Een bronzen muur

Jeremia 1:13-19

13 De HEER richtte zich opnieuw tot mij: ‘Wat zie je?’ Ik zei: ‘Ik zie een gloeiend hete kookpot, die vanuit het noorden overhelt.’ 14 Toen zei de HEER: ‘Vanuit het noorden zal onheil over alle inwoners van dit land worden uitgestort. 15 Ik roep de volken van alle koninkrijken uit het noorden op-spreekt de HEER. Ze zullen dit land binnenvallen en hun tronen voor de poorten van Jeruzalem zetten, rondom de muren en om alle andere steden van Juda. 16 Ik zal de Judeeërs vonnissen voor al het kwaad dat ze hebben gedaan. Ze hebben Mij verlaten, wierook gebrand voor andere goden en geknield voor wat ze zelf gemaakt hebben. 17 Jij, Jeremia, maak je gereed en zeg hun alles wat Ik je opdraag. Laat je door hen geen angst aanjagen, anders zal Ik jou angst aanjagen in hun bijzijn. 18 Ik maak je nu tot een vestingstad en een ijzeren zuil, tot een bronzen muur om stand te houden tegen het hele land: de koningen en leiders van Juda, de priesters en het volk. 19 Ze zullen je bestrijden, maar je niet overwinnen, want Ik zal je terzijde staan en je redden-spreekt de HEER.’ (NBV21)

Jeremia zag, als hij goed keek, zag hij niets dan dreiging groeien voor zijn land en zijn volk. De richtlijn van de God van Israël, het heb Uw naaste lief als Uzelf, was vergeten. Overal werd afgodendienst bedreven. En rondom klonterden de volken samen tot machtige rijken. Vooral in het noorden werd de dreiging voor kleine volkjes als Juda steeds groter. Dat kon nooit goed aflopen. Er zou een dag komen dat Israël, dat zelfs Juda, niet meer zou bestaan en dat vreemde volken zouden heersen over Jeruzalem. Een volk dat geen respect meer kan afdwingen door te zorgen voor de minsten en de zwaksten in zijn samenleving zal behandeld worden net als alle andere volken die bezetters kennen en vreemde heersers. Het beeld van de overhellende pot kokend water op een vlammend vuur zegt genoeg. Als je je door de wind van het noorden laat verwarmen dan zul je bij het noorden moeten horen.

Die windstreken moet je dus niet zo letterlijk nemen maar als je meegaat in een cultuur van haat en eigenwaan dan zul je overheerst worden door een cultuur die je vreemd is en die haat zaait en van eigenwaan druipt. Het is de jonge Jeremia angstig te moede als hij beseft dat hij deze boodschap van onheil en ondergang moet brengen aan zijn volk en vooral aan de leiders van zijn volk. Maar de God van Israël maakt hem sterk, een vestingstad, een ijzeren zuil, een bronzen muur. Hij kan tegenstand verwachten maar uiteindelijk zal hij onverslaanbaar blijken. Het zijn beelden die in scherp contrast lijken te staan met het beeld uit het begin van dit hoofdstuk. Een bronzen muur tegenover een bloeiende amandeltwijg, een ijzeren zuil tegenover ons sneeuwklokje. Maar dat contrast is maar schijn.

Zoals de amandeltwijg en het sneeuwklokje een geweldige kracht in zich moeten hebben om tegen de winterkou in toch tot bloei te komen zo schuilt in de jonge Jeremia, en dus in alle jongeren, een geweldige kracht als ze de mensen op roepen om de weg van de wereld te verlaten en de Weg van de God van Israël te volgen. Niet langer zal vruchtbaarheid, zullen winst en profijt, voorop moeten staan, maar de zorg voor de minsten op aarde zal het handelen van mensen en volken moeten bepalen. Ja de zorg voor de aarde zelf moet centraal staan. Delen zal het werkwoord moeten zijn dat hebben verdrijft. Niet de prachtigste technologische uitvindingen die de mode van vandaag bepalen maar het voeden van de hongerigen en het kleden van de naakten zullen de wereldwijde aandacht moeten hebben. Als dat gebeurd zal ook bij ons onweerstaanbaar de lente aanbreken, dwars tegen alle winterkou in. We kunnen er vandaag nog mee beginnen.

Verzamelen!

Jeremia 1:4-12

4 Laat je besnijden voor de HEER, ontdoe je van de voorhuid van je hart, inwoners van Juda en Jeruzalem. Anders slaat zijn toorn uit als een vuur, een brand die niet te blussen is, vanwege jullie kwalijke praktijken. 5 Maak bekend in Juda, laat horen in Jeruzalem, beveel: “Blaas de ramshoorn in het land!” Roep luid: “Verzamelen! Verschans je in je vestingsteden. 6 Wijs met de strijdvaan naar Sion! Vlucht, blijf niet staan!” Want Ik breng onheil uit het noorden, en grote rampspoed! 7 Zoals een leeuw uit het struikgewas springt, zo doemt een vernietiger van volken op, rukt de vijand op uit zijn gebied. Hij maakt je land tot een woestenij. Je steden vallen in puin, worden ontvolkt. 8 Hul je daarom in het zwart, weeklaag, barst uit in jammerklachten. Onstuitbaar is de brandende toorn van de HEER. 9 Op die dag-spreekt de HEER – ontzinkt de koning en de leiders alle moed. De priesters zijn ontzet, de profeten verbijsterd.’ 10 Ik zei: ‘HEER, mijn God, U hebt Jeruzalem en dit volk misleid: wij zouden in vrede leven, toch staat het zwaard ons op de keel!’ 11 ‘Dan zeg Ik Juda en Jeruzalem: Vanuit de kale heuvels in de woestijn waait een verzengende wind naar mijn volk. Geen wind om het koren te wannen, 12 Ik stuur een woeste wind. Nu, ja nú vel Ik mijn oordeel over hen. (NBV21)

Jeremia is vaak de profeet van de wanhoop. Hij gelooft rotsvast in de God van Israël die het volk had uitgekozen en zou beschermen maar hij ziet voortdurend het tegendeel. Hij ziet ook dat het volk de weg van de God van Israël heeft verlaten. Dat de leer van Mozes eigenlijk niet meer wordt onderwezen. Dat de offers in de Tempel eerder zijn om de God van Israël om te kopen dan om te laten zien hoe het volk willen delen, met aandacht voor de minsten in de samenleving. Het lijkt er op dat het volk van Israël eigenlijk helemaal niet meer bij dat volk willen horen. Jongens worden niet meer besneden en de reinheid van vrouwen wordt verwaarloosd. Daarom de oproep om je weer te laten besnijden. Dat kan als jongetje maar Abraham en Mozes werden op latere leeftijd besneden. Zonder die besnijdenis blijft er geen volk Israël over en heeft straks ook die God geen volk meer dat hem eer bewijst. Het is alsof die God niet bij dat volk hoort, zoals een reiziger wel te gast is en mee mag eten en mag blijven slapen maar dan weer verder reist omdat hij er niet bij hoort.

Het antwoord van de God van Israël is dat het volk zelf afgedwaald is van de God van Israël, niet God laat het volk in de steek, het volk laat die God in de steek, heeft die God al lang geleden in de steek gelaten door andere goden achterna te lopen. Ophouden met het recht doen aan de weduwe en de wees heeft gevolgen. De goden van vruchtbaarheid en voorspoed voorrang geven boven de God van Israël, van delen met de zwaksten en de minsten, is lang nadien nog te merken. En ook wij mogen ons daar zorgen over gaan maken. Talloze gehandicapten die afhankelijk zijn van een beschermde werkomgeving zijn op straat komen te staan. Ze zullen ons als een molensteen om onze hals gaan hangen. Het miljard dat bezuinigd wordt op ontwikkelingssamenwerking zal niet alleen voor ontelbare hongerdoden gaan zorgen het zal zich ook tegen ons keren. Het zal een voedingsbodem worden voor haat en wrok.

Jonge mensen zullen zich genoodzaakt zien van onze rijkdom te komen halen als wij hen geen toekomst willen geven en niet willen delen. Dat zijn geen dreigingen, zo gaan die zaken. In ons eigen land zijn Oost Groningen en Limburg leeggelopen omdat wij het werk en de rijkdom eenzijdig concentreren in de Randstad. Zo zal het ook gaan met arme delen van Europa en met Afrika. Nu zijn de eerste sporen ervan al te merken. Maar net als het volk van Jeremia dat doof bleef voor de waarschuwingen toen het nog kon, blijven ook onze bestuurders doof en gedogen ze slechts dat de ene groep in de samenleving opgehitst wordt tegen de andere. Ze stellen ondertussen wel de woonsubsidie voor de rijken veilig. Alleen samen met mensen die ook geloven in de wereld zonder honger en geweld kan dat tij gekeerd worden. Dan moeten allen opstaan en stem geven aan de armen en aan het werk gaan voor dat Koninkrijk van de God van Israël, vandaag kan het nog.

Uit de diepte

Psalm 130

1 Een pelgrimslied. Uit de diepte roep ik tot U, HEER, 2 Heer, hoor mijn stem, wees aandachtig, luister naar mijn roep om genade. 3 Als U de zonden blijft gedenken, HEER, Heer, wie houdt dan stand? 4 Maar bij U is vergeving, daarom eert men U met ontzag. 5 Ik zie uit naar de HEER, mijn ziel ziet uit naar Hem en verlangt naar zijn woord, 6 mijn ziel verlangt naar de Heer, meer dan wachters naar de morgen, meer dan wachters uitzien naar de morgen. 7 Israël, hoop op de HEER! Bij de HEER is genade, bij Hem is bevrijding, altijd weer. 8 Hij zal Israël bevrijden uit al zijn zonden. (NBV21)

Soms lijkt het er op dat de samenstellers van het Oecumenisch leesrooster een soort toekomstvoorspellers zijn. Gisteren werd de dood van Navalny in Rusland bekend. De oorlog in de Oekraïne kent tegenslagen. En Israël dreigt met een zeer bloedige aanval op een stad in Gaza. Nog afgezien van alle andere oorlogen, onderdrukte volken en schendingen van mensenrechten op de wereld. Niets is minder waar. We leven in de tijd naar Pasen toe waarin de Kerk vanouds meer oog probeert te krijgen voor het lijden in de wereld. In het Latijn staat boven deze Psalm “De Profundis” en voor vele begrafenissen hebben componisten naar aanleiding van deze Psalm de mooiste muziek gecomponeerd. De psalm staat bekend als een inktzwarte psalm. De Latijns Amerikaanse dichter Ernesto Cardenal heeft eens een eigen versie van deze psalm gemaakt. Die begint “Uit de diepten, o Heer, roep ik tot U, ‘s nachts roep ik mijn cel- in het concentratiekamp, in de folterkamer- in het uur van de duisternis- het uur der ondervraging, hoor mijn stem, mijn S.O.S.”

Zo zingt de psalm ook mee met de lijdenden van onze dagen. En dan geeft ook deze psalm, net als de psalm uit de Bijbel, hoop. De Psalm verkondigt bevrijding ook aan de mensen die het meest te lijden hebben van onderdrukking. Het is overigens ook een pelgrimslied. Elk jaar moesten de Israëlieten een paar keer naar Jeruzalem om daar maaltijd te houden met de dienaren van de Tempel, de vreemdelingen, de armen en hun familie. Dat was een offermaaltijd die de hoop op de bevrijding levend kon houden. Want wie het land ook had bezet, hoeveel er ook geroofd was, hoe groot ook de kans dat je tot armoede verviel en in slavernij moest gaan, altijd was er de belofte dat aan de ellende een eind zou komen. Van die hoop kon je dag en nacht leven. Als wachters op de muren van de stad die dag en nacht uitkijken en de hele donkere nacht uitkijken naar het morgenrood dat weer het daglicht brengt.  Ook als je zelf fouten hebt gemaakt die je in de ellendige situatie hebben gebracht dan nog weet je dat als je oprecht berouw hebt van die fouten en je zo verandert hebt dat je die fouten eenvoudigweg niet opnieuw zou kunnen maken dan weet je dat God genadig is en dat je opnieuw mag beginnen.

Daarom komen mensen bij elkaar om tegen het wrede bewind in Rusland op te komen. Daarom komen mensen op straat om steun te betuigen aan de bedreigde Palestijnen. Daarom bestrijden we antisemitisme. Daarom klinkt in ons land gelukkig dezer dagen ook opnieuw het verzet tegen een echt levenslange gevangenisstraf. Dan heeft het zin je te veranderen, dan heeft het zin weer mens te worden, dan kan je op het eind van het leven weer mee doen met de mensen. Het zingen van deze Psalm is nooit vrijblijvend, maar altijd bedoeld als bevrijding. We kijken dus in deze 40 dagen naar al die situaties waarin mensen gevangen zitten. Gevangen in verkeerde informatie. Gevangen in machten die zich onaantastbaar achten. Gevangen in onrechtvaardige handelssystemen. Gevangen in de bescherming van de rijken waardoor eerlijk delen wordt tegengehouden. We weten dat 40 dagen niet genoeg zijn,. maar als er iemand uit de dood kan opstaan kan ook de wereld worden veranderd. Daar beginnen we mee door deze Psalm te zingen.

U hebt alles gemaakt

Jeremia 14:17-22

17 Zeg tegen hen: Laten mijn ogen vloeien van tranen, nacht en dag. Ogen, kom niet tot rust, want mijn volk is deerlijk verwond, niet te helen is zijn letsel. 18 Als ik naar de akkers ga, zie ik ze liggen, geveld door het zwaard. Als ik de stad in ga, zie ik ze liggen, uitgeteerd door de honger. Zelfs profeten, zelfs priesters komen terecht in een onbekend land.’ 19 ‘Hebt U Juda verworpen, hebt U van de Sion een afkeer gekregen? Waarom hebt U ons zo hard geslagen dat er geen genezing voor ons is? Wij hoopten op vrede, maar vrede bleef uit, wij verwachtten genezing, maar angst overviel ons. 20 HEER, wij bekennen onze schuld, en de schuld van onze voorouders: wij hebben tegen U gezondigd. 21 Maar verstoot ons toch niet, doe het niet, omwille van uw naam. Ontluister uw troon toch niet, denk aan uw verbond met ons, verbreek het niet. 22 Brengen die nietige goden van andere volken soms regen, of schenkt de hemel buien uit zichzelf? U, de HEER, onze God, doet dat toch? Wij vestigen onze hoop op U, want U hebt alles gemaakt.’ (NBV21)

Hoe breng je een boodschap over, met name de vraag hoe je de boodschap van God overbrengt is hier de vraag. Dat is dus niet alleen door Zijn woord te spreken. Maar je moet het laten zien. De profeet moet hier gaan zitten huilen en tegen het volk zeggen van kijk eens hoe ik huil. En dat huilen is niet voor niks. Er is oorlog geweest en er is alle aanleiding om je de slachtoffers aan te trekken. Dat was het volk Israël niet gewend. God had hen steeds beschermd, maar het volk had liever vertrouwd op sterke bondgenoten en kijk nu eens wat daar het gevolg van is. Niet meer op God vertrouwen maar je afhankelijk maken van wisselende politieke omstandigheden maakt dat er alleen angst overblijft, en doden.

Want waar zijn nu die prachtige leiders die zo mooi konden offeren, zo fraai konden zingen in de Tempel, die op de hoeken van de straten riepen wat het volk zo graag wilde horen. De Priesters en Profeten dwalen radeloos rond. Dit is een land dat ze niet kennen, hier weten ze geen raad mee en kunnen ook geen raad geven. De Priesters hadden aan zichzelf laten offeren, de Profeten hadden de onaantastbaarheid van het volk en haar welvaart gepredikt. En wie niet deelde in die welvaart had dat aan zichzelf te danken. Wie ziek was moest ervaren hoeveel dat eigenlijk kost en wie weduwe geworden was kon uit werken gaan. God had de armen veroordeeld riepen ze.

Jeremia roept op schuld te bekennen. De God van Israël had immers opgeroepen een volk te vormen waarin gezorgd werd voor de armen, waar de weduwe en de wees voorop staat. Daar had die God alles voor gegeven. Niet om de een rijk en de ander arm maar om een volk te krijgen waarin delen voorop staat. Pas als er voor elkaar gezorgd wordt is een land onoverwinnelijk. Dan heb je geen macht en geen dwang meer nodig. Wie heeft deelt vanzelf. Wie offert aan God laat zien dat er dankbaar wordt gedeeld en dat uit het delen de vreugde ontstaat. Alles wat we hebben, alles wat we weten, alles wat we mogen maken krijgen we van God, hebben we uit liefde gekregen om het in liefde door te geven. Dat is vandaag niet anders. Ook onze armen hebben het niet aan zichzelf te wijten, ook de armen en hongerigen elders op aarde hebben dat niet zelf gedaan. Als we rijk zijn dan delen we, dan delen we alles elke dag opnieuw.

 

Blijvende vrede

Jeremia 14:11-16

11 De HEER zei tegen mij: ‘Bid niet voor het welzijn van dit volk. 12 Ook al vasten ze, Ik zal niet naar hun smeekbeden luisteren. Ook al brengen ze brandoffers en graanoffers, die zullen Mij niet behagen. Ik zal hen vernietigen met het zwaard, de honger en de pest.’ 13 Ik zei: ‘Ach HEER, mijn God, hun profeten verkondigen: “Het zwaard zal jullie bespaard blijven en jullie zullen geen honger lijden; Ik schenk jullie blijvende vrede in dit land.”’ 14 De HEER antwoordde: ‘Die profeten verkondigen leugens, en dat in mijn naam. Ik heb hen niet gezonden, hun niets opgedragen, niet tot hen gesproken. De visioenen die ze profeteren zijn leugens, waarzeggerij, holle woorden en eigen verzinsels. 15 Daarom-dit zegt de HEER over de profeten die Ik niet gezonden heb, maar die in mijn naam profeteren dat dit land niet door het zwaard en de honger zal worden getroffen: Zij zullen zelf door het zwaard en de honger omkomen. 16 En de straten van Jeruzalem zullen bezaaid liggen met de lijken van hun toehoorders, geveld door de honger en het zwaard. Er zal niemand zijn die hen en hun vrouwen, zonen en dochters begraaft. Zo stort Ik hun eigen kwaad over hen uit. (NBV21)

We zijn aan het vasten. Iedereen heeft gisteren een askruisje gehaald en nu 40 dagen volhouden. Dat askruisje wordt ook door Protestanten tegenwoordig gehaald. Veel meer conservatieve protestanten willen in deze dagen terug naar de Rooms Katholieke kerk. Maar het Oecumenisch leesrooster dat we hier volgen begint met de mededeling dat je voor al die mensen die vasten niet hoeft te bidden want God zal ze verdelgen. Dat komt omdat er rond dat vasten nogal wat leugens worden verteld. In de eerste plaats dat askruisje, het is als reclame, ik vast dus weet ik hoe het hoort. Als we allemaal vasten breekt de vrede uit. Dan wordt er recht gedaan. Niets is minder waar. Jezus zou veel later eens zeggen dat je je rechterhand niet moet laten weten wat je linkerhand doet. Een andere profeet uit de tijd van Jeremia hield het volk voor dat niet de offers telden maar de gerechtigheid.

Het volk had de ellende over zichzelf afgeroepen. Jeremia probeert nog een keer om het voor zijn volk op te nemen. Al die arme mensen konden er toch niks aan doen dat ze zo verkeerd deden want er waren profeten die in de naam van de God van Israël vertelden dat het goed ging met het volk als ze maar bondgenootschappen met grootmachten sloten en zorgden dat ze die grootmachten naar de mond praatten. Op eenzelfde manier wordt ook ons volk voor de gek gehouden. Maar net zoals het volk van Jeremia zich niet achter de valse profeten konden verschuilen kan ook ons volk zich niet verschuilen achter de profeten voor een sterker Nederland. Ze willen iedereen tevreden stellen. Het geld dat we met z’n allen verdienen en waarvoor we voorzieningen bij de overheid inkopen moet rollen. Alle wensen voor hogere lonen, lagere prijzen en stevige pensioenen moeten worden ingewilligd. Dat gaat dus niet. We zijn wel een rijk land maar ook hier groeien de bomen niet tot aan de hemel.

Iedereen weet dat Nederland zwakker wordt als het niet deelt. Iedereen weet dat het volk zwakker wordt als het de verschillen tussen de allerarmsten en de allerrijksten niet kleiner maakt maar jaar op jaar groter laat worden. Dat is het gevolg van het inwilligen van alle wensen en als wij ook niet willen delen met de allerarmsten komen meer mensen het hier delen en valt de export verder stil. Het volk van Jeremia werd bedreigd door oorlog en geweld, de straten zouden bezaaid worden met lijken, het bloed zou door de straten van Jeruzalem vloeien. In onze dagen is het misschien niet een openlijke oorlog die ons direct te wachten staat. Misschien dat het aantal terroristische aanslagen kan toenemen door het voortdurend haat zaaien waar niet tegen wordt opgetreden, maar ook die aanslagen zijn niet te vergelijken met een oorlog. Wel hebben we oorlogen in de buurt die zomaar kunnen overslaan naar ons eigen gebied. Jeremia leert ons als geen ander dat grootmachten niet te vertrouwen zijn. Gerechtigheid moet daarom bij de vasten bovenaan staan. Niet alleen deze 40 dagen om het te oefenen, maar daarna voor altijd.

 

Lege kruiken

Jeremia 14:1-10

1 Dit zijn de woorden die de HEER richtte tot Jeremia naar aanleiding van de grote droogte: 2 ‘Juda treurt, de steden kwijnen weg, in het zwart gehuld zit de bevolking op de grond, jammerklachten klinken uit Jeruzalem. 3 De rijken sturen hun knechten om water. Ze komen bij de putten, maar water vinden ze niet. Met lege kruiken keren ze terug. Verslagen en beschaamd houden ze het hoofd bedekt. 4 Het land is dor en uitgedroogd, want de regens bleven uit. De boeren staan verslagen, ze houden het hoofd bedekt. 5 Ja, zelfs de hinde in het veld laat het jong dat ze wierp in de steek, want er is geen groen. 6 Op kale heuvels happen wilde ezels als jakhalzen naar adem. Hun ogen breken, want er is geen gras.’ 7 ‘HEER, al getuigen onze wandaden tegen ons, grijp toch in omwille van uw naam. Talloze malen waren wij U ontrouw, wij hebben tegen U gezondigd. 8 Bron van hoop voor Israël, redder in tijden van nood, waarom bent U als een vreemdeling in dit land, als een reiziger die maar één nacht blijft? 9 Waarom bent U als een radeloze man, als een soldaat die ons niet kan redden? U bent toch in ons midden, HEER, wij behoren U toch toe? Laat ons niet in de steek.’ 10 ‘De HEER zegt over dit volk: Maar al te graag dwalen ze weg, ze sparen hun voeten niet. De HEER schept geen behagen meer in hen. Nu brengt Hij hun wandaden in rekening, nu bestraft Hij hun zonden.’ (NBV21)

Bij alle militaire dreiging die op het land Juda afkomt is er in het gedeelte dat we vandaag lezen ook sprake van een grote droogte. En regen is nodig om het graan en het gras te laten groeien. Zonder gras geen vee en zonder graan geen brood. Maar het is zo droog in Jeruzalem dat zelfs de rijken niet meer te drinken hebben. De knechten die er op uit zijn gestuurd om een kruik water te halen keren beschaamd weer terug, er is niks meer. Ook de wilde dieren reageren op deze uitzonderlijke situatie. De hinde plant zich niet meer voort en de wilde ezels staan te verdrogen en verdorsten op de kaal geworden heuvels. Dat is toch wel heel erg. Het land dat overvloeide van melk en honing is verkeerd in een woestijn. Smekend richt het volk zich tot de God van Israël. Het is zich steeds meer bewust van de wandaden die het heeft verricht.

Maar op deze manier blijft er geen volk Israël over en heeft straks ook die God geen volk meer dat hem eer bewijst. Het is alsof die God niet bij dat volk hoort, zoals een reiziger wel te gast is en mee mag eten en mag blijven slapen maar dan weer verder reist omdat hij er niet bij hoort. Het antwoord van de God van Israël is dat het volk zelf afgedwaald is van de God van Israël, niet God laat het volk in de steek, het volk laat die God in de steek, heeft die God al lang geleden in de steek gelaten door andere goden achterna te lopen. Ophouden met het recht doen aan de weduwe en de wees heeft gevolgen. De goden van vruchtbaarheid en voorspoed voorrang geven boven de God van Israël, van delen met de zwaksten en de minsten, is lang nadien nog te merken. En ook wij mogen ons daar zorgen over gaan maken. Talloze gehandicapten die afhankelijk zijn van een beschermde werkomgeving zijn op straat komen te staan. Ze zullen ons als een molensteen om onze hals gaan hangen. Het miljard dat bezuinigd wordt op ontwikkelingssamenwerking zal niet alleen voor ontelbare hongerdoden gaan zorgen het zal zich ook tegen ons keren. Het zal een voedingsbodem worden voor haat en wrok.

Jonge mensen zullen zich genoodzaakt zien van onze rijkdom te komen halen als wij hen geen toekomst willen geven en niet willen delen. Dat zijn geen dreigingen, zo gaan die zaken. In ons eigen land zijn Oost Groningen en Limburg leeggelopen omdat wij het werk en de rijkdom eenzijdig concentreren in de Randstad. Zo zal het ook gaan met arme delen van Europa en met Afrika. Nu zijn de eerste sporen ervan al te merken. Maar net als het volk van Jeremia dat doof bleef voor de waarschuwingen toen het nog kon, blijven ook onze bestuurders doof en gedogen ze slechts dat de ene groep in de samenleving opgehitst wordt tegen de andere. Ze stellen ondertussen wel de woonsubsidie voor de rijken veilig. Alleen samen met mensen die ook geloven in de wereld zonder honger en geweld kan dat tij gekeerd worden. Dan moeten allen opstaan en stem geven aan de armen en aan het werk gaan voor dat Koninkrijk van de God van Israël, vandaag kan het nog.

Gezonde mensen

Marcus 2:13-22

13 Jezus vertrok en ging weer naar het meer. Een grote mensenmenigte kwam naar Hem toe, en Hij onderwees hen. 14 Toen Hij verderging zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten, en Hij zei tegen hem: ‘Volg Mij.’ Levi stond op en volgde Hem. 15 Toen Jezus en zijn leerlingen bij hem thuis uitgenodigd waren, lagen ze daar samen met een groot aantal tollenaars en zondaars aan voor de maaltijd, want velen van hen volgden Hem. 16 Toen de farizese schriftgeleerden zagen dat Hij samen met zondaars en tollenaars at, zeiden ze tegen zijn leerlingen: ‘Eet Hij met tollenaars en zondaars?’ 17 Jezus hoorde dit en zei tegen hen: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel; Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’ 18 De leerlingen van Johannes en de farizeeën hadden de gewoonte regelmatig te vasten. Er kwamen mensen naar Jezus toe, die Hem vroegen: ‘Waarom vasten de leerlingen van Johannes en de leerlingen van de farizeeën wel, maar uw leerlingen niet?’ 19 Jezus antwoordde: ‘Bruiloftsgasten kunnen toch niet vasten zolang de bruidegom bij hen is? Nee, zolang ze de bruidegom bij zich hebben, kunnen ze niet vasten. 20 Maar er komt een dag dat de bruidegom bij hen wordt weggehaald, en dan is het hun tijd om te vasten. 21 Niemand verstelt een oude mantel met een lap die nog niet gekrompen is, want dan trekt de nieuwe lap de oude stof kapot en wordt de scheur nog groter. 22 Niemand giet jonge wijn in oude leren zakken, want dan scheuren ze open en gaat de wijn verloren, net als de zakken zelf. Jonge wijn hoort in nieuwe zakken.’ (NBV21)

Die Marcus schreef het kortste evangelie maar heeft soms ook de meest korte en heldere teksten. Gisteren was het bevel voor de verlamde vriend: “Sta Op”, en vandaag klinkt het: “Volg mij”. Die oproep is gericht aan een belastinginner. Bijna zou je zeggen een ambtenaar maar zo was het niet. Tot in de negentiende eeuw hadden wij dat systeem ook. Je ging naar de overheid en deed een bod op het recht langs de weg tol te heffen. Als het bod hoog genoeg was kreeg je dat recht en moest je zien er geld aan te verdienen. Kwam er meer verkeer langs dan je had verwacht dan verdiende je natuurlijk, kwam er minder verkeer langs dan moest je zien de tol te verhogen. In de dagen van Jezus was het niet anders. Alleen kwam die belasting niet ten goede aan het volk zelf maar aan de bezetters. De Keizer en de burgers van Rome leefden er goed van, de soldaten werden er van betaald maar de armen werden steeds armer en het volk werd onderdrukt.

Volgen van Jezus betekende letterlijk daartegen in opstand te komen. Dat zegt het verhaal dan ook, nadat de tollenaar Levi de oproep had gehoord stond hij op. En hij liet het er niet bij want hij zorgde dat het systeem zand in de molen werd gestrooid. Bij hem thuis gaf hij Jezus de gelegenheid aan andere belastinginners en mensen die de goddelijke richtlijnen voor de menselijke samenleving niet meer kenden uit te leggen wat het Koninkrijk van de Liefde nou eigenlijk kon inhouden. De bestaande religieuze leiders hadden een breekbaar evenwicht met de bezetter bereikt en een populaire prediker die opriep terug te keren naar de oude wetten en gebruiken van het volk, in de geest van de onvoorwaardelijke liefde, die dus onrust stookte konden ze niet gebruiken. Maar juist waar die liefdeloosheid heerst zijn de mensen die de Liefde dienen het meest nodig. Daarom zie je ook veel mensen uit kerken actief voor vluchtelingen en asielzoekers, daarom werken die mensen vaak in wereldwinkels, steunen ze de belangenverenigingen van mensen met een uitkering. Dat is het volgen van Jezus door op te staan en mensen op te roepen op te staan uit benauwende en onderdrukkende situaties.

Elke dag is dat nodig. Ook vandaag. En laat je niet wijsmaken dat het iets nieuws is. Dat het de moderne tijd is. Dat deze tijd er één is waarin je niet meer moet geloven dat de wereld ooit beter wordt. Dat al die mensen die er vanuit gaan dat er ooit een tijd komt dat de armen recht wordt gedaan nu gek zijn. Er zijn mensen die je dat wijs willen maken. Ze hebben een taal gezocht die bij jongeren past en vertellen nu op een nieuwe manier, de manier van geen stijl, het oude verhaal van hebben en graaien als norm voor de samenleving. Samen delen en samen eten, zeker met vreemdelingen is daar niet bij. Geloven is voor hen vroom vasten in je eigen kerk, dan ben je wel belachelijk maar doe je zoals het hoort. Geloven is voor hen niet samen met mensen die er eigenlijk niet bij horen een gemeenschap vormen. Toch is dat nou juist wat Jezus van Nazareth ons in dit verhaal laat meebeleven. Doen dus. elke dag opnieuw, samen met zo veel mogelijk mensen die ook geloven dat er een aarde kan zijn van eerlijk delen, van vrede en recht en dat die aarde bij jezelf begint. Elke  zondag vind je die mensen in de Protestantse Kerk in de buurt.

 

Door vier mensen gedragen

Marcus 2:1-12

1 Toen Hij enkele dagen later terugkwam in Kafarnaüm, werd het bekend dat Hij weer thuis was. 2 Er stroomden zo veel mensen toe dat er zelfs voor de deur geen plaats meer was, en Hij verkondigde hun Gods boodschap. 3 Er werd ook een verlamde naar Hem toe gebracht, die door vier mensen gedragen werd. 4 Omdat ze door de menigte niet bij Jezus konden komen, haalden ze een stuk van het dak weg boven de plaats waar Hij was. En toen ze een opening hadden gemaakt, lieten ze de verlamde op zijn slaapmat naar beneden zakken. 5 Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde: ‘Mijn kind, uw zonden zijn u vergeven.’ 6 Er zaten ook een paar schriftgeleerden tussen de mensen, en die dachten bij zichzelf: 7 Hoe durft Hij dat te zeggen? Hij slaat godslasterlijke taal uit! Wie kan zonden vergeven dan God alleen? 8 Jezus wist meteen wat ze dachten en dus zei Hij: ‘Waarom denkt u zoiets? 9 Wat is gemakkelijker, tegen een verlamde zeggen: “Uw zonden zijn u vergeven” of: “Sta op, pak uw mat en loop”? 10 Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven.’ Toen zei Hij tegen de verlamde: 11 ‘Ik zeg u, sta op, pak uw mat en ga naar huis.’ 12 Meteen stond hij op, pakte zijn mat en ging weg. Alle mensen zagen het; ze stonden versteld en loofden God. ‘Zoiets hebben we nog nooit gezien,’ zeiden ze. (NBV21)

Altijd kunnen we weer opnieuw beginnen zeggen we hier vaak. Het is het hart van het verhaal, zonder dat zou het leven vergeefs zijn. Volledig opgaan in de liefde voor de naaste is een haast onmogelijke opgave, zeker als niet iedereen voortdurend meedoet en dat laatste is zeker niet het geval. Juist de tegenwerking van de rijken en de machtigen, de leugens die ze verspreiden en het verdraaien van woorden maken dat je verlamd raakt en ontmoedigd. Jezus van Nazareth woonde volgens het verhaal in Kafarnaüm, dat volgens sommigen “Het huis van troost” betekent. En het is goed om te bedenken dat je dus weer opnieuw mag beginnen, Het verhaal dat we vandaag lezen is wat dat betreft zeer toepasselijk.

Vier vrienden dragen een verlamde tot bij Jezus. Alleen al het hebben van zulke vrienden doet je bijna genezen. Maar iedereen wilde wel bij Jezus zijn in die dagen dus het huis puilt uit van de mensen. Geen nood, ze lopen het dak op, dragen hun vriend naar boven en maken een gat in het dak waardoor ze hem kunnen laten zaken tot voor de voeten van de meester. De verlamde vriend moet en zal er bij horen. Volgens de religieuze leiders van die dagen moet God dat uitmaken, niet de mensen. Wij kennen zulke religieuze leiders, homohuwelijken moeten niet erkend worden want homo’s en lesbiennes horen niet bij onze samenleving. Condooms mogen niet uitgedeeld en laat staan gebruikt worden, Aids is immers een straf van God. Wie gescheiden is mag geen deel uitmaken van de geloofsgemeenschap. Op de rechterstoel van God heeft een geestelijke plaatsgenomen.

Jezus bestreed die opvattingen, geloof in de Liefde, in de leer van Mozes, heb uw naaste lief als uzelf, is genoeg. Daarvan gaat zelfs een verlamde weer lopen. De opdracht is daarom op de staan tegen dit soort leiders. Godslastering is niet het uit liefde opnemen van iedereen in je gemeenschap, Godslastering is het uitsluiten van mensen, van verdeeldheid zaaien tussen bevolkingsgroepen, godsdiensten en landen. Voordat het Pasen wordt vieren we het feest van Carnaval. Het feest van de omgekeerde wereld waar iedereen aan mag meedoen en je niet kunt zien wie er uitgesloten zou moeten worden. Een feest dat niet voor niets door het volk een Christelijk tintje heeft gekregen. De grootste zot voert daar de boventoon. Tijd dus om op te staan en mee te doen aan een samenleving waar de onderkant de boventoon voert.

Het goede nieuws

Marcus 1:39-45

39 In heel Galilea verkondigde Hij het goede nieuws in de synagogen en dreef Hij demonen uit. 40 Er kwam iemand naar Hem toe die door een huidziekte onrein was; hij smeekte Hem om hulp en zei, terwijl hij op zijn knieën viel: ‘Als U wilt, kunt U mij rein maken.’ 41 Jezus kreeg medelijden, stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’ 42 En meteen verdween zijn ziekte en hij was rein. 43 Jezus stuurde hem weg met de ernstige waarschuwing: 44 ‘Denk erom dat u er met niemand over praat, maar ga u aan de priester laten zien en breng als getuigenis voor de mensen het reinigingsoffer dat Mozes heeft voorgeschreven.’ 45 Maar toen de man vertrokken was, ging hij overal breeduit rondvertellen wat er gebeurd was, waardoor Jezus niet langer openlijk in een stad kon verschijnen, maar op eenzame plaatsen buiten de steden moest blijven. Toch bleven de mensen van alle kanten naar Hem toe komen. (NBV21)

Geleerden hebben het bij het lezen van het Evangelie van Marcus over het Messias geheim. Dat Jezus van Nazareth de bevrijder van Israël, de Messias, de Christus was, moest geheim blijven. Toch stroomden de mensen toe en ging het gerucht over hem door heel het land staat er voortdurend. Wat moest er dan geheim blijven? Wellicht toch de politieke betekenis van de persoon van Jezus van Nazareth. Uiteindelijk zou boven zijn hoofd aan het kruis het opschrift “Koning der Joden” verschijnen. De enige reden die de Romeinen konden hebben om hem ter dood te brengen. En Jezus van Nazareth was nu een maal niet een Koning zoals zij dat gewend waren in zijn dagen. Geen machtsgreep met behulp van een sterk leger. Geen geslaagde gewelddadige opstand. Maar een volk dat anders met elkaar gaat leven. Dat voor elkaar gaat zorgen, de minsten gaat helpen en altijd bereid is alles met elkaar te delen. Dat alle angst voor de dood heeft verloren en niet meer voor zichzelf leeft maar voor een ander. Daarvoor moest het volk zich bekeren zoals Johannes had geroepen en moesten ze eerst leren om zo te gaan leven. Jezus van Nazareth had het er maar druk mee, zelfs de rust van een stille plek werd hem nauwelijks gegund.

Soms is een hand uitsteken naar iemand gemakkelijk. Je hoeft er geen moeite voor te doen en ze zeggen evengoed dank je wel. Maar het kan ook zijn dat er gevaar bij komt kijken. Wie iemand uit het water haalt die dreigt te verdrinken wordt in elk geval nat maar loopt soms ook zelf gevaar. Veel mensen blijven daarom maar veilig op de kant staan te kijken en zien dan hoe iemand verdrinkt. Voor die mensen die zichzelf wel in de waagschaal stellen is er het Carnegie heldenfonds, die worden op voordracht van hun burgemeester in het zonnetje gezet. Ze zijn een voorbeeld voor onze samenleving want zonder mensen die een hand uitsteken kunnen we niet. Vrijwilligers die zieken verzorgen, we noemen hen mantelzorgers, maken dat zieken nog verzorgd worden. Voor de zorg van zieken, ouderen en zwakken is geen geld meer. Dat zeggen ze tenminste, er is natuurlijk geld genoeg maar zij die dat geld in overvloed hebben willen het niet delen, zeker niet voor zorg. Als ze zelf zorg nodig hebben dan huren ze wel wat in. Delen is er niet bij. Daarom zijn de mantelzorgers te prijzen. Zonder beloning zorgen ze voor zieken, zwakken of ouderen in hun directe omgeving.

Ook Jezus van Nazareth steekt de hand uit in het verhaal zoals dat door Marcus is opgeschreven. Eerst aan een vrouw, de schoonmoeder van Petrus, dan ook aan een melaatse. Wat we vroeger als melaatsheid lazen wordt in de NBV21 een huidziekte die onrein maakt genoemd, echt Lepra of melaatsheid hoeft het niet geweest te zijn. Lepra is een in Afrika nog steeds veel voorkomende ziekte en een hand uitsteken naar de Leprastichting is daarom zeer aan te bevelen. Voor Jezus van Nazareth moest het gewoon worden dat mensen weer mee kunnen doen in de samenleving. Je gewoon laten herkeuren door de priesters, zoals Mozes voorschreef, en dan weer aan het werk. Maar nee, mensen die een hand uitsteken moeten nu eenmaal in het zonnetje worden gezet, ze zijn een uitzondering. Wij kunnen er ook voor zorgen dat die uitzondering de regel wordt. Als we allemaal beginnen elke dag tenminste één keer, en elke week een aantal uren de hand uit te steken naar een ander, naar iemand die dat nodig heeft, dan wordt dat delen met elkaar binnen de kortste keren ook een gewoonte. Dan is ook Jezus van Nazareth geen uitzondering meer, wordt onze wereld herschapen in een wereld waar voor iedereen een plaats is.

Een kunstig lied

Psalm 32

1 Van David, een kunstig lied. Gelukkig de mens wiens ontrouw wordt vergeven, wiens zonden worden bedekt. 2 Gelukkig als de HEER zijn schuld niet telt, als in zijn geest geen spoor van bedrog is. 3 Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg, kreunend leed ik, de hele dag. 4 Zwaar drukte uw hand op mij, dag en nacht, mijn kracht smolt weg als in de zomerhitte. sela 5 Toen beleed ik U mijn zonde, ik dekte mijn schuld niet toe, ik zei: ‘Ik beken de HEER mijn ontrouw’ – en U vergaf mij mijn zonde, mijn schuld. sela 6 Laten uw getrouwen dus tot U bidden als zij in zichzelf een zonde vinden. Stormt dan een vloed van water aan, die zal hen niet bereiken. 7 Bij U ben ik veilig, U behoedt mij in de nood en omringt mij met gejuich van bevrijding. sela 8 ‘Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan. Ik geef raad, op jou rust mijn oog. 9 Wees niet redeloos als paarden of ezels, die met bit en toom worden bedwongen, dan zal geen kwaad je treffen.’ 10 Een slecht mens heeft veel leed te verduren, maar wie op de HEER vertrouwt wordt met liefde omringd. 11 Verheug u in de HEER, rechtvaardigen, en juich, zing het uit, u die oprecht bent van hart. (NBV21)

Vandaag zingen we met de Kerk een psalm over zonde en vergeving. Het zijn woorden uit een oude kerkelijke taal en voor veel mensen zijn ze afgesleten en lege clichés geworden. Dat komt met name doordat er door de gebruikers van deze woorden al een klank van veroordeling in ligt. Wij zijn allen zondig en onze zonden moeten nodig vergeven worden. Daarmee veroordelen wij ons zelf en alle andere mensen. Dat terwijl we toch goede burgers willen zijn die ons netjes aan de regels houden en van tijd tot tijd ook voor een ander willen zorgen. We vermijden ruzie te maken en of je het nu wil geloven of niet, de meeste mensen in ons land zullen tijdens hun leven nooit een mens met opzet ernstig verwonden of zelfs doden. Wat dan al die mensen te veroordelen en te roepen dat ze zondig zijn en dat hun zonde vergeven zou moeten worden. In de zestiende eeuw schreven Gereformeerde leraren in Duitsland zelfs op dat de mens, wij allemaal dus, slechts bekwaam zou zijn tot alle slechts en niet in staat tot enig goeds. Voor Duitsers zou dat misschien kunnen gelden, ook niet natuurlijk, maar voor ons klinkt dat toch zwaar overdreven.

Maar de Psalm gaat niet over een veroordeling maar over vergeving. Vergeving van schuld heeft iets bevrijdends. We hebben iemand iets aangedaan, hebben daarover spijt betuigd en geprobeerd het goed te maken en dan roept die ander dat het je vergeven wordt. Dat lucht op, zeker als je de eerste was die ongelijk wilde bekennen en zich kwetsbaar wilde opstellen door toe te geven dat je fout zat. Als we zo over zonde en vergeving gaan praten wordt het iets alledaags. Laat dat nu net de bedoeling van deze Psalm zijn. Dat oordeel van de God van Israël is niet na je dood in een plechtige rechtszaak waar je ziel op gewogen wordt, te licht bevonden natuurlijk en de schaal in evenwicht gebracht wordt door de dood van Christus. Dat is een beeld dat je in kerken nog wel eens uitgeschilderd ziet, het plafond van de Grote kerk in Alkmaar is daar een monumentaal voorbeeld van. Maar het is niet wat deze Psalm bezingt. Deze Psalm bezingt het leven van alle dag. Waar zijn we ontrouw geweest aan de God van Israël? Dat hoeft een ander ons niet te vertellen, dat weten we zelf als eerste.

Als we vroeger een mooi bord lieten vallen bij de afwas dan riepen we: “zonde”, het was onherstelbaar gebroken. Voor borden is dat niet zo heel erg, maar als de relatie tussen mensen zo gebroken wordt dat dan die breuk tot oorlog of moord en doodslag leidt dan is het wel heel erg. Nu is voor de God van Israël niets onherstelbaar. Die God leidde immers zijn volk uit de slavernij naar een land dat overvloeide van melk en honing. En toen dat volk alle banden met die God verbrak en andere goden achterna ging lopen gaf die God niet op en bracht hij zijn volk weer thuis en gaf ze de gelegenheid het verwoeste land en de verwoeste stad weer op te bouwen. Zo zond hij ook zijn zoon om mensen weer een plek in de samenleving te geven, niemand bleef buitengesloten, zelfs melaatsen konden weer meedoen. De invloed die de dood op het handelen van mensen had kon ongedaan worden gemaakt. Op die momenten dat we ons bewust worden van onze onvolmaaktheid, iedereen maakt fouten, iedereen kwetst wel eens een ander, dan is dat niet onherstelbaar, dat kan vergeven worden. Als je bereid bent je eigen onvolmaaktheid te erkennen en ruiterlijk uitkomt voor je fouten dan kun je opnieuw beginnen met de wereld om je heen. Dat is vaak een hele opluchting, dat bevrijdt, dan kun je echt zingen. Het kan je elke dag opnieuw gebeuren, ook vandaag weer.