Onrein, onrein!

Leviticus 13:38-46

38 Als een man of een vrouw lichte, witte vlekken op de huid heeft, 39 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de lichte witte plekken op de huid dof zijn, is het onschuldige uitslag die de huid heeft aangetast en is die man of vrouw rein. 40 Als bij een man het haar op de kruin uitvalt, is dat gewoon kaalheid en is hij rein. 41 Ook als zijn haar aan zijn voorhoofd uitvalt, is dat gewoon kaalheid en is hij rein. 42 Maar als er een bleekrode plek op zijn kale kruin of voorhoofd verschijnt, zou het hoofd op die plaats aangetast kunnen zijn door een huidziekte die onrein maakt 43 en moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de bleekrode aandoening op het kale hoofd er net zo uitziet als een onrein makende ziekte op onbehaarde huid, 44 is er inderdaad sprake van huidziekte die onrein maakt en moet de priester de man vanwege die aandoening aan zijn hoofd onrein verklaren. 45 Wie lijdt aan een onreine huidziekte moet zijn kleren scheuren, zijn haar los laten hangen, baard en snor bedekken en “Onrein, onrein!” roepen. 46 Zo iemand blijft onrein zolang de aandoening duurt. Als onreine moet hij apart wonen en buiten het kamp verblijven.(NBV21)

Nu we dit gedeelte van het boek Leviticus lezen moeten we ons ook realiseren dat de Bijbel geen medisch handboek is en de Priesters geen artsen zijn. Het gaat in deze lezingen dan ook niet om genezing maar om reinheid. Ook bij ons komt dat voor. We zeggen dat iemand er niet uitziet en vragen dan naar een mogelijke ziekte. Maar als het antwoord is dat het veranderde uiterlijk het gevolg is van een situatie in het verleden, drankgebruik, plotseling een nacht moeten doorhalen, explosie bij de buren, een verkeersongeval, dan accepteren we dat. De lijst hierboven is niet volledig, zonder dat er ziekte hoeft te zijn kennen we een oneindig aantal omstandigheden waardoor iemand er vermoeid of ziek uit ziet. Let wel het zou ook nog kunnen dat iemand ziek is.

In het boek Deuteronomium wordt heel uitdrukkelijk verwezen naar deze passages uit Leviticus en er voor gewaarschuwd dat de Priester echt nauwkeurig moet kunnen kijken en oordelen. Deuteronomium geeft dan als voorbeeld wat er met Mirjam de zuster van Mozes gebeurde toen ze over Mozes liep te roddelen met haar broer Aäron. Omdat Mozes veel te bescheiden was om in te grijpen greep God zelf in. Mirjam kreeg de Egyptische Ziekte, haar huid werd wit en daarmee was ze voor de eerstvolgende zeven dagen onrein en moest ze buiten het kamp blijven. Kwaadspreken kan dus een oorzaak zijn van het er niet uitzien, zo er niet uitzien dat er vragen bij gesteld kunnen worden.

Nu kan ook kwaadspreken zeer besmettelijk zijn. Dat je dan je excuses moet aanbieden door het contact met anderen zeer expliciet te mijden is zo slecht niet. Als je echt een besmettelijke ziekte hebt dan help je mensen. Als je koorts hebt en hoest ze je een mondkapje op nietwaar want je wil niet dat anderen ook ziek worden. Maar vergeving betekent dat je op een andere manier met elkaar verder gaat en inzien wat de gevolgen van roddel en pesten kunnen zijn kan een begin van verandering betekenen. Het isoleert je van een echte gemeenschap en dat isolement moet je dan maar aan den lijve ondervinden. We mogen elkaar er op aanspreken, we mogen elkaar niet veroordelen, maar we mogen elkaar oproepen te veranderen en weer aan onze gemeenschap deel te gaan nemen.

 

Op de zevende dag

Leviticus 13:24-37

24 Als iemand een brandwond heeft opgelopen en de gewonde plek wordt bleekrood of wit, 25 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat het haar op de plek wit geworden is en dat de plek diep in de huid ligt, moet hij die persoon onrein verklaren vanwege de huidziekte die op de plaats van de brandwond is ontstaan. 26 Als de priester vaststelt dat het haar op de lichte plek niet wit is, de plek niet diep in de huid ligt en dof is, moet hij de persoon in kwestie zeven dagen afzonderen. 27 Op de zevende dag onderzoekt de priester hem opnieuw. Als de plek zich in die tijd heeft uitgebreid, moet de priester hem vanwege die ziekte onrein verklaren. 28 Maar als de lichte plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder heeft aangetast en dof gebleven is, is het gewoon een zwelling als gevolg van de brandwond en moet de priester hem rein verklaren. De plek is dan het litteken van de brandwond. 29 Als iemand een aandoening onder zijn of haar hoofdhaar heeft, of een aandoening onder zijn baard, 30 moet de priester ernaar kijken. Als hij vaststelt dat de aandoening diep in de huid ligt en het haar op de aangetaste plek geel en dun is, dan is het schimmel en moet hij de betreffende persoon vanwege die ziekte onrein verklaren. 31 Als de priester echter vaststelt dat de plek op hoofd of kin niet diep in de huid ligt maar er toch geen donker haar op groeit, moet hij hem zeven dagen afzonderen. 32 Op de zevende dag onderzoekt de priester hem opnieuw. Als blijkt dat de schimmel zich in die tijd niet heeft uitgebreid, het haar op de aangetaste plek niet geel geworden is en de plek niet diep in de huid ligt, 33 moet de persoon in kwestie al het haar rond de aangetaste plek afscheren. De priester zondert hem daarna opnieuw zeven dagen af. 34 Op de zevende dag bekijkt de priester de plek opnieuw, en als de schimmel zich niet heeft uitgebreid en niet diep in de huid ligt, moet hij de betreffende persoon rein verklaren. Die moet zijn kleren wassen en is dan weer rein. zijn kleren wassen en is dan weer rein. 35 Maar als de schimmel zich uitbreidt nadat hij rein is verklaard, 36 moet de priester hem opnieuw onderzoeken. Als blijkt dat de schimmel zich inderdaad heeft uitgebreid, hoeft hij niet te zoeken naar geel haar; de persoon in kwestie is dan onrein. 37 Wanneer de priester later vaststelt dat de schimmel zich niet verder heeft uitgebreid en dat er donker haar op de plek groeit, is de kwaal werkelijk genezen. De betreffende persoon is dan rein en de priester moet hem rein verklaren. (NBV21)

Het klinkt hard, maar quarantaine is nog steeds na al die eeuwen een probaat middel tegen de verspreiding van besmettelijke ziekten. Het is haast niet voor te stellen dat dit moderne middel al toegepast werd eeuwen voor het begin van onze jaartelling. En toch is het zo. Al behoort de zorgvuldige waarneming van de Priester toen er net zo hard bij als een zorgvuldige diagnose van de dokter nu. Het is duidelijk dat de uitsluiting uit de gemeenschap geen dag langer mag duren als nodig. Ook nu kan een quarantaine alleen als er een medische noodzaak is, niet omdat we bang zijn voor een enge ziekte. Dat laatste wordt nog wel eens vergeten. We hebben bijvoorbeeld in ons land een redelijk uniek systeem voor mensen met en zware psychische stoornis die een gevaar blijken te zijn voor andere mensen in de samenleving.

Die mensen krijgen straf voor hetgeen ze verkeerd hebben gedaan en worden daarna Ter Beschikking van de Regering gesteld om verpleegd en behandeld te worden tot het gevaar geweken is. Dat laatste is natuurlijk moeilijk vast te stellen. Daar horen meerdere doctoren en deskundigen aan te pas te komen en in laatste instantie de onafhankelijk rechter die kan bekijken of alle oordelen wel zorgvuldig zijn geveld, wat het advies van de deskundigen is en of het verantwoord is dat advies te volgen. Meerdere doctoren en deskundigen betekent ook voldoende geld om hen te betalen, voldoende geld ook om hen op te leiden. Dat voldoende geld ontbreekt eigenlijk. Daardoor is het systeem van TBS wel een mooi systeem maar ook een systeem met veel onvolkomenheden. Beslissingen worden daarom ook wel genomen zonder dat er voldoende inzicht is in de genezing van een gevaarlijk patiënt, zonder voldoende afweging van de gegevens door voldoende deskundigen. Dan kan het mis gaan.

Dat mis gaan gebeurd eigenlijk maar zelden maar elke keer dat het misgaat is er iemand op een verschrikkelijke manier slachtoffer en zijn er nabestaanden die soms jarenlang met een pijnlijk verlies achterblijven. Dat moet niet. Het systeem is er voor om en de patiënt en de samenleving te behoeden voor het gevaar. Daar is het apart stellen voor en daarvoor moeten de patiënten in streng gesloten inrichtingen blijven wonen. Maar we mogen ze daar niet onnodig laten wonen. Onze angst, hoe terecht soms ook, mag nooit de doorslaggevende reden zijn om mensen hun hele leven te blijven uitsluiten van de samenleving. Dat zou in strijd zijn met de Bijbelse richtlijnen zoals we ze hier in het boek Leviticus ook aantreffen. Uit elk vers van dit wetboek spreekt de wil om zo zorgvuldig mogelijk te handelen. Telkens na enkele dagen moet er opnieuw gekeken worden. Op die zorgvuldigheid mogen we de politici op aanspreken die het geld beschikbaar stellen om ons te beschermen, om deskundigen op te leiden en aan te stellen om TBS gestelden te behandelen en te beoordelen en om te zorgen dat niemand buiten onze samenleving geplaatst wordt die dat niet verdiend.

Nader onderzoek

Leviticus 13:12-23

12-13 Wanneer het ernaar uitziet dat de aandoening zich over het hele lichaam heeft uitgebreid, moet de priester de betreffende persoon nader onderzoeken. Als hij vaststelt dat de ziekte het lichaam inderdaad van hoofd tot voeten heeft aangetast, moet hij hem rein verklaren. Aangezien hij helemaal wit is geworden, is hij rein. 14 Maar zodra er rauwe plekken bij hem te zien zijn, is hij onrein. 15 Als de priester een rauwe plek ziet, moet hij hem onrein verklaren, want een rauwe plek is een teken van een huidziekte die onrein maakt. 16 Maar als de rauwe plek weer wit wordt, moet hij naar de priester teruggaan. 17 Als de priester vaststelt dat de huid wit geworden is, moet hij hem rein verklaren; hij is dan rein. 18 Als er een zweer op iemands huid verschijnt die weer geneest, 19 maar er op de plaats van de zweer een witte of bleekrode zwelling of vlek ontstaat, moet die persoon zich door de priester laten onderzoeken. 20 Als de priester vaststelt dat de plek diep in de huid ligt en het haar erop wit geworden is, moet hij de betreffende persoon onrein verklaren vanwege de huidziekte die op de plek van de zweer is ontstaan. 21 Maar als de priester bij het bekijken van de plek vaststelt dat het haar niet wit is, de plek niet diep in de huid ligt en dof is, moet hij hem zeven dagen afzonderen. 22 Als de vlek zich in die tijd heeft uitgebreid, moet de priester hem vanwege die ziekte onrein verklaren. 23 Maar als de lichte plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder heeft aangetast, is het een litteken van de zweer en moet de priester hem rein verklaren. (NBV21)

Melaatsheid was in het Oude Oosten een zeer enge ziekte, het werd ook de ziekte van Egypte genoemd, het Hebreeuwse woord voor huidziekte wijst daar ook op. Een dodelijke ziekte afkomstig uit het land van de dood dus.. Maar de zorgvuldigheid waarmee in Israël de patiënten benaderd werden kan nog steeds een diepe indruk maken. Het hele dertiende hoofdstuk van het boek Leviticus is geschreven in vaktaal. Aan de hand van dit hoofdstuk kan de Priester, die ook optreed als dokter, een onderscheid maken tussen chronische en acute ziekten. Dit is het oudste voorschrift betreffende quarantaine en preventieve geneeskunst uit het Nabije Oosten aangaande dit soort ziekten. Overigens is de vertaling “melaatsheid” vervangen door huidziekte die onrein maakt omdat wij met onze moderne technische middelen een veel helderder diagnose kunnen stellen over melaatsheid. In Bijbelse tijden werden allerlei huidaandoeningen van een meer chronische aard voor de zekerheid maar onrein verklaard.

De voorschriften uit het boek Leviticus zouden de mensen ervoor moeten behoeden dat het onrein verklaren geen dag langer zou duren dan strikt noodzakelijk was. De voorschriften in dit hoofdstuk bevrijden mensen dus ook van de dodende greep die Egypte op mensen kon leggen, bevrijding van het onvermijdelijke van de dood die op de Egyptische ziekte volgt. De verhalen in het Nieuwe Testament over de omgang van Jezus van Nazareth met lijders aan huidziekten leren ons dat de angst voor vreemde ziekten gemakkelijk de overhand kan krijgen op de verstandige voorschriften. Ook in onze samenleving kan dat gemakkelijk toeslaan. We hebben hele kuddes koeien en schapen af laten slachten en laten vernietigen omdat we bang gemaakt waren voor enge ziekten uit het Verre Oosten. Uit angst besmet vlees te eten werd vaccinatie van het vee tegen die enge ziekten afgewezen. Dat we ook het dierlijk leven ernstig moeten nemen en met respect moeten behandelen vergeten we.

In de Bijbel staan ook voorschriften voor ritueel slachten. Die voorschriften zijn er juist voor bedoeld ons steeds weer te herinneren aan het respect dat we voor dierenleven moeten opbrengen. Ook in de Islam bestaan de voorschriften voor ritueel slachten. Bij de discussie over ritueel slachten moeten we ons dus ook realiseren dat het bij de rituele voorschriften gaat om een respect voor dierenleven dat we in het algemeen in onze samenleving niet meer weten op te brengen. Maar heel langzaam dringt het besef door dat vaccinatie van vee tegen die enge ziekten verre te verkiezen is boven het massaal afslachten van hele kuddes dieren. Misschien moeten onze kinderen en scholieren wat vaker excursies maken naar slachthuizen om het contact met de werkelijkheid van hun voedsel weer te krijgen. Oudere mensen kennen nog de slager in de buurt die ook zelf slachtte, of de huis- of noodslachting op de boerderij. Respect voor het leven is in elk geval een belangrijk Bijbels gegeven. Respect voor mensen staat daarbij voorop. Uitsluiten van mensen buiten de samenleving anders dan vanwege een directe bedreiging voor de samenleving en voor henzelf moet in elk geval worden afgewezen.

Een huidziekte die onrein maakt

Leviticus 13:1-11

1 De HEER zei tegen Mozes en Aäron: 2 ‘Als iemand een zwelling, uitslag of een lichte plek op zijn huid heeft die kan wijzen op een huidziekte die onrein maakt, moet hij naar de priester worden gebracht, naar Aäron of een van diens nakomelingen, 3 die de aandoening moet bekijken. Als de priester vaststelt dat het haar op de aangetaste plek wit geworden is en de plek diep in de huid ligt, moet hij de persoon in kwestie vanwege die ziekte onrein verklaren. 4 Als de huid een lichte, witte plek vertoont die niet diep in de huid ligt en het haar niet wit geworden is, moet de priester de betreffende persoon zeven dagen afzonderen. 5 Op de zevende dag onderzoekt de priester hem opnieuw. Als blijkt dat de plek zich niet heeft uitgebreid en de huid niet verder is aangetast, moet hij hem opnieuw zeven dagen afzonderen. 6 Zeven dagen later onderzoekt de priester hem nogmaals, en als de plek dof geworden is en zich niet heeft uitgebreid, moet hij hem rein verklaren. Het is dan gewone uitslag. De persoon in kwestie moet zijn kleren wassen en is dan weer rein. 7 Maar als hij na onderzoek door de priester rein verklaard is en de plek zich later toch uitbreidt, moet hij zich opnieuw aan de priester laten zien. 8 Als de priester vaststelt dat de plek zich inderdaad heeft uitgebreid, moet hij hem vanwege zijn huidziekte onrein verklaren. 9 Wanneer er dus sprake zou kunnen zijn van een huidziekte die iemand onrein maakt, moet de betreffende persoon naar de priester worden gebracht. 10 Als de priester een witte zwelling op de huid ziet, met wit haar erop, en er een rauwe plek is ontstaan, 11 is het een chronische huidziekte en moet de priester hem onrein verklaren. Hij hoeft hem niet af te zonderen, want hij is onmiskenbaar onrein. (NBV21)

Het waren de Levieten die niet alleen in de Tempel de priesters hielpen bij de dienst in de Tempel maar ook rechtspraken in het land. In elke stad en in elk dorp woonden Levieten. Na de ballingschap waren zij het die de wetten van Mozes opnieuw voorlazen en uitlegden aan het volk. In het boek Leviticus vinden we hun eigen wetboek. In dit gedeelte gaat het over een huidziekte die onrein maakt. Wat voor ziekte dit is blijft in de Bijbel onduidelijk. Het zou melaatsheid kunnen zijn maar ook huizen kunnen deze ziekte krijgen. Sommige Rabijnen nemen daarom aan dat het eigenlijk gaat om de ziekte van kwaad spraken, daar kunnen zelfs je muren wit van uitslaan. De Priesters moeten daarom onderscheid maken tussen echte en onechte melaatsheid, echte is besmettelijk, roddelen trouwens ook. Een gezondheidszorg die uitblinkt in zorgvuldigheid wordt ons hier geschetst. Niet alleen wordt de omgeving beschermd door isolering maar de patient zelf wordt zoveel mogelijk geholpen weer een volwaardige plaats in de samenleving in te nemen.

Dat ging in de praktijk dus vaak anders. Ook wij kennen in onze geschiedenis de leprozenkolonies en de kleppermannen. In de leprozenkolonies werden melaatsen bijeen gebracht, voor de rest van hun leven. Kwamen ze in een bewoonde omgeving dan moesten ze met kleppers hun komst aankondigen zodat elk contact met niet melaatsen vermeden kon worden. Naar hen omkijken deed eigenlijk niemand. Daar hebben we wel van geleerd. De leprastichting probeert in de hele wereld aandacht en zorg te organiseren voor mensen met een besmettelijke huidziekte en hen weer een volwaardige plaats in de samenleving te bezorgen. Die leprastichting verdient onze steun dus. Maar mensen met een zichtbare huidziekte zijn ook een voorbeeld. Ze roepen voor alle zieken en gehandicapten de vraag op hoe we met ze omgaan. Hebben we werkelijk aandacht en zorg voor hen of alleen als het ons niet teveel kost.

Jonggehandicapten krijgen vaak de indruk dat ze eigenlijk te veel kosten, dus teveel zijn. De handicap uit hun jeugd dragen ze hun hele leven met zich mee. Omdat werkgevers ze niet willen hebben en op hun scholing al te veel bezuinigd is dreigen ze iedere keer weer gekort te worden op het allerlaagste uitkeringsinkomen dat voor hen was bestemd, de Wajonguitkering. Natuurlijk zijn er vele jonge gehandicapten, of gehandicapten die dat van jongs af zijn, die nog best kunnen werken. Ze willen dat maar al te graag. Maar in plaats van hun scholing te verbeteren en werkgevers te verplichten ook hen werk te geven worden ze gestraft. Dat is dus niet het voorbeeld dat ons in dit gedeelte van Leviticus wordt voorgehouden, dat moet dus anders, met zorg en aandacht. Aan gelovigen hen stem te geven.

Doe mij recht

Psalm 31

1 Voor de koorleider. Een psalm van David. 2 Bij U, HEER, schuil ik, maak mij nooit te schande. Bevrijd mij en doe mij recht, 3 hoor mij, haast u mij te helpen, wees voor mij een rots, een toevlucht, een vesting die mij redding biedt. 4 U bent mijn rots, mijn vesting, U zult mijn gids zijn, mij leiden, tot eer van uw naam, 5 mij losmaken uit het net dat voor mij is gespannen, U bent mijn toevlucht. 6 In uw hand leg ik mijn geest, HEER, trouwe God, verlos mij. 7 Wie armzalige goden vereren-ik haat ze, ík vertrouw op de HEER. 8 Ik zal mij verblijden, juichen over uw trouw, want U ziet mijn ellende, U kent de nood van mijn ziel, 9 U laat niet toe dat de vijand mij insluit, U geeft mijn voeten de ruimte. 10 Heb erbarmen, HEER, want ik verkeer in nood, mijn ogen zijn gezwollen van verdriet, mijn ziel en mijn lichaam verkwijnen, 11 mijn leven verloopt in ellende, zuchtend slijt ik mijn dagen, door eigen schuld slinken mijn krachten, tot op mijn botten teer ik weg. 12 Bij allen die mij belagen wek ik de lachlust, bij mijn buren nog het meest. Wie mij kennen zijn verbijsterd, wie mij zien aankomen op straat vluchten haastig voor mij weg. 13 Vergeten ben ik als een dode, weg uit het hart, afgedankt als gebroken aardewerk. 14 Ik hoor de mensen over mij fluisteren, van alle kanten dreigt gevaar. Ze steken de hoofden bijeen en smeden plannen om mij te doden. 15 Maar ik vertrouw op U, HEER, ik zeg: U bent mijn God, 16 mijn lot en mijn leven zijn in uw hand, bevrijd mij van mijn vijanden en vervolgers. 17 Laat het licht van uw gelaat over mij schijnen, toon uw trouw en red uw dienaar. 18 HEER, U roep ik aan, maak mij niet te schande, laat de goddelozen te schande staan en verstommen in het dodenrijk. 19 Zwijgen moeten de leugenaars, die hoogmoedig en vol verachting rechtvaardige mensen beschuldigen. 20 Hoe groot is het geluk dat U hebt weggelegd voor wie U vrezen, dat U bereid hebt voor wie schuilen bij U, heel de wereld zal het zien. 21 U verbergt hen in de beschutting van uw gelaat voor de lagen en listen van mensen, uw tent biedt hun een schuilplaats voor de laster van kwade tongen. 22 Geprezen zij de HEER om zijn trouw, Hij heeft een wonder voor mij verricht, Hij ontzette mij als een belegerde stad. 23 In mijn angst had ik gezegd: ‘Ik ben verbannen uit uw ogen,’ maar U hebt mijn smeekbede gehoord toen ik U om hulp riep. 24 Getrouwen van de HEER, heb Hem lief. De HEER behoedt de standvastigen, voorgoed rekent Hij af met de hoogmoedigen. 25 U die uw hoop vestigt op de HEER: wees allen sterk en houd moed. (NBV21)

Kort en krachtig vertaalt de Nieuwe Bijbelvertaling in het begin van deze Psalm de noodroep van de Psalmdichter: “Bevrijdt mij en doe mij recht”. In deze Psalm wordt de tegenstelling geschetst tussen de gelovigen en de ongelovigen. Met de gelovigen gaat het dan altijd slecht. Zij zijn de onderliggende partij en hebben God maar al te hard nodig om hen te helpen. De ongelovigen die lijken het goed voor elkaar te hebben. Zij hebben goden met eigen handen gemaakt, beelden van goud en zilver, en lachen die arme gelovigen uit, die hebben nog niet eens een beeld om trots op te zijn. Maar zij zijn het ook die onrecht doen, die anderen niet tot hun recht laten komen maar integendeel: zelfs van de arme weten ze nog te stelen. Zo ouderwets is zo’n Psalm dus helemaal nog niet.

De tegenstelling tussen de werklozen, die soms voor de derde of vierde maal in hun leven werkloos geworden zijn, en de leden van raden van bestuur en raden van commissarissen is groot. Hadden de werklozen maar een bescheiden loon en hebben ze nu een nog lagere uitkering, de leden van de raden van bestuur hadden vorstelijke salarissen en kregen bij ontslag ontzagwekkende bonussen mee. De leden van de raden van commissarissen hadden het nog beter, zij kregen voor een luttel arbeid al vorstelijke salarissen en stappen van het ene bedrijf naar het andere tegen beloningen waar de gewone arbeider alleen van kan dromen. Het is die tegenstelling die de Psalmdichter op het oog heeft. Daar waar er zoveel armen zijn kunnen immers nooit zo buitensporig rijke rijken zijn, een gelovige heeft immers te delen met de armen. De Psalmdichter heeft het niet voor niets over het hart van het heiligdom, daar waar de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf wordt bewaard.

Maar je hebt de steun van de God van die Wet voortdurend nodig, want altijd weer opnieuw zijn er mensen die misbruik maken van de voorspoed die God aan de mensen schenkt. Altijd weer zijn er mensen die niet willen delen maar alles wat ze krijgen zelf houden en gebruiken om er nog rijker mee te worden. Daarom kan de Psalmdichter zijn Geest in de handen van God leggen, het kan niet anders dan dat de Psalmdichter zich wel aan de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf wil houden, dus wil handelen in de Geest van God. Die Geest zal veel later de Trooster worden genoemd. In het Oude Testament wordt over die Geest gesproken als over de adem van God, met de adem van God kun je spreken, kun je zingen. Maar die adem van God bevat ook het leven, met die adem werd de mens het leven gegeven en door te delen geef je met die adem ook anderen het leven. Zo zingen we ook vandaag, de dagen van voedselcrisis en klimaat crisis, deze Psalm mee.

Ze wisten wie Hij was.

Marcus 1:29-38

29 Toen ze uit de synagoge kwamen, gingen ze rechtstreeks naar het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes. 30 Simons schoonmoeder lag met koorts in bed, en ze spraken met Jezus over haar. 31 Hij ging naar haar toe, pakte haar hand vast en hielp haar overeind. Toen verliet de koorts haar, en ze begon voor hen te zorgen. 32 ’s Avonds laat, toen de zon al was ondergegaan, brachten de mensen alle zieken en bezetenen naar Hem toe; 33 alle inwoners van de stad hadden zich bij de deur van het huis verzameld. 34 Hij genas vele zieken van allerlei kwalen. Ook dreef Hij veel demonen uit, maar Hij stond ze niet toe om iets te zeggen, want ze wisten wie Hij was. 35 Vroeg in de ochtend, toen het nog helemaal donker was, stond Hij op, ging naar buiten en liep naar een eenzame plek om daar te bidden. 36 Maar Simon en de anderen die bij hem waren, gingen Hem zoeken 37 en toen ze Hem gevonden hadden zeiden ze tegen Hem: ‘Iedereen is naar U op zoek!’ 38 Toen zei Hij: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omtrek, zodat Ik ook daar het goede nieuws kan verkondigen. Daarvoor ben Ik immers op weg gegaan.’ (NBV21)

Het wordt dus tijd deze boze geesten te weerstaan en uit te drijven. Marcus beschrijft ons het voorbeeld dat gegeven wordt. De koorts had de schoonmoeder van Petrus verlamd. Hij hielp haar overeind en bracht haar weer in beweging. Niet langer koortsig en uitputtend, maar zorgend, voor de mensen direct in haar omgeving. Die houding van Jezus brengt het hele dorp er toe hem te vragen de boze geesten uit te drijven. . Geleerden hebben het bij het lezen van het Evangelie van Marcus over het Messias geheim. Dat Jezus van Nazareth de bevrijder van Israël, de Messias, de Christus was, moest geheim blijven.

Toch stroomden de mensen toe en ging het gerucht over hem door heel het land staat er voortdurend. Wat moest er dan geheim blijven? Wellicht toch de politieke betekenis van de persoon van Jezus van Nazareth. Uiteindelijk zou boven zijn hoofd aan het kruis het opschrift “Koning der Joden” verschijnen. De enige reden die de Romeinen konden hebben om hem ter dood te brengen. En Jezus van Nazareth was nu een maal niet een Koning zoals wij dat gewend waren in zijn dagen. Geen machtsgreep met behulp van een sterk leger. Geen geslaagde gewelddadige opstand. Maar een volk dat anders met elkaar gaat leven.

Dat voor elkaar gaat zorgen, de minsten gaat helpen en altijd bereid is alles met elkaar te delen. Dat alle angst voor de dood heeft verloren en niet meer voor zichzelf leeft maar voor een ander. Daarvoor moest het volk zich bekeren zoals Johannes had geroepen en moesten ze eerst leren om zo te gaan leven. Jezus van Nazareth had het er maar druk mee, zelfs de rust van een stille plek werd hem nauwelijks gegund. Maar wonderen op verzoek dat was ook niet iets wat hij deed. Hij liet de mensen in Kafernaüm in de steek. Hij was niet gekomen om wonderen te doen maar om het volk te leren anders te leven, daarvoor ging hij de andere dorpen in. En met dat anders leven, zorgen voor de minsten kunnen ook wij beginnen, elke dag opnieuw.

De heilige van God.

Marcus 1:21-28

21 Ze kwamen in Kafarnaüm, en op de eerstvolgende sabbat ging Jezus naar de synagoge en onderwees er de mensen. 22 Ze waren diep onder de indruk van zijn onderricht, want Hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals de schriftgeleerden. 23 Op dat moment was er in de synagoge ook een man die bezeten was door een onreine geest, en hij schreeuwde: 24 ‘Wat hebben wij met Jou te maken, Jezus van Nazaret? Ben Je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie Je bent, de heilige van God.’ 25 Jezus sprak hem streng toe en zei: ‘Zwijg en ga uit hem weg!’ 26 De onreine geest deed de man stuiptrekken en verliet hem met een luide schreeuw. 27 Iedereen was zo verbijsterd dat ze tegen elkaar zeiden: ‘Wat is dit allemaal? Een nieuwe leer met groot gezag! Zelfs als Hij onreine geesten een bevel geeft, wordt Hij gehoorzaamd.’ 28 Het nieuws over Jezus verspreidde zich algauw overal in Galilea. (NBV21)

Cynisme is heel moeilijk te bestrijden. Vooral door vriendelijke mensen die het goed bedoelen. Je probeert mensen ergens warm voor te maken en dan maakt iemand een cynische opmerking. Je zamelt geld in voor mensen die te weinig hebben om te eten en dan hoor je:” ach, hebben die mensen honger, nou dan hebben ze ook wat minder ruimte nodig, spaart huur uit en dan hebben ze ook geld om te eten.” Voor Marcus zijn die mensen bezeten van een onreine geest. Jezus van Nazareth de “Heilige van God” noemen is niet minder dan een geloofsbelijdenis die we best mogen herhalen, maar omdat je niks met Jezus van Nazareth te maken wil hebben en zelfs roept dat hij je wil vernietigen is die uitspraak juist in het leerhuis, de synagoge, cynisch.

Het draait het goede om tot het kwade. Jezus van Nazareth wilde maar al te graag de boze geesten vernietigen en riep mensen op radicaal anders te gaan leven. Samen en met elkaar delen, zorg voor de minsten. Dat hebben we hiervoor gelezen. Er waren dan ook genoeg mensen die aan die oproep gehoor gaven, een aantal worden bij name genoemd. Cynici aanspreken als zijn ze bezeten van een boze geest vraagt nogal wat moed en persoonlijkheid. Gehaaide politici die cynisch opmerken niet te willen betalen voor het bijbrengen van het verhaal van Jezus van Nazareth aan kleine kinderen kun je toch moeilijk beschuldigen bezeten te zijn. Dat zijn ze overigens wel, het zijn over het algemeen fundamentalistische ongelovigen die dat geloof in niks aan iedereen willen opleggen.

Dat kinderen ook op openbare scholen normen en waarden aangeleerd horen te krijgen en dat die normen en waarden ergens vandaag komen vergeten ze. Dat door ouders gestichte scholen waar de normen en waarden ontleend worden aan de goddelijke richtlijnen uit de Woestijn geen cent méér krijgen dan die openbare scholen en dat aan kinderen verder exact hetzelfde geleerd moet worden wordt verzwegen. Het is uiteindelijk niet meer, en niet minder dan een boosaardige poging de goddeloosheid tot algemeen geldende norm te verheffen. Dat in onze samenleving opvattingen over hoe we met elkaar omgaan uit heel verschillende culturen en achtergronden komen en dat we onze eigen achtergrond dus heel goed moeten kennen om met anderen om te gaan ontgaat ze. Aan de volgelingen van Jezus om deze boze geesten te verdrijven.

Een tortelduif

Leviticus 12:1-8

1 De HEER zei tegen Mozes: 2 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer een vrouw een kind baart en het is een jongen, blijft ze zeven dagen onrein; ze is dan op dezelfde manier onrein als tijdens haar menstruatie. 3 Op de achtste
dag moet het kind besneden worden. 4 Daarna duurt het nog drieëndertig dagen voor ze rein is na haar bloeding bij de bevalling; tijdens deze periode mag ze niets aanraken dat heilig is en mag ze het heiligdom niet binnengaan. 5 Wanneer ze een dochter baart, blijft ze veertien dagen onrein; ze is dan op dezelfde manier onrein als tijdens haar menstruatie. Daarna duurt het nog zesenzestig dagen voor ze rein is na haar bloeding bij de bevalling. 6 Wanneer de periode van haar reiniging is verstreken, moet ze-of ze nu van een zoon of van een dochter bevallen is-een eenjarige ram als brandoffer aanbieden en een jonge gewone duif of een tortelduif als reinigingsoffer. Ze moet de offerdieren naar de priester brengen, bij de ingang van de ontmoetingstent. 7 Hij biedt de offers aan de HEER aan en voltrekt voor haar de verzoeningsrite. Dan is ze, na haar bloedverlies, weer rein. Dit zijn de voorschriften omtrent de kraamvrouw, hetzij na de geboorte van een zoon, hetzij na de geboorte van een dochter. 8 Als ze zich geen ram kan veroorloven, moet ze twee tortelduiven meebrengen of twee jonge gewone duiven, één als brandoffer en één als reinigingsoffer. De priester voltrekt voor haar de verzoeningsrite en zij is weer rein.”’ (NBV21)

Soms denk je, als je dit soort kleine stukjes uit de Bijbel leest, dat het toch wel een hele rare wereld is die je ontmoet en die heel ver van je af staat. Dat is het nadeel van stukje voor stukje de Bijbel lezen. Want kijk eens om je heen als het gaat om de geboorte van baby’s. Dat is toch altijd weer een wonder. Hoe natuurkundig en biologisch bevruchting en zwangerschap ook kunnen worden verklaard en beschreven op het moment dat een zwangere vrouw een baby baart is er sprake van een wonder. Gelovigen verbinden dat wonder gelijk met de God waarin ze geloven maar ongelovigen zijn net zo verwonderd over dit bijzondere gebeuren als gelovigen, iedereen spreekt over een wonder der natuur. En die verwondering bepaald de beschermende bepalingen die we hier in het boek Leviticus lezen. Het lijkt wel of vrouwen heel erg apart gezet worden en onrein worden verklaard, maar het zijn bepalingen die vrouwen tegelijk ook beschermen. In de Bijbel zijn man en vrouw gelijk. Beiden worden tot één vlees en daaruit komen de kinderen voort. Maar als een vrouw heeft gebaard is ze een tijdje niet gelijk aan de man, tot één vlees worden is dan zeer onverstandig en mannen die dat aan vrouwen opdringen als die pas bevallen zijn hebben een grote kans verkrachters genoemd te worden.

Vrouwen nemen door hun zwangerschap deel aan het scheppende werk van God. De manier waarop door sommigen bijvoorbeeld over Maria gesproken wordt maakt dat duidelijk. Zij was de moeder Gods omdat haar zoon Jezus van Nazareth als één met de God van Israël wordt gezien, dat maakt die Maria zelf ook tot een bijzonder persoon. Maar vrouwen die pas een kind hebben gebaard doen er verstandig aan een tijdje even niet deel te nemen aan het scheppende werk van God. Ze moeten eerst herstellen. Vrouwen verliezen bloed en in het bloed huist het leven, ze verliezen dus ook een deel van hun door God gegeven leven en dat moet zich eerst herstellen. Er komt echter een moment dat het herstel heeft plaatsgevonden en dat de vrouw weer de gelijkwaardige plaats in de samenleving kan innemen die haar toekomt. Dat moment wordt openbaar, voor iedereen zichtbaar, door de rituelen die de Bijbel in dit gedeelte voorschrijft. Het brengen van een offer voor reiniging, waarin weer gedeeld wordt met God en een brandoffer waarin voedsel wordt gebraden dat je deelt met een ander, in dit geval de Priester.

Ook vrouwen delen dus met de minsten en als ze tot de armen behoren, dan delen ze wat minder, twee duiven zijn dan voldoende. Daarom wordt aangenomen dat Jozef en Maria tot de armen behoorden, ook zij brachten het offer van twee duiven. Ze hielden zich overigens nauwkeurig aan de voorschriften uit Leviticus. Op de achtste dag na de geboorte lieten ze hun zoon besnijden, opnemen in het volk als een zelfstandig lid van het volk. Die zoon werd ook aan God gewijd omdat hij de eerstgeboren zoon van Jozef en Maria was. De bescherming van vrouwen en de gelijkwaardigheid die hier zo treffend beschreven wordt mag ook ons aan het denken zetten. Mannen moeten zich zeker niet bemoeien met de wel of niet aanwezige vruchtbaarheid van vrouwen, die moeten dat zelf uitmaken en zich alleen met God hoeven bezig te houden. Zo kunnen we elke dag weer onze naaste liefhebben als onszelf, als gelijkwaardige, ook vandaag weer.

Ik verpletterde hen

Psalm 18:26-51

26 U bent trouw voor de trouwe, volmaakt voor de volmaakte, 27 zuiver voor de zuivere, maar voor de sluwe ongrijpbaar. 28 U bent de redder van het vertrapte volk, wie zich hoog wanen, brengt U ten val. 29 U bent
het die mijn lamp doet schijnen, U, HEER, mijn God, verlicht mijn duisternis, 30 met U storm ik af op een legerbende, met mijn God spring ik over de hoogste muur. 31 Gods weg is volmaakt, het woord van de HEER is zuiver, een schild is Hij voor allen die bij Hem schuilen. 32 Wie anders is God dan de HEER, wie anders een rots dan onze God? 33 De God die mij met kracht omgordt, leidt mij op een volmaakte weg, 34 Hij geeft mij voeten snel als hinden, doet mij op toppen van bergen staan, 35 oefent mijn handen voor de strijd- mijn armen spannen de bronzen boog. 36 U was het schild dat mij redde, uw rechterhand ondersteunde mij, uw woord maakte mij sterk, 37 U baande de weg voor mijn voeten, ik wankelde niet. 38 Ik achtervolgde mijn vijanden, haalde hen in en keerde niet terug voor ik hen had vernietigd, 39 ik verpletterde hen, ze stonden niet meer op, dood lagen ze onder mijn voeten. 40 U hebt mij omgord met kracht voor de strijd, mijn tegenstanders voor mij doen buigen, 41 U liet mij de rug van mijn vijanden zien, mijn haters, ik roeide ze uit. 42 Ze schreeuwden om hulp, maar er was geen redder, ze riepen de HEER, maar Hij antwoordde niet. 43 Ik verpulverde hen tot stof in de wind, vaagde hen weg als vuil van de straat. 44 U bevrijdde mij van een opstandig volk, stelde mij aan tot hoofd van de naties. Een volk dat ik niet kende, onderwierp zich, 45 gehoorzaamde mij zodra het van mij hoorde. Vreemdelingen toonden zich onderdanig, 46 vreemde volken verloren hun kracht, bevend kwamen zij uit hun burchten. 47 De HEER leeft, geprezen zij mijn rots, hoogverheven is God, mijn redder. 48 De God die mij wraak liet nemen, dwong volken op de knieën, 49 bevrijdde mij van mijn vijanden, verhief mij boven mijn tegenstanders, ontrukte mij aan mannen van geweld. 50 Daarom wil ik U prijzen te midden van de volken, HEER, een loflied zingen tot eer van uw naam. 51 Hij schenkt zijn koning grote overwinningen, betoont zich trouw aan zijn gezalfde, aan David en zijn nageslacht, voor altijd. (NBV21)

De Psalm roept ook de geschiedenis van het volk Israël in herinnering. In het begin van het optreden van David werd het volk geplaagd door een jaarlijkse roof van de oogst door buurvolken, met name de Filistijnen maakten zich hieraan schuldig.  Het optreden van Rechters, lees het boek Rechters maar op na, bracht steeds tijdelijk verlichting van de beroving. De eerste Koning van Israël, Saul ging het steeds leuker vinden om oorlog te voeren waardoor hij ook oorlogen uitlokte en de vrede voor Israël steeds verder weg kwam te liggen. Pas onder de regering van David brak de vrede aan. Het beleid van David werd ingegeven door wat hij wist van de richtlijnen voor de menselijke samenleving. Wie het boek Samuël leest komt er achter dat David daarvoor zwaar leunde op priesters en profeten. Door deze politiek van David werd Israël een wijngaard. Rondom een wijngaard was altijd een muur van ruwe stenen gebouwd.  In de Psalm wordt David afgeschilderd als een wachter op de muur. Nu lag ook zijn koningsstad Jeruzalem hoog in de bergen waardoor hij een goed uitzicht had over het land en tijdig gewaarschuwd kon worden voor invallen.

David kwam zo bekend te staan als een krachtig krijger die zelfs een bronzen boog kon bedienen, daarvoor was veel kracht nodig. Hoewel David dus veel strijd leverde tijdens zijn leven, telkens op oorlogspad moest, zelfs tegen Saul, werd hij door het volgen van de weg van de God van Israël een vredevorst die diepe indruk heeft achtergelaten op het volk. Tot op de dag van vandaag betekent het lijken op David heel wat. Maar onze regeerders zijn nog lang niet zo ver dat ze oorlogen voeren gericht op vrede en gerechtigheid. “Mijn schild en mijn betrouwen zijt Gij o God mijn Heer” Zo staat het in zesde couplet van ons volkslied dat vaak gezongen wordt bij gelegenheden met een meer religieus karakter. Het gaat daarbij dan natuurlijk vooral over de verdrijving van de tirannie die het hart doorwond. Het slotgedeelte van deze psalm die we vandaag met de kerk meezingen geeft dezelfde boodschap weer. God heeft ons bevrijd van de vijanden, van mannen van geweld. Maar het is goed om nog even te zien hoe die God dat dan gedaan heeft. Het is de God die de psalmdichter wraak liet nemen.

In de verhalen over Saul en David, waar we deze Psalm immers ook terug kunnen vinden, gaat het er altijd over dat voordat er een slag geleverd wordt eerst de goedkeuring van de God van Israël gevraagd wordt en na de slag voor de overwinning aan die God dank wordt gebracht. Die oorlogen van Saul en David zijn direct in strijd met het gebod niet te doden. Wel doden leidt volgens de Bijbel niet tot een menselijke samenleving, maar tussen volken is het soms onontkoombaar je met geweld te weer te stellen tegen een gewelddadige vijand. Nu zijn machthebbers, tegenwoordig vaak politici, er zeer goed in om een door hen gewenste oorlog tot onontkoombaar te verklaren. Die machthebbers of politici die voor uiterste terughoudendheid pleiten worden als zwak afgeschilderd, theedrinkers waar bloedvergieten op z’n plaats is. Het is dan goed om toch nog eens die verhalen over de oorlogen van Saul en David terug te lezen.