Uit mijn mond.

Psalm 17

1 Een gebed van David. Luister, HEER, ik vraag om recht, luister naar mijn smeken, hoor mijn gebed- geen leugen komt over mijn lippen. 2 Laat van U het oordeel komen, laat uw oog mijn oprechtheid zien. 3 Beproeft en peilt U mijn hart, onderzoekt U mij in de nacht, U zult niets in mijn nadeel vinden, geen kwaad kwam uit mijn mond. 4 Hoe de mensen ook leven, ik houd mij aan het woord van uw lippen. De weg van roof en geweld heb ik altijd gemeden, 5 mijn voeten volgden uw spoor, mijn stappen wankelden niet. 6 Ik roep tot U om hulp, want U geeft mij antwoord. Wil mij horen, God, luister naar mijn spreken, 7 toon mij de wonderen van uw trouw. Wie bij U schuilen redt U van hun tegenstanders, met uw machtige hand. 8 Behoed mij als de appel van uw oog, verberg mij in de schaduw van uw vleugels 9 voor de goddelozen die mij geweld aandoen, voor de vijanden die mij naar het leven staan. 10 Hun hart is gevoelloos en gesloten, hun mond spreekt hoogmoedige taal. 11 Ze sluiten mij in waar ik mijn voeten ook zet, ze houden mij in het oog en hopen op mijn val. 12 Mijn vijand is een leeuw, belust op prooi, een roofdier dat zich schuilhoudt. 13 Sta op, HEER, ga op hem af en dwing hem op de knieën. Laat uw zwaard mij bevrijden van de goddelozen, 14 uw hand, HEER, mij verlossen van die mannen des doods, die leven voor kortstondig gewin. Ze mogen hun buik vullen met de straf die hun toekomt, ze mogen hun kinderen ermee verzadigen, hun kleinkinderen geven wat ervan overschiet.15 Laat mij, recht gedaan, uw gelaat aanschouwen, bij het ontwaken mij verzadigen aan uw beeld. (NBV21)

Vandaag worden we uitgenodigd een lied mee te bidden uit het boek der Psalmen. Psalm 17 is één van de vele Bijbelgedeelten die laat horen dat het tegendeel waar is van de bewering dat discriminatie op grond van geloof stamt uit de Joods Christelijk Humanistische traditie van ons land. Want wie God aanroept om rechtvaardig te zijn zal zelf ook recht moeten doen aan anderen. Volgens de dichter van deze Psalm gaat het onderzoek van God uit naar de mate waarin wij recht doen aan anderen. Dat onderscheidt de gelovigen van de ongelovigen. En recht doen aan anderen betekent ook in je uitspraken recht doen aan de ander, “er kwam geen kwaad uit mijn mond” schrijft de psalmdichter. Ook de weg van oorlog is niet de weg van de gelovige, de oorlog immers gaat altijd wel gepaard met roof en geweld. De schrijver van de Psalm heeft de hoop gevestigd op de Wet van de liefde, van eerlijk delen, de Wet waarin iedereen mee mag doen met het Koninkrijk van God.

Dat is de Weg die de God van Israël heeft gewezen, de Weg waarop de God van Israël het volk voorging toen het bevrijdt werd uit de slavernij van Egypte waar ze zelf zolang vreemdelingen waren geweest. De Wet die daarom voorschrijft dat je vreemdelingen in je land net zo moet behandelen als je landgenoten. Daarom mag je de God van Israël aanroepen om hulp, in het Woord van die God staat welke keuzes je moet maken als het gaat om het omgaan met anderen, met de zwaksten in de samenleving. Hard en gevoelloos worden de goddelozen genoemd, sprekende in een hoogmoedige taal. Wij worden gewaarschuwd voor koude en kille saneringen in de overheidsuitgaven die de rijken zullen ontzien maar de armen het hardst zullen treffen. De rekening van de fouten die gemaakt zijn door bankdirecteuren met torenhoge bonussen werd gelegd bij de allerarmsten in onze samenleving. Deze Psalm roept ons op ons tegen de goddelozen te verzetten die de vreemdelingen schofferen en een wig drijven tussen hen en ons.

Dat soort kwaad gedrag sterft namelijk niet uit met de daders maar werpt een smet ook op hun kinderen en zelfs op hun kleinkinderen. Verzet tegen de goddelozen die de armen armer willen maken en de rijker rijker. Het inslaan van die weg hoeft niet, tijdig terugkeren van dat kwade gedrag kan altijd, ook nu nog. Vragen we dan om vernietiging van de rijken en de goddelozen? De psalmdichter doet dat niet. Die vraagt slechts om straf, om het geven van inzicht in hoe verkeerd ze handelen, hoe ze vergeten dat je van delen rijker wordt in plaats van armer, hoe ze vergeten dat het grootste deel van de subsidies in ons land gaat naar de allerrijksten, hoe ze vergeten dat wie schade veroorzaakt ook de schade behoort te betalen. Die roof en dat geweld wordt in deze psalm niet voor niets genoemd. Ook al worden de regels van het geschreven recht gevolgd in de ogen van God kan er ook dan onrecht worden gedaan. Want in de Bijbel is armoede onrecht, dat onrecht moet worden hersteld door de machtigen in ons land, laten wij ze daartoe vandaag oproepen door het zingen van deze Psalm.

 

Zwaard, ontwaak!

Zacharia 13:2-9

2 Als die dag aanbreekt-spreekt de HEER van de hemelse machten-zal Ik alle afgoden uit het land laten verdwijnen; hun namen zullen niet meer worden genoemd. Ik zal ook de profeten het land uit jagen en de geest van onreinheid uitbannen. 3 Wanneer er dan nog iemand een profetie uitspreekt, zullen zijn eigen vader en moeder tegen hem zeggen: ‘Jij moet sterven, want je verkondigt leugens in de naam van de HEER.’ Zijn vader en zijn moeder, die hem zelf hebben voortgebracht, zullen hem doorsteken wanneer hij een profetie uitspreekt. 4 Dan zal geen enkele profeet meer voor zijn visioenen durven uitkomen. Ze zullen de profetenmantel niet meer aantrekken om de mensen te bedriegen. 5 Ze zullen zeggen: ‘Ik ben helemaal geen profeet; al van jongs af aan werk ik op het land van de man die mij gekocht heeft.’ 6 En wanneer zo iemand gevraagd wordt: ‘Hoe kom je dan aan die verwondingen op je rug?’, dan zal hij antwoorden: ‘Die heb ik opgelopen in het huis van mijn vrienden.’ 7 Zwaard, ontwaak! Verhef je tegen mijn herder, tegen de man met wie Ik mij verbonden heb-spreekt de HEER van de hemelse machten. Dood de herder, zodat de schapen verstrooid raken. Weerloos als ze zijn zal Ik ze treffen. 8 In heel het land-spreekt de HEER -zal twee derde worden uitgeroeid en omkomen; slechts een derde deel zal worden gespaard. 9 Dat deel zal Ik louteren in het vuur: Ik zal hen smelten als zilver en zuiveren als goud. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal antwoorden. Ik zal zeggen: ‘Dit is mijn volk,’ en zij zullen zeggen: ‘De HEER is onze God.’ (NBV21)

Profeten hebben in de geschiedenis van Israël een grote indruk gemaakt. Iedereen wilde op een gegeven moment wel profeet zijn want daarmee waren geld en aanzien te verdienen. Toen de Koningen Achab en Jochanan van Noord en Zuid Israël ten strijde wilden trekken tegen de koning van Assyrië hadden ze wel 300 profeten ingehuurd om hen een goede afloop te voorspellen. Alleen de profeet Micha moest toegeven dat ze misleid werden omdat de God van Israël wilde dat Achab in de strijd zou omkomen. Zacharia wil dan ook geen profeet zijn maar bestrijder van misstanden. Vlak bij Jeruzalem, in de vlakte van Meggido kon je elk jaar het gehuil horen om Hadad-Rimmon, de Kanaänitische god van de plantengroei en de vruchtbaarheid. Die god stierf elk jaar in de droge en hete zomer van Kanaän en stond weer op in de herfst. Het “heengaan” van deze god ging gepaard met massale rouwdiensten. Dit soort afgoderij was zo bekend in Israël dat de profeet Zacharia het niet eens uit hoeft te leggen als hij daarheen verwijst.

Geen wonder dat de liefde voor profeten was omgeslagen in haat. Godsdienst was iets voor de show en de geldbuidel. Soms lijkt de Bijbel maar een bloederig geschrift. Een aantal van de teksten zoals we die vandaag lezen achter elkaar en je kunt een Fitna film maken. Met behulp van gelijksoortige teksten uit de Koran is immers de film Fitna door Geert Wilders gemaakt. En als je je vijanden zwart maakt ben je snel vriend met de vijanden van jouw vijanden. Geert Wilders werd in Israël dan ook met open armen ontvangen. Maar het land zou te klein zijn als iemand een film maakt over de oproep die Zacharia aan God toeschrijft om de wapens op te nemen en de leider van het volk, ja het parlement om te brengen. Want dat staat hier : “Dood de herder. ” We zijn gewend dit soort oproepen tot geweld te veroordelen. In dit gedeelte gaat het zelfs verder want de orde in de samenleving moet worden omver geworpen, het volk moet in verwarring worden gebracht en weerloos rondlopen zodat twee derde van het volk kan worden gedood.

De gemiddelde terroristische organisatie zal watertandend naar een film over dit Bijbelgedeelte kijken. Lezen we dat dus wel goed? Moeten we ons de ogen uitwrijven omdat we de Bijbel altijd verkeerd hebben gelezen? Jazeker. Als je geloofd dat de teksten uit de Koran zoals die verfilmd zijn door Geert Wilders ook werkelijk de Koran hebben weergegeven dan zou je ook zomaar kunnen denken dat je de woorden van Zacharia goed hebt gelezen en verstaan. Maar beide is onjuist. Wat Geert Wilders in de Koran meent te lezen staat er niet en zijn film slaat dan ook nergens op. Net zomin staat die oproep tot geweld en anarchie hier in Zacharias en elk beroep dat in de geschiedenis op dit Bijbelgedeelte werd gedaan om religieus geweld te rechtvaardigen was ten onrechte. Wat hier geschetst wordt is de radicale omkeer die een volk moet doormaken om weer een volk van God te worden.

Dat is een revolutie die met pijn gepaard gaat. Later zou het een wedergeboorte genoemd worden. Volgens Jezus van Nazareth zouden kinderen tegen hun ouders opstaan en als er twee op het land samen aan het werk zijn zou er maar één overblijven. Gelouterd heet dat, als goud dat weer zuiver wordt gemaakt en waaruit alle verontreinigingen verwijderd zijn. Dan blijft er een volk over dat als enige Heer de God van Israël erkent. De God die zegt dat je je naaste moet liefhebben als jezelf, dat je moet delen van wat je hebt met de minsten, dat je moet zorgen voor de zwaksten. Dat je dus niet mag doden en geen vals getuigenis mag afleggen. Dat zijn het soort onzuiverheden waarvan een volk gereinigd moet worden. Wij kunnen daar alvast mee beginnen door het goede te doen, te zorgen voor armen en de vreemdelingen in ons midden ook echt op te nemen, een echt humaan vluchtelingen beleid te vormen. Dan beginnen we met het zuiveren van slechte gewoonten.

 

Op die dag

Zacharia 12:9–13:1

9 Op die dag zal Ik alles in het werk stellen om de volken uit te roeien die Jeruzalem belagen. 10 Het huis van David en de inwoners van Jeruzalem echter zal Ik vervullen met een geest van mededogen en inkeer. Ze zullen zich weer naar Mij wenden, en over degene die ze hebben doorstoken, zullen ze weeklagen als bij de rouw om een enig kind; hun verdriet zal zo bitter zijn als het verdriet om een eerstgeborene. 11 Op die dag zal de weeklacht in Jeruzalem even luid klinken als de weeklacht om Hadad-Rimmon in de vlakte van Megiddo. 12 Het hele land zal rouwen: de nakomelingen van David en die van Natan, 13 de nakomelingen van Levi en die van Simi,14 en alle overige families, elke familie afzonderlijk en de vrouwen steeds afzonderlijk van de mannen. 1 Op die dag zal er een bron ontspringen waarin de nakomelingen van David en de inwoners van Jeruzalem hun zonde en onreinheid kunnen afwassen. (NBV21)

Er zijn zo af en toe mensen in de Bijbel die niet worden wat ze zouden moeten worden. Ze lijken te verdwijnen in het duister van de geschiedenis en de veelheid van verhalen. Maar onverwacht kunnen ze toch weer opduiken. Vandaag lezen we over twee van die mensen. Velen zullen hun namen nauwelijks kennen. Simi en Natan. Nu kennen we een Natan de profeet, maar die wordt hier niet bedoeld en die Simi kennen we beter als Simei en dan nog, wie kent nu nog dat verhaal van dat stenen gooiende jongetje. Het verhaal van vandaag vertelt ons dat bij God mensen nooit vergeten zijn. Altijd weer komt er voor mensen, of hun nakomelingen, een dag dat de geschiedenis als het ware opnieuw begint. In de Bijbel is dat niet het moment dat de natuur zich hernieuwt, dat de winter overgaat in de lente, maar het omgekeerde is het geval, zoals de winter overgaat in de lente komt er voor de verdrukten, de vergeten mensen, de zwaksten en de minsten een moment dat de geschiedenis zich omkeert en zij boven komen drijven.

Het kwaad dat mensen is aangedaan zal worden berouwd. Hier gaat het om de doorboorde en veel en veel later zal men dit verhaal citeren als het gaat over Jezus van Nazareth en hoe die zijn verhaal door droeg door de dood heen. Ook Jesaja had het al over een doorboorde gehad die gewroken zou worden. Mensen krijgen spijt van hun wreedheden. Ze leren vaak dat het helemaal anders moet. Kindsoldaten worden leraren die weeskinderen onderwijzen zo zien wij in onze dagen. Dat gaat niet vanzelf, daarvoor moeten we veel geld en ondersteuning in projecten steken die hen de kans geven. Maar de geschiedenissen van Simi en Natan leren ons dat het niet vergeefs hoeft te zijn. Simi was de jongste zoon van Saul. Toen Saul en de broers van Simi de dood op het slachtveld hadden gevonden bleef Simi niet anders dan uit woede stenen te gooien naar David. David had medelijden met hem en zo kon Simi een familie stichten en nakomelingen krijgen.

Met Natan gebeurde net zo iets, hij was een zoon van David maar kreeg nooit het recht op troonsopvolging. Toch ging zijn nageslacht niet verloren. In het geslachtsregister van Jezus van Nazareth zoals Matteüs dat opgeschreven heeft komt hij voor al was er ooit over hem verteld dat hij als baby al gestorven was. Hier in dit Bijbelgedeelte komt hij dus ook voor, daar waar verteld wordt dat de zwaksten sterk worden als David, dat alle volken uitgeroeid worden die zich niet aan de Wet van eerlijk delen willen houden en die Wet van de aardbodem willen wegvagen. Die weerstand zal de bron worden van mededogen en inkeer. Wanhoop dus niet als mensen je voor gek verklaren als je vasthoud aan recht en gerechtigheid, aan het voeden van hongerigen, kleden van naakten, bezoeken van gevangenen, en opnemen van vreemdelingen. De dag zal komen dat er een omkeer komt, een dag waarop de armen bevrijdt zullen worden.

De zwakste onder hen

Zacharia 12:1-8

1 Profetie. De woorden van de HEER over Israël. Zo spreekt de HEER, die de hemel heeft uitgespannen en de aarde heeft gegrondvest, die de mens het leven heeft gegeven: 2 Ik zal van Jeruzalem een beker wijn maken die de omringende volken bedwelmt. Als Jeruzalem wordt belegerd, zal ook Juda onder de voet gelopen worden. 3 Op de dag dat alle volken op aarde tegen Jeruzalem oprukken, zal Ik van de stad een zware steen maken waaraan haar belagers zich vertillen. 4 Op die dag-spreekt de HEER -maak Ik de paarden schichtig en zaai Ik paniek onder hun berijders. Terwijl Ik de paarden van de vijand verblind, zullen mijn ogen over het volk van Juda waken. 5 Dan zullen de stamhoofden van Juda bij zichzelf zeggen: Onze kracht ligt bij de inwoners van Jeruzalem, dankzij de HEER van de hemelse machten, hun God. 6 Op die dag maak Ik de stamhoofden van Juda tot een vuurpot in een takkenbos, tot een fakkel in een korenschoof, zodat de vlammen om zich heen grijpen en de omringende volken verzengen. Jeruzalem zal zijn eigen plaats behouden. 7 Eerst zal de HEER de overwinning schenken aan de bevolking die verspreid over Juda woont, opdat de roem van het huis van David en van de inwoners van Jeruzalem niet groter zal zijn dan die van heel Juda. 8 Maar de HEER zal tegelijkertijd de inwoners van Jeruzalem steunen: de zwakste onder hen zal op die dag zo sterk zijn als David en het huis van David zal hen leiden alsof God zelf hen leidde, alsof er een engel van de HEER voor hen uit ging. (NBV21)

Vandaag geen voorspelling van een profeet maar een belofte. Er is nog al vaak gezocht naar een gebeurtenis na Zacharia die er op zou wijzen dat de voorspelling van Zacharia zou zijn uitgekomen. Maar die gebeurtenis is nooit gevonden. Heeft de profeet het dan bij het verkeerde eind? Welnee, het is geen voorspelling en wie de profeten leest als voorspellers heeft het niet goed begrepen. Wat de profeet het volk van Israël voorhield houdt de Bijbel vandaag ook ons voor. En we hebben die boodschap maar al te hard nodig in onze dagen. Alles om ons heen hebben we en weten we immers te waarderen omdat we het lief hebben. Wie heeft nu niet de blauwe hemel met de witte wolken lief, wie kan nu niet genieten van alles wat de aarde aan goed te bieden heeft en wie heeft nu niet het leven lief. Alle liefde komt van God en alles wat we lief hebben kregen we van God.

Maar die liefde dreigt onder de voet te worden gelopen. Door die liefde weten we te delen met onze naaste, degene die we liefhebben als onszelf. Daarmee volgen we de Wet die in Jeruzalem wordt bewaard, de Wet waar alle volken zich aan zouden moeten spiegelen, ze moeten zich naar Jeruzalem wenden. Maar Jeruzalem dreigt onder de voet te worden gelopen. In plaats van delen met elkaar proberen de volken elk voor zichzelf te zorgen en elkaar daarvoor te gebruiken en te misbruiken. De profeet belooft nu dat de volken zich zullen vertillen aan de poging om de liefde tussen de volken uit te bannen. Juist als de pogingen het sterkst lijken dan kijkt God met liefde naar zijn volk, dan kijken mensen met liefde naar de slachtoffers, daar waar de Wet van eerlijk delen geldt daar ligt onze kracht. Dan gaat er een licht op over de minsten, een licht dat ook warmte geeft, het licht van de liefde, dan wordt er gedeeld van wat er is.

Daarvoor heb je geen grote machtige steden voor nodig, geen machtige landen, dorpen, kleine leefgemeenschappen zijn daarvoor genoeg. Daar waar mensen elkaar nog kennen en bereid zijn voor elkaar in te staan zal het beginnen. Het verhaal van recht en gerechtigheid zoals dat in het verhaal van Koning David werd verteld zal het leidend verhaal zijn. Dan zullen de zwaksten net zo sterk zijn als David. Dat is een belofte waar we ons aan kunnen vasthouden. Nu de leiders van de wereld bezig zijn hun financiële systeem te redden en geen oog lijken te hebben voor de geldwoestijnen waarin miljoenen armsten van de wereld leven. Nu economische en financiële crises de voedselcrisis overschaduwen kunnen we met verdubbelde ijver streven naar eerlijke handelsverhoudingen waarin echt iedereen mee kan doen en ook de armsten in de wereld tot hun recht komen. Juist in deze donkere dagen van economische onzekerheid kunnen we het licht laten schijnen van eerlijk delen, recht doen aan mensen en iedereen mee laten doen.

Van U is de dag

Psalm 74

1 Een kunstig lied van Asaf. Waarom, God, hebt U ons voor altijd verstoten, brandt uw woede tegen de schapen die U hoedt? 2 Denk aan het volk dat U ooit hebt verworven, de stam die U hebt vrijgekocht, uw eigen bezit, de Sionsberg waar U ging wonen. 3 Kom naar de stad die voor altijd in puin ligt, de vijand liet niets van het heiligdom heel. 4 In het hart van uw huis brulden uw tegenstanders, zij zetten er hun zegetekens neer. 5 Zoals met kapmessen wordt ingehakt op struikgewas en kreupelhout, 6 zo sloegen zij met bijl en breekijzer al het snijwerk kort en klein. 7 Ze hebben uw heiligdom in de as gelegd, de plaats waar uw naam woont, verwoest en ontwijd. 8 ‘We vagen alles weg,’ zeiden ze, en alle godshuizen in het land hebben zij verbrand. 9 Een gunstig teken zien wij niet, niet één profeet meer, en geen van ons weet voor hoe lang. 10 Hoe lang nog, God, zal de tegenstander U bespotten? Zal de vijand uw naam voor altijd beschimpen? 11 Waarom houdt uw hand zich in bedwang? Hef uw machtige hand en sla toe, 12 God, mijn koning van oudsher, die verlossing brengt in het hart van het land! 13 U hebt door uw kracht de zee gespleten en de koppen van monsters op het water verpletterd, 14 U hebt de schedels van Leviatan verbrijzeld, hem als voedsel gegeven aan de dieren in de woestijn, 15 U hebt bronnen en beken laten ontspringen, altijd stromende rivieren drooggelegd. 16 Van U is de dag, van U is de nacht, U hebt maan en zon een vaste plaats gegeven, 17 U hebt de grenzen van de aarde bepaald, zomer en winter, U hebt ze gevormd. 18 Bedenk, HEER, hoe de vijand U bespot en dwazen uw naam beschimpen. 19 Geef uw duifje niet prijs aan de wilde dieren, vergeet uw vernederd volk niet voorgoed. 20 Houd uw verbond voor ogen-vol is het land met duistere oorden, holen van geweld. 21 Laat verdrukten niet teleurgesteld heengaan, laat zwakken en armen uw naam loven. 22 Sta op, God, verdedig uw zaak, bedenk dat dwazen U dag na dag bespotten, 23 vergeet het razen van uw tegenstanders niet, het tieren van uw vijanden, het klinkt voortdurend op. (NBV21)

Vandaag zingen we mee met een kunstig lied van Asaf. Asaf betekent verzamelaar en kan zowel een priester geweest zijn, als de samensteller van een liedboek waar een aantal psalmen aan werden ontleend. Dat “kunstig lied”werd in oudere vertalingen vertaald met onderwijzing of leerdicht. Maar het Hebreeuwse woord kan ook beschouwing betekenen en in dit lied overdenkt de dichter de afwezigheid van God. Hij leefde waarschijnlijk in de Perzische tijd, de tijd aan het eind van de ballingschap toen de Tempel en Jeruzalem herbouwd moesten worden en de ballingen mochten terugkeren. Zou dat de wens zijn van de God van Israël die hen in ballingschap had laten gaan? De God die ooit had beloofd altijd met het volk mee te gaan is er niet meer. De Tempel ligt in puin en de Tempelberg Sion is verlaten. Alles is stuk geslagen en de eretekens van de legereenheden van de vijand staan in het hart van de Tempel. Er is niemand meer die het volk over deze richtlijnen kan vertellen, geen profeet die de Weg wijst die God wil dat het volk gaat. Er gaat een diepe verlatenheid uit van deze Psalm. Is het niet zo dat, als wij niet te hulp komen bij de minsten op aarde, God verweten wordt dat hij het lijden van onschuldigen duldt?

Wij kunnen de profeten zijn die vandaag de dag de mensen opwekken om op te staan tegen het onrecht in Jemen. Wij kunnen om genade vragen voor de inwoners van Aleppo. Wij kunnen stem geven aan onschuldige slachtoffers in Gaza. Wij kunnen in Europa vragen om een verbod op de productie en de export van wapens, omdat we weten dat die wapens ooit tegen onze broeders en zusters gebruikt zullen worden. Als er ook in onze dagen geen profeet meer wordt gehoord zullen we zelf moeten spreken en het verhaal van onze God moeten vertellen. Want zoals de psalmdichter blijft geloven in zijn God, zo kunnen wij blijven geloven in zijn Weg en de belofte dat zijn Weg zal uitlopen op een wereld zonder tranen, een wereld waar het vrede is en waar elk mens gerechtigheid zal geschieden. In het tweede deel van deze Psalm draait de dichter de zaken om. Had de God van Israël het volk in de steek gelaten omdat het liever andere goden naliep? Had het volk de Wet van God, Heb-Uw-Naaste-Lief-als-Uzelf, verwaarloosd zodat onrechtvaardigheid het land was gaan beheersen? Was er vanuit Israël niets meer uitgegaan wat God eer zou kunnen bezorgen, en had daardoor God zijn handen van het volk afgetrokken? Nu beroept de dichter zich op de spotters die de God van Israël bespotten omdat die het zwakke Israël in de steek heeft gelaten.

Die God was toch machtiger dan al die natuurverschijnselen die door de vijanden van Israël als god werden aanbeden? De zee, met haar machtige monsters, een zee zo machtig dat zij met de dood zelf werd vereenzelvigd. Bronnen en beken en altijd stromende rivieren, elk had bij de Heidenen een eigen god. De dag en de nacht, de zon en de maan, machtige goden met eigen Tempels en zelfs jaarlijkse bruiloften. De enige manier om tegenwicht te bieden aan die afgoderij is te zorgen dat de richtlijn van de God van Israël weer gevolgd gaat worden. Dan zullen armen en zwakken de naam van God weer loven. Dat zal ook indruk maken. Want de goden van goud en beloften brengen alleen afgunst en oorlog voort. Die zorgen voor de financiële, economische en voedselcrisis. Het volgen van de Wet van de God van Israël zorgt dat de hongerigen weer gevoed worden, dat lammen kunnen lopen en blinden kunnen zien, dat alle tranen gewist worden en dat het overal op aarde vrede is. Aan die nieuwe wereld kunnen we vandaag gaan werken. God zal ons niet in de steek laten, laat dan ook God niet in de steek.

Bij het eerste hanengekraai

Marcus 13:28-37

28 Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is. 29 Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren, dat Hij in aantocht is en heel dichtbij. 30 Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren. 31 Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden verdwijnen nooit. 32 Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader. 33 Pas op, wees waakzaam, want jullie weten niet wanneer die tijd zal komen. 34 Het is als met een man die op reis ging: hij verliet zijn huis en droeg het beheer over aan zijn dienaren, die elk een eigen taak kregen, en de deurwachter gaf hij opdracht om de wacht te houden. 35 Wees dus waakzaam, want jullie weten niet wanneer de heer des huizes komt, ’s avonds, of midden in de nacht, of bij het eerste hanengekraai, of ’s morgens vroeg. 36 Laat hij jullie niet slapend aantreffen wanneer hij plotseling komt. 37 Wat Ik tegen jullie zeg, zeg Ik tegen iedereen: wees waakzaam!’ (NBV21)

Soms zijn de gelijkenissen van Jezus van Nazareth kleine grapjes. Iedereen wil weten wanneer het nu eens echt lente wordt. Dat je dan naar de bomen moet kijken of er al blaadjes aan komen is natuurlijk een dooddoener. Je kunt ook naar de kalender kijken, of de vogels in de lucht. Iedereen weet dat de lente komt maar het ene jaar is het vroeger zacht en het andere jaar kan het nog laat sneeuwen en stormen. Het heeft dus geen zin te speculeren over dag en uur van het begin van de lente. Net zo min heeft het zin om te speculeren over dag en uur van het einde van de geschiedenis. Maar we moeten er wel klaar voor zijn. En dat kan en dat mag. Dat noemen ze in de kerken genade. Dat we mogen zorgen dat de aarde een huis wordt waar God zelf wil komen wonen. Niet dus een huis waar mensen worden vermoord, waar mensen honger leiden, waar mensen aan de kant van de weg moeten blijven staan, waar mensen ten onrechte in gevangenissen worden gestopt, waar oorlog wordt gevoerd en noem maar op, waar de ellende voor de meeste mensen op aarde de overhand heeft.

Het lijkt er soms op dat we die aarde met een stevige bezem moeten schoonmaken, Maar het is een taak die geweldig is, die ieder mens verre te boven gaat. Gelukkig kennen we de Heer van de aarde die heeft gezegd dat hem alle macht gegeven is. Wij hoeven niet alles op te lossen, wij mogen naar vermogen ons steentje bijdragen en zoveel mogelijk mensen daarin meekrijgen. Maar we mogen niet verzaken, niet inzakken of inslapen. Want voordat we het weten is het einde van de geschiedenis aangebroken. Eigenlijk staat in dit Bijbelgedeelte nog eens heel duidelijk dat je elke dag moet leven of het morgen afgelopen kan zijn. Dat delen van wat we hebben met de hongerigen kan echt niet uitgesteld worden tot de volgende conferentie over voedselnood in de wereld. Daar kunnen de kinderen die lijden aan honger niet op wachten, zij sterven de hongerdood als wij wachten tot de eerlijke handelsverhoudingen ook tot achter de komma geregeld zijn.

Juist die eerlijke handelsverhoudingen geven arme boeren de kans op de wereldmarkt te concurreren tegen boeren uit rijke landen die beschikken over kennis over de landbouw en subsidies om hun bedrijf zo efficiënt mogelijk tot een zo groot mogelijke winst te brengen. De arme boeren ontbreekt het aan kennis, ontbreekt het aan middelen, aan gereedschappen om hun grond en hun producten met zo weinig mogelijk kosten tot een zo groot mogelijke opbrengst op te kweken. En juist omdat het ontbreekt komen ze in de eindeloze armoedeval. In die ongelijkheid zit de bron van voortdurend terugkerende voedselrampen. Juist daarom moeten we extra waakzaam zijn. Op allerlei terreinen hebben we de neiging alleen onze eigen problemen te willen oplossen en te vergeten dat we om de armen moeten denken. Onze energieprobleem oplossen door in arme landen vruchtbare grond te laten gebruiken voor de verbouw van oneetbare producten die hier gebruikt kunnen worden voor biobrandstof veroordeelt de inwoners van die landen tot honger. Beter is daar voedsel te verbouwen en hier de producten die nodig zijn voor biobrandstof zodat onze boeren niet verleid worden de arme boeren weg te concurreren. Waakzaamheid is altijd en overal geboden, ook vandaag weer.

 

Niet in de winter

Marcus 13:14-27

14 Wanneer jullie de “verwoestende gruwel” zien staan waar hij niet hoort (lezer, begrijp dit goed), dan moet iedereen in Judea de bergen in vluchten; 15 wie op het dak van zijn huis is moet niet beneden nog iets gaan halen, 16 en wie op het land is moet niet naar huis gaan om zijn mantel te halen. 17 Wat zal het rampzalig zijn voor de vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben! 18 Bid dat het niet in de winter gebeurt, 19 want het zal een tijd van grote verdrukking zijn zoals er sinds het begin van Gods schepping nooit geweest is en ook nooit meer zal komen. 20 En als de Heer die tijd niet had verkort, zou geen enkel mens worden gered; maar omwille van de uitverkorenen, die Hij tot de zijnen heeft gemaakt, heeft Hij die tijd verkort. 21 Als iemand dan tegen jullie zegt: “Kijk, hier is de messias,” of: “Daar is hij,” geloof het dan niet, 22 want er zullen valse messiassen en valse profeten komen, die tekenen en wonderen zullen verrichten om zo mogelijk Gods uitverkorenen te misleiden. 23 Jullie moeten oppassen, Ik heb het jullie allemaal van tevoren gezegd. 24 Maar in de dagen na de verdrukking zal de zon verduisterd worden en de maan geen licht meer geven, 25 de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. 26 Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. 27 Dan zal Hij de engelen eropuit sturen om zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel. (NBV21)

Nood leert bidden. Als je de verschrikkingen leest die in dit Bijbelgedeelte beschreven zijn dan kun je je dat heel goed voorstellen. De vele opstanden die tijdens en na het leven van Jezus van Nazareth in Palestina plaatsvonden maakten het leven steeds zwaarder. Uiteindelijk werd in het jaar 70 de Tempel in Jeruzalem vernietigd en werd een heel groot deel van de inwoners van Palestina verspreid over het hele Romeinse Rijk. Men kan zich voorstellen dat deze gruwelen een diepe indruk gemaakt hebben op de jonge Christengemeenten die uit Joden en Heidenen bestonden. Mensen die nog maar pas geleerd hadden zich in te zetten voor lijdenden, voor hongerigen, voor vluchtelingen. Zij hoorden de verhalen over oorlog, over mishandelingen en executies, over verkrachtingen en plunderingen. Ze hadden ook geleerd de komst van Jezus Messias te verwachten. Die Jezus van Nazareth zou immers terugkeren om de hele aarde te bevrijden van al die ellende. Groter ellende dan er in die dagen was kon men zich niet voorstellen dus die Jezus van Nazareth kon elk moment terugkomen.

Marcus neemt hier in zijn verhaal over Jezus van Nazareth gas terug. Hij herinnerde zich de waarschuwingen voor valse profeten. In de dagen van Jezus van Nazareth waren er veel messiassen. Ze beloofden de bevrijding van Palestina op allerlei manieren. Sommigen trokken met volgelingen de woestijn in om ver van de bewoonde wereld nieuwe gemeenschappen te stichten. Anderen begonnen opstanden met bloedig geweld hun volgelingen voorhoudend dat ze een teken uit de hemel zouden krijgen die de overwinning garandeerde. Jezus van Nazareth waarschuwde krachtig tegen deze valse messiassen. Ze zijn te herkennen aan de genezingen en andere wonderen die ze voor een groot publiek verrichten. Die terugkomst is wel te verwachten. Maar wanneer weten we niet. In elk geval niet als wij denken dat de rampen en de ellende op hun ergst zijn. Het kan altijd nog erger. Pas nadat het echt op z’n ergst is geweest, pas daarna komt Jezus terug. Dan pas zal de zon verduisterd worden, zullen de sterren uit de hemel vallen en zullen de hemelse machten wankelen.

Natuurkundigen voorspellen dat de aarde zal vergaan als de zon is opgebrand maar dat opbranden van de zon kan nog wel vele eeuwen op zich laten wachten. De lezers van het Evangelie van Marcus wisten dat nog niet. En of het inderdaad zal liggen aan natuurwetten weten wij ook niet. Marcus had dezelfde beschrijvingen over rampen en ellende gelezen in de boeken van de profeten Jesaja en Daniël. In onze geschiedenis meende men ook heel vaak dezelfde tekenen te herkennen, maar steeds kreeg Jezus van Nazareth gelijk. Al die ellende, al die oorlog en hongersnoden betekenen nog niet het einde van de geschiedenis. Natuurlijk mogen we bidden dat een hongersnood niet uitbreekt in de winter. Ook voor ons zijn rampen en ellende niet uitgesloten. Voor ons zijn er de slachtoffers voor wie we oog en oor mogen hebben. Wij mogen ons afvragen hoe het komt dat een klein deel op onze aarde de rampen zonder veel moeite kan doorstaan terwijl een groot deel van de aarde meer dan naar verhouding te lijden heeft van alle rampen, oorlogen en ellende. Wij zullen moeten leren wat delen is, dan zullen we ook de zwaarste tijden doorstaan. En met dat leren mogen we vandaag al beginnen.

 

Omwille van mijn naam

Marcus 13:3-13

3 Toen Hij op de Olijfberg was gaan zitten, tegenover de tempel, en Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas alleen met Hem waren, stelde Petrus Hem de vraag: 4 ‘Vertel ons, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan
welk teken kunnen we herkennen dat het zover is?’ 5 Jezus antwoordde: ‘Pas op dat niemand jullie misleidt. 6 Want er zullen velen komen die mijn naam gebruiken en zeggen: “Ik ben het,” en ze zullen veel mensen
misleiden. 7 Als jullie berichten horen over oorlog en oorlogsdreiging, wees dan niet verontrust. Die dingen moeten gebeuren, maar daarmee is het einde nog niet gekomen. 8 Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk tegen het andere, en overal zullen er aardbevingen en hongersnoden zijn: dat is het begin van de weeën. 9 Wat jullie zelf betreft: pas goed op. Jullie zullen voor het gerecht gesleept worden en in synagogen worden gegeseld, en jullie zullen omwille van Mij voor gouverneurs en koningen moeten verschijnen om getuigenis af te leggen. 10 Want eerst moet aan alle volken het goede nieuws worden verkondigd. 11 Wanneer jullie weggevoerd worden om te worden uitgeleverd, maak je dan vooraf geen zorgen over wat je zult gaan zeggen; zeg wat jullie op dat moment wordt ingegeven, want jullie zijn het niet die dan spreken, maar het is de heilige Geest. 12 De ene broer zal de andere uitleveren om hem te laten doden, en vaders zullen hetzelfde doen met hun kinderen, en kinderen zullen zich tegen hun ouders keren en hen ter dood laten brengen. 13 Jullie zullen door iedereen worden gehaat omwille van mijn naam, maar wie standhoudt tot het einde zal worden gered. (NBV21)

We zijn nog lang niet zo ver, dat aan alle volken op de aarde het goede nieuws is verkondigd. In de tijd dat het evangelie van Marcus werd geschreven leek dat heel wat dichterbij dan vandaag. Toen geloofde men dat er zeventig volken op de wereld waren en dat eigenlijk al die volken zo ongeveer onderworpen waren aan het Romeinse Rijk. Het feit dat er overal oorlog werd gevoerd en dat er hongersnoden en aardbevingen waren droeg bij aan het gevoel dat het einde van de geschiedenis wel dichtbij zou moeten zijn. Als je nagaat hoe oud de kosmos is, hoe ver we afzitten van de oerknal, dan is die paar duizend jaar waarover we nu praten inderdaad niet veel. Maar op een mensenleven is het nog een hele tijd. Als we het gedeelte van vandaag nauwkeurig lezen dan blijkt dat we ons eigenlijk helemaal niet druk hoeven maken over al die tekenen die wijzen op een mogelijk einde van de geschiedenis. Ook in onze dagen duikt het verlangen het te kunnen voorspellen weer op. Er zijn hele bewegingen die zich voor christelijk uitgeven die zich bezig houden met het bewijs dat we in de eindtijd leven. Volgens de Bijbel betekenen die tekenen voor gelovigen helemaal niks.

Wat veel belangrijker is is de vraag hoe je dat geloof volhoudt. Al die keurige nette schriftgeleerden in hun mooie pakken vinden het maar niks, dat voorop zetten van de minste, dat dag en nacht zorgen voor de mensen die zorg nodig hebben. Ze zullen zich er met geweld tegen verzetten. Ja zelfs binnen families zal er ruzie blijven ontstaan rond de vraag waar de familie bij hoort, bij die scherpslijpende zich duur voordoende bijbelgeleerden, of bij de mensen die alles wat ze hebben delen met hen die niets hebben, die proberen iedereen er van de overtuigen dat alleen samen leven en samen delen kan leiden tot een betere samenleving. Gelukkig hoef je je niet af te vragen hoe je dat moet uitleggen, als je behept bent met dezelfde geest als Jezus van Nazareth, de Heilige Geest noemen we dat in de kerk, dan vallen de juiste woorden je vanzelf in. Soms zul je zelfs verbaasd staan van jezelf hoe helder en overtuigend je de bevrijding van de armen kunt verkondigen.

Denk overigens niet dat Jezus van Nazareth de vier volgelingen met wie hij naar de tempel zat te kijken iets nieuws vertelde. Hij citeert hier volop uit de boeken van de profeten. Dat van die familieruzies werd bijvoorbeeld al voorspeld door de profeet Micha en Daniël had temidden van de ballingschap in Babel al opgeroepen om vol te houden in het geloof in de God van Israël ook al wordt je door iedereen er om gehaat. In de dagen van het ontstaan van het evangelie van Marcus was er alle reden om kijkend naar de Tempel na te denken over het einde van de geschiedenis. Keizer Caligula had eerst de Tempel op verschrikkelijke wijze ontwijd en in het jaar 70 zou de Tempel in Jeruzalem voorgoed verwoest worden, alleen een muur bleef staan. Die verwoesting bracht een einde aan de manier waarop de godsdienst van de God van Israël vanouds werd gevierd. Christenen bedachten toen dat hun hart de Tempel zou moeten zijn waar God zou komen wonen. En dat betekent dat overal waar we zijn, dag in dag uit, we de wil van God kunnen doen door oog en zorg te hebben voor de minsten op aarde, ook vandaag kan dat weer, ondanks alle tegenstand.

 

Met een lofzang prijzen.

Psalm 69:20-37

19 Wees mij nabij en bevrijd mij, verlos mij van mijn vijanden. 20 U kent mijn smaad, mijn schande, mijn schaamte, al mijn belagers staan voor U. 21 Smaad heeft mijn hart gebroken, ik ben radeloos, ik hoopte op
mededogen-vergeefs; op troost-die ik niet vond. 22 Nee, ze mengden gif door mijn eten en lesten mijn dorst met azijn. 23 Laat hun tafel hun valstrik worden en een valkuil voor hun vrienden. 24 Laat het licht uit hun ogen verdwijnen, beroof hun lendenen van alle kracht. 25 Stort over hen uw toorn uit, laat hen aan uw woede niet ontkomen. 26 Maak hun woonplaats tot een woestenij, verdrijf uit hun tenten de laatste bewoner. 27 Want zij vervolgen wie U hebt geslagen, en wegen het leed van wie door U is verwond. 28 Voeg dit alles toe aan hun schuld, sluit hen uit van uw genade, 29 schrap hun namen uit het boek van het leven, laat ze niet geschreven staan bij de rechtvaardigen. 30 Ik ben verzwakt, ik ben verwond, maar uw hulp, o God, zal mij beschermen. 31 De naam van God wil ik loven met een lied, zijn grootheid met een lofzang prijzen. 32 Dat behaagt de HEER meer dan offerdieren, dan stieren met hun hoorns en hoeven. 33 De nederigen zien het en verheugen zich, wie God zoeken, hun hart zal opleven. 34 Want de HEER hoort de armen, zijn gevangen volk verwerpt Hij niet. 35 Hemel en aarde moeten Hem loven, de zeeën, met alles wat daarin leeft. 36 Want God zal Sion redden en de steden van Juda herbouwen. Zijn volk zal daar wonen en het land bezitten. 37 De kinderen van wie Hem dienen, erven het, en wie zijn naam liefheeft, mag er verblijven. (NBV21)

We zijn ook vandaag nog niet van het klaaglied af. Want waar kun je over klagen. Over je vijanden, die je niet tot je recht laten komen. Neem nu de dichter van deze psalm. Hij is verzwakt en verwond. Misschien is dat wel het werk van God. Maar waarom komen de mensen hem niet tot hulp. Nee ze beschuldigen hem, ze vervolgen hem. Ze vergiftigen zijn eten en geven azijn te drinken. Het komt ook vandaag de dag nog voor. Als je ziek bent of gehandicapt dan is dat een straf van God zeggen sommigen. Mensen gaan nu eenmaal graag op de stoel van God zitten en vinden dat normaal ook. De Bijbel spreekt een andere taal. Toen aan Jezus eens gevraagd werd of een verlamde door God gestraft werd van wegen zijn eigen zonden of vanwege de zonden van zijn ouders riep Jezus dat het helemaal niet ging om de zonden, maar opdat de heerlijkheid van God duidelijk zou worden en hielp vervolgens de verlamde weer op weg.

Zo mogen wij ook nog wel eens kijken naar onze zieken en gehandicapten. De mensen die aangewezen zijn op verpleging en verzorging. Zijn zij ons niet alles waard? Kunnen ook wij niet zeggen dat de liefde die God ons gegeven heeft zichtbaar wordt in de wijze waarop wij zorg en verpleging beschikbaar stellen aan hen die het nodig hebben? Dus komt in onze dagen aan het licht hoe onze samenleving in elkaar zit. Kijk maar eens rond in de verpleeghuizen. Overbelast personeel kan nauwelijks de zorg verlenen die nodig is. Wij leven in een samenleving van ikke ikke ikke en de rest kan stikken. De zorg wordt de rijken te duur. Wie alles voor een ander over heeft dreigt drie dagen preventief opgesloten te worden wegens gevaarlijk gedrag. Je moet immers voor jezelf leven, in grote auto’s zo hard mogelijk rijden zonder je aan de snelheidsregels te houden, die regels zijn alleen voor de armen.

De dichter van deze klaagzang blijft niet bij de pakken neer zitten. Het geven van liefde is nog altijd beter dan zelfs een mooi religieus ritueel. De armen hebben dat als eerste door. Als je elkaar niet helpt dan redt je het niet in het leven. De manier waarop de God van Israël ons richtlijnen heeft gegeven voor een menselijke samenleving is nog steeds de beste en vaak de enige manier om werkelijk nog iets menselijks tot stand te brengen. Overal zijn vrijwilligers en mantelzorgers. Als er ergens een nieuwe noodopvang voor vluchtelingen geopend wordt komen er zo veel vrijwilligers op af dat men niet altijd weet wat ze kunnen doen. Natuurlijk de rijken wijzen graag op het handje vol bange schreeuwende broekenpissers die hun angst laten zien en alle goedwillende mensen overschreeuwen. De machtigen willen dat die angst ons zal leiden. Maar ook de psalmdichter wijst ons vandaag op de macht van de God van Israël die maakt dat wij niet bang hoeven te zijn zo lang we uit liefde blijven handelen, dag in dag uit.

 

Bevrijd mij

Psalm 69:1-19

1 Voor de koorleider. Op de wijs van De lelies. Van David. 2 Red mij, God, het water staat aan mijn lippen, 3 ik zink weg in bodemloos slijk en vind geen grond voor mijn voeten, ik ben in diep water geraakt, de stroom sleurt mij mee. 4 Uitgeput ben ik van het roepen, mijn keel is schor geschreeuwd, mijn ogen zijn verzwakt van het uitzien naar mijn God. 5 Talrijker dan de haren op mijn hoofd zijn zij die mij haten zonder reden, met velen zijn mijn belagers, mijn vijanden die mij bedriegen: teruggeven moet ik wat ik niet heb geroofd. 6 God, U kent mijn lichtzinnig leven, mijn schuld is U niet ontgaan. 7 Laat ik niet beschamen wie naar U uitzien, HEER, God van de hemelse machten, laat wie U zoekt niet om mij te schande staan, God van Israël. 8 Om U moet ik smaad verduren en bedekt het schaamrood mijn gezicht. 9 Ik ben voor mijn broers een vreemde geworden, een onbekende voor de zonen van mijn moeder. 10 De hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd, de smaad van wie U smaadt, is op mij neergekomen. 11 Ik huilde tranen toen ik vastte, maar hoon was mijn deel, 12 ik hulde mij in een boetekleed, maar werd een mikpunt van spot. 13 In de stadspoort wordt over mij gepraat, dronkaards zingen liedjes over mij. 14 En nu, HEER, richt ik mijn gebed tot U, laat dit een uur zijn van mededogen. Groot is uw liefde, God, antwoord mij, toon uw trouw en red mij. 15 Trek mij uit het slijk voordat ik wegzink, laat mij ontkomen aan wie mij haten, haal mij uit dit diepe water. 16 Laat de droom mij niet meesleuren mij niet verzwelgen, de afgrond zijn muil niet boven mij sluiten. 17 Antwoord mij, HEER, U bent genadig en goed, keer u tot mij, zie mij in erbarmen aan. 18 Verberg uw gelaat niet voor uw dienaar, antwoord mij snel, want de angst benauwt mij. 19 Wees mij nabij en bevrijd mij, verlos mij van mijn vijanden. (NBV21)

Vandaag lezen we het eerste gedeelte van een klaagzang, geschreven op een in Israël heel vroeger populaire melodie. De dichter vraagt zijn God om bevrijding. Nu kennen we in de Theologische Verloskunde ook die klachten wel. De gelovige moet dan verlost worden van de eigen zonden al heeft die gelovige dat niet verdient. Dat laatste klopt dan wel met de Bijbelse gegevens want alleen maar vragen om verlossing voor jezelf is behoorlijk egoïstisch en daar gaat het bij het geloven in de God van Israël nu juist niet om. Het gaat hier om een schreeuw om verlossing van de vijanden, van de goddelozen. Die brengen je steeds in verleiding het verkeerde te doen. Je lijkt te gaan verdrinken in een samenleving die in alles het tegengestelde is van hetgeen je op grond van de Bijbel lijkt te geloven. Je wordt van alle kanten bedrogen, niemand is meer te vertrouwen.

Ze halen je bankrekening leeg als je iemand een glas water hebt gegeven. Misschien dat je houding tegenover vreemden wat lichtzinnig is en dat je er zelf ook mede schuld aan hebt maar vriendelijkheid, hulpvaardigheid en gastvrijheid zijn ook voorbeelden voor anderen, voorbeelden over hoe je kunt zijn als je luistert naar de God van Israël. Maar in plaats van je recht te doen gaat iedereen je verwijten dat je zo stom was die ander te helpen. Die diefstal, die nood waar je in verzeilt geraakt bent is je eigen schuld. En zelfs als je je schuld toont wordt je nog bespot, een stommerd ben je, een naïeveling die altijd anderen vertrouwt en die ellende krijg je als je onbevangen de God van Israël volgt. Je zou willen dat je recht zou worden gedaan, dat je erkenning krijgt voor het goede dat je hebt gedaan voor iemand die een beroep op je deed.

In Israël werd het recht gesproken in de poort van de stad. Daar zaten de oudsten die op grond van de Tora, de leer van Mozes, mensen tot hun recht moesten laten komen. De armen, de slachtoffers van ziekte, onderdrukking, geweld, de weduwen en de wees kregen daar de voorrang die ze nodig hadden en het recht waarmee ze door konden gaan. Maar in plaats van recht krijgt de dichter spot. In de kroegen van de stad zongen de drinkebroers spotliedjes. Van broederschap, van erkenning en ondersteuning is geen sprake meer. Moet je dan veranderen? Moet je dan meegaan in de wereld van het grote ik? Kennelijk heeft de Psalmdichter door dat je als je twijfelt aan de manier waarop je leeft en handelt de God van Israël een manier biedt om te ontdekken wat een betere en meer vruchtbare manier is van leven. Dat aanbod hebben wij ook. Aan het werk dus met naastenliefde, wat men er ook van vinden moge.