Eerlijk recht

Zacharia 7:1-14

1 In het vierde regeringsjaar van koning Darius richtte de HEER zich tot Zacharia. Het was op de vierde dag van de negende maand, de maand kislew. 2 De stad Betel had Sareser en Regem-Melech met zijn mannen afgevaardigd om de gunst van de HEER af te smeken, 3 en om aan de priesters in het huis van de HEER van de hemelse machten en aan de profeten de volgende vraag voor te leggen: ‘Al jarenlang wordt er bij ons in de vijfde maand getreurd en gevast. Is het werkelijk nodig dat we dat blijven doen?’ 4 Toen richtte de HEER van de hemelse machten zich tot mij: 5 ‘Zeg tegen de bevolking van dit land en tegen de priesters: “Wanneer jullie in de vijfde en de zevende maand rouwen en vasten, nu al zeventig jaar lang, doe je dat dan werkelijk voor Mij? 6 Ook wanneer jullie eten en drinken, doe je dat toch omdat je het zelf wilt?”’ 7 Jullie weten toch wat de HEER bij monde van de vroegere profeten heeft gezegd, toen Jeruzalem en de omliggende steden nog bewoond en vredig waren, en er ook mensen woonden in de Negev en het heuvelland. 8 En nu zegt de HEER het nogmaals, bij monde van mij, Zacharia: 9 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Spreek eerlijk recht, wees goed en zorgzaam voor elkaar; 10 onderdruk geen weduwen en wezen en ook geen vreemdelingen en armen, en wees er niet op uit om een ander kwaad te doen.’ 11 Maar jullie voorouders weigerden halsstarrig om te luisteren; ze stopten hun oren dicht om het maar niet te hoeven horen. 12 Ze lieten de woorden en vermaningen die de HEER van de hemelse machten hun door zijn geest bij monde van de vroegere profeten voorhield niet tot zich doordringen, maar sloten zich ervoor af. Daarom werden ze getroffen door de toorn van de HEER van de hemelse machten. 13 Ze luisterden niet toen Hij hen riep. ‘Daarom’ -zei de HEER van de hemelse machten- ‘zal Ik niet luisteren wanneer zij Mij roepen. 14 Als een stormwind zal Ik hen uiteenjagen, onder onbekende volken.’ Het land bleef ontvolkt achter; niemand ging er meer naartoe, niemand kwam er nog vandaan. Zo is dit heerlijke land door hun toedoen een woestenij geworden. (NBV21)

Heel langzaam had het leven in het land Israël weer haar gewone loop genomen. Twee jaar nadat Zacharia het volk had opgeroepen zich aan de richtlijnen van de God van Israël te houden, in het vierde jaar van koning Darius dus, kwamen er uit de stad Betal een paar afgevaardigden van de stadsbevolking. De geschiedenisboekjes beweren dat het in onze jaartelling en jaarindeling zou moeten zijn op 7 december 518 voor het begin van onze jaartelling, maar het verhaal van Zacharia is geen journalistieke of historische weergave van de werkelijkheid, het is een geloofsverhaal over een volk dat opnieuw is gaan geloven in de oude verhalen over de God van Israël en probeert te gaan leven volgens de richtlijnen die hun God in de woestijn aan het volk had gegeven. De vraag die ze stellen is een zeer reële vraag. Toen de Tempel in Jeruzalem aan het begin van de ballingschap was verwoest kregen de ballingen in Babel door dat het was afgelopen met de steun die het volk had gehad van de God van Israël. Dat was een enorme klap geweest.

In de hoop dat die God ooit berouw zou krijgen van het opgeven van het volk Israël hadden ze besloten elk jaar een maand te vasten. In de maand waarin de Tempel was gebouwd. Dat hadden ze zeventig jaar volgehouden. Jeremia had ze ooit geschreven dat de ballingschap zeventig jaar zou duren en daardoor hadden ze het kunnen volhouden. Er zou, ook volgens de profeten Jesaja en Ezechiël, een dag komen dat de ballingen zouden terugkeren. Die dag was dus nu gekomen, de Tempel was herbouwd en het volk probeerde zich weer aan de richtlijnen van God te houden. Is het nu tijd om het vasten, het rouwen te stoppen? Zacharia gaat niet in op de vraag. Hij houdt ze de richtlijnen nog eens voor, daar gaat het immers om. Eerlijke rechtspraak, waar ook de armen dus toegang tot zouden moeten hebben. Voor elkaar zorgen, dat moet je dus niet aan het toeval overlaten maar dat moet je als volk goed organiseren. De weduwen, de wezen, de vreemdelingen en de armen moet je niet onderdrukken. Ze hebben een zwakke positie en daar moet je geen misbruik van maken.

Dat zijn geen nieuwe regels, die waren op de Horeb al gegeven aan Mozes en door de eeuwen heen door profeten aan het volk voorgehouden. Het volk had echter die richtlijnen verwaarloosd en geweigerd om er naar te luisteren. Met de bekende gevolgen, het land was een woestenij geworden. Zacharia zegt het niet maar het ligt voor de hand te denken dat zo’n maand vasten gebruikt kan worden om samen na te denken over de richtlijnen en hoe je daarmee nog steeds om gaat en om wil gaan. Daar gaat ook onze 40 dagen tijd om. Sinds de opstanding zouden we de dood en het lijden achter ons kunnen laten. Maar het niet volgen van de richtlijnen, zoals hier weer door Zacharia is doorgegeven, brengt steeds weer nieuw lijden, slachtoffers van oorlog, geweld en onderdrukking, vluchtelingen uit wanhoop die verdrinken in een gevaarlijke zee, honger door misoogsten en gebrek aan hulp. Ook voor ons aanleiding genoeg om te zien waar we onze samenleving moeten veranderen om tegemoet te komen aan de richtlijnen van God.

De hoogste God

Deuteronomium 10:12-22

12 Israël, bedenk dus dat de HEER, uw God, niets anders van u vraagt dan dat u ontzag voor Hem toont, dat u de weg volgt die Hij u wijst, dat u Hem liefhebt, Hem met hart en ziel dient 13 en zijn geboden en wetten, die ik u vandaag voorhoud, naleeft; dan zal het u goed gaan. 14 De HEER, aan wie de hoogste hemel toebehoort, en de aarde met alles wat daarop leeft, 15 heeft toch alleen voor úw voorouders liefde opgevat en u, hun nazaten, verkozen boven alle volken, en zo is het nog steeds. 16 Besnijd daarom uw hart en wees niet langer halsstarrig. 17 Want de HEER, uw God, is de hoogste God en Heer. Hij is de grote, de sterke, de ontzagwekkende God. Hij handelt zonder aanzien des persoons en is onomkoopbaar; 18 Hij verschaft weduwen en wezen recht, bewijst vreemdelingen zijn liefde door hen van voedsel en kleding te voorzien. 19 Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte. 20 Toon ontzag voor de HEER, uw God, dien Hem, wees Hem toegedaan en zweer alleen bij zijn naam. 21 Zing zijn lof, Hij is uw God! U hebt met eigen ogen gezien welke grootse, indrukwekkende daden Hij voor u heeft verricht: 22 met zeventig personen trokken uw voorouders naar Egypte, maar nu heeft Hij u zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel! (NBV21)

Sjonge, vijf boeken aan het begin van de Bijbel die aangeven hoe je zult moeten leven in allerlei omstandigheden om tegemoet te komen aan dat wat de God van Israël van je wil. Daar ben je dus wel een heel leven mee bezig. Bij de Joden wordt dit ook wel in de praktijk gebracht. Orthodoxe Joden leggen de nadruk op het lernen, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat bestuderen ze die vijf boeken en de commentaren die er door de leraren op zijn geleverd. Maar moet het zo ingewikkeld? Het gedeelte dat we vandaag lezen zegt dat het ook eenvoudig onder woorden te brengen is. Volg de weg die God wijst en heb hem lief met hart en ziel. Je richten op de eerste vijf boeken van de Bijbel wordt dan een plezierige bezigheid. Er gaat je steeds een lichtje op over de zaken die je op je weg tegenkomt.

Want de vraag is natuurlijk hoe je die weg volgt en God liefhebt met hart en ziel. Oude verhalen kunnen je daarbij danig in de war brengen. Moet je mensen doden of moet je zelfs een moordenaar in staat stellen leider van het volk te worden. Mozes, zijn afscheidstoespraak wordt in dit boek beschreven, wijst op wat God heeft gedaan en nog steeds doet. Hij handelt zonder onderscheid in persoon. Wij zeggen dan dat discriminatie die God vreemd is, niet in taal, niet in houding, niet in bejegening en niet in de plaats die je mensen in de samenleving geeft. Iedereen is net als jij, geschapen naar Gods beeld. Jij mag dus de weduwen en wezen recht verschaffen, de vreemdelingen beschermen en hen voorzien van voedsel en kleding. Ook mag je de vreemdelingen onder ons met liefde behandelen. Een voorschrift dat ze net gaan doen als in Israël gebruikelijk was en de God van Israël gaan volgen staat er hier niet bij.

Bij alles wat je doet zou je dat terug moeten willen voeren op de Liefde van de God van Israël. Mensen doden is er niet bij staat er in het verbond dat je met het volk en God bent aangegaan. Er is eigenlijk op de hele wereld maar één echte machthebber, dat is de God van Israël. Zelfs van een slavenvolkje dat ooit met 70 mensen door honger gedreven naar Egypte trok, is door die God een groot volk gemaakt. Zo groot als er sterren aan de hemel zijn. Dat volk trekt in volle vrijheid door de chaos van de woestijn. Daar is niets te eten, maar God zorgt voor het dagelijks brood, de manna. Daar is niets te drinken, maar als er dorst is laat God het water desnoods uit de rotsen stromen. Die God mag je in vreugde dienen door de naaste lief te hebben als jezelf en voortdurend gericht te zijn op de minsten in de samenleving.

 

Daarom

Deuteronomium 10:1-11

1 Toen zei de HEER tegen mij: ‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige, maak een houten kist en kom naar Mij toe, op de berg. 2 Dan zal Ik op die platen de geboden schrijven die ook op de eerste stonden, die jij hebt stukgeslagen. Daarna moet je ze in de kist leggen.’ 3 Ik heb toen van acaciahout een kist gemaakt en twee nieuwe stenen platen gehouwen. Daarna ben ik met de twee stenen platen de berg op gegaan. 4 En de HEER heeft er hetzelfde op geschreven als de eerste keer: de tien geboden die Hij u vanuit het vuur had bekendgemaakt, toen u bij de berg bijeen was. Hij overhandigde mij de platen, 5 waarna ik terugging, de berg af. Ik heb ze in de ark gelegd, de kist die ik in opdracht van de HEER gemaakt had, en daar liggen ze nog. 6 Vervolgens zijn de Israëlieten van de bronnen van Bene-Jaäkan naar Mosera getrokken. Aäron is daar toen gestorven en er begraven; zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. 7 Ze zijn daarna verder gereisd naar Gudgod en van daar naar Jotbata, dat in een gebied met veel wadi’s ligt. 8 In die tijd wees de HEER de stam Levi aan om de ark van het verbond met de HEER te dragen, om voor Hem dienst te doen en in zijn naam de zegen uit te spreken. Zo is het tot op de dag van vandaag. 9 Daarom bezitten de Levieten geen eigen grond zoals de anderen; zij mogen immers bestaan van de dienst aan de HEER, zoals Hij hun heeft beloofd. 10 Net als de eerste keer heb ik dus veertig dagen en nachten op de berg doorgebracht, en ook ditmaal gaf de HEER mij gehoor: Hij besloot u te sparen. 11 En de HEER zei tegen mij: ‘Ga aan het hoofd van het volk weer op weg, dan kunnen ze het land binnengaan dat Ik hun voorouders onder ede heb beloofd, en het in bezit nemen.’ (NBV21)

Als je de verhalen achteraf leest ken je de afloop al. Dat de Levieten mochten bestaan van de dienst aan de God van Israël wisten we al. Dat ze daarom geen land hadden wisten we eigenlijk ook al. Maar dat er een tijd zat tussen het vertrek bij de Horeb en de aanstelling van de Levieten ontgaat je dan, evenals het feit dat er eerst een nieuwe hogepriester moest komen voordat Mozes de trouwste volgelingen van de God van Israël en de leer die hij in het hart van het volk geplaatst had, tot bewakers en verzorgers van die leer had aangesteld. In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt dat nog eens samengevat. In plaats van het volk te vernietigen omdat het andere goden naliep dan de God van Israël werd er in plaats van een gouden stierkalf een kist van acaciahout met twee stenen platen in het hart van het volk geplaatst. Die kist en dat wat er in lag waren geen beeld van de God van Israël maar waren een geschenk van die God en het houden van de geboden op de platen in die kist waren de wederdienst van het volk aan die God. Overigens had die God zelf die wederdienst helemaal niet nodig maar het volk wel. Door het naleven van de geboden werd het volk een beter volk, werd het volk een voorbeeld voor alle volken op de aarde. Het hart van die geboden laat zich samenvatten in het heb-Uw-naaste-Lief-als-Uzelf.

Als een heel volk dat doet is er geen onrecht meer in dat volk, zijn er geen mensen die aan de kant gezet worden, is er geen bedrog en afperserij, worden er geen moorden gepleegd, is niemand jaloers op een ander, houdt niemand het bezit voor zichzelf, is er geen honger meer en wordt voor de weduwe en de wees gezorgd. Als je dus echt die kist met die Wet in het hart van een volk plaatst dan kan dat volk het beloofde land binnengaan. Als alle volken dat doen dan wordt de aarde een hemel en zal God zijn tent op deze aarde spannen. De ark heeft heel lang in de tent van de samenkomst gestaan en kwam uiteindelijk in de Tempel van Salomo terecht. Daarna is hij verloren gegaan. De boeken met de leer van Mozes, zoals wij ze uit de eerste vijf boeken van de Bijbel kennen, doken later bij een restauratie van de Tempel weer op. Toen bleken ze vergeten en voerde de toenmalige Koning ze weer in. Maar ook als de stenen of de papieren verdwenen schenen waren er profeten die opstonden om het volk weer de Wet van de God van Israël voor te houden. Na de ballingschap kregen ook de Levieten weer hun bijzondere plaats in het land. Vooral hun functie van rechtspreker en onderwijzer kwam daarbij weer tot uiting. Ze lazen heel de leer voor aan het volk zo staat in het boek Nehemia beschreven. Christenen hebben het nog wel eens moeilijk gehad met de leer zoals die in detail beschreven staat en soms lijkt op een Romeinse wet.

In het begin waren er Joden die vonden dat ja naar elk detail uit die leer moest leven. Voor Heidenen maakte dat het leven bijna onmogelijk. Omdat Jezus van Nazareth zo duidelijk had geleerd dat het zou gaan om het hart van die leer, het je naaste liefhebben als jezelf, werd dat de Wet die gold voor Christenen, en Joden dus ook. Paulus roept zelfs op om die leer in je hart te laten beitelen en daarmee worden alle gelovigen Levieten, dienaren van de Ark waar het verbond tussen God en mensen wordt bewaard. Als dat eens waar zou zijn dan zouden we allemaal nu al dat land binnen mogen gaan waar God zelf zal wonen. Zover is het nog niet. Er zit immers tijd tussen het begin en het einde van het verhaal. Wij staan nog maar aan het begin. In onze samenleving is nog maar weinig van die leer over de God van Israël te merken, vraag het maar eens aan de slachtoffers van de leenbedrijven en de bank die omviel, of aan de slachtoffers van de toeslagenaffaire. We zullen nog heel hard en heel lang moeten werken om iets van de aanwezigheid van die leer in onze samenleving merkbaar te maken, maar we mogen er vandaag weer mee beginnen.

Uw wangedrag

Deuteronomium 9:15-29

15 Toen ging ik terug; ik daalde de berg af, die in vuur en vlam stond, en de twee platen van het verbond droeg ik met beide handen. 16 En toen zag ik hoe u tegen de HEER, uw God, had gezondigd: u had een beeld gemaakt in de vorm van een stierkalf. Zo snel was u al afgeweken van de weg die de HEER u gewezen had. 17 Ik heb toen in uw bijzijn de twee platen die ik in mijn handen had, stukgesmeten. 18 Ik wierp me ter aarde voor de HEER, net als de eerste keer, en bleef veertig dagen en nachten zo liggen, zonder iets te eten of te drinken. Dat was omdat u zo zwaar gezondigd had: u had gedaan wat slecht is in de ogen van de HEER en Hem daarmee getergd. 19 Ik vreesde de toorn van de HEER, want Hij was zo kwaad op u dat Hij u wilde uitroeien. Maar ook ditmaal gaf Hij mij gehoor. 20 Ik heb toen in het bijzonder voor Aäron gebeden, want ook Hem wilde de HEER doden, zo groot was zijn woede. 21 Het bewijs van uw wangedrag, het stierenbeeld dat u gemaakt had, heb ik verbrand en verbrijzeld, versplinterd en verpulverd; het stof dat overbleef heb ik in de bergstroom gegooid. 22 Ook later, in Tabera, in Massa, in Kibrot-Hattaäwa, zou u steeds opnieuw de woede van de HEER wekken. 23 En ook toen de HEER u vanuit Kades-Barnea op weg stuurde met de woorden: ‘Trek op, neem het land dat Ik je geef in bezit,’ verzette u zich nog tegen zijn bevel, in plaats van Hem te vertrouwen en te gehoorzamen. 24 Vanaf het moment dat ik met u te maken kreeg, hebt u zich tegen de HEER verzet. 25 Ik had me dus voor de HEER ter aarde geworpen, en bleef veertig dagen en nachten op de grond liggen, omdat Hij tot uw ondergang besloten had. 26 En ik bad tot de HEER: ‘Ach HEER, mijn God, spaar toch het volk dat U toebehoort en dat U zelf in uw grootheid hebt gered en met sterke hand uit Egypte hebt weggeleid. 27 Denk terug aan uw dienaren Abraham, Isaak en Jakob. Blijf niet stilstaan bij het halsstarrige, slechte en zondige gedrag van dit volk. 28 Laat de mensen in het land waaruit U dit volk hebt weggeleid, niet kunnen zeggen: “De HEER was zeker niet in staat om ze naar het land te brengen dat Hij hun beloofd had. Hij moet hen wel gehaat hebben, dat Hij ze hier heeft weggehaald om ze in de woestijn te laten omkomen!” 29 Ach HEER, het is toch het volk dat U toebehoort en dat U door uw grote macht met opgeheven arm hebt bevrijd?’ (NBV21)

Dat krijgen van die richtlijnen werd nog een aardige puinhoop. Terwijl Mozes met God samen dat hele stelsel van richtlijnen opstelde, boven op de Berg, was het volk al vast maar zelf begonnen. Wachten duurt vaak te lang. Dat maken wij vandaag de dag ook mee. Toen er een dodelijk virus rondwaarde waartegen nog maar weinig mensen beschermd waren waanden wij ons gemakkelijk veilig. Dus niet meer knuffelen, geen begroetingskussen, niet omhelzen en niet samen dichtbij elkaar zijn werden ons te veel. Zeker toen het aantal mensen dat beschermd is steeg dachten we wel op te kunnen houden met alle voorzorgen. En daar gaan dus onnodig weer mensen aan dood of worden zeer lang ziek. Het volk Israël was ook alvast maar begonnen. Terwijl Mozes met God de leer ontwikkelde ging het volk maar vast aan de aanbidding beginnen. In Egypte hadden ze geleerd hoe je een God kon aanbidden. Je zorgde voor een mooi beeld van die God en daar ging je dan aan offeren, danste en speelde je rond om die God aangenaam te stemmen.

Vruchtbaarheid verlangde dit slavenvolk van hun God en een stierkalf brengt vruchtbaarheid, dus dat werd de godsdienst. Geen wonder dat de aanhangers van de God van Israël in de loop van de geschiedenis steeds kwader werden over die aanbidding en het verhaal tegen de aanbidding van stierkalveren steeds feller werd. Kennelijk hadden ook Priesters van de Tempel zich schuldig gemaakt aan de godsdienst voor de stierkalveren want hier wordt verteld dat ook Aäron, broer van Mozes en de eerste Priester, bedreigd was met de dood. In het verhaal uit Exodus 32, waarnaar hier wordt verwezen, lees je dat niet direct. Wel zou je uit de opdracht aan de Levieten om alle aanhangers van de stierkalveren uit te roeien kunnen afleiden dat ook Aäron bedoeld zou moeten zijn omdat die het beeld had gemaakt. Aäron ontsnapte echter, hij zou 40 jaar na de uittocht uit Egypte sterven.

De Levieten zouden in het beloofde land een bijzondere plaats innemen. Zij kregen geen eigen grond maar moesten onderhouden worden door de overige stammen. Zij werden verdeeld over het land en moesten optreden als rechters die de leer van Mozes moesten uitleggen en er op toezien dat die leer nageleefd werd. Ook bij ons is dat wat ons winst belooft, goud en rijkdom, het allerbelangrijkst. Degene die met eigen handen een vermogen weet op te bouwen geniet bij ons het hoogste aanzien, Ook onze welvaart hebben we dus niet aan onszelf te danken maar aan de genade van God die ons blijft oproepen om zijn Weg te volgen, te delen van onze overvloed met de zwaksten en de minsten op aarde. Als we dat kunnen zal het ook onze kinderen en kleinkinderen goed en gaan en zullen ook zij in welvaart kunnen leven. Maar ook nu is God niet af te beelden als vruchtbaarheid of winst en profijt. Ook nu gaat het onze God om de zorg voor de minsten en leven in vrede. Als we de fout in gaan dan is onze God ook in staat ons de kans te geven opnieuw te beginnen. Vandaag beginnen dus.

Niet uw eigen rechtvaardigheid

Deuteronomium 9:1-14

1 Luister, Israël! U staat op het punt de Jordaan over te steken om het land van die andere volken binnen te gaan en het in bezit te nemen. Zij zijn groter en machtiger dan u en hebben grote steden met hemelhoge versterkingen. 2 Onder hen zijn ook de beruchte Enakieten, een volk van mensen zo sterk en lang dat volgens de verhalen niemand tegen hen opgewassen is. 3 Laat vandaag echter goed tot u doordringen dat het de HEER, uw God, is die u voorgaat als een verterend vuur. Hij zal hun ondergang bewerken en hen op de knieën dwingen. Zo zult u hen in korte tijd kunnen verdrijven en te gronde richten, zoals de HEER u heeft beloofd. 4 Maar wanneer Hij hen zo voor u op de vlucht jaagt, moet u niet bij uzelf denken: We hebben het ook wel verdiend dat de HEER ons hierheen heeft gebracht om ons dit land in bezit te geven. Nee, het is omdat die volken zo slecht zijn dat Hij ze voor u verdrijft. 5 Niet uw eigen rechtvaardigheid of uw zuivere geweten geeft u toegang tot hun land. De HEER, uw God, verdrijft die volken voor u omdat ze zo slecht zijn, en omdat Hij zich wil houden aan de eed die Hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob heeft gezworen. 6 Onthoud goed dat de HEER u dit goede land niet in bezit geeft omdat u het verdiend hebt, want u bent een onhandelbaar volk.7 Herinner u hoe u in de woestijn de woede van de HEER, uw God, hebt gewekt.Vanaf het moment dat u Egypte verliet tot uw aankomst hier hebt u zich steeds weer tegen de HEER verzet. 8 Vooral bij de Horeb hebt u Hem kwaad gemaakt, zo kwaad dat Hij u wilde vernietigen. 9 Ik was de berg op gegaan om de stenen platen van het verbond dat de HEER met u gesloten had, in ontvangst te nemen.Veertig dagen en nachten bleef ik op de berg, zonder iets te eten of te drinken; 10 daarna overhandigde de HEER mij twee stenen platen, met Gods vinger beschreven. Op die platen stonden alle geboden die de HEER u vanuit het vuur had bekendgemaakt, toen u bij de berg bijeengekomen was. 11 Na veertig dagen en nachten gaf Hij mij de twee stenen platen van het verbond, 12 en zei: ‘Haast je naar beneden. Jouw volk, dat jij uit Egypte hebt meegenomen, misdraagt zich. Nu al zijn ze afgeweken van de weg die Ik hun heb gewezen: ze hebben een godenbeeld gemaakt.’ 13 En de HEER voegde eraan toe: ‘Ik weet inmiddels hoe onhandelbaar dit volk is. 14 Houd Me niet tegen: Ik zal hen vernietigen en hun naam uitwissen onder de hemel. Maar uit jou zal Ik een volk laten voortkomen dat groter en machtiger is dan dit.’ (NBV21)

Aan het begin van het gedeelte dat we vandaag lezen klinkt het dwingende “Hoor Israël, zo wordt het vanouds tenminste vertaald. Het doet gelijk denken aan de geloofsbelijdenis van het volk Israël, “Hoor Israël, de Heer is onze God, de Heer is de enige. Die belijdenis luidt de intocht in het beloofde land in, het oversteken van de Jordaan. Die oversteek zou een belangrijke symbolische betekenis krijgen. Van de woestijn ga je door de rivier het land binnen dat overvloeit van melk en honing. Je gaat als het ware van de dood naar het leven. Dat land van leven krijg je echter niet zomaar. Er wonen meer mensen, reuzen zelfs. En in dat land van leven is het niet vanzelfsprekend dat iedereen mag meedoen, dat er gedeeld wordt van de overvloed met de armen en de zwakken. Integendeel, het is vanzelfsprekend dat ieder voor zich probeert zoveel mogelijk van die rijkdom naar zich toe te halen.

Die manier van leven is echter ten dode opgeschreven, als je zo leeft dan maak je van het land van leven een woestijn van dood. Ooit is hij begonnen met Abraham en diens nakomelingen. Zonder het land te kennen, zonder die God te kennen, trok Abraham uit zijn eigen land en ging op weg naar het land van leven. God had het hem beloofd. De enige God die telde was de God die dat kon beloven. En van een God die dat kan beloven kun je je geen voorstelling maken, die God gaat alle verstand te boven. Maar die God is ook trouw aan wat hij is begonnen, die laat niet los wat hij ooit aanving en het begon immers met de schepping van de chaos tot mensenland, met de scheiding van dood en leven, licht en donker, hemel en aarde. Het land van leven krijg je dus niet omdat je het verdiend hebt, hoe goed je ook je best hebt gedaan, het land van leven krijgen we omdat God genadig is.

Omdat we het land van leven krijgen kunnen we niet anders dan het met iedereen delen. Want doen we dat niet dan wordt het voor sommigen een land van dood en dan is het gelijk niet meer het land van leven. Uiteindelijk zullen daarom alle tranen gewist zijn en zal de dood niet meer zijn. Dat het volk Israël zeker het beloofde land niet aan eigen verdiensten te danken had blijkt nog eens uit de opsomming die Mozes geeft in het gedeelte dat we vandaag lezen. Centraal daarbij staat het verhaal over het gouden stierkalf dat het volk maakte toen ze op Mozes wachtte die op de Berg de stenen platen met de tien geboden aan het halen was. Nu zou je toch denken dat het volk Israël nooit en te nimmer meer een gouden stierkalf zou maken voor hun godsdienst maar als je nu het boek Koningen opslaat, vooral 2 Koningen, dan kom je daar steeds de mededeling tegen dat de godsdienst van Baäl vernietigd wordt maar dat de gouden stierkalveren die werden aanbeden ongemoeid worden gelaten. Net als wij veel geld ophalen voor de armen maar de rijken ongemoeid laten.

Ziet u iets?’

Marcus 8:22-26

22 Ze kwamen in Betsaïda. Er werd een blinde bij Hem gebracht, en men smeekte Hem om de man aan te raken. 23 Hij pakte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp. Hij deed wat speeksel op zijn ogen, legde er zijn handen op en vroeg: ‘Ziet u iets?’ 24 Hij begon weer te zien en zei: ‘Ik zie mensen, het zijn net bomen, maar ze lopen rond.’ 25 Daarna legde Hij weer zijn handen op de ogen van de blinde. Deze sperde zijn ogen open en genas; hij zag alles nu heel helder. 26 Hij stuurde hem naar huis met de waarschuwing: ‘Ga het dorp niet in!’ (NBV21)

We knippen zo graag de kleine verhaaltjes in de Bijbel. Het lijken toch allemaal verschillende verhaaltjes die als een geschiedenisverhaal aan elkaar zijn geregen. Een verhaal als “en toen, en toen” Zeker het Evangelie naar Marcus leent zich daarvoor. Het is een relatief klein boek en Marcus reest door de gebeurtenissen heen naar het lijdensverhaal dat uitgebreid en gedetailleerd verhaal wordt verteld. Maar er zit een samenhang in de verhaaltjes. Na het delen van brood en vis, als er veel over blijkt te zijn, maken de volgelingen zich weer zorgen over een mogelijk te kort aan brood. “Zien jullie het dan nog niet?” bromt Jezus en waarschuwt hen voor het gif in de verhalen van de Farizeeën.

Maar wat moeten ze dan zien. Centraal staat de spelregel dat je om je heen moet kijken en de minste moet helpen, de kreten van de mensen horen die buiten de samenleving zijn komen te staan. Maar wat zie je dan? Ook als je de mensen om je heen dan gaat zien moet je uitkijken. De blinde die weer kon zien zag de mensen alsof het bewegende bomen waren. En mensen als bomen kennen we uit de Psalmen. Het zijn de rechtvaardigen die de Wet van Heb-Uw-Naaste-Lief-Als-Uzelf dag in dag uit in praktijk brengen. Het zijn mensen als bomen die gepland zijn aan levend water. Daar gaat kracht van uit, daar groeien de mooiste vruchten aan. Maar alle mensen als rechtvaardig zien is ook weer niet goed. Er zijn immers mensen die willen delen en mensen die juist niet willen delen. Dat onderscheid moeten we zien te maken.

Daar moeten we dus op uit zijn. Weer leren zien is niet genoeg, opstaan uit de slaap van de onverschilligheid ook niet. Zelfs de genezing van een blinde is ondergeschikt aan het doel. Jezus van Nazareth maakt er geen show van maar gebruikt het geneesmiddel dat iedereen kende, speeksel, zoals de kus van een moeder de zere knie van haar kind genezen kan. Maar alle mensen zomaar als rechtvaardig zien is ook weer niet goed. Er zijn immers mensen die willen delen en mensen die juist niet willen delen. Dat onderscheid moeten we zien te maken. Dat delen begint bij onszelf, dat wat we hebben weten te delen met hen die niets hebben in het vertrouwen dat er voor ons allemaal genoeg is. Maar het moet daar niet bij blijven steken. Het moet als zuurdesem de samenleving op smaak brengen.

Pas op

Marcus 8:14-21

14 De leerlingen hadden vergeten genoeg brood mee te nemen; ze hadden maar één brood bij zich in de boot. 15 Hij waarschuwde hen: ‘Pas op, hoed je voor de zuurdesem van de farizeeën en voor de zuurdesem van Herodes.’ 16 Ze hadden het er met elkaar over dat ze geen brood hadden. 17 Toen Hij dit merkte, zei Hij: ‘Waarom praten jullie erover dat je geen brood hebt? Begrijpen jullie het dan nog niet, en ontbreekt het jullie aan inzicht? Zijn jullie dan zo hardleers? 18 Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet? Weten jullie dan niet meer 19 hoeveel manden brood jullie hebben opgehaald toen Ik vijf broden brak voor vijfduizend mensen?’ ‘Twaalf,’ antwoordden ze. 20 ‘En toen Ik zeven broden brak voor vierduizend mensen, hoeveel manden brood hebben jullie toen opgehaald?’ ‘Zeven,’ antwoordden ze. 21 Toen zei Hij: ‘Begrijpen jullie het dan nog niet?’ (NBV21)

Soms zie je door de bomen het bos niet meer. We willen zo graag alles onder controle hebben dat we de meest voor de hand liggende oplossingen niet meer zien. En we zijn altijd maar bang tekort te komen. Jezus van Nazareth werd er bijna wanhopig van. Hij had hele menigten er toe gebracht het weinige dat ze hadden met elkaar te delen. En steeds bleek dat van dat weinige zelfs nog een heleboel kon overblijven. En dan nog denken de leerlingen in de boot dat ze aan één brood niet genoeg zullen hebben. Dat idee van ieder voor zich krijg je als je allemaal regeltjes gaat opstellen en de naleving daarvan probeert af te dwingen.

Het is de manier waarop de religieuze en bestuurlijke heersers van het land het leven benaderen. Hun zuurdesem betekent dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor levensonderhoud en belasting betalen. Samen delen en voor elkaar instaan komt bij dergelijke autoriteiten niet op. We kennen ze vandaag de dag ook nog. Steeds maar zeuren over een staatsschuld, alsof die niet van ons allemaal is, en over lasten die te zwaar worden, alsof die niet alleen maar als zwaar worden ervaren door de rijken. Delen en samen de schouders er onder zetten komt bij dat type bestuurders niet op. Jezus van Nazareth waarschuwt er tegen. Dat delen begint bij onszelf, dat wat we hebben weten te delen met hen die niets hebben in het vertrouwen dat er voor ons allemaal genoeg is. Maar het moet daar niet bij blijven steken. Het moet als zuurdesem de samenleving op smaak brengen.

Alles in onze samenleving moet gericht zijn op samen werken, samen leven en samen delen. Als dat samen delen ontbreekt ontstaat een dode samenleving. Dan werken we wel zo veel mogelijk allemaal, dan leven we ook wel allemaal tegelijk, dan lijkt het wel op samen leven maar zonder delen is er geen leven, dan gaan mensen dood aan ons werken, aan ons leven. Daarvoor zullen we niet alleen onze eigen ogen moeten openen maar daarvoor zullen we ook de ogen van anderen moeten willen openen. Opdat we een samenleving krijgen waar blinden zien, doven horen en lammen weer in beweging komen. Aan die samenleving mogen we elke dag opnieuw  en dus ook vandaag beginnen.

Een lege maag

Marcus 8:1-13

1 Toen er op een keer weer een grote menigte bijeen was, en ze niets meer te eten hadden, riep Hij de leerlingen bij zich en zei tegen hen: 2 ‘Ik heb medelijden met al die mensen, want ze zijn nu al drie dagen bij Me en hebben niets te eten. 3 Als Ik hen met een lege maag naar huis stuur, raken ze onderweg uitgeput; sommigen zijn immers van ver gekomen.’ 4 Zijn leerlingen antwoordden: ‘Maar hoe zou iemand hen hier, in deze verlatenheid, van genoeg brood kunnen voorzien?’ 5 Hij vroeg hun: ‘Hoeveel broden hebben jullie?’ ‘Zeven,’ antwoordden ze. 6 Hij zei tegen de mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten; Hij nam de zeven broden, sprak het dankgebed uit, brak de broden en gaf ze aan de leerlingen om ze aan de mensen uit te delen, en dat deden ze. 7 Ze hadden ook een paar kleine vissen bij zich; Hij sprak er het zegengebed over uit en zei dat ze ook de vissen moesten uitdelen. 8 De mensen aten tot ze verzadigd waren; de leerlingen haalden op wat er van het eten overschoot: zeven manden vol. 9 Er waren ongeveer vierduizend mensen. Toen stuurde Hij hen weg. 10 Meteen daarna stapte Hij met zijn leerlingen in de boot en vertrok naar het gebied van Dalmanuta.11 Daar kwamen de farizeeën op Hem af, en ze begonnen met Hem te discussiëren. Om Hem op de proef te stellen, verlangden ze van Hem een teken uit de hemel. 12 Jezus slaakte een diepe zucht en zei: ‘Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u: aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden!’ 13 En Hij liet hen staan, stapte weer in de boot en voer naar de overkant. (NBV21)

Er staan verschillende verhalen in het Nieuwe Testament over Jezus van Nazareth die met maar een paar broden een hele menigte te eten gaf. Hoeveel broden er nu precies waren verschilt per verhaal. Soms zijn het twee broden en vijf vissen, soms vijf broden en twee vissen en hier zijn het zeven broden en nog een paar kleine vissen. Dat het er zeven waren is niet zo vreemd. Er zijn zeven dagen in een week en er was dus brood genoeg om elke dag te eten te hebben. Maar wij mensen hebben niet genoeg aan ons dagelijks brood. We zijn tenminste bang om niet genoeg te hebben aan ons dagelijks brood. We willen altijd meer en nog meer. Zelfs als bij het brood ook nog wat gezonde vis komt, dan nog denken we niet genoeg te hebben. In het gebed dat Jezus van Nazareth aan zijn leerlingen heeft geleerd, dat dagelijks overal in de wereld door zijn volgelingen wordt gebeden, wordt ook om niet meer gevraagd dat om het dagelijks brood. Als je meer wil kom je al snel op het terrein van de zonden terecht.

En dagelijks brood is voor iedereen genoeg, voor iedereen op de hele wereld, als we maar bereid zijn om te delen is het er ook voor iedereen. En als het wonder is geschied dat je met een hand vol broden en een paar vissen een hele menigte te eten kan geven dan nog vragen mensen om wonderen uit de hemel. Jezus van Nazareth moest er van zuchten. Ook vandaag lijken de wonderen uit de hemel soms belangrijker dan gewoon het delen van het dagelijks brood, desnoods met een stukje vis. Grote massale bijeenkomsten met veel muziek en opzwepende sprekers en boeiende debatten zijn belangrijker en aansprekender dan de Wereld Handels Conferenties waar de spelregels over eerlijk delen tussen de volken worden afgesproken. Net als onze financiële en economische crisis veel belangrijker en erger lijkt dan de voedselcrisis waar elke dag duizenden aan sterven bij gebrek aan dagelijks brood. En juist dat eerlijk delen en zorgen dat iedereen te eten heeft kan de meeste indruk maken.

Het is overgebleven in de verhalen over de Profeten en het staat al bij Marcus twee keer en ook bij de andere evangelisten wordt er over verteld. We hoeven niet zo bang te zijn dat we ons dagelijks brood niet krijgen, we krijgen er zelfs nog een stukje vis bij. Marcus vertelt het niet voor niets twee keer, een keer voor het volk Israël en als hij geleerd heeft dat de Heidenen nog de kruimels van de tafel mee eten volgt er ook nog een les in delen voor de Heidenen. We hoeven het ook niet te pikken dat onze broeders en zusters in de armste landen in de wereld sterven van de honger. Als we in staat worden gesteld eerlijk te delen is er ook voor hen een dagelijks brood, zelfs met een stukje vis er bij. In het gebed van Jezus van Nazareth bidden we om “ons” heden ons dagelijks brood te geven. We bidden dus niet alleen voor onszelf maar juist ook voor onze broeders en zusters. Daarom mogen we ook vandaag weer beginnen met delen.

Voor mijn voet

Psalm 119:105-112

105 Uw woord is een lamp voor mijn voet, een licht op mijn pad. 106 Ik zweer mij te houden aan uw rechtvaardige voorschriften en ik zal mijn eed gestand doen. 107 Ik ben zo diep vernederd, houd mij in leven, HEER, zoals U hebt beloofd. 108 Aanvaard, HEER, de lof uit mijn mond en onderwijs mij in uw voorschriften. 109 Mijn leven is voortdurend in gevaar, maar uw wet vergeet ik niet. 110 Zondaars hebben voor mij een net gespannen, maar ik wijk niet af van uw regels. 111 Uw richtlijnen zijn mijn eeuwig bezit, ze zijn de vreugde van mijn hart. 112 Met hart en ziel ben ik bereid uw wetten uit te voeren, eeuwig, tot het einde toe. (NBV21)

De inspiratie om deze dagelijkse overwegingen te gaan schrijven kwam van het gedeelte uit Psalm 119 dat we vandaag lezen. Want zou dat handig zijn? Elke dag je beslissingen, de gang van zaken in de wereld, te laten belichten door de Bijbel? Daarom het leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap er bij genomen. De gewoonte om elke dag een vers of 10 uit de Bijbel te lezen als ondersteuning bij de lezingen op de zondag en zo dat uiteindelijk heel de Bijbel gelezen zou zijn behoed je voor het gevaar dat je alleen maar favoriete of zogenaamd toepasselijke gedeelten kiest. Nu, na bijna 20 jaar, kan gezegd worden dat het inderdaad waar is. De Bijbel belicht elke dag de werkelijkheid waarin we leven en laat zaken zien waarvoor we graag de ogen sluiten. Er wordt niet meer gejuicht bij een nieuwe president in Amerika. Eén man of vrouw alleen kan de wereld niet veranderen, dat zouden we allemaal samen kunnen maar zover zijn we nog lang niet.

In de wereld denkt ieder eerst aan zichzelf. Het Bijbelgedeelte van vandaag laat zien wat er veranderen moet wil de wereld echt kunnen veranderen. Dan zullen we ons allemaal moeten houden aan de rechtvaardige voorschriften zoals de hier heten. Die richtlijnen voor een rechtvaardige samenleving laten zich samenvatten in de opdracht God lief te hebben boven alles, dat is hetzelfde als je naaste liefhebben als jezelf. Dat is dus het tegendeel van eerst voor jezelf zorgen en dan misschien ook nog wel eens voor een ander zoals we in de wereld gewend zijn en waarom mensen vluchtelingen niet believen, of, zoals FvD, wil zich willen uitleveren aan de dictator in Rusland. Dat houden van je naaste als van jezelf maakt het leven er niet direct vrolijker op. Je krijgt geen aanzien en zeker geen macht en rijkdom als je de ander op de eerste plaats zet, zeker niet als de ander tot de armsten, de minsten in de wereld behoord. Opkomen voor de zwakken kan je zelfs in levensbedreigende situaties brengen.

Wie de vrouwenhandel in de rosse buurten van onze steden wil bestrijden kan bedreigingen verwachten. Wie een ruzie op straat wil laten ophouden loopt de kans zelf klappen op te lopen. Wie wil voorkomen dat een bejaarde op straat beroofd wordt kan zelf belaagd worden. Toch kan je de wet van houden van je naaste als van jezelf daarbij nooit vergeten. Die wet brengt namelijk uiteindelijk echte vreugde. De wereld wordt er echt een beetje beter van. Te weten dat er mensen zijn die voor jou opkomen maakt dat je meer zorgeloos door het leven gaat. En te zorgen dat mensen zonder zorgen door het leven gaan en van het leven kunnen genieten geeft de grootste vreugde. Presidenten en politici kunnen daar de voorwaarden voor scheppen door een rechtstaat in het leven te houden waar zorgvuldig met het recht van mensen omgegaan wordt. Maar we kunnen die samenleving pas echt bereiken als we allemaal zorgen dat er gedeeld wordt en we van onze naasten houden als van onszelf.

De wapens van God

Efeziërs 6:10-24

10 Ten slotte, zoek uw kracht in de Heer, in de kracht van zijn macht. 11 Trek de wapenrusting van God aan om stand te kunnen houden tegen de listen van de duivel. 12 Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen. 13 Neem daarom de wapens van God op om weerstand te kunnen bieden op de dag van het kwaad, en goed voorbereid stand te kunnen houden. 14 Houd stand met de waarheid als gordel om uw heupen, de gerechtigheid als harnas om uw borst, 15 de inzet voor het evangelie van de vrede als sandalen aan uw voeten, 16 en draag daarbij het geloof als schild waarmee u alle brandende pijlen van hem die het kwaad zelf is kunt doven. 17 Draag de verlossing als helm en Gods woord als zwaard, dat u van de Geest ontvangt. 18 Laat u bij het bidden leiden door de Geest, iedere keer dat u bidt; blijf waakzaam en bid voortdurend voor alle heiligen. 19 Bid ook voor mij, dat mij de juiste woorden gegeven worden wanneer ik spreek, zodat ik met vrijmoedigheid het goddelijk geheim van het evangelie bekend mag maken, 20 waarvoor ik gezant ben, ook in de gevangenis. Bid dat ik daarbij vrijuit spreek, zoals mijn plicht is. 21 Opdat ook u weet hoe ik het maak, zal Tychikus, onze geliefde broeder, die zo trouw de Heer dient, u alles vertellen. 22 Juist met dit doel stuur ik hem naar u toe, om u over onze omstandigheden in te lichten en om u moed in te spreken. 23 Vrede zij met de broeders en zusters, en liefde en geloof, van God, de Vader, en van de Heer Jezus Christus. 24 Genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus liefhebben, in onvergankelijkheid. (NBV21)

Paulus zegt dat de strijd is gericht tegen hemelse vorsten, tegen kwade geesten in hemelsferen. Bestaan die dan? Volgelingen van Jomanda, Char of andere zogenaamde geestelijke leidslieden zullen direct roepen van wel. Nou dan is duidelijk waar de strijd tegen gericht is. Tegen het zich beroepen op geestelijke, of hemelse opdrachten. Die zijn er niet. Er zijn geen mensen die meer hemelse of geestelijke mogelijkheden hebben dan anderen. We hebben allemaal dezelfde mogelijkheden en dezelfde opdracht. Die opdracht is de naaste lief te hebben als onszelf, de mogelijkheid is daar elke dag, ja elk moment weer opnieuw mee te kunnen beginnen. Iedere keer weer dwalen we daarvan af en zoeken we ons heil in de kosmos, of de balans, of de spirituele wereld, de geestenwereld, of in de stilte in onszelf, maar iedere keer weer ontdekken we dat ons heil te vinden is in de liefde voor onze naaste. Daarom hebben we die wapens nodig om weerstand te bieden op de dag van het kwaad, om stand te houden. Gerechtigheid is het harnas. Inzet voor het evangelie van de vrede, de blijde boodschap die zegt dat vrede in onze grote steden, vrede in Gaza en Syrië, vrede tussen Christendom en Islam, vrede tussen armen en rijken allemaal mogelijk is als we het samen op kunnen brengen van mensen te houden en iedereen mee te laten doen aan onze samenleving.

Al die zogenaamde religieuze of spirituele zaken maken ons dienstbaar aan zelfbenoemde heren terwijl we zouden moeten werken voor eerlijke handelsverhoudingen, voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen, voor gelijke kansen voor allochtonen en autochtonen, voor een rechtvaardige verdeling van inkomen en goederen in onze samenleving en desnoods voor de voedselbanken zolang die nodig zijn. Wij kunnen ons in groepen terugtrekken om brieven te schrijven voor Amnesty International. Hoe meer mensen we meekrijgen in die messiaanse beweging hoe eerder de Bevrijding aanbreekt. Als je echt gelooft in de komst van een samenleving waarin ieder mens meetelt. Dan heb je het harnas aan waar Paulus het over heeft, dan houdt niets je meer tegen en kun je het oneindig lang volhouden. En je kunt er elke dag mee beginnen dat is misschien nog het mooiste. Paulus schrijft deze brief toch zeker nadat hij zich actief was gaan inzetten voor de beweging die Jezus van Nazareth en zijn volgelingen op gang hadden gebracht. Deze brief, en dat kunnen we nu hier weer eens lezen, werd vanuit de gevangenis geschreven.

Als alles je gegeven wordt als je op je knielen valt dan zou die Paulus een ongelovige moeten zijn geweest. Niets is minder waar. Je krijgt dus niet alles. Voor jezelf is brood voor een dag genoeg. “Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben” Zo immers had Jezus van Nazareth ook het bidden voorgedaan. En daarbij gaat het Onze Vader terug op de tocht van het volk Israël in de woestijn. Daar was geen brood. Het ongezuurde brood dat ze nog in Egypte hadden gebakken en dat ongezuurd was om bederf te voorkomen was op een goede dag op geweest. God zond toen manna, een merkwaardige korrel die ze konden rapen en als brood bakken. Maar het was maar een dag houdbaar, het dagelijks brood dus. Daar vragen we nog steeds om, elke dag opnieuw. Dat moet ons ook doen beseffen dat alles wat we hebben van God is gekregen. Meestal krijgen we wat meer om uit te delen en met het uitdelen Gods naam groot maken. Paulus stond niet alleen. Hij kon de Turk Tychikus sturen om brieven te brengen. Deze verder onbekende helper van Paulus wordt in de Bijbel een paar maal genoemd als steun in de Romeinse gevangenis en bezorger van de daar geschreven brieven. Een troost voor ons te weten dat ook het meest eenvoudige werk, delen van je brood, brieven schrijven voor Amnesty, toch belangrijke sporen nalaat.