Trek weg uit je land

Handelingen 7:1-16

1 De hogepriester vroeg: ‘Is dat waar?’ 2 Stefanus antwoordde: ‘Broeders, vaders van ons volk, luister naar wat ik u te zeggen heb. Toen onze voorvader Abraham nog in Mesopotamië woonde, voordat hij zich in Charan vestigde, verscheen God in al zijn luister aan hem 3 en zei: “Trek weg uit je land, verlaat je familie, en ga naar het land dat Ik je zal wijzen.” 4 Toen trok Abraham weg uit het land van de Chaldeeën en vestigde zich in Charan. Na de dood van zijn vader bracht God hem naar dit land, waar u nu woont. 5 Hij gaf hem hier zelfs niet het kleinste stuk grond in eigendom, maar beloofde wel dat hij en zijn nakomelingen het eens in bezit zouden krijgen, ook al had hij toen nog geen zoon. 6 God zei tegen Abraham dat zijn nakomelingen vierhonderd jaar in een vreemd land zouden wonen, waar ze in slavernij zouden leven en slecht behandeld zouden worden. 7 “Maar,” zo luidden Gods woorden, “het volk dat ze als slaaf zullen dienen, zal Ik straffen, en daarna zullen ze wegtrekken en Mij vereren op de heilige plaats.” 8 God sloot met Abraham het verbond van de besnijdenis, en daarom besneed Abraham zijn zoon Isaak, acht dagen na diens geboorte, en Isaak deed hetzelfde met Jakob, en Jakob met de twaalf stamvaders. 9 Omdat de stamvaders jaloers waren op Jozef, verkochten ze hem als slaaf aan de Egyptenaren. Maar God beschermde hem 10 en redde hem uit alle nood door hem in de gunst te laten komen bij de farao, de koning van Egypte, die hem wegens zijn wijsheid belastte met de leiding over Egypte en over zijn hele hofhouding. 12 Toen Jakob hoorde dat er graan was in Egypte, stuurde hij onze voorouders daar voor de eerste keer heen. 13 Tijdens hun tweede bezoek onthulde Jozef aan zijn broers wie hij was, waarna zijn afkomst ook aan de farao bekend werd. 14 Jozef liet zijn vader Jakob overkomen met zijn hele familie van vijfenzeventig mensen. 15 Jakob vertrok naar Egypte en stierf daar, evenals onze voorouders; 16 ze werden overgebracht naar Sichem en bijgezet in het graf dat Abraham van de zonen van Chamor uit Sichem had gekocht. (NBV21)

Het is om uit je vel te springen. Je bent lid van de Hoge Raad van Israël, het Sanhedrin. Je zorgt dat het volk in alle rust haar godsdienst kan belijden onder de heerschappij van de Romeinen. Je moet de Tempel verdedigen tegen het verlangen van de Romeinen daar hun eigen beelden neer te zetten, vooral het beeld van hun Keizer dat ze maar al te graag zouden willen laten aanbidden. Daarvoor is vrede nodig in het land. Daarvoor moet iedereen zonder mopperen belasting willen betalen aan de Romeinen. Daarvoor kun je geen onrust gebruiken en moet het volk als één man achter haar leiders gaan staan. En dan komt er zo’n rare sekte, zo’n clubje Gallileërs, uit het land van de Heidenen, waar ze maar weinig weten van de betekenis van de Tempel, waar ze zeker niet op de hoogte zijn van de gevoelige politiek die met de Romeinen gevoerd moeten worden en die gaan die hele Tempeldienst bekritiseren en nemen met hun preken en praatjes de Tempel over. Natuurlijk zou het afgelopen moeten zijn als je de leider weet uit te schakelen. Die Jezus van Nazareth keurig door de Romeinen gekruisigd als Koning der Joden.

Zo’n Koning hebben ze toch helemaal niet nodig. De Keizer beschouwt zich als Koning der Joden en in de Tempel wordt gezongen dat er één Heer is en dat dat de God van Israël is. Maar de kritiek op de Tempel verstomt niet. Dag in dag uit lopen die volgelingen van Jezus van Nazareth naar de Tempel om de orde te verstoren. Ze beweren zelfs dat die Jezus van Nazareth uit de doden is opgestaan. En nu komt er zelfs zo’n Griek die niet in de taal van de Tempel, het Hebreeuws, of de Taal van Jeruzalem, het Aramees, maar in de taal van de rest van de wereld, het Grieks over die Jezus van Nazareth verteld. Alles zouden ze moeten delen, de offermaaltijden weer gaan houden zoals het in Deuteronomium staat vermeld, met de armen van de stad, met de vreemdelingen, de familie en de Priesters en Levieten. Alsof de Hogepriester met de arme bedelaar aan één tafel kan gaan zitten. En als je dan vraagt of het waar is dat die club van Jezusvolgelingen de Tempel wil afbreken of veranderen gaat die snotneus je in het Grieks de geschiedenis van je eigen volk vertellen. Alsof je daar niet je hele leven in gestudeerd hebt. Alsof je niet het citaat uit Psalm 29 herkent waar die jongeman mee begint.

Alsof je geen aalmoezen gegeven hebt aan de lamme bedelaar bij de ingang van de Tempel, die weer ging lopen toen die Petrus en Johannes hun hand naar hem uitstaken. De kans dat Stefanus iets zal bereiken bij het Sanhedrin is dus klein. Toch is dat hand uitsteken het enige dat ons kan helpen. Dat verhaal van Stefanus gaat over de liefde van God voor zijn volk, over hoe God zijn hand steeds opnieuw naar dat volk uitstak en hoe dus dat volk hun hand steeds opnieuw naar de minsten van dat volk zou moeten uitsteken. Dat vraagt dus ook van ons om aandacht te hebben voor die aardige, stille teruggetrokken mensen, die geen toekomst lijken te hebben, zonder vrienden en familie zijn en die hun wanhoop lijken in te slikken. In onze samenleving eindigen ze hun leven door een opvallende daad te stellen. Schietpartijen op school, of op hun werk, of tijdens een picknick van geliefden die zich hebben afgewend, of een dodelijke autorit op Koninginnedag. We hoeven ons niet schuldig te voelen als het gebeurd maar soms kunnen we zulke gebeurtenissen voorkomen door echt interesse te tonen voor iemand die alleen staat, echt een hand uit steken, echt voor de weduwen en de wezen te gaan staan zoals Stephanus deed.

 

Het volk hitsten ze op

Handelingen 6:1-15

1 Toen het aantal leerlingen toenam, ontstond er op een gegeven moment ontevredenheid bij de Griekstaligen, die de Hebreeuwssprekenden verweten dat de weduwen uit hun groep bij de dagelijkse ondersteuning werden achtergesteld. 2 Daarop riepen de twaalf apostelen de voltallige gemeenschap van leerlingen bijeen en zeiden: ‘Het is niet goed dat wij de zorg dragen voor de gemeenschappelijke maaltijden, want daardoor verwaarlozen we de verkondiging van Gods woord. 3 Kies daarom, broeders en zusters, uit uw midden zeven wijze mannen die goed bekendstaan en vervuld zijn van de Geest. Aan hen zullen we deze taak opdragen, 4 terwijl wij ons zullen wijden aan het gebed en aan de verkondiging van het woord van God.’5 Alle leerlingen stemden met dit voorstel in. Ze kozen Stefanus, een diepgelovig man, die vervuld was van de heilige Geest, en verder ook Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een proseliet uit Antiochië. 6 Ze lieten deze mannen plaatsnemen voor de apostelen, die een gebed uitspraken en hun daarna de handen oplegden. 7 Het woord van God vond steeds meer gehoor, zodat het aantal leerlingen in Jeruzalem sterk groeide; ook een grote groep priesters aanvaardde het geloof. 8 Stefanus verrichtte dankzij Gods genade en kracht grote wonderen en tekenen onder het volk. 9 Enkele leden van de synagoge van de Vrijgelatenen, waartoe ook Joden uit Cyrene en Alexandrië behoorden, evenals Joden uit Cilicië en Asia, kwamen echter in verzet en begonnen met hem te redetwisten, 10 maar ze konden niet op tegen zijn wijsheid en tegen de Geest die hem bezielde. 11 Daarop zetten ze anderen ertoe aan te verklaren dat ze hadden gehoord dat Stefanus Mozes en God had gelasterd. 12 Ook het volk hitsten ze op, evenals de oudsten en de schriftgeleerden. Ten slotte namen ze Stefanus gevangen en brachten hem voor het Sanhedrin. 13 Ze lieten valse getuigen komen, die verklaarden: ‘Deze man keert zich steeds weer tegen de tempel en de wet, 14 want we hebben hem horen zeggen dat Jezus van Nazaret de heilige plaats zal afbreken en de gebruiken die Mozes ons heeft overgeleverd zal veranderen.’ 15 Alle leden van het Sanhedrin vestigden hun blik op Stefanus en zagen dat zijn gezicht leek op dat van een engel.(NBV21)

Vreemdelingenangst is al heel oud. In het verhaal van de Handelingen der Apostelen vindt je de sporen terug uit de tijd van de allereerste Christengemeenschap. In de eerste plaats binnen die gemeenschap zelf. Daar hadden de Grieken het gevoel dat ze achtergesteld werden en dat hun weduwen slechter verzorgd werden dan de weduwen van de Arameeërs. Bedenk wel dat het in beide gevallen om Joden ging. Maar in Palestina werd Aramees gesproken en zij die dat spraken zou je nu de autochtonen kunnen noemen. Joden die in de rest van de wereld geboren waren spraken Grieks, de algemene voertaal naast het Latijn van de Romeinse bezetter. Het nieuwe Testament is dan ook in het Grieks geschreven en citeert het Oude Testament uit een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. Die Griekssprekenden waren dus de allochtonen. Wat was nu de reactie van de leiding van die eerste Christengemeenschap? Dat die Grieken maar moesten inburgeren? Dat ze maar de taal moesten leren van het volk van Israël?

Niets er van, de Grieken werden in het bestuur van de gemeente opgenomen. Zeven van hen kregen de taak te waken over de verdeling van de goederen en de verzorging van de armen. De oorspronkelijke leiding kon zich daardoor bezig houden met de verkondiging in de Tempel. Maar die zeven hielden natuurlijk niet hun mond. Het verhaal zoomt in op Stephanus, want die zou een bijzondere rol gaan spelen. Zijn spreken wekte ongenoegen met de Joden die niks in die nieuwe Jezusbeweging zagen. En dan wordt gerageerd door de mensen die zich het meest moesten aanpassen, de mensen die in de meest kwetsbare positie verkeerden, de mensen die het meest te vrezen hadden van vreemdelingenhaat. Het waren de leden van de synagoge van de vrijgelatenen staat er. Wat zijn dat “vrijgelatenen”? Het is een Romeinse term die sloeg op vrijgelaten slaven.

Nu kenden de Joden twee soorten slaven. Joden die het land van hun familie waren verloren, in schulden zaten en zich hadden moeten verkopen als slaaf. En Joden die door de Romeinen als slaaf naar Rome waren gevoerd en wier nakomelingen vrijgelaten waren. Geleerden nemen over het algemeen aan dat het de laatste groep betreft. Die kwamen ook uit het buitenland net als de Joden uit Cicilië en Asia. Dat waren dus ook Joden die zich moeten aanpassen aan die bijzondere samenleving in Jeruzalem. Zij hoorden bij de Synagoge, trefpunt van de Farizeeën, waar het nakomen van de letter van de Wetten van Mozes tot een levenshouding was verheven. Voor hen was het zeer afstotelijk dat er Joden waren die zich alleen bezig zouden houden met het houden van je naaste als van jezelf. Zij zorgden er voor dat Stephanus gevangen genomen werd en terecht moest staan. Wij zullen moeten leren dat opnemen van vreemdelingen ook in je bestuur toch heel wat vruchtbaarder is en Christelijker lijkt dan het aanvallen en veroordelen van vreemdelingen.

Gods werk

Handelingen 5:33-42

33 Toen de leden van het Sanhedrin dit hoorden, ontstaken ze in hevige woede en besloten ze de apostelen ter dood te brengen. 34 Maar toen stond een van hen op, een farizeeër die Gamaliël heette en die als wetsleraar bij het hele volk in aanzien stond. Hij gaf opdracht de apostelen een ogenblik naar buiten te brengen 35 en zei vervolgens: ‘Israëlieten, overweeg nog eens goed wat u van plan bent met deze mensen te doen. 36 Immers, enige tijd geleden wierp Teudas zich op als een man die het volk zou leiden, en ongeveer vierhonderd mensen sloten zich bij hem aan; hij werd gedood, zijn aanhang viel uiteen en verdween in het niets. 37 Na hem was er Judas de Galileeër, die ten tijde van de volkstelling met zijn volgelingen in opstand kwam; ook hij ging ten onder, en al zijn volgelingen werden uiteengedreven. 38 38 Daarom zeg ik u: houd u afzijdig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven, zal het op niets uitlopen, 39 maar als het Gods werk is, zult u niets tegen hen kunnen uitrichten, of het zou weleens kunnen blijken dat u tegen God strijdt.’ De leden van het Sanhedrin stemden met hem in 40 en riepen de apostelen weer binnen. Ze lieten hen geselen, bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken en lieten hen vrij. 41 De apostelen verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren deze vernedering te ondergaan omwille van de naam van Jezus. 42 Ze bleven dagelijks onderricht geven in de tempel of bij iemand thuis en gingen door met het verkondigen van het goede nieuws dat Jezus de messias is. (NBV21)

Rond het begin van onze jaartelling wemelde het in Israël van mensen die het volk beloofden te bevrijden van de heerschappij van de Romeinen. Uiteindelijk zou dat uitlopen op een massale gewapende opstand in het jaar 70 en de verwoesting van de Tempel. Schijnbaar was het verhaal van het volk Israël en die rare God zonder beeld daarmee uit en over. Het volk werd verspreid over de toen bekende wereld en de Tempel zou nooit meer opgebouwd worden. Christenen geloofden echter dat door Jezus van Nazareth het hele verhaal een totaal andere wending had gekregen. Door de dood heen bleef het hart van de goddelijke richtlijnen voor de menselijke samenleving: ” heb uw naaste lief als uzelf”, en daarmee het hart van de aanbidding van die God, bestaan. Heb je naaste lief als je zelf werd de centrale richtlijn voor Joden en Heidenen. En Joden en Heidenen samen vormden een nieuwe gemeenschap.

Onder de religieuze leiders van het volk Israëlwaren wijze mensen. Zij hadden het voortbestaan van hun geloof verzekerd door de stichting van de synagogen. Al die opstootjes, al die volksbewegingen deden het volk echter geen goed. Steeds weer opnieuw werden Romeinse soldaten naar opstandige provincies gestuurd en steeds weer moesten daar belastingen voor worden opgebracht. Daar werden de armen, net als in onze dagen, het eerst het slachtoffer van. Dat men daar een rem op wilde zetten was begrijpelijk. Maar als de beweging van die Jezusmensen nu eens een echte waarachtige nieuwe stroming van het oude geloof betekende? Dan zou het vergeefse moeite zijn die beweging uit te roeien. Gewapende opstand werd er in elk geval niet gepreekt. Alleen dat delen met elkaar en dat je van elkaar kon houden door de dood heen. Dat die Jezus van Nazareth dat had voorgedaan en dat iedereen voortdurend mee kon gaan doen.

Het zou de toekomst zijn of vanzelf verdwijnen. Als je dat achteraf leest is dat natuurlijk heel mooi. Wij weten, net als de eerste lezers van het boek Handelingen, dat het nooit is overgegaan. Daarmee wordt het bijna propaganda. Ook de tegenstanders van de beweging wilden het een kans geven. Vergeten wordt dat het niet de beweging is die uiteindelijk belangrijk bleek, maar het handelen van mensen. De Kerken zijn verdeeld in ontelbare splinters. Samen delen doet men symbolisch met brood en wijn. Maar telkens blijven er ook mensen opstaan die zich gaan inzetten voor medemensen in verdrukking. Hongerigen worden gevoed, zieken verzorgd, gevangenen bezocht. En overal klinkt en blijft klinken de roep om recht en gerechtigheid, de roep om vrede. Dat is de beweging van Jezus van Nazareth en wat men er van vindt is niet belangrijk, alleen dat je er aan mee mag doen, ook vandaag.

 

Daarvan getuigen wij

Handelingen 5:21b-32

21b Toen de hogepriester en de sadduceeën gearriveerd waren, riepen ze het Sanhedrin bijeen, de hele raad van oudsten van de Israëlieten, en zonden ze tempelwachters naar de gevangenis om de apostelen te halen. 22 Maar toen de wachters daar kwamen, troffen ze hen er niet aan. Ze keerden terug om verslag uit te brengen 23 en zeiden: ‘De gevangenis was zorgvuldig afgesloten en de bewakers stonden bij de deuren, maar nadat we die geopend hadden, troffen we er niemand aan.’ geopend hadden, troffen we er niemand aan.’ 24 Toen het hoofd van de tempelwacht en de hogepriesters dit hoorden, vroegen ze zich vertwijfeld af wat de gevolgen hiervan zouden zijn. 25 Kort daarop kwam iemand zeggen: ‘De mannen die u gevangen hebt gezet, zijn in de tempel en onderrichten het volk.’ 26 Daarop ging het hoofd van de tempelwacht hen met zijn wachters halen, maar zonder geweld te gebruiken, omdat ze bang waren dat het volk hen zou stenigen. 27 Ze namen de apostelen mee en leidden hen voor het Sanhedrin. De hogepriester begon het verhoor met de vraag: 28 ‘Hebben wij u niet nadrukkelijk verboden die naam nog te gebruiken en er onderricht over te geven? En toch verspreidt u uw leer in heel Jeruzalem en stelt u ons aansprakelijk voor de dood van die man.’ 29 Petrus en de andere apostelen antwoordden: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan mensen. 30 De God van onze voorouders heeft Jezus weer tot leven gewekt, nadat u Hem had vermoord door Hem aan een kruishout te hangen. 31 God heeft Hem een plaats gegeven aan zijn rechterhand, Hem tot leidsman en redder verheven om Israël tot inkeer te brengen en het zijn zonden te vergeven. 32 Daarvan getuigen wij, en daarvan getuigt ook de heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie Hem gehoorzamen.’ (NBV21)

Zo kort na het begin van onze jaartelling wemelde het in Israël van mensen die het volk beloofden te bevrijden van de heerschappij van de Romeinen. Uiteindelijk zou dat uitlopen op een massale gewapende opstand in het jaar 70 en de verwoesting van de Tempel. Schijnbaar was het verhaal van het volk Israel en die rare God zonder beeld daarmee uit en over. Het volk werd verspreid over de toen bekende wereld en de Tempel zou nooit meer opgebouwd worden. Christenen geloofden echter dat door Jezus van Nazareth het hele verhaal een totaal andere wending had gekregen. Door de dood heen bleef het hart van de Wet van de Woestijn, en daarmee het hart van de aanbidding van die God, bestaan. Heb je naaste lief als je zelf werd de richtlijn voor Joden en Heidenen. En Joden en Heidenen samen vormden een nieuwe gemeenschap. Onder de traditionele religieuze leiders van het volk Israël waren wijze mensen.

Deze Farizeeën hadden het voortbestaan van hun geloof verzekerd door de stichting van de synagogen. Al die opstootjes, al die volksbewegingen deden het volk echter geen goed. Steeds weer opnieuw werden Romeinse soldaten naar opstandige provincies gestuurd en steeds weer moesten daar belastingen voor worden opgebracht. Daar werden de armen, net als nu, het eerst het slachtoffer van. Dat men daar een rem op wilde zetten was begrijpelijk. Maar als de beweging van die Jezusmensen nu eens een echte waarachtige nieuwe stroming van het oude geloof betekende? Dan zou het vergeefse moeite zijn die beweging uit te roeien. Gewapende opstand werd er in elk geval niet gepreekt. Alleen dat delen met elkaar en dat je van elkaar kon houden door de dood heen. Dat die Jezus van Nazareth dat had voorgedaan en dat iedereen voortdurend mee kon gaan doen. Het zou de toekomst zijn of vanzelf verdwijnen.

Als je dat achteraf leest is dat natuurlijk heel mooi. Wij weten, net als de eerste lezers van het boek Handelingen, dat het nooit is overgegaan. Daarmee wordt het bijna propaganda. Ook de tegenstanders van de beweging wilden het een kans geven. Vergeten wordt dat het niet de beweging is die uiteindelijk belangrijk bleek maar het handelen van mensen. De Kerken zijn verdeeld in ontelbare splinters. Samen delen doet men symbolisch met brood en wijn. Maar telkens blijven er mensen opstaan die zich gaan inzetten voor medemensen in verdrukking. Hongerigen worden gevoed, zieken verzorgd, gevangenen bezocht. En overal klinkt en blijft klinken de roep om recht en gerechtigheid, de roep om vrede. Dat is de beweging van Jezus van Nazareth en wat men er van vindt is niet belangrijk, alleen dat je er aan mee mag doen, ook vandaag.

 

De zuilengang van Salomo

Handelingen 5:12-21a

12 De apostelen verrichtten vele tekenen en wonderen onder het volk. De gelovigen kwamen eensgezind bijeen in de zuilengang van Salomo, 13 en ofschoon niemand zich daar bij hen durfde te voegen, sprak het volk vol lof over hen. 14 Er kwamen steeds meer mensen bij die in de Heer geloofden, een groot aantal mannen zowel als vrouwen, 15 en ze legden zelfs zieken op draagbedden of matten buiten op straat, in de hoop dat toch ten minste de schaduw van Petrus, wanneer hij voorbijkwam, op een van hen zou vallen. 16 Ook vanuit de steden rondom Jeruzalem stroomden de mensen toe; ze brachten zieken mee en mensen die door onreine geesten gekweld werden, en allen werden genezen. 17 Daarop besloten de hogepriester en zijn medestanders, de sadduceeën, in te grijpen. Vervuld van jaloezie als ze waren, 18 lieten ze de apostelen gevangennemen en opsluiten. 19 ’s Nachts opende een engel van de Heer echter de deuren van de gevangenis, bracht hen naar buiten en zei: 20 ‘Ga naar de tempel en spreek daar tot het volk over alles wat het nieuwe leven aangaat.’ 21 De apostelen gaven hieraan gehoor en gingen bij het aanbreken van de dag naar de tempel, waar ze hun onderricht voortzetten. (NBV21)

Na koning David kwam Koning Salomo en die bouwde de Tempel en verving de Heilige Tent uit de woestijn door een stenen gebouw. Na Jezus van Nazareth kwam Petrus en kwamen de leerlingen, de zendelingen en de volgelingen van Jezus van Nazareth en het is daarom geen wonder dat de gelovigen uit Jeruzalem zich verzamelden in de zuilengang van Salomo, een belangrijk studiecentrum in het tempelcomplex. Het Koninkrijk van God was echt begonnen. Petrus en Johannes hadden ruzie gekregen met de leiders van de Tempel omdat ze de mensen voorhielden dat dat verhaal van Jezus van Nazareth doorging door de dood heen. Als iedereen dat zou gaan geloven kon het een ramp worden. De Romeinen bezetten nog steeds het land en eisten onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Een gewapende opstand tegen de Romeinen zou niet veel later dan ook op een ramp voor het land uitlopen en een definitieve verwoesting van de Tempel tot gevolg hebben.

De lezers van het boek Handelingen waren hier al wel van op de hoogte. De eerste gemeente leefde echter niet op de manier waarop men dat in de wereld gewoon is. Wapens kwamen er niet aan te pas. Ruzie over eigendom ook niet, ze deelden alles wat ze hadden zonder te letten op persoonlijk eigendom. Wie daaraan niet eerlijk wilde meedoen kon doodvallen. Gevangenis was ook niet beangstigend. Volgens het verhaal van vandaag liepen Petrus en Johannes er net zo hard weer uit als ze er waren ingestopt. Daar zou het overigens niet bij blijven want de eerste martelaar van de nieuwe beweging diende zich al vrij snel aan. Toch blijft de beweging van Christenen heel lang geweldloos. En geweldloosheid spreekt ons dezer dagen misschien wel extra aan door het geweld van eenzame mensen die zich willen wreken op mensen die hen eenzaam lieten worden. Of de eenlingen die door geweld de wereld naar hun hand willen zetten. En natuurlijk door de oorlogen waaraan wij de wapens en de munitie leveren.

Wij vragen ons af waarom een enkeling zo vaak zo snel kan beschikken over vuurwapens. In ons land is het bezit verboden en dat is misschien een rem, maar veel te vaak mag het bezit toch. En ook als het niet mag zijn die wapens er toch. Het geweld mag hier nergens. Samen zullen we moeten zoeken naar wegen om het geweld uit te bannen. Uitbannen van wapens is dan slechts een klein begin. Houden van mensen en zorgen dat iedereen ook echt mee doet en niemand wordt uitgesloten is het volgende. Dat waren de wonderen van Jezus van Nazareth en dat waren kennelijk ook de wonderen van zijn volgelingen. Laat dat ook onze wonderen zijn. Jongeren echt mee laten doen, ze hoop en toekomst geven, ook als ze vreemdelingen onder ons zijn, moet een opgave zijn die we met vreugde op ons kunnen nemen. Elke dag kunnen we er weer opnieuw mee beginnen, ook vandaag.

Wat heeft je bezield

Handelingen 4:32–5:11

32 Allen die tot geloof gekomen waren, leefden eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk. 33 De apostelen bleven met grote kracht getuigen van de opstanding van de Heer Jezus, en God begunstigde allen rijkelijk. 34 Niemand onder hen leed gebrek: wie een stuk grond of een huis bezat, verkocht het, bracht de opbrengst naar de apostelen 35 en legde die aan hun voeten neer, waarna het geld naar behoefte onder de gelovigen werd verdeeld. 36 Een van hen was Josef, een Leviet uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas had gekregen, wat in onze taal ‘zoon van de vertroosting’ betekent. 37 Hij bezat een akker, die hij verkocht, waarna hij het geld naar de apostelen bracht. 1 Een zekere Ananias verkocht samen met zijn vrouw Saffira eveneens een stuk grond, 2 maar hield een deel van de opbrengst achter-ook zijn vrouw wist daarvan-en bracht de rest van het geld naar de apostelen. 3 Maar Petrus zei: ‘Ananias, waarom heb je je door Satan laten misleiden en heb je de heilige Geest bedrogen door een deel van de opbrengst van het stuk grond achter te houden? 4 Je had het immers niet hoeven te verkopen, en nu je het wel verkocht hebt, had je met de opbrengst toch kunnen doen wat je wilde? Wat heeft je bezield om je zo te gedragen? Niet de mensen heb je bedrogen, maar God zelf.’ 5 Bij het horen van deze
woorden viel Ananias neer en stierf, en iedereen wie dit ter ore kwam schrok hevig. 6 Enkele jongemannen wikkelden hem in een lijkwade, droegen hem naar buiten en begroeven hem. 7 Ongeveer drie uur later kwam zijn vrouw binnen, die niet wist wat er gebeurd was. was. 8 Petrus vroeg haar: ‘Zeg me, hebben jullie het stuk grond voor dit bedrag verkocht?’ Ze antwoordde: ‘Ja, voor dit bedrag.’ 9 Daarop zei Petrus: ‘Hoe hebben jullie durven besluiten om de Geest van de Heer te trotseren? Kijk, degenen die je man begraven hebben staan voor de deur, en ze zullen ook jou naar je graf dragen.’ 10 Onmiddellijk viel ze voor zijn voeten neer en stierf. Toen de jongemannen binnenkwamen, troffen ze haar dood aan. Ze droegen haar naar buiten en begroeven haar bij haar man. 11 De hele gemeente en allen die hiervan hoorden, werden door grote schrik bevangen. (NBV21)

Dat was een mooie bijnaam die Josef kreeg. Hij was zelf een Tempelbediende, een leviet, en kwam uit Cyprus. Uiteindelijk waren de Joden over heel het Romeinse Rijk verspreid geraakt. Deze Josef had nog een akker. Het hebben van een akker was een belangrijke zaak in Israel. Toen heel veel eeuwen eerder het land werd veroverd had Jozua het land verdeeld onder de families. Van die akkers zou je moeten kunnen leven. Als dat niet meer kon zou je je akker te gelde kunnen maken en zelf voor loon of voor voedsel gaan werken, slaaf worden dus, maar na 50 jaar zou de familie de akker weer terugkrijgen en opnieuw kunnen beginnen. Het was het soort ideaal waar de jonge Christengemeenschap zich graag aan spiegelde. Levieten kregen echter niet een dergelijke akker. Zij moesten onafhankelijk recht kunnen spreken, Dat die Josef die akker ging verkopen en het geld aan de gemeenschap schonk was een teken dat ze eindelijk echt samen deden en zich juist daarom geen zorgen voor de toekomst hoefden te maken.

Maar het is niet alles even mooi in die jonge beweging. Mensen die zich schoorvoetend aansluiten bij de nieuwe beweging van de weg worden gedood. Wij zouden zeggen dat ze dood kunnen vallen, maar de Bijbel is duidelijker, ze vallen dood. Die gemeenschap waar een groot deel van de mensen naar de Tempel gaat om te bidden maar ook om hun overtuiging uit de dragen krijgt niet veel geld binnen. Dan worden er ook nog bedelaars van hun lot bevrijdt en opgenomen in de gemeenschap waardoor er steeds meer mensen zijn die van die gemeenschap afhankelijk zijn. En de beweging is nu niet direct populair bij de machthebbers. Ze hebben immers niet zo lang geleden de stichter van de beweging een schandelijke slavendood laten sterven door hem aan het kruis te hangen. Daarom moet je onvoorwaardelijk op elkaar kunnen rekenen. Mensen die er mee sjoemelen, die de gemeenschap toch niet helemaal vertrouwen of alleen uit zijn op aanzien kunnen doodvallen. Dat is dan ook de boodschap van dit verhaal.

Die jonge christengemeenschappen hadden de cultus van die Wet omgevormd tot een Weg die iedereen op de hele aarde zou kunnen gaan. Een Weg die ook vandaag nog begaanbaar is. Een Weg waarop we de bedelaars langs de kant van de Weg weer zien zitten en de hand kunnen rijken. Een Weg waar we gemeenschappen kunnen vormen om samen sterk te staan voor de minsten op de aarde, samen schrijven met Amnesty International, samen rechtvaardige handelsverhoudingen scheppen met Fair Trade, samen werken in verzorgingshuizen, asielzoekerscentra of gevangenissen. Samen doen wat je kunt doen en elkaar daarin ondersteunen. Dat was de Weg die de Apostelen gingen na Pinksteren en waarin wij ze kunnen navolgen, ook vandaag. Er valt daar geen eer aan te behalen, je doet mee of niet dat is je eigen verantwoordelijkheid. Maar het mag, beginnen met een betere wereld.

Iedereen die de wil van God doet,

Marcus 3:20-35

20 Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte, zodat ze zelfs niet de kans kregen om wat te eten. 21 Toen zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om Hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hen had Hij zijn verstand verloren. 22 Ook de schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden: ‘Hij is bezeten door Beëlzebul,’ en: ‘Dankzij de vorst der demonen kan Hij demonen uitdrijven.’ 23 Toen Hij hen bij zich geroepen had, sprak Hij tot hen in gelijkenissen: ‘Hoe kan Satan zichzelf uitdrijven? 24 Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan dat koninkrijk niet standhouden; 25 als een gemeenschap innerlijk verdeeld is, zal die gemeenschap niet kunnen standhouden. 26 En als Satan tegen zichzelf in opstand komt en innerlijk verdeeld is, kan ook hij niet standhouden, maar gaat hij zijn einde tegemoet. 27 Bovendien kan niemand het huis van een sterke man binnengaan om zijn inboedel te roven, als hij die man niet eerst vastgebonden heeft; pas dan kan hij zijn huis leeghalen. 28 Ik verzeker u: alle wandaden en godslasteringen, hoe erg ook, kunnen de mensen worden vergeven, 29 maar wie lastertaal spreekt tegen de heilige Geest, krijgt in alle eeuwigheid geen vergeving, want zo iemand is schuldig aan een onuitwisbare zonde.’ 30 Dit omdat ze gezegd hadden: ‘Hij is bezeten door een onreine geest.’ 31 Intussen waren zijn moeder en zijn broers aangekomen. Ze stuurden iemand naar binnen om Hem te halen. Zelf bleven ze buiten wachten. 32 Er zat een groot aantal mensen om Hem heen. Toen er tegen Hem gezegd werd: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken U,’ 33 antwoordde Jezus: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ 34 Hij keek de mensen aan die in een kring om Hem heen zaten en zei: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. 35 Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’ (NBV21)

Die Jezus van Nazareth leek wel gek. De toeloop naar zijn huis was zo groot dat hij niet eens toekwam aan een fatsoenlijke maaltijd. Iedereen leek wel deel te willen hebben aan zijn nieuwe Koninkrijk van de Liefde. Fatsoenlijke mensen trokken het gedrag van Jezus overigens direct in het kwade, het kwade maakt je immers schijnbaar sterk. Van het goede dat je wil doen is nog wel eens misbruik te maken, van het kwade dat je wil doen lukt dat meestal niet. Jezus gaat er direct tegen te keer. Het uitdrijven van het kwade kan niet kwaad zijn, zorgen dat iedereen kan meedoen aan de nieuwe samenleving van liefde en rechtvaardigheid is geen zaak voor het kwade, daar is voor het kwade zelfs geen plaats. Als dat zo zou zijn dan was het een gespleten gemeenschap, en een gespleten gemeenschap is geen gemeenschap. Wij kennen dat maar al te goed. Als iedereen hetzelfde doet voelen we ons veilig, dan weten we waar we aan toe zijn. Als er enkelingen zijn die van dat gemeenschappelijk gedrag afwijken dan weten we ze nog wel als zonderlingen te plaatsen.

Maar als er grote groepen zijn die er andere gebruiken en gewoonten op na houden dan wordt het eng. Dan voelen we ons snel bedreigd. Als we dan ook niet erg geloven in de waarde van wat we zelf aan gewoonten hebben dan wordt het helemaal eng, die anderen zouden zich eens beter kunnen voelen. We hebben dan een keus uit twee mogelijkheden. Of we zetten ons af tegen die vreemden, of we proberen er samen een nieuwe samenleving van te maken. Kiezen voor de eerste mogelijkheid levert een innerlijk verdeelde gemeenschap op, die houdt dus geen stand volgens Jezus van Nazareth, de tweede levert een nieuwe samenleving op, een samenleving waarin iedereen weer mag meedoen. Hopelijk laten al die mensen die zich nu door angst voor het nieuwe, voor het andere, laten verleiden op tijd voor de volgende verkiezingen hun angst varen. Het sprookje van de maagdelijke geboorte van Jezus en de bijna goddelijkheid van zijn moeder Maria moet eigenlijk ook maar eens uit zijn. Het doet afbreuk aan het verhaal, het goede nieuws, dat Jezus van Nazareth wil verspreiden. Jezus van Nazareth had een moeder. Maria zegt het verhaal. En hij had een aantal broers. Andere handschriften als die voor de Nieuwe Bijbelvertaling zijn gebruikt spreken zelfs van broers en zusters. Die maagd was gewoon een oude manier om een jonge vrouw aan te spreken. Uit de discussie die in dit deel van het verhaal ontstaat blijkt dat Jezus van Nazareth echte broers heeft. Eén van de broers zou volgens het verhaal dat door Lucas in Handelingen is opgetekend nog een belangrijke rol in de eerste gemeente in Jeruzalem spelen.

Maar vandaag houden we ons bezig met het belang van de familie. Die moeder en broers dringen zich niet op aan Jezus. Het was zo druk in het huis van Jezus dat hij immers nauwelijks de tijd had om te eten. Ze blijven daarom op een afstand. Er zijn echter altijd mensen die denken het fatsoen te dienen. Je familie gaat voor, je familie gaat voor de armen, de zieken, de zwakken, de mensen die buitengesloten zijn. Maar niet bij Jezus. Het goede nieuws is dat al die mensen mee mogen doen en dus familie zijn, net zo belangrijk en net zoveel aandacht waard. Moeder Maria moet het er maar mee doen zou je zo denken. Maar al voor de geboorte van haar beroemde zoon zong ze van een wereld waar de machtigen van de troon gestoten werden en de onvruchtbaren vruchtbaar zouden zijn. De omgekeerde wereld. Van een protest van de familie is in dit verhaal dan ook geen sprake, de familie voelde zich kennelijk in het geheel niet beledigd maar wist haar plaats. De verering van Maria als meer dan andere mensen, zoals in sommige schijnbaar christelijke kerken, slaat dan ook nergens op. De energie en het geld dat daarin gestoken wordt kan beter gestoken worden in de armen. Voedselbanken moeten mensen weigeren omdat ze geld, mensen en voedsel tekort komen. Haal de Mariabeelden maar uit de kerken, verkoop het goud en de diamanten waarmee ze zijn bekleed en besteed het aan een wereld waar de familie van Jezus, de onderkant van onze samenleving, weer de boventoon voert.

 

Het goede nieuws

Marcus 3:7-19

7 Jezus week met zijn leerlingen uit naar het meer, en een grote menigte uit Galilea volgde Hem. Ook uit Judea 8 en Jeruzalem, uit Idumea en het gebied aan de overkant van de Jordaan en uit de omgeving van Tyrus en Sidon kwamen veel mensen naar Hem toe, omdat ze hadden gehoord wat Hij allemaal deed. 9 Hij zei tegen zijn leerlingen dat ze een boot voor Hem gereed moesten houden, om te voorkomen dat Hij door de menigte onder de voet zou worden gelopen. 10 Want allerlei zieken verdrongen zich om Hem aan te raken, omdat Hij al veel mensen had genezen. 11 Telkens als de onreine geesten Hem zagen, vielen ze voor Hem neer en schreeuwden: ‘Jij bent de Zoon van God!’ 12 Maar Hij verbood hun uitdrukkelijk bekend te maken wie Hij was. 13 Hij ging de berg op en riep al degenen bij zich op wie Hij zijn keuze had laten vallen, en ze kwamen naar Hem toe. 14 Hij stelde twaalf van hen aan als apostel; ze moesten Hem vergezellen, en Hij wilde hen uitzenden om het goede nieuws te verkondigen. 15 Ook kregen ze de macht om demonen uit te drijven. 16 Het waren Simon, die Hij de naam Petrus gaf, 17 Jakobus, de zoon van Zebedeüs, Johannes, de broer van Jakobus (aan deze twee gaf Hij de naam Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent), 18 Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs 19 en Judas Iskariot, die Hem heeft uitgeleverd. (NBV21)

Iedereen mocht meedoen met het nieuwe Koninkrijk van Jezus. Overal vandaan stroomden de mensen toe, zieken raakten hem aan om genezen te worden, konden zij ook weer meedoen. De toeloop werd zo groot dat Jezus in een boot moest gaan staan om de mensen te kunnen toespreken. Godslasteraars die het kwaad met hem voorhadden maakten het rumoer nog groter dan het al was. Die werden dan ook bestraffend toegesproken. Jezus wilde niet groter dan de mensen zijn, iedereen moest echt kunnen meedoen. Dat is tegenwoordig wel anders. Kijk maar eens naar de verkiezingscampagnes,  dan krijgen we weer die strijd tussen een aantal mensen die zichzelf als persoon de betere vinden dan een ander. Dat het gaat om een veilige, vreedzame en rechtvaardige samenleving waarin ook de minsten en de zwaksten onder ons mee kunnen doen wordt vergeten. Zelfs de apostelen van Jezus hadden het overigens nog wel eens over wie onder hen de meeste kon zijn.

De twaalf apostelen. Ze zijn een begrip geworden in taal en cultuur. Marcus heeft ze op deze manier in zijn verhaal opgenomen. De andere schrijvers van evangeliën zijn er wat genuanceerder over. Het getal twaalf heeft een bijzondere betekenis. Als je 12 mensen aanstelt om het goede nieuws te vertellen dan mag je gelijk zeggen dat je het hele volk Israel het goede nieuws hebt vertelt. En daar gaat het om. Daarom krijgen ze ook de kracht om demonen uit te drijven, want de kwade krachten onder de mensen waren volgens het verhaal van Marcus voortdurend bezig Jezus in een kwaad daglicht te stellen. Dat kwade daglicht is nog steeds een beproefd middel om de publieke opinie te bespelen. In Amerika leefde de vorige president er van. Politieke tegenstanders, landen die hun eigen belang voorop stellen en vooral de pers die een eerlijke weergave van de staat van het land probeert te geven, worden afgeschilderd als nietsnutten, dieven en leugenaars.

In ons land zijn vreemdelingen zijn vaak het slachtoffer van moddergooien. Als Nederlanders wat te snel sympathie lijken op te brengen dan zijn de vreemdelingen criminelen die hun cultuur en geloof en ons willen opdringen. Of oorlogsmisdadigers die hun eigen land ontvluchten om daar hun straf te ontlopen. Alle Afghaanse mannen zijn zo tot oorlogsmisdadiger verklaard hoewel in hun eigen land niemand hen wil vervolgen of bestraffen en er tegen individuen vaak ook geen enkel bewijs is voor wat voor misdrijf dan ook. Ook wij moeten dus kijken wie er met modder gooit, het kwaad in de wereld verspreid en  dat aan zoveel mogelijk mensen duidelijk maken. Ook wij zijn dan verspreiders van het goede nieuws, het Koninkrijk waaraan iedereen kan mee doen, is echt dichterbij dan je denkt.

Een leven redden

Marcus 2:23-3:6

23 Toen Hij op sabbat eens door de korenvelden liep, begonnen zijn leerlingen onderweg aren te plukken. 24 ‘Kijk eens!’ zeiden de farizeeën tegen Hem. ‘Waarom doen ze iets dat op sabbat niet mag?’ 25 Maar Hij antwoordde: ‘Hebt u dan nooit gelezen wat David deed toen hij en zijn metgezellen gebrek leden en honger hadden? 26 Hij ging het huis van God binnen-Abjatar was toen hogepriester-en at van de toonbroden, waarvan alleen de priesters mogen eten. En hij gaf ze ook aan zijn mannen te eten.’ 27 En Hij voegde eraan toe: ‘De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat; 28 en dus is de Mensenzoon ook heer over de sabbat.’ 1 Weer ging Hij naar de synagoge. Daar was iemand met een misvormde hand. 2 Ze letten op Hem om te zien of Hij die op sabbat zou genezen, zodat ze Hem zouden kunnen aanklagen. 3 Hij zei tegen de man met de misvormde hand: ‘Kom eens naar voren.’’ 4 Aan de anderen vroeg Hij: ‘Wat mag men op sabbat doen: goed of kwaad? Een leven redden of het vernietigen?’ Maar ze zwegen. 5 Hij keek hen boos aan, maar ook diepbedroefd vanwege hun hardleersheid, en toen zei Hij tegen de man: ‘Steek uw hand uit.’ Hij stak hem uit en zijn hand genas. 6 De farizeeën vertrokken en gingen meteen met de herodianen overleggen hoe ze Hem uit de weg konden ruimen. (NBV21)

Zijn de mensen er voor de regels of zijn de regels er voor de mensen. Het is de vraag uit het verhaal van vandaag. Het is eigenlijk een rare vraag want in onze samenleving worden de regels gemaakt door mensen omdat er mensen zijn die de regels nodig hebben om elkaar geen problemen te bezorgen. Maar als de regels er eenmaal zijn maken mensen misbruik van die regels door ze zo toe te passen dat ze zelf meer krijgen. De regels zijn er dan niet voor de mensen, de mensen zijn er dan voor de regels. Mensen moeten zich aanpassen aan regels die door anderen zijn bedacht. Het is die houding waar Jezus tegen te hoop loopt in het verhaal van Marcus. Want die rustdag is natuurlijk zeer nuttig. Wij zijn de Sabbath gaan vervangen door de zondag, niet de laatste maar de eerste dag van de week is bij ons centraal komen te staan, de Zondag is dus niet een nieuwe Sabbath. Maar tegenwoordig zijn we die zondag aan het offeren aan de goden van winst en profijt. Het gevolg is niet dat we geen vrij meer hebben maar dat we niet meer samen vrij zijn, dat er geen dag in de week meer is dat echt iedereen vrij is en dat iedereen mee kan doen met het plezier dat een echte samenleving kan bieden.

We vergeten daarmee dat onze samenleving er is voor de mensen en niet voor winst en profijt. Daarom is er geen tijd meer om nieuwe mensen in de buurt te leren kennen, samen te eten met je buurt of zelfs met je dorp of met de hele stad, met je familie en vrienden, maar ook met de armen en de vreemdelingen in ons midden. De zondag wordt niet meer de dag om de God van de Liefde te aanbidden en te oefenen in de dienst aan die God, je weet wel van heb je naaste lief als jezelf. Maar de zondag wordt de dag van consumeren en nog meer consumeren. Wie werkt verdient aan het consumeren en wie niet werkt zorgt dat er geconsumeerd wordt. Het lijkt wel een bij uitstek religieuze dag geworden waar de kassabel en de pinautomaat de klank van de kerk en de collectezak hebben vervangen. Alleen gaat het bij deze religieuze beweging niet om het delen met elkaar, om te zorgen voor elkaar, om samen het leven te vieren, maar gaat het om de dingen, om het geld, om het meer en het beter.

Uit het verhaal van vandaag lees je dat je niet helemaal niks moet gaan doen op de Sabbath en dus al helemaal niet op de eerste dag van de week de Zondag. Je moet de mensen in het oog blijven houden. Zoals David toen hij op de vlucht was en honger had het brood uit de Tempel mocht eten, normaal alleen bestemd voor priesters, mochten de leerlingen het graan langs de rand van de akker eten. Dat graan was bij uitstek bestemd voor de armen, die kunnen het ook op Zondag arm hebben. Dat ze honger kunnen hebben is zelfs bij ons duidelijk. De voedselbanken hebben het extra druk en krijgen minder aangeleverd. Als we de zondag eens echt een religieuze dag willen maken dan zamelen we zondag zo veel mogelijk voedsel in voor de voedselbanken in onze stad. De Zondag is immers het feest van de opstanding tegen de dood, het feest van een nieuw soort leven, niet voor jezelf, niet voor andere goden, maar voor de ander, de minsten allereerst.

 

Heersers spannen samen

Handelingen 4:23-31

23 Nadat Petrus en Johannes waren vrijgelaten, gingen ze naar de leerlingen en vertelden alles wat de hogepriesters en de oudsten hadden gezegd. 24 Toen de leerlingen dat hoorden, riepen ze God eensgezind aan met de woorden: ‘Heer, U hebt de hemel en de aarde en de zee geschapen en alles wat daar leeft, 25 U hebt door de heilige Geest, bij monde van onze voorvader David, uw dienaar, gezegd: “Waarom snoeven de volken en beramen de volksstammen zinloze plannen? 26 De koningen van de aarde zijn aangetreden en de heersers spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde.” 27 Want inderdaad, in deze stad hebben allen samengespannen tegen Jezus, uw heilige dienaar, die door U is gezalfd: Herodes, Pontius Pilatus, alle volken en ook de stammen van Israël, 28 om datgene te doen waarvan U had bepaald en voorbestemd dat het moest gebeuren. 29 Welnu, Heer, sla ook nu acht op hun dreigementen en stel ons, uw dienaren, in staat om vrijmoedig uw boodschap te verkondigen 30 door ons bij te staan, zodat zieken genezing vinden en er tekenen en wonderen gebeuren in de naam van Jezus, uw heilige dienaar.’ 31 Toen ze hun gebed beëindigd hadden, begon de plaats waar ze bijeen waren te beven, en allen werden vervuld van de heilige Geest en verkondigden de boodschap van God vrijmoedig. (NBV21)

De discussie over het verbod om nog langer over Jezus van Nazareth te spreken wekte de nodige beroering. Want zo zaten ze niet bij elkaar, ze vormden immers in het hart van de stad een nieuwe gemeenschap rond de Tempel, waar ze elk dag te vinden waren. Daar hadden ze geen eigendommen meer, geen persoonlijk bezit, daar deelden ze alles met elkaar. Zo wilden ze ook samen blijven doen en in een gezamenlijk gebed zongen ze Psalm 2, want daar was al de vraag waarom de volken tegen de Heer van de aarde samen spanden. Zij hadden te maken gehad met Herodes, Pontius Pilatus en met het Sanhedrin, de hoge raad van Israël. Eigenlijk waren ze tegen alle autoriteiten om hen heen opgelopen. Maar Jezus van Nazareth had het hen voorgeleefd: ondanks de dreiging van die autoriteiten gewoon door gaan. In vrede, in liefde voor de naaste, desnoods tot aan het kruis toe.

En dat volhouden had Petrus en Johannes weer bij hen terug gebracht. In de Geest van Jezus van Nazareth wilden ze door en reken maar dat ze met verdubbelde ijver over alles spraken wat Jezus van Nazareth hen had geleerd. Zieken hoefden niet meer ziek te zijn, bedelaars hoefden geen bedelaar meer te zijn. Aalmoezen konden ze niet geven, ze hadden immers geen bezit meer, maar iedereen mocht meedoen met de nieuwe samenleving die ze aan het vormen waren. De zendelingen, in het Grieks de apostelen genoemd, bleven vertellen wat ze in de jaren met Jezus van Nazareth hadden geleerd en waren het levende bewijs dat het verhaal van Jezus van Nazareth ook ondanks de kruisiging door bleef gaan. Ze hadden de Geest van Jezus van Nazareth niet kunnen doden, die was in het graf gegaan en was weer opgestaan. Net zo opgestaan als de bedelaar aan wie Petrus en Johannes de hand had gereikt. Wij kunnen nog wel eens wanhopen over de gemeenschappen waarin het verhaal van Jezus van Nazareth wordt doorverteld, waar nog brood wordt gebroken en de beker wordt rondgedeeld.

Van een gemeenschappelijk bezit is al lang geen sprake meer. Dat was ook in de eerste Christengemeenschappen na korte tijd al een herinnering aan het begin. Bij ons lijken die gemeenschappen ook niet meer te groeien. De kerken lopen leeg en Evangelische en Pinkstergemeenten blijken als doorgangshuis te functioneren. Mensen zoeken hun heil buiten te officiële kerken. Het enige dat nog lijkt aan te spreken is het gebod je naaste lief te hebben als jezelf. Dat weten mensen nog, daar willen ze zich aan houden. Maar daar hebben we nu gemeenschappen voor nodig waar Psalmen als Psalm 2 gezongen kunnen worden. Misschien dat we in een tijd zijn waar de hele samenleving zich om kan vormen tot zo’n gemeenschap. Als dat zo is moeten we er maar hard aan werken, want uiteindelijk was de boodschap niet bestemd voor kerken maar voor de hele bewoonde wereld. Tot aan de einden der aarde staat er en aangezien de aarde rond is komt er aan de verkondiging van liefde en vrede geen einde.