Met hart en ziel

Jeremia 32:36-44

36 Maar toch-dit zegt de HEER, de God van Israël, over deze stad, waarover jullie zeggen: “Door het zwaard, de honger en de pest valt ze de koning van Babylonië in handen”: 37 Ik zal de inwoners samenbrengen uit alle landen waarheen Ik ze in mijn grote woede en toorn verdreven heb, Ik zal hen terugbrengen naar deze stad en hen er veilig laten wonen. 38 Zij zullen mijn volk zijn en Ik al hun God zijn. 39 Ik zal hen één van hart en één van zin maken, zodat ze altijd ontzag voor Mij zullen hebben en het hun en hun nageslacht goed zal gaan. 40 Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, Ik keer mij nooit meer van hen af en zal hen altijd zegenen. Ik zal hen met ontzag voor Mij vervullen, zodat zij zich nooit meer van Mij zullen afkeren. 41 Ik zal er weer vreugde in vinden hen te zegenen en zal hen voorgoed in dit land planten. Met hart en ziel zal Ik dat doen. 42 Dit zegt de HEER: Zoals Ik over dit volk al dit grote onheil heb gebracht, zo zal Ik het al het goede brengen dat Ik hun beloof. 43 Jullie zeggen dat dit land een woestenij is, zonder mens of dier, en dat het in handen van de Chaldeeën gegeven is, maar er zullen weer akkers worden gekocht. 44 Men zal ervoor betalen en in aanwezigheid van getuigen koopcontracten opstellen en verzegelen, in het gebied van Benjamin, in het gebied rond Jeruzalem, in de steden van Juda, van het bergland, het heuvelland en de Negev. Want Ik zal hun lot ten goede keren-spreekt de HEER.’ (NBV21)

In de dagen van Jeremia was het volk Israël aangeland in de donkerste dagen van haar geschiedenis. Er was er een belegering van Jeruzalem, verwoesting stond voor de deur. De godsdienstige en bestuurlijke elite reageerde zoals zoveel belegerde elites doen, ze willen oorlog voeren ook al kost dat alleen maar veel levens. De eer is in zulke gevallen altijd een goede smoes. Noch in de dagen van Jezus van Nazareth noch in de tijd van Jeremia werden de levens geteld die de houding van de elite kostte. Ook in onze dagen verzwijgen de machthebbers liever de dode vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van een oorlog, zelfs in de Gazastrook waar vrachtwagens in grote rijen klaar staan om slachtoffers van de oorlog en met name de kinderen te voeden wordt voorrang gegeven aan een politiek van uithongering.

Jeremia verwierp de zinloze oorlog, Jezus van Nazareth verwierp de opstand tegen de Romeinen. Jeremia wilde terug naar de Wet van de Woestijn. Jezus van Nazareth wilde naar de herdenking van de uittocht uit Egypte, naar de bevrijding uit de slavernij. Die bevrijding zou uiteindelijk de terugkeer uit de ballingschap in de tijd van Jeremia betekenen en voor Jezus van Nazareth de bevrijding van de Romeinen, de bevrijding van de dood. De dood heeft immers niet het laatste woord in ons leven. In de dagen van Jeremia had het volk Israël elk krediet bij God verspeeld door de beelden in de Tempel, de beelden op de akkers en vooral door de kinderoffers aan Moloch. Maar bij de verwerping van het volk blijft het niet. Er blijven mensen die zich inzetten voor de Wet van de God van Israël, je naaste liefhebben als jezelf, daarom klinkt de belofte dat ooit de mensen uit ballingschap zouden terugkeren om een nieuwe kans voor het volk te krijgen. Ook voor Jezus van Nazareth was de dood niet het laatste woord. Zijn liefde, zijn weigering zich met geweld te verzetten tegen zijn vijanden, zelf aan het kruis vroeg hij vergiffenis voor hen, betekende dat hij tastbaar en voelbaar in het midden van zijn volgelingen verscheen.

Het werk dat de God van Israël ooit is begonnen, van de chaos op de aarde een mensenland te scheppen, laat hij niet los. Voor ons betekent het dat we geroepen zijn op weg te gaan met die Wet, dat niemand ons kan afhouden van het verspreiden van liefde. In onze eigen buurt, in ons eigen dorp of stad en in ons land en de wereld overal waar wij het willen aanpakken. Armen, zwakken, zieken en vreemdelingen genoeg. Wat de politiek of de publieke opinie ook zegt, wij kunnen onze eigen weg gaan. Het is geen liefdadigheid. In het uitsteken van handen naar de zwaksten dient altijd de verkondiging te zitten. Mensen dienen behandeld te worden zoals je zelf behandeld zou willen worden. Onze broeders en zusters horen niet langs de kant van de weg te liggen. Onze kinderen horen geen honger te lijden en dus geen kind op deze wereld. We hebben de belofte waarop ook Jeremia zich verlaat. Eens worden er weer akkers gekocht en verkocht, eens is er een samenleving van recht en gerechtigheid waarin iedereen mee mag doen en niemand tekort komt. God zal er weer vreugde in vinden om goeds uit de mensen voort te brengen en aan een ieder een land geven overvloeiende van melk en honing. Al moeten de stenen in de straat er van getuigen zei Jezus van Nazareth toen hij op een ezel gezeten gehuldigd werd als koning van Israël.

 

Hun zonen en dochters

Jeremia 32:26-35

26 Hierop richtte de HEER zich tot Jeremia: 27 ‘Ik ben de HEER, de God van al wat leeft. Is er ook maar iets dat voor Mij onmogelijk is? 28 Dit zegt de HEER: Ik geef deze stad in handen van de Chaldeeën, koning Nebukadnessar van Babylonië zal haar innemen. 29 De Chaldeeën, die de stad bestormen, zullen haar binnendringen en haar platbranden: alle huizen waar de Israëlieten op de daken voor Baäl wierook hebben gebrand en aan andere goden wijnoffers hebben gebracht. Ze hebben Me daarmee gekrenkt. 30 Israël en Juda hebben van meet af aan gedaan wat slecht is in mijn ogen. Israël heeft Mij voortdurend getergd met wat het zelf gemaakt heeft-spreekt de HEER. 31 Jeruzalem heeft, vanaf de dag dat het werd gebouwd tot op de dag van vandaag, voortdurend mijn woede en toorn gewekt. Daarom vaag Ik het weg. 32 Israël en Juda, de koningen, leiders, priesters en profeten, alle inwoners van Juda en Jeruzalem, hebben al het mogelijke kwaad gedaan en Mij daarmee gekrenkt. 33 Ze hebben Mij niet gehoorzaamd, maar Mij de rug toegekeerd. Hoewel Ik hen telkens weer onderwees, luisterden ze niet naar mijn terechtwijzingen. 34 Ze hebben de tempel waaraan mijn naam verbonden is met gruwelijke afgodsbeelden ontwijd, 35 en in het Hinnomdal offerplaatsen voor Baäl gebouwd om er hun zonen en dochters aan Moloch te offeren. Ze hebben Juda met die gruweldaad tot zonde aangezet. Ik heb dat nooit geboden, Ik heb dat nooit gewild. (NBV21)

Het is niet zo maar een stad die in het verhaal van Jeremia zal worden verwoest. Die verwoesting staat vast. Daar is geen ontkomen meer aan. Daarvoor is het kwaad dat de bewoners gedaan hebben te groot, te massaal. Dat kwaad kunnen ze ook niet op anderen afschuiven. Ze werden er niet toe gedwongen. Het kwam niet van buiten. Er was niet een soort duivel die hen had verleid en waar ze geen weerstand tegen konden bieden. Het was hun eigen hoogmoed, hun verlangen met de rest van de wereld mee te doen, net te doen als anderen en ook op die manier rijk en welvarend te worden. Het is de God van Israël zelf die aan de profeet verantwoording aflegt voor de ondergang van Jeruzalem. De Bijbel spreekt dan de God van alle vlees, ofwel de God van al wat leeft. Niet door alle mensen vereerd maar wel de enige God die macht heeft over allen. De God van Israël had het zo vaak duidelijk gemaakt. De goden van winst en profijt, de goden van vruchtbaarheid hoeven niet aanbeden te worden. De God van Israël is geen God van voor wat hoort wat. Want welke huizen zullen daarom worden platgebrand? Alle huizen waar de Israëlieten op de daken voor Baäl wierook hebben gebrand en aan andere goden wijnoffers hebben gebracht.

Die Baäl was de vruchtbaarheidsgod in Kanaän. Als je die god nu maar lekker eten gaf dan zorgde die god er voor dat je dat lekkere eten ook kon verbouwen. Zo ook met de andere goden uit het gezelschap van Baäl, geef ze een glas wijn, dat gooi je dan op de grond, en die goden zorgen voor een goede druivenoogst. Dat geloof is een gruwel in de ogen van de God van Israël. Die God heeft die offers niet nodig. De offers die je in de Tempel van die God brengt zijn voor de Priesters en Levieten. En een paar maal per jaar moet je in die Tempel een maaltijd aanrichten met de familie, waaronder ook je personeel, en met de armen en de vreemdelingen die je helpen. Een totaal andere benadering dan de godsdienst van de andere volken. Telkens weer in de geschiedenis was de God van Israël opnieuw begonnen met zijn volk. Maar nu was de maat vol en de vernietiging onontkoombaar. In de Tempel van de God van Israël, waar geen beeld van wat dan ook op aarde stond, waren beelden geplaatst van de afgoden van Kanaän. In die Tempel hoorde alleen de ark met de stenen platen. De platen waarop die Wet stond die het volk in de woestijn had gekregen en die het enige was dat ze hadden moeten doen. Beelden van een God waren en zijn een geweldige belediging voor de God van Israël.

Maar het was nog erger geworden. In het Hinnomdal was vanouds een vuur gestookt waar het afval van de stad werd verbrand. Dit afvalvuur was omgevormd tot een soort heilig vuur ter ere van de god Moloch. Hier werden kinderoffers gebracht. Niet alleen afval maar levende kinderen werden in dit vuur geworpen om een niet bestaande god tot hulp te bewegen, om een niet bestaande god er toe te brengen van Israël een groot en vruchtbaar volk te maken. Niet alleen de kinderen van Israël werden daardoor in dat vuur geworpen maar ook de verhalen over Abraham, over de bevrijding uit de slavernij van Egypte en de intocht in het land dat overvloeide van melk en honing. Wij hebben geen afvalvuren meer waar we kinderen kunnen offeren. Maar nog wel een seksindustrie die van kinderen gebruik maakt, nog wel een textielindustrie in arme landen die kinderen aan machines vastgeketend om ons het gevoel van welvaart en rijkdom te kunnen geven. Zo veel beter dan het volk van Jeremia zijn wij soms ook niet. Het verhaal van Jeremia is voor ons daarom nog een waarschuwing. Wij kunnen nog zorgen voor Fair Trade, voor ontwikkelingssamenwerking, voor armenzorg, voor handhaving van mensenrechten. Wij kunnen nog bouwen aan die aarde die voor alle mensen een land is overvloeiende van melk en honing. Laten we er vandaag nog mee beginnen, voor het te laat is.

Deze ellende

Jeremia 32:16-25

16 Nadat ik het koopcontract aan Baruch, de zoon van Neria, gegeven had, bad ik tot de HEER: 17 “Ach HEER, mijn God, U hebt met uw grote kracht, met uw machtige arm, de hemel en de aarde gemaakt. Voor U is niets onmogelijk. 18 U bewijst uw liefde aan duizenden, U laat voor de schuld van de ouders ook de kinderen boeten, U bent de grote, sterke God, uw naam is HEER van de hemelse machten. 19 Uw besluiten zijn indrukwekkend, uw daden machtig. U let aandachtig op de levensweg van de mensen en beloont ieder naar zijn daden. 20 U hebt in Egypte tekenen en wonderen verricht, en verricht die tot op de dag van vandaag in Israël en onder heel de mensheid, zodat uw naam nu overal gevestigd is. 21 U hebt uw volk Israël met angstaanjagende tekenen en wonderen uit Egypte weggeleid, met sterke hand en opgeheven arm, 22 en U hebt hun dit land gegeven, dat U hun voorouders onder ede had beloofd: een land dat overvloeit van melk en honing. 23 Uw volk trok het binnen en nam het in bezit, maar gehoorzaamde U niet. Ze leefden uw wet niet na, volgden uw geboden niet op. Daarom werd deze ellende hun deel. 24 De bestormingsdammen reiken al tot de stadsmuur, de stad staat op het punt te worden ingenomen. Ze valt in handen van de Chaldeeën, die haar belegeren. Het zwaard, de honger en de pest brengen haar ten val. Wat U hebt aangekondigd, ziet U nu zelf gebeuren. 25 Toch hebt U, HEER, mijn God, mij gezegd de akker te kopen en in aanwezigheid van getuigen te betalen. En dat terwijl de stad in handen van de Chaldeeën valt.”’ (NBV21)

Jeremia ziet de stad Jeruzalem vallen voor zijn ogen. Volgens het verhaal over Jezus van Nazareth sprak ook die vlak voor zijn intocht een rede uit die lijkt op het klaaglied van Jeremia. Als je het bovengenoemde Bijbelgedeelte goed leest dan zie je dat het niet zozeer om de stenen en de huizen gaat, zelfs niet om de mensen, al worden de doden en gewonden zeer betreurd, maar het gaat om de leer van Mozes die in het hart van Jeruzalem staat. Die leer, neergelegd in de heilige kist, meegedragen uit de woestijn waar de leer werd ontvangen, geeft Jeruzalem haar betekenis. Die leer is in de steek gelaten door de mensen en dat betekent de verwoesting van Jeruzalem. Als mensen niks meer voor elkaar over hebben dan gaat de samenleving verloren. Lopen we die kans ook na zo lange tijd? Jazeker, als we de samenleving van ieder voor zich en allemaal zelf verantwoordelijk gaan kiezen krijgen precies waar Jeremia zo beducht voor was. Dan krijgen de armen te horen dat ze zelf maar werk moeten zoeken, dat ze sterk genoeg zijn om voor zichzelf te zorgen.

De overheid is er dan alleen nog voor om ze dat te vertellen, om ze een zetje te geven. Jeremia pakt het anders aan. Hij vertrouwt op de God van Israël want met liefde voor mensen is niets onmogelijk. Ontbreekt die liefde in de samenleving dan gaat het goed mis. In de tekst staat een schijnbare tegenstelling. God bewijst zijn liefde aan duizenden maar laat voor de schuld van de ouders ook de kinderen boeten. Het kan niet anders. Er is nu eenmaal geen liefde zonder God schreef Paulus eens en het is aan mensen om aan die liefde gestalte te geven. Gebeurt dat niet dan verkilt de samenleving en gaan er mensen aan dood, ook de kinderen worden daar het slachtoffer van, ieder wordt nu eenmaal beloont naar zijn daden. Jeremia wijst nog eens op de bevrijding van het volk uit Egypte. Dat ging niet zonder slag of stoot. De rampen die Egypte trof namen de mensen op de koop toe. De slavernij van Israël was nu eenmaal een teken van superioriteit van de mensen en goden van Egypte.

Dat ook de dood van eerstgeborenen hen niet zou bevrijden van de rampen openden uiteindelijk de ogen en deden hen de slaven uit Egypte verjagen. Die slaven gingen een volk vormen en kregen een leer die richtlijnen voor een menselijke samenleving zou bevatten, samengevat in heb uw naaste lief als uzelf. Maar mensen dachten dat die armen hen alleen maar zouden verzwakken, de zorg voor de armen werd net als in onze dagen als een last verwoord. Voor het volk Israël was het gevolg dat machtige naties hen belegerden en zouden overwinnen, het volk werd in ballingschap gevoerd. Het hoeft niet zover te komen. Als we weer een samenleving weten te vormen waar vreemdelingen gastvrij worden ontvangen, waar mensen weer mee mogen doen en een toekomst krijgen, waar voor de zwakken gezorgd wordt en de zorg voor armen een eer is en niet een last, dan worden ook wij rijker, dan komen ook wij te wonen in een land dat overvloeit van melk en honing. We kunnen er vandaag nog mee beginnen.

 

Een koopcontract

Jeremia 32:1-15

1 In het tiende regeringsjaar van koning Sedekia van Juda (het achttiende regeringsjaar van Nebukadnessar, de koning van Babylonië) richtte de HEER zich tot Jeremia. 2 De troepen van Nebukadnessar belegerden Jeruzalem en de profeet Jeremia zat gevangen in het kwartier van de wacht, dat tot het paleis van de koning van Juda behoorde. 3 Koning Sedekia had hem daar gevangengezet omdat hij had geprofeteerd: ‘Dit zegt de HEER: Ik geef deze stad in handen van de koning van Babylonië; hij zal haar innemen. 4 Koning Sedekia van Juda zal niet aan de Chaldeeën ontsnappen, maar aan de koning van Babylonië worden uitgeleverd. Hij komt oog in oog met hem te staan en zal persoonlijk met hem spreken. 5 Daarna wordt hij naar Babel gevoerd, waar hij zal blijven totdat Ik naar hem omzie-spreekt de HEER. Alle verzet tegen de Chaldeeën zal nutteloos zijn.’ 6 Jeremia zei: ‘De HEER richtte zich tot mij met de woorden: 7 “Chanamel, de zoon van je oom Sallum, is naar je onderweg om je te vragen zijn akker in Anatot van hem te kopen, omdat jij het recht hebt als losser op te treden.” 8 Het gebeurde zoals de HEER had gezegd. Mijn neef Chanamel kwam naar het kwartier van de paleiswacht en vroeg mij: “Koop alsjeblieft mijn akker in Anatot, in het gebied van Benjamin. Jij kunt als losser optreden en de grond in eigendom nemen.” Ik begreep dat dit een opdracht van de HEER was 9 (9-10) en kocht de akker van mijn neef Chanamel uit Anatot. Ik stelde een koopcontract op, verzegelde dat in aanwezigheid van getuigen en betaalde Chanamel zeventien sjekel zilver, die ik afwoog in een weegschaal. 10 11 Ik gaf zowel het verzegelde contract, waarin de bepalingen en voorwaarden waren vastgelegd, als het open contract 12 aan Baruch, de zoon van Neria, de zoon van Machseja. Dat deed ik ten overstaan van mijn neef Chanamel en de getuigen, die het contract mede hadden ondertekend, en in aanwezigheid van alle Judeeërs die zich in het kwartier van de paleiswacht bevonden. 13 In hun bijzijn gaf ik Baruch de volgende opdracht: 14 “Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Stop deze contracten, zowel het gesloten als het open contract, in een kruik; dan blijven ze lange tijd in goede staat. 15 Want dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Eens zullen in dit land opnieuw akkers, huizen en wijngaarden worden gekocht.” (NBV21)

In het Bijbelgedeelte van vandaag gaat het over een “losser”. Jeremia, hij hangt weliswaar niet aan het kruis maar hij zit in de gevangenis. Zijn eigen koning heeft hem opgesloten en de stad waar hij woont wordt belegerd door een wel zeer machtige vijand. Wij zouden die Jeremia toch voor gek verklaren als hij dan een akker gaat kopen. Je geld verberg je, of tenminste bewaar je in tijden van onzekerheid. Zo niet Jeremia, die koopt. Nou was het niet zomaar een akker en niet zomaar een koop. Het was eigenlijk een geloofsbelijdenis. Die leer van Mozes uit de woestijn zou uiteindelijk overwinnen geloofde Jeremia, en vanwege dat geloof zat hij gevangen. Hij vertrouwde niet op de lokale politici, koning Sedekia en zijn raadgevers. Hij vertrouwde op die leer van recht en gerechtigheid, van “gij zult niet doden” en zo. Die vijand was zo sterk dat het stom was om daartegen mensenlevens op te offeren. Nee er was een betere optie.

Toen het volk Israël het land Kanaän binnengetrokken was had men het land zorgvuldig verdeeld onder alle families. Als de familie het land kwijt zou zijn geraakt kreeg men het na 50 jaar weer terug maar men had altijd het eerste recht het land weer terug te kopen. Van dat land moest men immers leven. En daar bouwde Jeremia nu op, een koop als de zijne stelde de toekomst veilig. Toch is die koop door Jeremia vreemd. Priesters en levieten waren namelijk uitgesloten van de verdeling van het land, met hen moest gedeeld worden, zij moesten onafhankelijk recht kunnen spreken. Veel en veel later zouden ook Maria en Jozef er op vertrouwen en naar hun akker gaan om daar hun zoon geboren te laten worden. De overlevering zegt ook nog dat Judas zijn 30 zilverlingen wegwierp op de akker van Jeremia voor hij zich verhing. Voor Palestijnen is de koop door Jeremia dan ook een zeer vreemd verhaal. Voor de stichting van de staat Israël werd massaal land gekocht door Joden uit de hele wereld.

Op dat land werden nederzettingen van Joden gebouwd en zodra de Verenigde Naties hadden besloten dat het land Palestina verdeeld moest worden in een Joodse en een Palestijnse staat bleek al het land dat ze in goed vertrouwd hadden verkocht ineens in het buitenland te liggen. Jeremia werd daardoor een kolonisator. Ook nu wordt er in de “bezette gebieden”, in het land Palestina dus, land gekocht door Israëli die het vervolgens niet willen laten besturen door de regering van een onafhankelijk Palestina, dat al in 1948 door de toen aanwezig Joden op grond van de besluiten van de VN werd uitgeroepen. Een moderne theologe heeft onlangs door een nieuwe uitleg van het verhaal van Jeremia en gesprekken tussen christenen van Joodse en Palestijnse afkomst geprobeerd van dit verhaal weer een verhaal van hoop voor de armen te maken. Het is te hopen dat haar boek snel in een Nederlandse vertaling beschikbaar komt. Want het is ook aan ons om aan het onrecht dat gegroeid is in het land Palestina een einde te maken, net als Jeremia zijn volk voorhield.

 

Het licht voor de dag

Jeremia 31:27-40

27 ‘De dag zal komen-spreekt de HEER -dat Ik Israël en Juda zal inzaaien met mensen en met dieren. 28 Zoals Ik niet aarzelde om hen uit te rukken en te verwoesten, af te breken, kwaad te doen en te vernietigen, zo zal Ik niet aarzelen om hen op te bouwen en te planten-spreekt de HEER. 29 Dan zal men niet meer zeggen: “Als de ouders onrijpe druiven eten, krijgen de kinderen stompe tanden,” 30 maar zal wie zondigt om zijn eigen zonden sterven. Wanneer iemand onrijpe druiven eet, zullen zijn eigen tanden stomp worden. 31 De dag zal komen-spreekt de HEER -dat Ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, 32 een ander verbond dan Ik met hun voorouders sloot toen Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze Mij toebehoorden-spreekt de HEER. 33 Maar dit is het verbond dat Ik in de toekomst met Israël zal sluiten-spreekt de HEER: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal Ik hun God zijn en zij mijn volk. 34 Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: “Leer de HEER kennen,” want iedereen, van groot tot klein, kent Mij dan al-spreekt de HEER. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan. 35 Dit zegt de HEER, die de zon heeft gemaakt als het licht voor de dag, de maan en sterren als de lichten voor de nacht, die de zee opzweept, zodat de golven bruisen, wiens naam is HEER van de hemelse machten: 36 Pas als deze orde ophoudt te bestaan -spreekt de HEER – bestaat ook Israël niet meer, is het niet meer voor altijd mijn volk. 37 Dit zegt de HEER: Zoals de hoogte van de hemel niet gemeten wordt, de diepte van het fundament der aarde niet gepeild, zo verwerp Ik niet het nageslacht van Israël om alles wat het heeft misdaan -spreekt de HEER. 38 De dag zal komen-spreekt de HEER -dat Jeruzalem wordt herbouwd en aan Mij wordt gewijd. Dan loopt de muur weer vanaf de Chananeltoren tot aan de Hoekpoort, 39 en vanaf dat punt zal hij worden verlengd naar de Gareb, en dan een bocht naar Goa maken. 40 Hij zal om de vallei lopen waar de doden worden begraven en de as wordt uitgestrooid, en verder om alle akkers tot aan het Kidrondal. Van daar loopt hij naar de hoek van de Paardenpoort in het oosten. Heel dit gebied zal aan de HEER zijn gewijd, en Jeruzalem zal nooit meer worden afgebroken en verwoest.’ (NBV21)

Jeremia blijft proberen de ballingen een hart onder de riem te steken. Houd moed. Ook al heeft de bezetter de muren van de stad neer laten halen er komt een dag dat de stad weer in alle glorie zal herrijzen. Natuurlijk zegt hij er bij wat daarvoor de voorwaarden zijn. Het volk moet weer doen wat afgesproken is. Bereid zijn de afgesproken belasting te betalen en te delen wat je verdient. Dan pas kun je samen zorgen voor de armen en de zieken. Roepen dat je wil dat er in verzorgingstehuizen minder mensen op één kamer komen te liggen en tegelijk de belastingen willen verlagen kan niet. Roepen dat er beter voor scholieren gezorgd moet worden en tegelijk de belastingen verlagen kan ook niet. En roepen dat de veiligheid op straat groter moet worden en tegelijk de belastingen verlagen kan helemaal niet.  Denken aan jezelf en niet aan je naaste is kennelijk de slagzin van velen in deze verlichte dagen.

De liberalen die ooit ieder individueel mens de kans wilden geven zich te ontplooien moeten maar weten wat ze stemmen. Was de samenleving in liberale zin nu juist bedoeld om iedereen zo veel mogelijk kansen te geven of om de sterken, de slimmen en de brutalen de kans te geven zoveel mogelijk van de anderen te profiteren? Het verhaal van Jeremia is voorlopig wel duidelijk. Houd je aan de goddelijke richtlijnen uit de woestijn, heb God lief boven alles door je naaste lief te hebben als jezelf. Daar stond ook in dat je moet zorgen dat de vreemdelingen er bij horen. Het voortdurende geschimp op vreemdelingen  heeft oude en eerbiedwaardige politici er toe gebracht te waarschuwen voor een groeiende kloof in de samenleving, voor een agressief wij en zij gedrag, een gedrag dat uit kan lopen op moord en doodslag. Die waarschuwing nemen steeds meer mensen ter harte.

Mensen die in het verhaal van de bevrijding uit de slavernij zoals Israël overkwam en in het verhaal van Jezus willen meedoen hadden het al door. Misschien komt er een beweging op gang die ons uit de huidige donkere tijden kan brengen. De roep om bang te zijn voor de Islam heeft geleerde theologen er toe gebracht om nog eens de leer van de Islam te bestuderen. We blijken in dezelfde God te geloven. We praktiseren ons geloof weliswaar op verschillende manieren maar de zorg voor de armen, de compassie is in beide geloven een pijler en vrede is iets wat beide geloven nastreven. Alleen wie de vreedzame samenleving gewijd aan de God van Israël te na komt kan op gewelddadig verzet rekenen, dat geldt ook voor beide geloofsrichtingen. Na de bevrijding van angst voor de dood met Pasen kunnen we dus beginnen zonder angst, zonder haat en met het voornemen van dit nieuwe jaar een jaar van samen leven, samen werken en samen delen te maken. Niet alleen in ons land, maar in een verenigd Europa en met al onze broeders en zusters over de hele wereld

Ergeren jullie je hieraan?

Johannes 6:60-71

60 Veel leerlingen die het gehoord hadden zeiden: ‘Dat zijn harde woorden, wie kan daarnaar luisteren?’ 61 Jezus wist wel dat zijn leerlingen protesteerden en zei tegen hen: ‘Ergeren jullie je hieraan? 62 Maar als jullie nu de Mensenzoon zouden zien opstijgen naar waar Hij eerst was? 63 Het aardse bestaan leidt tot niets, het is de Geest die levend maakt. Wat Ik gezegd heb is vol van Geest en leven. 64 Maar sommigen van jullie geloven niet.’ Jezus wist namelijk vanaf het begin wie er niet geloofden en wie Hem zou uitleveren. 65 ‘Daarom heb Ik jullie gezegd,’ zei Hij, ‘dat iemand alleen bij Mij kan komen als het hem door de Vader gegeven is.’ 66 Toen trokken veel leerlingen zich terug en gingen niet verder met Hem mee. 67 Jezus vroeg nu aan de twaalf: ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ 68 Simon Petrus gaf antwoord: ‘Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven geven, 69 en wij geloven en weten dat U de heilige van God bent.’ 70 Jezus zei: ‘Ik heb jullie alle twaalf uitgekozen, en toch is een van jullie een duivel.’ 71 Hiermee doelde Hij op Judas, de zoon van Simon Iskariot, want hij, een van de twaalf, zou Hem uitleveren. (NBV21)

De kerken lopen leeg. We doen een beetje of dat iets is van de laatste tijd, van de laatste jaren. Mensen in het Westen worden zo rijk dat ze de kerken niet meer nodig hebben. Tegelijk groeien de kerken in de zogenaamde ontwikkelingslanden. Het Christendom is wereldwijd een snelgroeiende religie. Nu is de leegloop al begonnen toen Jezus van Nazareth nog op aarde rondliep lezen we vandaag in het verhaal van Johannes. Zelfs aan de meest trouwe volgelingen moest de vraag worden gesteld of ook die wellicht weg wilden gaan. Maar zover was het niet. Gelovigen vinden het vaak maar raar dat mensen afhaken. Het zijn toch prachtige verhalen over de wonderbare spijziging, zomaar brood krijgen en je honger stillen zonder er wat voor te doen. Het lopen over het water, iemand die de storm in je leven op wonderbare wijze stilt. Prachtig toch. Maar daar gaat het niet over vertelt Jezus vervolgens in de Synagoge.

Het gaat er om samen een volk te vormen dat bereid is voor de armsten te zorgen, bereid is te delen met elkaar en dat niet bang is voor de toekomst. Dat is het leven waar Petrus het over heeft, het eeuwige leven. En rijken willen nu eenmaal niet delen en onderdrukten zijn vaak bang nog meer onderdrukt te worden als ze niet gehoorzamen. Die rijken hebben we bij ons het Westen, de onderdrukten omringden Jezus van Nazareth. En de bevrijding kwam bij hem niet door geweld maar door het vormen van gemeenschappen van liefde, een liefde die het zelfs door de dood heen zou uithouden. De liefde is van God, is hemels, Jezus bracht die op aarde en zou dus weer naar de hemel gaan. Aan ons om er mee door te gaan. Er is in de kerken lang geprobeerd de mensen vast te houden. Die armen en minsten moest je maar niet te zeer voorop zetten. Angst was een beter medicijn, angst voor de dood, het eeuwige leven kwam daarna, angst voor wederkomst van Jezus, dan werd je veroordeeld.

Dat werkt dus niet. De smoesjes van stil maar wacht maar het komt vanzelf gaan niet op. De bangmakerij van sommige voorgangers is direct in strijd met het Evangelie van Vreest Niet! Alleen het vormen van gemeenschappen die oog blijven houden voor de mensen langs de kant van de weg, de navolging van Jezus van Nazareth, gemeenschappen waar vreemdelingen welkom zijn, gemeenschappen waar niet het eigen gelijk, de eigen eer, het eigen belang, voorop staan, brengen nog uitkomst. Soms zijn het kleine groepjes van mensen die rond het breken van het brood en het delen van de beker bij elkaar komen. Mensen die elkaar inspireren om het kwade te bestrijden door het goede te doen. Die elkaar afremmen om niet ongeduldig met geweld de samenleving te willen veranderen maar alleen liefde te gebruiken. Bij Jezus van Nazareth was ook een volgeling die de zaak zou proberen te forceren, Judas, maar dat zou niet werken. Wij mogen gelukkig nog steeds die Weg van Liefde volgen, elke dag opnieuw, met alle mensen die ook die weg willen gaan, steeds opnieuw, ook vandaag weer.

Wie dit eet

Johannes 6:41-59

41 De Joden begonnen te protesteren omdat Hij zei dat Hij het brood was dat uit de hemel was neergedaald. 42 ‘Dat is toch Jezus, de zoon van Jozef? We weten toch wie zijn vader en moeder zijn? Hoe kan Hij dan zeggen dat Hij uit de hemel is neergedaald?’ 43 Jezus zei: ‘Houd op met protesteren. 44 Niemand kan bij Mij komen tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem bij Me brengt, en Ik zal hem op de laatste dag laten opstaan. 45 Het staat geschreven in de Profeten: “Zij zullen allemaal door God onderricht worden.” Iedereen die naar de Vader luistert en van Hem leert, komt bij Mij. 46 Niet dat iemand ooit de Vader gezien heeft-alleen Hij die van God komt, heeft Hem gezien. 47 Werkelijk, Ik verzeker u, wie gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het brood dat leven geeft. 49 Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en toch zijn zij gestorven. 50 Maar dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; wie dit eet sterft niet. 51 Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.’ 52 Nu begonnen de Joden heftig met elkaar te discussiëren: ‘Hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven!’ 53 Daarop zei Jezus: ‘Werkelijk, Ik verzeker u, als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u. 54 Wie mijn lichaam eet en
mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal Ik op de laatste dag laten opstaan. 55 Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank. 56 Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. 57 De levende Vader heeft Mij gezonden, en Ik leef door de Vader; zo zal wie Mij eet, leven door Mij. 58 Dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders aten; zij zijn gestorven, maar wie dit brood eet zal eeuwig leven.’ 59 Dit alles zei Hij in de synagoge van Kafarnaüm toen Hij daar onderricht gaf. (NBV21)

Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, het zou toch een vreemde zaak zijn. Geen wonder dat de mensen zich verbazen over de manier waarop Jezus van Nazareth zich uitdrukt. Later zou in de Roomse zogenaamde kerk het bijgeloof ontstaan dat de ouwel en de wijn van de eucharistie na het uitspreken van een spreuk door de priester inderdaad veranderen in vlees en bloed van Jezus van Nazareth. Ooit werden mensen die dit in twijfel trokken in ons land op de brandstapel gezet zo belangrijk vond men dit bijgeloof. Maar Johannes besluit met een mededeling die veel duidelijk maakt, Jezus van Nazareth zei dit allemaal in de synagoge van Kafernaüm waar hij onderricht gaf. Dat betekent dat we dit verhaal ook moeten betrekken op het Oude Testament, want om het Oude Testament draaide het allemaal in de synagoge en ook al schreef Johannes zijn verhaal vele tientallen jaren nadat het allemaal gebeurd was ook in zijn tijd stond het Oude Testament in de synagoge centraal.

In dit verhaal zet Jezus van Nazareth de uittocht uit Egypte in het midden van het onderricht. Een lam dat werd geslacht en gebraden voor een laatste maaltijd in het slavenhuis. Het bloed van dat lam dat aan de deur werd gesmeerd, zodat de engel des doods die deur voorbij zou gaan. Het ongezuurde brood, niet gerezen dus, dat meegenomen moest worden op de reis door de woestijn. Het manna dat het volk in leven zou houden tijdens hun tocht door de woestijn. Denk daarbij ook aan de ram die een maal per jaar de woestijn in werd gestuurd nadat iedereen al de verkeerde dingen symbolisch op die ram had gelegd. Al die elementen spelen in het verhaal van Jezus van Nazareth door. En dan blijkt dat wat hij eigenlijk zegt is dat je dat niet alleen moet horen en moet geloven dat wat daar gebeurd is tot bevrijding heeft geleid maar dat je het je eigen moet maken zoals hij het zich ook eigen heeft gemaakt.

Dat het vlees en bloed in je eigen lichaam moet worden, dat je er handen en voeten aan moet geven. De uittocht betekent niet alleen dat je geroepen bent om bevrijdt te worden maar ook dat je gezonden bent tot bevrijding. De uittocht uit het land van de dood, Egypte, betekent uiteindelijk ook de intocht in het land overvloeiende van melk en honing, het land van het leven. Daartussen ligt de ontdekking van de goddelijke richtlijnen voor een menselijke samenleving. Zonder elkaar gaat het niet, houd dus van je naaste als van jezelf, dat is van God houden en er is maar één God. Daaruit en daarvan moet en mag je leven. Zo leven brengt je in directe verbinding met God, met de Liefde, een liefde die zichzelf niet zoekt maar desnoods zichzelf deelt door de dood hen als dat moet. Heel het Oude Testament wordt hier samengebald in het leven, het lijden en sterven en de opstanding van Jezus van Nazareth. Daarom kon het verhaal ook pas zo worden opgeschreven na het Paasfeest waar dat verhaal over de woestijn werd herbeleefd. Maar het kan daarom ook vandaag verteld worden als wij ons bewust worden geroepen te zijn de armen te bevrijden, de hongerigen te voeden en de naakten te kleden.

Eeuwig leven

Johannes 6:30-40

30 Toen vroegen ze: ‘Welk teken kunt U dan verrichten? Als we iets zien zullen we in U geloven. Wat kunt U doen? 31 Onze voorouders hebben immers manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven staat: “Brood uit de hemel heeft hij hun te eten gegeven.”’ 32 Maar Jezus zei: ‘Werkelijk, Ik verzeker u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader; Hij geeft u het ware brood uit de hemel. 33 Het brood van God is het brood dat neerdaalt uit de hemel en dat leven geeft aan de wereld.’ 34 ‘Geef ons altijd dat brood, Heer!’ zeiden ze toen. 35 ‘Ik ben het brood dat leven geeft,’ zei Jezus. ‘Wie bij Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben. 36 Maar Ik heb u al gezegd dat u niet gelooft, ook al hebt u Me gezien. 37 Iedereen die de Vader Mij geeft zal bij Mij komen, en wie bij Mij komt zal Ik niet wegsturen, 38 want Ik ben niet uit de hemel neergedaald om te doen wat Ik zelf wil, maar om te doen wat Hij wil die Mij gezonden heeft. 39 Dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft: dat Ik niemand van wie Hij Mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat Ik hen allen laat opstaan op de laatste dag. 40 Dit wil mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat Ik hen op de laatste dag laat opstaan.’ (NBV21)

Dat is nog eens een ander gebed dan “geef ons heden ons dagelijks brood”. Ze zouden het zomaar voor elkaar kunnen krijgen Jezus van Nazareth toch tot koning te kronen. Brood uit de hemel was toch immers mogelijk? Het volk in de woestijn vond elke morgen voor de tent merkwaardige korrels die je kon verwerken als graan. Je moest ze alleen niet proberen te bewaren want dan langer als een dag waren ze niet houdbaar. Nu was daar die Jezus van Nazareth, die had ze brood gegeven, net als Mozes had gedaan. Terwijl iedereen had gedacht dat er nooit genoeg zou zijn voor zoveel mensen hadden ze zelfs nog twaalf manden overgehouden, alsof ze wel heel het volk hadden kunnen voeden. Die Jezus van Nazareth had zich weliswaar bescheiden teruggetrokken in de bergen maar ze hadden hem toch gevonden. Nu komt brood natuurlijk niet zomaar uit de hemel vallen. Het gaat er ook niet om dat het Koninkrijk van God een soort luilekkerland voor gelovigen gaat worden.

Je hoort dat nog wel eens, geloof in Jezus, of geloof in God, en het zal je goed gaan in je leven, al je zorgen lossen zich op als sneeuw voor de zon en rijkdom en succes komen als vanzelf naar je toe. Het Amerikaanse succesverhaal over de gelovige krantenjongen die een kristallen kathedraal kan stichten en miljonair wordt. Maar dat geloof is net een boekwinkel, de winkelier wordt niet rijk van de inhoud maar van de kilo’s papier die er worden verkocht. Johannes vertelt dat Jezus van Nazareth wijst op de Weg die we moeten gaan. Zoals Hij is moeten ook wij worden. Hij is het brood, want ondanks zichzelf deelt hij, uiteindelijk zichzelf door de dood heen. Dat delen, dat betekent brood voor de hele wereld. Als wij zouden willen ophouden met rijk te zijn en nog rijker te worden, als wij zouden willen beginnen met delen met iedereen die dat nodig heeft, dan komt het Koninkrijk van God dichterbij.

Daar is voor iedereen te eten, brood genoeg in de wereld, maar de rijken gaan dood van overvloed en de armen van honger. Deze week is er niet voor niets extra aandacht voor de hongerenden in Gaza. Dat delen is de wil van de God die zich wil laten liefhebben doordat wij onze naaste liefhebben als onszelf. Om ons dat voor te doen, om ons dat te leren, om dat te verkondigen is Jezus van Nazareth gekomen. In dat delen moeten we zorgen dat er niemand verloren gaat maar dat iedereen mee kan doen, in onze eigen samenleving door niemand daarvan buiten te sluiten, maar ook door in het delen van onze rijkdom de hele bewoonde wereld te betrekken. Ze hebben het meer nodig dan ooit. Dan hoeven we het niet meer te hebben over het aantal doden dat er door honger en ziekten om komt, maar dan hebben we het over het aantal levenden met wie we samen mogen leven.

 

Voedsel dat blijft

Johannes 6:16-29

16 Bij het vallen van de avond daalden zijn leerlingen af naar het meer; 17 ze stapten in een boot en zetten koers naar de overkant, naar Kafarnaüm. Het was al donker geworden, en Jezus was nog niet naar hen toe gekomen. 18 Er stak een hevige wind op en het meer werd onstuimig. 19 Toen ze vijfentwintig of dertig stadie geroeid hadden, zagen ze plotseling Jezus over het water lopen; Hij was dicht bij de boot en ze werden bang. 20 Maar Hij zei: ‘Ik ben het, wees niet bang.’ 21 Ze wilden Hem aan boord nemen, en meteen kwam de boot aan land op de plaats waar ze naartoe wilden. 22 De volgende dag stond de menigte weer aan de oever van het meer. Ze hadden gezien dat er maar één boot was, en dat Jezus niet aan boord was gegaan maar dat zijn leerlingen alleen vertrokken waren. 23 Nu legden er andere boten uit Tiberias aan, dicht bij de plek waar ze het brood gegeten hadden nadat de Heer het dankgebed had uitgesproken. 24 Toen de mensen zagen dat Jezus en zijn leerlingen er niet waren, stapten ze in die boten en voeren ze naar Kafarnaüm om Hem te zoeken. 25 Ze vonden Hem aan de overkant van het meer en vroegen: ‘Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?’ 26 Jezus zei: ‘Werkelijk, Ik verzeker u, u zoekt Me niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd bent. 27 U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat blijft en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft Hem die volmacht gegeven.’ 28 Ze vroegen: ‘Wat moeten we doen? Hoe doen we wat God wil?’ 29 ‘Dit moet u voor God doen: geloven in Hem die Hij gezonden heeft,’ antwoordde Jezus. (NBV21)

Alle vier de Evangelieboeken hebben een eigen verhaal over een storm, de leerlingen en Jezus van Nazareth. Die verhalen verschillen, dat hangt samen met wat de schrijvers van de Evangelieverhalen ons duidelijk willen maken. Vandaag lezen we het verhaal zoals Johannes het vertelt. Als we, zoals we in het leesrooster doen, het verhaal steeds in stukjes knippen dan lopen we de kans dat we de bedoeling van zo’n verhaal uit het oog verliezen. Johannes vertelt dit verhaal na het verhaal over het delen van brood en vis door vijfduizend mannen en door vrouwen en kinderen. Die willen Jezus tot koning maken en dan trekt Jezus zich alleen terug op de berg. Nu is het water in Joodse verhalen de plek van de dood, op het land is het leven en is het veilig, op zee is de dood en is het onveilig. Als Jezus van Nazareth weigert om koning te worden dan wordt het dus nog veel onveiliger, dan gaat het zelfs stormen. Dat Jezus van Nazareth zich door de dood, in dit verhaal het meer, niet laat tegenhouden was achteraf wel duidelijk maar als je het meemaakt kun je er knap bang van worden.

Die angst komt dan ook in alle evangelieverhalen terug en steeds klinkt de boodschap dat je voor de dood, voor het stormende water, niet bang moet zijn, zeker niet met Jezus van Nazareth die door de dood heen gaat. In de andere evangelieverhalen komt Jezus aan boord of ligt hij al aan boord te slapen maar in het verhaal zoals Johannes het verteld krijgt hij de kans niet om aan boord te komen omdat de boot al is waar ze willen zijn. Je komt er dus ook wel zonder koning, zonder leidsman, op grond van je eigen geloof, als je maar niet bang bent voor de dood, dat is de boodschap die Johannes hier vertelt. Want waar gaat het nu allemaal om? Dat blijkt uit het vervolg van het verhaal. Mensen zoeken zo graag hun eigen voordeel, hun eigen gewin. Wat hebben wij er aan als we geloven in God, of in Jezus van Nazareth, of in allebei? Komt Jezus ons dan redden als we in nood zijn? Nee toch?

Ook daar vertelt Johannes ons over. Nadat Jezus de mensen te eten hadden gegeven kwamen ze opnieuw, niet om van hem te leren maar om nieuwe wonderen te zien, zoals we tegenwoordig op de TV kunnen zien met waarzeggers en geestenfluisteraars. Hoe bestaat het dat die mensen alles van je kunnen weten en zich in kunnen laten fluisteren door de geesten van gestorven verwanten, daar heb je wat aan om te geloven. Dat ze trucs gebruiken en de mensen worden opgelicht zie je niet direct. De boodschap van Jezus van Nazareth is anders. Het gaat niet om hem en zijn wonderen, het gaat niet om het voordeel dat je er zelf aan zou kunnen behalen, het gaat er om dat je zelf aan het werk gaat de minsten te helpen, dat is in God geloven, dan pas kom je waar je wezen wil. Laat je door de dood niet afschrikken maar geloof dat de Weg van Jezus van Nazareth de weg is die we allemaal moeten gaan. Voor de hongerenden in Afrika, voor de vluchtelingen op de Middellandse Zee en met al die mensen die op ons wachten en om hulp roepen in de wereld. Daar helpen is pas bidden voor gewas en arbeid.

Een jongen met vijf gerstebroden

Johannes 6:1-15

1 Daarna ging Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea (ook wel het Meer van Tiberias genoemd). 2 Een grote menigte mensen volgde Hem, omdat ze gezien hadden welke tekenen Hij bij zieken verrichtte. 3 Jezus ging de berg op, en ging daar met zijn leerlingen zitten. 4 Het was kort voor het Joodse pesachfeest. 5 Toen Jezus om zich heen keek en zag dat die menigte naar Hem toe kwam, vroeg Hij aan Filippus: ‘Waar kunnen we brood kopen om deze mensen te eten te geven?’ 6 Hij vroeg dat om Filippus op de proef te stellen, want zelf wist Hij al wat Hij zou gaan doen. 7 Filippus antwoordde: ‘Zelfs tweehonderd denarie zou niet voldoende zijn om iedereen een klein stukje brood te geven.’ 8 Een van de leerlingen,
Andreas, de broer van Simon Petrus, zei: 9 ‘Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen-maar wat hebben we daaraan voor zoveel mensen?’ 10 Jezus zei: ‘Laat iedereen gaan zitten.’ Er was daar veel gras, en ze gingen zitten; er waren ongeveer vijfduizend mensen. 11 Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er zaten. Hij gaf hun ook vis, zo veel als ze wilden. 12 Toen iedereen volop gegeten had zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Verzamel nu de overgebleven stukken brood, zodat er niets verloren gaat.’ 13 Dat deden ze en ze vulden twaalf manden met wat overgebleven was van de vijf gerstebroden die men had gegeten. 14 Toen de mensen het teken zagen dat Hij verricht had, zeiden ze: ‘Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen.’ 15 Jezus begreep dat ze Hem wilden dwingen mee te gaan, om Hem dan tot koning uit te roepen. Daarom trok Hij zich terug op de berg, alleen. (NBV21)

Eén van de beroemde verhalen over de wonderbare spijziging. Je kunt zomaar vijfduizend mannen te eten geven en dan hebben de vrouwen en kinderen ook nog genoeg. Ja, je houdt zelfs genoeg over om het hele volk Israël, met twaalf stammen, te eten te geven. Iemand die dat kan zou je direct wel tot koning willen uitroepen. Maar Jezus van Nazareth wil nergens en nooit eer van zijn werk, de eer komt alleen aan God toe. Maar snappen doet hij het wel en daarom trekt hij zich alleen terug op de berg. Als er honger is en iemand geeft je te eten dan kan dat diepe indruk maken. Oudere inwoners van West Nederland weten nog heel goed hoe na de hongerwinter van 1944 en 1945 de bevrijders uit Canada, Engeland en Amerika kwamen met wittebrood en chocolade. Lang zou nog alle kritiek op de politiek van Amerika tot zwijgen worden gebracht met het argument dat ze toch ook maar onze bevrijders waren geweest.

Maar waar zit het wonder van Jezus van Nazareth nu echt in? Neemt hij echt vijf broden en twee vissen om oneindig door te blijven breken? Dat staat er niet. De leerlingen denken dat het alles is wat er te eten is voor de grote menigte die hen is gevolgd. Maar als iedereen gaat zitten en deelt wat men bij zich heeft blijkt dit veel meer te zijn dan men had gedacht. Je moet dus alleen samen willen delen. Als je de baas wilt blijven dan lukt dat niet. Je opstellen als dienaar, jezelf uitschakelen en de ander voorop stellen, dat is de weg van Jezus van Nazareth en dat is ook de weg die je zult moeten willen gaan. Als we dat niet doen dan zien we tot wanhoop gedreven hulpverleners stiekem langs de kant van de weg stoppen om hun hulpgoederen uit te delen, omdat ze anders door wanhopige menigten worden aangevallen. Dan breken er ziekten uit en sterven velen zonder dat dat nodig was. Op dit moment wordt op ons een beroep gedaan de honger in Afrika en de Gazastrook te bestrijden. Wij zijn rijk en zij zijn door oorlog, misoogsten en klimaatverandering is de problemen gekomen. Volgen wij Jezus in het delen van het brood?

Het verhaal over deze zogenaamde spijziging heeft overigens ook nog een paar verrassingen. Want waarom staat er eigenlijk dat het vlak voor Pasen is? Vlak voor Pasen heeft het volk Israël inderdaad een maaltijd. De Pesach maaltijd. Ze herdenken dan de bevrijding van de slavernij in Egypte. Dat feest valt samen met het begin van de gerst oogst. Gerst is de grondstof voor het brood van de armen. Van de gerst wordt het ongezuurde brood gebakken. Jezus van Nazareth zal die maaltijd vieren met zijn volgelingen. Als hij dat brood uitdeelt dan vraagt hij hen dat te blijven doen tot zijn gedachtenis. Het is het brood dat zoals hij gebroken wordt. Daarmee maakt Jezus de maaltijd tot een maaltijd die herinnert aan de bevrijding van de dood. Die bevrijding krijgt gestalte in de opstanding. Het verhaal dat we vandaag lezen betekent dat we allemaal mee mogen doen. En mee mogen doen met wat we hebben, vis was er genoeg, de leerlingen van Jezus waren voor een groot deel vissers. Dat mochten zij uitdelen, wat delen wij uit?