel een vrouwelijk element. Daar waar Wijsheid samenvalt met God is God ineens een vrouw en niet een man, lees het boek Spreuken er maar eens op na. Maar mannen denken niet aan God als ze een vrouw tegenkomen. Mannen willen dan man zijn, haantje de voorste. De man wil veroveren, bezitten, zijn lust bevredigen. Een vrouw als gelijke behandelen zoals in het boek Hooglied geschetst wordt is bijna onmogelijk. Dat je elkaar tot hulp moet zijn en dat man en vrouw volgens het lied van de Schepping uit Genesis samen zo geschapen zijn ontgaat de meeste mannen. Nee, de man is volgens de meeste mannen de beschermer van de vrouw, beschermer tegen andere mannen die hetzelfde willen als de man zelf.  Dat vrouwen zelf verlangens hebben, dat vrouwen gelijk zijn aan mannen komt bij die mannen niet op. Werkelijk een mens is de mens die aan de bedoeling van de schepping beantwoordt. Mensen zijn geschapen als man en vrouw, elkaar tot hulp, gelijk dus. Zelfs vrouwen willen dat dus niet altijd inzien zegt de Prediker en waarschuwt ons dus om maar al te gemakkelijk vrouwen te volgen en daarmee te denken dat je de gelijkheid dient. Die gelijkheid, dat beantwoorden aan de schepping, zal door beiden veroverd moeten worden. De Bijbel staat vol met voorbeelden hoe dat zou kunnen en hoe dat voortdurend mislukt en dreigt te mislukken.

Daarom is het zo triest dat die ongelijkheid nog het hardst wordt verdedigd door mannen die zich beroepen op de Bijbel. Mannen die dit gedeelte van Prediker niet uitleggen als een spiegel voor mannen en een waarschuwing voor vrouwen maar als het bewijs dat vrouwen en mannen door God niet geschapen zijn als mens, elkaar tot hulp, maar als het bewijs dat vrouwen de mindere zijn van mannen en dat mannen terecht over vrouwen willen heersten. Wie Prediker goed leest in deze passage zal snappen dat juist als de ongelijkheid hier in wordt gelezen de mens in de val trapt van “de vrouw zien als verleidster”, als bezit van de man in plaats van als hulp en als mens van wie de man de hulp mag zijn. Prediker zegt dat een zondaar zich laat strikken en een zondaar is immers de mens die denkt het wel zonder dat verhaal van die God van Israël te kunnen. De gedachtenspinsels waar Prediker het over heeft maken een mens tot een god in het diepste van zijn gedachten. Mannen denken vrouwen te kunnen bezitten en daarmee over hen te kunnen heersen, vrouwen denken mannen te kunnen verleiden en daarmee mannen te kunnen manipuleren. Van menszijn, elkaar tot hulp om de naaste te kunnen liefhebben als zichzelf, blijven ze ver verwijderd.

 

De lofzang van de dwazen

Prediker 7:1-14

1 Beter een goede naam dan een kostbare geur, de dag waarop je sterft is beter dan de dag waarop je wordt geboren. 2 Het is beter dat je naar een huis vol rouw gaat dan naar een huis vol feestrumoer, want in een huis vol rouw eindigt iedereen. Dat neme ieder mens zijn leven lang ter harte. 3 Je kunt beter droevig zijn dan vrolijk, want bij een droevig gezicht maakt het hart het goed. 4 De gedachten van de wijze verkeren in een huis vol rouw, die van de dwaas in een huis vol plezier. 5 Je kunt beter luisteren naar de berisping van de wijzen dan naar de lofzang van de dwazen, 6 want zoals de dorens knetteren onder de pot, zo knettert het lachen van de dwaas. Ook dat is enkel leegte. 7 Afpersing maakt de wijze dwaas, steekpenningen richten het hart te gronde. 8 Beter de voltooiing van de dingen dan dat ze beginnen, beter geduld dan ongeduld. 9 Erger je niet te snel, want ergernis heerst in het hart van de dwaas. 10 En vraag jezelf niet af waarom het vroeger beter was dan nu. Het getuigt van weinig wijsheid als je daarnaar vraagt. 11 Bezit kan beter samengaan met wijsheid; dat is nuttiger onder de zon. 12 Ze bieden beide schaduw, maar het voordeel van de wijsheid is dat ze de mens meer schaduw in het leven biedt. 13 Bezie het werk van God: wie maakt recht wat Hij krom heeft gemaakt? 14 Geniet dus op de goede dagen van het goede, maar zie op de slechte dagen in dat God naast de goede ook de slechte dagen heeft gemaakt. Geen mens kan in de toekomst zien. (NBV21)

Soms is het moeilijk de Prediker serieus te blijven nemen. Het is beter dat je gaat naar een huis vol rouw dan naar een huis vol feestrumoer want in een huis vol rouw eindigen we allemaal. Het klinkt als een mop, net als de uitspraak dat je beter droevig kunt zijn dan vrolijk want bij een droevig gezicht maakt het hart het goed. We moeten bij deze passage niet vergeten dat Prediker ons een aantal malen op het hart heeft gedrukt dat iedereen dood gaat en dat je bezit, aanzien en rijkdom niet mee kan nemen als je dood gaat. Door aan dat dood gaan te denken wordt het makkelijk om je bezit te delen of weg te geven. Als je er niet van kunt genieten laat een ander er dan van genieten en geniet daar zelf ook nog van mee lijkt de Prediker te zeggen. Dit gedeelte begint met het noemen van de goede naam en een goede naam krijg je door veel te geven en over te hebben voor je naaste. Een slechte naam krijg je door je als vrek te gedragen en je te tooien met kostbare kleding en kostbare parfums. Daarom is het beter een goede naam te hebben dan een kostbare geur.

Dat denken aan de dood hoeft je dus niet te weerhouden te genieten van het leven. Met de oproep droevig te kijken vervalt niet de oproep te genieten van wat je hebt. Maar Prediker brengt je wel bij echt genieten. In de negentiende eeuw zei een dichtende dominee uit Heiloo eens dat Humor het lachen door tranen heen is. Prediker is hier een humorist bij uitstek. Juist door je te realiseren hoe betrekkelijk het leven is kun je de vreugde van het leven des te meer beleven, het kan immers elk moment afgelopen zijn en het zou toch jammer zijn als je er dan niet van hebt genoten omdat je nog zo ijverig bezig was om goederen en rijkdom te vergaren. Daarom is het ook zo onvoorstelbaar dat staten muren bouwen waardoor de invoer van producten die door de armen zijn gemaakt bijna onmogelijk wordt. Veel ouders vragen zich dezer dagen af waar de tijd gebleven is dat zij rustig en met een veilig gevoel naar school gingen. Het is dwaas daarnaar te vragen zegt de Prediker. En Prediker heeft gelijk.

Sinds de dagen van de oude Grieken, toen Plato klaagde over de houding van jongeren, wordt er in elke generatie geklaagd over de houding van de jeugd. De nozems uit de jaren 50 zijn nu, een paar jaar nadat ze met pensioen zijn gegaan, tot hangouderen uitgegroeid, maar iedereen lijkt de nozems met hun brutaliteit en geluidsoverlast te zijn vergeten. Er zijn daarna toch ook tijden geweest dat de politie elk weekeinde de binnenstad van Amsterdam met de wapenstok moest ontdoen van rel schoppende jeugd. Met die tijden vergeleken is het tegenwoordig rustig, ondanks het zinloze geweld dat van tijd tot tijd de rust verstoord. We moeten dus leren van de goede dagen waarop rust en wijsheid het leven lijken te besturen. Dat er slechte dagen zijn moeten we dan maar op de koop toe nemen. Het enige dat we kunnen doen is ons om elkaar bekommeren, luisteren naar jongeren die met hun woede en kwaadheid geen weg weten en proberen met hen verstandige wegen te vinden om hun kwaadheid te uiten en hun problemen op te lossen. Juist op de vele scholen voor voortgezet onderwijs zijn er veel leraren die dat dag in dag uit proberen. Niet altijd met succes, maar meestal wel. Ze verdienen de steun en de aandacht van volwassenen en leerlingen en de steun en waardering van de politiek, dat brengt wellicht nog meer rust.

 

Een afbeelding

Marcus 12:13-27

13 Ze stuurden enkele farizeeën en herodianen naar Hem toe om Hem een ongeoorloofde uitspraak te ontlokken. 14 Toen ze bij Hem gekomen waren, zeiden ze tegen Hem: ‘Meester, we weten dat U oprecht bent en dat U zich niets aantrekt van het oordeel van anderen. U ziet niemand naar de ogen, maar geeft in alle oprechtheid onderricht over de weg van God. Is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet? Moeten we betalen of niet?’ 15 Maar omdat Hij hun huichelarij doorzag, antwoordde Hij: ‘Waarom stelt u Me op de proef? Laat Me eens een denarie zien.’ 16 Ze gaven Hem een munt en Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ ‘Van de keizer,’ antwoordden ze. 17 Toen zei Jezus tegen hen: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ En ze waren met stomheid geslagen. 18 Ook kwamen er enkele sadduceeën naar Hem toe-sadduceeën beweren dat er geen opstanding uit de dood is-en ze vroegen Hem: 19 ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: “Als iemand sterft en een vrouw achterlaat, maar geen kinderen, moet zijn broer die vrouw bij zich nemen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.” 20 Er waren eens zeven broers. De eerste nam een vrouw en stierf zonder nakomelingen; 21 de tweede nam haar tot vrouw, maar stierf ook zonder nakomelingen; en met de derde ging het net zo. 22 Geen van de zeven kreeg nakomelingen. Het laatst van allen stierf de vrouw. 23 Wiens vrouw zal ze dan zijn bij de opstanding, wanneer ze opstaan uit de dood? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 24 Jezus antwoordde: ‘Dwaalt u niet? U kent de Schriften niet en de macht van God evenmin. 25 Want wanneer de mensen uit de dood opstaan, trouwen ze niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, maar zijn ze als engelen in de hemel. 26 Wat betreft de opwekking van de doden, hebt u in het boek van Mozes in het gedeelte over de doornstruik niet gelezen dat God tegen hem zei: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob”? 27 Hij is geen God van doden, maar van levenden; u dwaalt vreselijk!’ (NBV21)

Twee verhalen vandaag die schijnbaar niets met elkaar te maken hebben. Eén over de belasting die je moet betalen en één over de opstanding van de doden. Maar het verschil is maar schijn. Het verhaal over de belasting wordt meestal zo uitgelegd dat het lijkt of Jezus de mensen opdraagt netjes belasting te betalen. Dat is in een geordende samenleving waar de kerk op goede voet met de overheid wil blijven natuurlijk wel een heel handige uitleg. Maar is het de juiste? We hebben hier al eens gelezen over het misbaar dat gemaakt werd toen Jezus bij een belastinginner, een tollenaar, binnen ging. We hebben ook gelezen dat we geen afbeeldingen van enig God mogen maken. En de keizer die op de munt stond kwam uit de zak van de kerkleiding, die keizer vond zichzelf God, en zijn afbeelding stond op zijn munt. Zo’n munt hoorde je dus niet in je zak te hebben.

Geld van de bezetter die het volk uitperst, die alles doet wat God nu juist verboden heeft. Daar moet je niet bij willen horen. Integendeel je moet God geven wat van God is. Nu is de mens naar Gods beeld gemaakt, jezelf geven is dan ook voor de hand liggend. En daar komt het tweede verhaal om de hoek kijken. Want wat nu als je jezelf maar blijft weggeven. Van wie ben je dan na de opstanding uit de doden. Het antwoord ligt voor de hand, je bent van God en je blijft van God en die opstanding uit de doden is volstrekt onbelangrijk want die God waar we het over hebben is een God van levenden niet van de doden. Zo horen beide verhalen bij elkaar.

Niet een machtige overheid verafgoden maar samen zorgen voor een leefbare samenleving. Je er van bewust zijn dat ook een overheid fouten kan maken. Dat zelfs in een democratische samenleving er wetten kunnen komen die niet de liefde voor de mensen voorop zetten maar de angst voor het kwade. Ooit werd bedacht dat als de machten in de samenleving gescheiden waren, een wetgevende macht, een uitvoerende macht en een rechterlijke macht, de kwaliteit van het samenleving zou toenemen. Maar de wetgevende en controlerende macht verklaarde de wensen van de uitvoerende macht Heilig en de rechterlijke macht vond dat heilige onaantastbaar. Door de toeslagenmisdaden beginnen we langzaam weer het heil van naastenliefde en de menselijke maat te herontdekken. Meer mensen zouden daarvoor kunnen opstaan.

Doe wat goed is

Psalm 34

1 Van David, toen hij zich aan het hof van Abimelech als een krankzinnige voordeed en pas wegging toen deze hem verjoeg. 2 De HEER wil ik prijzen, elk uur van de dag, mijn mond is altijd vol van zijn lof. 3 Laat mijn leven een loflied zijn voor de HEER, de nederigen zullen het met vreugde horen. 4 Roem met mij de grootheid van de HEER, sluit u aan om zijn naam te verheffen. 5 Ik zocht de HEER en Hij gaf antwoord, Hij heeft mij van alle angst bevrijd. 6 Wie naar Hem opzien, stralen van vreugde, schaamte zal hun gezicht niet kleuren. 7 In mijn verdrukking riep ik tot de HEER, Hij heeft geluisterd en mij uit de nood gered. 8 De engel van de HEER waakt over wie Hem vrezen, en bevrijdt hen. 9 Proef en geniet de goedheid van de HEER, gelukkig de mens die bij Hem schuilt. 10 Vromen, heb ontzag voor de HEER: wie Hem vreest lijdt geen gebrek. 11 Jonge leeuwen lopen hongerig rond, wie de HEER zoekt, ontbreekt het aan niets. 12 Kom, kinderen, luister naar mij, ik leer je ontzag voor de HEER. 13 Hebben jullie het leven lief, wil je goede jaren genieten? 14 Behoed dan je tong voor het kwaad, je lippen voor woorden van bedrog. 15 Mijd het kwade, doe wat goed is, streef naar vrede, jaag die na. 16 Het oog van de HEER rust op de rechtvaardigen, zijn oor luistert naar hun hulpgeroep. 17 Toornig ziet de HEER wie kwaad doen aan, Hij wist hun namen op aarde uit. 18 De HEER hoort de kreten van de rechtvaardigen, Hij bevrijdt hen uit de nood. 19 Gebroken mensen is de HEER nabij, Hij redt wie zwaar wordt getroffen. 20 Al blijft de rechtvaardige niets bespaard, de HEER zal hem steeds weer bevrijden. 21 Hij waakt zelfs over zijn beenderen, niet één ervan wordt verbrijzeld. :22 Een slecht mens komt om door eigen kwaad, wie een rechtvaardige haat zal boeten. 23 De HEER redt het leven van zijn dienaren, nooit zal boeten wie schuilt bij Hem. (NBV21)

Elk jaar op 1 november is er de Rooms Katholieke feestdag van Allerheiligen Dat van die heiligen lijkt typisch voor de Rooms Katholieke kerk. Vroeger dachten ze dat je aan gestorven christenen kon vragen om voor de gelovigen te bidden tot God. Dat gebeurt in de Rooms Katholieke Kerk nog wel maar de Protestanten hebben na Maarten Luther geleerd dat je ook rechtstreeks tot God kunt bidden. Net als David deed, toen hij weer eens ontsnapt was, zoals verteld wordt in de Psalm die we vandaag meezingen. Maar met dat bidden tot de Heiligen hebben Protestanten ook een andere kant van de Rooms Katholieke Heiligen weggegooid en dat is het voorbeeld dat vele van die Heiligen kunnen hebben. Zo vieren we ook in november het feest van Sint Maarten, die zijn mantel in tweeën sneed en de helft aan een bedelaar gaf. Vandaag zou je veel van dit soort verhalen moeten vertellen. In sommige Protestantse Kerken wordt in november ook de dankdag voor gewas en arbeid gevierd. Zoals kinderen op het feest van Sint Maarten zingend langs de deuren gaan en snoep krijgen zo moeten we op de Dankdag voor gewas en arbeid, het oogstfeest, stilstaan bij de honger in de wereld en de voedselbanken in ons eigen land. Het is bij uitstek het feest van delen en van bevrijding van honger en onderdrukking.

Het zijn de Heiligen die ons zijn voorgegaan, die altijd de droom van de rechtvaardige samenleving, waar liefde heerst, levend hebben gehouden. Soms ten koste van hun eigen leven. Die Heiligen hebben we ook vandaag de dag nog, denk maar aan mensen als Martin Luther King en Rosa Parks, aan Alan Boesak en Nelson Mandela en aan al die ontelbare mensen die honger en onrecht in de wereld bestrijden en ons blijven wakker houden. Aan hen denken betekent vandaag ook met die armen delen van onze overvloed. In de overtuiging van Protestanten kan iedereen behoren tot de Heiligen die wij gedenken. Uiteindelijk zullen alle heiligen, alle gelovigen, mee kunnen doen in de nieuwe wereld die ons wacht. Geloven in die nieuwe wereld betekent dat je er niet op kunt wachten tot die wereld komt en dat je er alvast mee gaat beginnen. Delen met de armen, je in dienst stellen van de mensen die dat nodig hebben. Dat kunnen we leren van de mensen die ons zijn voorgegaan, misschien je eigen ouders of grootouders zelfs, dat kunnen we leren uit de verhalen over Jezus van Nazareth die de liefde tot de naaste zelfs door de dood heen droeg.

Je mag aan die nieuwe wereld werken terwijl je de Psalm van vandaag meezingt. Volgens het opschrift schreef David deze Psalm toen hij zich als een gek aanstelde aan het hof van Abimelech en niet ophield tot deze hem verjoeg. Al zingend werken voor de armen wordt ook vandaag nog als gek bestempeld, gelovigen lijden aan massa psychose schreef iemand nog niet zo lang geleden. Je inzetten voor een ander, zonder te letten op je eigenbelang, is in deze dagen van “meer en altijd maar meer” onnatuurlijk dwaas en gek. Maar geloven in de God van Israël en in de Weg van Jezus van Nazareth betekent dat je gelooft dat er op geen andere manier een nieuwe wereld zal komen waarin alle tranen gedroogd zullen zijn. De Psalm van vandaag geeft vele voorbeelden van de richtingwijzers die langs de weg staan, vrede, gerechtigheid, bevrijdt van angst, zonder gebrek, het leven liefhebbend, zonder bedrog. Daar mogen we vandaag van leren, zo mogen we heiligen worden die de weg van onze voorouders voortzetten, daar mogen we vandaag opnieuw mee beginnen.

 

Naar de nederige

Psalm 138

1 Van David. Ik wil U loven met heel mijn hart, voor U zingen onder het oog van de goden, 2 mij buigen naar uw heilige tempel, uw naam loven om uw liefde en trouw: grote dingen hebt U beloofd, tot eer van uw naam. 3 Toen ik U aanriep, hebt U geantwoord, mij bemoedigd en gesterkt. 4 Laten alle koningen op aarde U loven, HEER, zij hebben de beloften uit uw mond gehoord. 5 Laten zij de wegen van de HEER bezingen: ‘Groot is de majesteit van de HEER. 6 De HEER is hoogverheven! Naar de nederige ziet Hij om, de hoogmoedige doorziet Hij van verre.’ 7 Al is mijn weg vol gevaren, U houdt mij in leven, U verdedigt mij tegen de woede van mijn vijanden, uw rechterhand brengt mij redding. 8 De HEER zal mij altijd beschermen. HEER, uw trouw duurt eeuwig, laat het werk van uw handen niet los. (NBV21)

De Psalmen zijn niet allemaal geschreven door Koning David. Dat is aan sommige Psalmen ook duidelijk te merken, ook al staat David in het opschrift. Geleerden nemen aan dat het boek van de Psalmen is samengesteld uit een aantal verzamelingen liederen die in het volk Israël in gebruik waren. Ook ons nieuwe Liedboek voor zingen en bidden in huis en kerk is op die manier tot stand gekomen. De Psalm die we vandaag met de Kerk meezingen stond dus in elk geval in de bundel die David heette. Als we ons eenzijdig op de verhalen uit de Bijbel over Koning David zouden baseren bij de uitleg van deze Psalm dan komen we wellicht op een verkeerd spoor. Het eerste vers gaat over het loven van God, met heel het hart, zingend loven. Wij denken dan toch aan onze kerkzang, prachtige taal, mooie muziek waar je stil van kan worden, of vrolijk, of geroerd, of groots maar die gaat over God en jou en niemand of niets anders.

Maar de Psalm zingt niet zo maar over de lof die God toekomst. Dat zingen gebeurd onder het oog van de goden. Er staat eigenlijk niks zomaar in de Bijbel dus ook die goden onder wiens oog het lof zingen van de God van Israël plaatsvindt hebben een betekenis. We lopen in het dagelijks leven allerlei modes, idolen en gewoonten achterna. Dat is van alle tijden. Maar het is geen natuurwet. Er is een mode die niet zomaar door iedereen gevolgd wordt en dat is het buigen naar de Heilige Tempel van de God van Israël. Die Tempel kennen we niet meer maar daarin werden de richtlijnen bewaard voor een menselijke samenleving. Eén van die richtlijnen, een heel belangrijke, was dat je geen andere goden mocht nalopen. Dat laat je dus horen als je de lof zingt van de God van Israël. De dichter looft met name de naam van die God. Die spreken we nooit uit maar wordt vaak vertaald als “ik ben die ik zijn zal”. Nu kent het Hebreeuws geen werkwoord voor zijn in de zin van was is en is. Nee het zijn is in Israël verbonden met wat er gebeurd, er zijn zoals dat nodig is ligt dichter bij de betekenis van de Naam van God.

Het is ook een God voor hen die een God het meest nodig hebben. De nederigen in bescherming tegen de hoogmoedigen. Die God laat niet varen het werk dat zijn hand begon. Als je tegenslag overkomt, als je vijanden hebt dan mag je daar op vertrouwen. Het kwaad heeft nooit het laatste woord. Het verdwijnt niet als je op deze God gaat vertrouwen, maar het wordt voor mensen draagbaar als er het uitzicht is dat de God van Israël je er van zal bevrijden. Altijd, overal, eeuwig noemen we dat. De machtigen op deze aarde worden daarom opgeroepen zich aan die richtlijnen van de God van Israël te gaan houden. Ze vallen immers onder zijn heerschappij. Wie een brief schrijft voor Amnesty International ter bestrijding van onrecht en ondersteuning van de slachtoffers van onrecht die schrijft namens de God van Israël. Hoe meer schrijvers hoe groter de invloed. Dat is pas lof zingen onder de ogen van de goden. Het mag elke dag opnieuw.