Ik ben uw dienaar

2 Koningen 16:1-9

1 Achaz, de zoon van Jotam, werd koning van Juda in het zeventiende regeringsjaar van koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu. 2 Hij was twintig jaar oud toen hij koning werd. Zestien jaar regeerde hij in Jeruzalem. Hij deed niet wat goed is in de ogen van de HEER, zoals zijn voorvader David, 3 maar volgde het voorbeeld van de koningen van Israël. Hij ging zelfs zo ver dat hij zijn zoon als offer verbrandde volgens het gruwelijke gebruik van de volken die de HEER voor de Israëlieten had verdreven. 4 Hij bracht offers en brandde wierook op de offerplaatsen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom. 5 In die tijd trokken koning Resin van Aram en koning Pekach van Israël, de zoon van Remaljahu, tegen Jeruzalem ten strijde. Ze dreven Achaz in het nauw, maar slaagden er niet in hem te overwinnen. 6 Het was in diezelfde tijd dat koning Resin van Aram Elat weer bij zijn rijk inlijfde en de Judeeërs eruit verdreef. De Edomieten trokken Elat binnen, en ze zijn er gebleven tot op de dag van vandaag. 7 Achaz stuurde gezanten naar koning Tiglatpileser van Assyrië, met de boodschap: ‘Ik ben uw dienaar en uw zoon. Trek op en verlos mij uit de greep van de koning van Aram en de koning van Israël, die zich tegen mij hebben gekeerd.’ 8 Hij liet het goud en het zilver uit de tempel van de HEER en de schatkamers van het koninklijk paleis halen en bood dat de koning van Assyrië als geschenk aan. 9 De koning van Assyrië gaf gehoor aan Achaz’ verzoek. Hij trok op tegen Damascus en nam de stad in. De bevolking voerde hij als ballingen naar Kir, en Resin liet hij ter dood brengen. (NBV21)

Vandaag beginnen we een verhaal te lezen uit het spannende verhalenboek 2 Koningen. Er zijn twee boeken over Koningen maar er zijn ook nog twee boeken die Kronieken heten en die verhalen hebben die gebaseerd zijn op dezelfde gebeurtenissen als de verhalen in de boeken Koningen. Boven elk van die verhalen uit de boeken Koningen en Kronieken hoort eigenlijk een vetgedrukte waarschuwing te staan. Dit is de Bijbel en dit is geen geschiedenisboek. Het is niet gebaseerd op het soort historische bronnen waar geschiedeniswetenschappers in onze dagen gebruik van maken en er zijn geen journalisten aanwezig geweest om ons onafhankelijke verslagen van de gebeurtenissen na te laten. De verhalen vertellen hoe in Israël geluisterd werd naar de God van Israël en wat er daardoor met de mensen gebeurde. In het verhaal dat we vandaag beginnen te lezen is het land Israël uiteengevallen in twee kleine koninkrijkjes, Juda in het zuiden met als hoofdstad Jeruzalem en Israël in het Noorden met als hoofdstad Samaria.

Ons verhaal begint als er een nieuwe koning in Jeruzalem komt. Achaz, een koning van twintig jaar die zestien jaar zou regeren. Ook in Israël, het zuidelijke koninkrijk, was er in die tijd een koning en wel Pekach die al zeventien jaar koning was toen Achaz, de zoon van Jotam, aan de macht kwam. Die Achaz stamde nog van David af maar het was geen beste Koning, hij volgde niet de Wet van de God van Israël zoals David dat had gedaan. Hij deed net als de Koningen van Israël staat er. De verteller van dit verhaal heeft het niet zo op de Koningen van Israël. Die Koningen hadden een ander heiligdom moeten inrichten omdat ze niet meer naar de Tempel in Jeruzalem konden gaan. Die Tempel van hun moest ook mooi zijn, net zo mooi als de Tempel van Salomo was geworden. De manier om de tempel nog mooier te maken was door er mooie gouden en zilveren beelden in te zetten, net als de buurvolken van Israël hadden. Achaz deed hetzelfde in Jeruzalem wordt ons verteld. Hij ging zelfs nog verder, hij offerde zijn zoon in een brandoffer, naar we aannemen aan Moloch, de afgod van Assyrië aan wie kinderoffers werden gebracht.

Wat is nu het gevolg? Er komt oorlog, de ene koning verbindt zich met de andere en ze proberen elkaars land en steden te veroveren. Maar Achaz helemaal verslaan dat lukte de koninkjes nu net niet, al verloor Juda een behoorlijk stuk van haar territorium. Achaz was echter geen haar beter en in plaats van te vertrouwen op de God van Israël sloot hij een verbond met de koning van Assyrië. Met goud en zilver uit de tempel in Jeruzalem werd die koning omgekocht. De koning van Assyrië vond het wel best zijn macht uit te breiden en daar nog voor betaald te krijgen ook. Hij nam Damascus in, liet de koning ombrengen en het volk in ballingschap brengen. Na de ballingschap lazen de Israëlieten tot hun schrik dat het een koning van Juda was geweest die Assyrië op het idee had gebracht volken in ballingschap te brengen. Dat was hun zelf ook overkomen. De boodschap van het verhaal is dus ook dat je nooit op bondgenootschappen met machtige volken moet vertrouwen maar altijd het lot van arme mensen voorop moet stellen. In ons verhaal komen die arme mensen niet voor, maar hopelijk in ons leven wel. Wij mogen elke dag ons vertrouwen stellen op de God die ons oproept om de naaste lief te hebben als onszelf, daar mogen we ook vandaag weer mee beginnen.

Een leren zak in de rook

Psalm 119:81-88

81 Mijn ziel smacht naar de redding die U brengt, in uw woord heb ik mijn hoop gesteld. 82 Mijn ogen smachten naar uw belofte, wanneer zult U mij troosten? 83 Al teer ik weg als een leren zak in de rook, uw wetten vergeet ik niet. 84 Hoeveel dagen nog telt het leven van uw dienaar, wanneer zult U mijn vervolgers berechten? 85 Ze hebben voor mij een kuil gegraven, de hoogmoedigen die uw wet niet erkennen. 86 Elk van uw geboden is betrouwbaar, maar leugens achtervolgen mij-kom mij te hulp! 87 Bijna werd ik van de aarde weggevaagd, toch heb ik uw regels niet verlaten. 88 Blijf mij trouw, laat mij leven, dan houd ik mij aan de richtlijn uit uw mond. (NBV21)

Er zijn tegenwoordig veel groepen die het Christendom verkopen als verzekering voor geluk. Als je maar gelooft in Christus dan gaat het met jou in het leven goed. Sterker nog, je hoort zelfs met gezag beweren dat als je in Jezus Christus gelooft ook je bedrijf winst zal maken. Hoe meer geloof in je bedrijf hoe hoger de winst. Het zijn ook de groepen die voortdurend de aandacht richten op de vervolging van Christenen door boze ongelovigen, dat die ongelovigen ook andere minderheden vervolgen blijft het liefst buiten zicht. De kredietcrisis was volgens hen de straf van God op het toenemende ongeloof in de wereld en de bedrijven waar massaal in God werd geloofd bleven buiten schot. Het zijn leugens en die beweringen zijn in strijd met de Bijbelse boodschap. De dichter van Psalm 119 heeft in de verzen die we daar vandaag uit lezen alle reden om te klagen. Wie weg schrompelt als een leren zak in de rook zal zich in het algemeen niet door God gesteund weten. De psalmdichter moet er dan ook op wijzen dat die dichter de Thora, de richtingwijzers, van God niet vergeet. De dichter vreest zelfs het leven op korte termijn te verliezen.

Die Thora is dan wel betrouwbaar maar leugens achtervolgen de dichter en hulp is geboden. Zo goed gaat het dus niet met gelovigen die weliswaar bijna van de aarde verdwenen waren maar toch de regels van God hadden gehouden. Geloven is dus geen verzekering tegen onheil. Geloven biedt geen garantie op winst. De hebzucht die de financiële wereld regeert maakt iedereen tot slachtoffer, gelovig of niet. Als er Christenen worden vervolgd dan kun je er van op aan dat ook andere minderheden worden vervolgd en dat er een groep is die zichzelf zo goed vindt dat ze de aarde wil beheersen. De grote vraag is of je ondanks het onheil, misschien zelfs in weerwil van het onheil, toch de grondslag van de God van Israël weet vast te houden. En die grondslag was God lief te hebben en je naaste als jezelf. Dat was de Wet van de Woestijn, de ontdekking van Israël dat je als volk in de woestijn alleen kunt overleven als je onvoorwaardelijk op elkaar kunt bouwen en bereid bent alles wat je hebt met elkaar te delen. Deze Psalmdichter roept het uit dat het vervullen van dat gebod het hoogste doel is in het leven en het leven pas echt zin geeft.

Daar zullen we alle maatregelen in de crises van vandaag dus aan moeten toetsen. Zetten we mensen die in armoede zijn komen te verkeren op straat? Geven we de banken de gelegenheid om alles af te pakken van mensen in nood om de bonussen van de top te kunnen betalen? Belonen we met belastinggelden de mensen die de fouten hebben gemaakt en de hebzucht zo hebben opgeschroefd dat bijna iedereen mee ten onder gaat aan de schuldencrisis? Of beschermen we mensen door nu de reclame voor luxe en overbodige goederen te verbieden en het verlenen van particuliere leningen aan strenge regels te binden? Luxe consumptiegoederen zijn niet strikt noodzakelijk en ze worden meer waard en mooier naarmate je je er meer voor moet ontzeggen en langer voor moet sparen. Het huren van een huis is ook niet minder of slechter dan het kopen van een huis. Mensen die een huis hadden gehuurd hebben nu meer vrijheid om een woning in een ander deel van het land te huren als daar wel werk voor hen is. Voor de Bijbel is het streven naar eigen bezit verdacht, voor de Bijbel is het streven naar eerlijk delen en elkaar helpen altijd het eerste doel. En voor ons?

De vruchten plukken van haar werk

Spreuken 31:21-31

21 De sneeuw zal haar gezin niet deren: zij heeft hen in scharlaken gekleed. 22 Ze maakt de mooiste dekens, ze gaat gekleed in linnen en purperen wol. 23 Haar man geniet bekendheid in de stad, hij vergadert met de oudsten in de poort. 24 Zij vervaardigt kleding en gordels, en levert die aan kooplui. 25 Uit haar verschijning spreken kracht en waardigheid, de dag van morgen ziet ze lachend tegemoet. 26 Ze spreekt wijze woorden, wat ze zegt zijn liefdevolle lessen. 27 Ze waakt over haar huishouding, nietsdoen is haar onbekend. 28 Haar kinderen prijzen haar, haar man bejubelt haar: 29 ‘Veel vrouwen zijn sterk, maar jij overtreft ze allemaal.’ 30 Charme is bedrieglijk en schoonheid vergaat, maar een vrouw met ontzag voor de HEER moet worden geprezen. 31 Moge zij de vruchten plukken van haar werk, mogen haar daden worden geprezen in de poorten. (NBV21)

Binnen Christelijke traditie zijn vrouwen er vaak maar bekaaid afgekomen. Thuis blijven, het huis besturen, kinderen krijgen en de echtgenoot behagen waren zogenaamd de natuurlijke taken van de vrouw. En vergis je niet. Zelfs het gedeelte dat we vandaag uit het boek Spreuken lezen werd zo uitgelegd dat het past in de tweede rangs positie die vrouwen moesten innemen. Als ze al contact met leveranciers had gebeurde dat bij de achterdeur. Op het platteland was het contact met rondreizende handelaren in snuisterijen en keukenwaar inderdaad een taak voor de vrouw. En vergis je niet. Voor veel mensen behoren dergelijke beelden over een vrouw tot het verleden. Maar in zogenaamde Christelijke en Gereformeerde minderheden zijn dat opvattingen nog tot vandaag de dag de geldende opvattingen.

Kloppen doet het niet. Dat de daden van de vrouw worden geprezen in de poorten betekent vooral niet dat mannen bepalen wat de taak en de positie van de vrouw is. In de poorten gaat het over gerechtigheid. Gerechtigheid voor de armen, voor de weduwen en de wees en als vrouwen daarom geprezen mogen worden dan betekent het dat vrouwen een belangrijk stempel op de hele samenleving hadden gedrukt. Een vrouw die aan de beschrijving uit dit slot van het boek Spreuken beantwoord zou ook met gemak een minister van economische zaken kunnen zijn, ze zoekt wol en linnen uit, zorgt voor de textielproductie, handelt met verre landen en haalt wat voor ons land nuttig is. Ze werkt van vroeg tot laat voor de samenleving. Ze handelt en zorgt voor de voedselproductie, zelfs in de nacht gaat ze er mee door als het nodig is. Maar niet alleen voor zichzelf, ze heeft weet van delen met de armen en de behoeftigen.

Het gaat haar ook niet om schoonheid voor zichzelf, want schoonheid vergaat, het is de lelijkheid die blijft nietwaar. Haar man staat als rechtvaardige bekend en zij spreekt liefdevolle lessen, ziedaar het Christelijk gezin als middelpunt van het goede, niets dan het goede. Niks de vrouw thuis en de man in de samenleving, ze zijn samen en elk apart voorbeelden in de samenleving en elk voor zich zorgen ze dat daar het goede gebeurt, elke dag weer. De vaardigheden die hier in de Spreuken worden toegedicht aan vrouwen betekenen dat ze overal dezelfde positie als mannen moeten innemen. Een kerk zonder vrouwelijke ambtsdragers en voorgangers is geen christelijke kerk. Daar mogen wij ons dag in dag uit bij aansluiten en door inspireren laten, of we mannelijk of vrouwelijk zijn, in de Christelijke gemeente vervalt het onderscheid en eigenlijk hebben we dat vandaag ook uit het boek Spreuken gelezen.

Ze geeft de armen hulp

Spreuken 31:10-20

10 Een sterke vrouw, wie zal haar vinden? Zij is meer waard dan edelstenen. 11 Haar man vertrouwt op haar en zal daar rijkelijk bij winnen. 12 Ze brengt hem voorspoed, geen ellende, alle dagen van haar leven. 13 Ze zoekt wol en linnen uit, en spint en weeft met vreugde. 14 Zoals een koopmansschip naar verre streken vaart, zo haalt zij van verre wat ze nodig heeft. 15 Ze staat al op als het nog donker is, geeft heel haar gezin te eten, draagt haar slavinnen taken op. 16 Als zij haar zinnen op een akker zet, koopt ze hem, van wat ze heeft verdiend, plant ze een wijngaard. 17 Zij is vol daadkracht, onvermoeibaar is ze in de weer. 18 Handeldrijven gaat haar heel goed af, ’s nachts gaat haar lamp niet uit. 19 Haar handen zijn voortdurend aan het spinrok, steeds houdt zij de spintol vast. 20 Haar handen strekt zij uit naar de behoeftigen, ze geeft de armen hulp.

De moeder van Koning Lemuël heeft hem nog een liedje geleerd waarmee het boek Spreuken besluit. Dat liedje heeft hij zorgvuldig opgeschreven al was het in een vorm die het onthouden gemakkelijk maakt. Elk couplet uit het liedje , wij lezen dat als elke spreuk, begint met een letter uit het Hebreeuwse Alfabet. Het is een ABC’tje dus om de teksten uit dit deel van de Bijbel te volgen. Commentatoren op de Bijbel, dat zijn bijna altijd mannen, hebben dit liedje dan ook losgekoppeld van de moeder van Koning Lemuël. Er wordt wel gezongen dat vrouwen wijze woorden spreken maar dat moet je in de Kerk dan niet direct aan vrouwen toedichten. Een verkeerde uitleg van een woord van Paulus maakt immers dat velen vinden dat de vrouw moet zwijgen in de Kerk. Paulus had het over de orakels van zijn tijd die alleen vrouwelijk waren maar ook onder de hoede van een man stonden.

Tegen betaling voorspelden zij de toekomst zoals goden die in petto zouden hebben. Die vrouwen horen niet in een kerk thuis. Maar de vrouw die doet wat God heeft opgedragen als uitvoering van zijn verbond hoort ook in de Kerk door te klinken en dat Woord te verkondigen. Bijna uitdrukkelijk staat hier de priesterlijke taak van de zorg voor de armen, een taak die wij kennen van de diaken. Het gedeelte van vandaag wordt nog wel eens gelezen op begrafenissen van ondernemende vrouwen, als lof op de verstandige huisvrouw. Maar dat is jammer, want dan is het eigenlijk te laat. Het zou beter in het begin van de puberteit gelezen kunnen worden, als een meisje tot vrouw wordt. Ze heeft dan een eigen kompas of richtlijn voor de rest van haar leven. En de gemeente hoort dat het vanzelfsprekend is dat vrouwen besturen en verkondigen.

En als ook jongens het lied leren weten ze wat ze kunnen hebben aan een partner die ze als gelijke mogen ontvangen, hoewel menige jongen geen fractie kan wat aan de verstandige en ondernemende vrouw in dit Bijbelgedeelte wordt toegedicht. Maar ja, die jongen hoeft zich dan ook alleen met recht en gerechtigheid bezig te houden. Dat is tenminste wat er in de poort gebeurd, daar horen de armen en de minsten tot hun recht te komen. Daar wordt de weduwe en de wees beschermd. Daar wordt uitgemaakt wie de weduwe in zijn huishouden moet opnemen om haar een deel van leven en van een toekomst te verzekeren. Een vrouw vinden die voor de rest zorgt is een kostbaar geluk, die vrouw is meer waard dan edelstenen. Het is een loflied op de verstandige vrouw wordt vaak gezegd. Maar eigenlijk is het een danklied aan God die man en vrouw schiep en beiden dezelfde taken en mogelijkheden gaf om een menselijke samenleving te bouwen, elke dag weer.

 

In paniek

Matteüs 14:22-36

22 Meteen daarna gelastte Hij de leerlingen in de boot te stappen en alvast vooruit te gaan naar de overkant. Hij zou ook komen nadat Hij de mensen had weggestuurd. 23 Toen Hij hen weggestuurd had, ging Hij de berg op om er in afzondering te bidden. De nacht viel, en Hij was daar helemaal alleen. 24 De boot was intussen al vele stadiën van het vasteland verwijderd en werd, als gevolg van de tegenwind, door de golven geteisterd. 25 Tegen het einde van de nacht kwam Hij naar hen toe, lopend over het water. 26 Toen de leerlingen Hem op het water zagen lopen, raakten ze in paniek. Ze riepen: ‘Een geest!’ en schreeuwden het uit van angst. 27 Meteen sprak Jezus hen aan: ‘Houd moed! Ik ben het, wees niet bang!’ 28 Petrus antwoordde: ‘Heer, als U het bent, zeg me dan dat ik over het water naar U toe moet komen.’ 29 Hij zei: ‘Kom!’ Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. 30 Maar toen hij voelde hoe sterk de wind was, werd hij bang. Hij begon te zinken en schreeuwde het uit: ‘Heer, red me!’ 31 Meteen strekte Jezus zijn hand uit, Hij greep hem vast en zei: ‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’ 32 Toen ze in de boot stapten, ging de wind liggen. 33 De leerlingen wierpen zich voor Hem neer en zeiden: ‘U bent werkelijk Gods Zoon!’ 34 Toen ze overgestoken waren, gingen ze aan land bij Gennesaret. 35 De mensen daar herkenden Hem en maakten zijn komst overal in de omgeving bekend, en men bracht allen die ziek waren bij Hem. 36 Die smeekten Hem alleen maar de zoom van zijn mantel te mogen aanraken. En iedereen die dat deed werd genezen. (NBV21)

Wie liep over het water? Jezus? Misschien wel maar dat staat niet echt in het verhaal dat Matteüs ons vertelt. Petrus liep over het water toen Jezus hem toestond uit te stappen maar hij zonk weg toen hij bang werd van de storm. En over die storm ging het verhaal. Nu is het zeer eng om tijdens een storm in een klein bootje op een meer te varen, ook al is dat meer zo ondiep dat je er in zou kunnen lopen. De valwinden die in Israël zo af en toe aan de orde zijn maken het er niet beter op. Maar moet je dan bang zijn? Jezus lijkt de regel te handteren die later op brandvoorschriften in het grootwinkelbedrijf zouden verschijnen “Paniek is erger dan brand”. Dat was naar aanleiding van een grote brand in een warenhuis in Antwerpen. Daar brak zo’n geweldige paniek uit dat er meer mensen omkwamen door ongevallen ten gevolge van de paniek dan door de brand. Bij branden in discotheken geldt dat ook nog vaak, in paniek probeert iedereen de uitgang te bereiken en daarbij worden de zwaksten onder de voet gelopen.

Paniek en angst leiden altijd tot meer slachtoffers dan misschien nodig was geweest. Bij brand in hele hoge gebouwen springen er ook mensen uit ramen van verdiepingen beneden de brand, die mensen zouden wellicht gered hebben kunnen worden. De storm bezweren betekent dus ook heel vaak de paniek bezweren. Daarmee is het probleem van een brand of een storm niet opgelost maar het geeft wel de mogelijkheid samen naar een oplossing te zoeken. Je moet je dan natuurlijk niet van je voeten laten blazen zoals Petrus overkwam. Simon de rots zoals hij werd genoemd is niet zo standvastig als zijn bijnaam doet vermoeden. Hij bezwijkt in dit verhaal onder zijn angst voor de storm, later zal hij schijnbaar bezwijken onder de angst voor autoriteiten en die laatste angst kennen we allemaal wel eens. Veel mensen accepteren zaken in hun werk uit angst hun baan te verliezen of een promotie niet te krijgen. Zelfs het lidmaatschap van een vakbond wordt soms vermeden of verzwegen uit angst voor autoriteiten. En juist die vakbond kan de angst voor het onrecht doen overwinnen. De Nederlandse vakbeweging is vrijwel altijd uit op redelijk overleg en weet in individuele gevallen tot een uitstekende hulpverlening te komen.

Lid van de vakbond zijn is gemakkelijker dan over water lopen, maar soms vraagt het dezelfde standvastigheid en het voorkomt dat je in een onverwachte storm geen bescherming hebt. Zoek vandaag maar eens naar FNV of CNV en als je lid bent steek ze eens een hart onder riem. En als je echt een misstand in de samenleving of op je werk kent dan kun je altijd nog klokkenluider worden. Het is overigens niet aan te raden in je eentje klokkenluider te worden. De storm die zeker zal gaan opsteken als je misstanden aan de kaak stelt die men liever geheim had gehouden, of zelfs in stand wil houden, is zo sterk dat bij vergelijkbare stormen menig klokkenluider het hoofd heeft moeten buigen. Hulp van een vakorganisatie kan dan van beslissende betekenis zijn, evenals advies van betrouwbare vertrouwenspersonen. Juist in het verhaal van Jezus van Nazareth past dat je niet je mond houdt als mensen het slachtoffer worden van misstanden maar het verhaal over de storm laat zien dat je niet alleen op jezelf hoeft te vertrouwen, je mag het samen doen. En het verhaal leert ons die aan de kant staan ook om mensen die in een storm verzeild zijn geraakt, ook een maatschappelijke storm, de hand toe te steken.

 

Stuur de mensen weg

Matteüs 14:13-21

13 Toen Jezus hiervan hoorde, week Hij per boot uit naar een afgelegen plaats waar Hij alleen kon zijn. Maar de mensen kwamen het te weten, en vanuit de steden volgden ze Hem over land. 14 Toen Hij uit de boot stapte en de grote menigte zag, voelde Hij medelijden met hen en Hij genas hun zieken. 15 Bij het vallen van de avond kwamen de leerlingen naar Hem toe en zeiden: ‘Dit is een afgelegen plaats en het is al laat. Stuur de mensen weg, laat ze naar de dorpen gaan om eten voor zichzelf te kopen.’ 16 Maar Jezus zei: ‘Ze hoeven niet weg, geven jullie hun maar te eten.’ 17 Ze antwoordden Hem: ‘We hebben hier niets, alleen vijf broden en twee vissen.’ 18 Hij zei: ‘Breng ze Mij.’ 19 En nadat Hij de mensen opdracht had gegeven op het gras te gaan zitten, nam Hij de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel, sprak het zegengebed uit en brak de broden; Hij gaf ze aan de leerlingen, en de leerlingen gaven ze door aan de mensen. 20 Iedereen at en werd verzadigd, en toen ze de stukken brood die over waren ophaalden, hadden ze twaalf manden vol. 21 Er hadden ongeveer vijfduizend mannen gegeten, vrouwen en kinderen niet meegeteld. (NBV21)

Geleerden zeggen het, het valt na te rekenen, er is voedsel genoeg op de aarde, en er kan nog zeer lange tijd voldoende voedsel verbouwd worden. Waarom dan die hongerende kinderen op de TV? Waarom dan die wanhopige smeekbeden om hulp van hulporganisaties. Waarom dan die eindeloze onderhandelingen bij de Wereld Handels Organisatie? Niet zo lang geleden is er weer een onderhandelingsronde mislukt. Dat heeft 3 oorzaken, de eerste is het weer. De ene zomer hebben we een overvloedige aardappeloogst in de Wieringermeer, de volgende zomer een gewone oogst, en soms rotten de aardappelen op het land weg voordat ze geoogst worden. De aardappels worden duur als de oogst is tegengevallen, maar wij schakelen rustig over op pasta en rijst. De tweede oorzaak is de verdeling. Die rijst komt niet uit Nederland maar uit verre landen, Indonesië of Suriname. Wij weten het te organiseren dat de rijst wordt bewerkt en hierheen vervoerd en omdat de rijst moet concurreren met aardappels en pasta hoeven we er niet te veel voor te betalen.

Het graan voor de pasta komt voor een groot deel uit Oost Europa, of uit landen waar ze met weinig mensen veel graan kunnen produceren, ook dat is goedkoop dus, en dus blijven de mensen die alleen rijst kunnen telen arm. Als daar de oogst eens wat tegenvalt is er direct een groot probleem. Wij zorgen dat iedereen die niet in de landbouw werkt toch meebetaalt aan onze boeren zodat de prijzen laag kunnen blijven, de concurrentie groot is en de armen arm blijven. Die subsidies staan wel ter discussie maar we weigeren er een eind aan te maken. De derde reden is onze invoerpolitiek. Rijst en graan, maar ook koffie en cacao zijn welkom als ze maar niet bewerkt zijn, dat geldt voor bijna alle grondstoffen uit de arme landen. Chocolade en gebrande koffie zijn niet welkom, daar rust een hoge invoerprijs op. Zodat wij kunnen blijven werken en de mensen die er van afhankelijk zijn arm blijven. En er dreigt zelfs een vierde reden bij te komen. Sommige producten uit de landbouw kunnen wij omvormen tot brandstof voor onze auto’s, biobrandstof noemen we dat. Je kunt die producten dan niet meer eten, en omdat wij ze zelf omvormen verdient er in de arme landen niemand wat aan.

Jezus van Nazareth gaf het voorbeeld hoe het anders kan. Het was even schrikken geweest na dat bericht over de stiekeme dood van neef Johannes, maar Jezus was zo populair dat de mensen hem achterna bleven gaan. En als mensen op stap gaan nemen ze als het even kan eten mee, een zakje brood, een visje, je ziet het bijna niet. Twaalf manden vol bleef er over, het leek de voedselbank wel die met overgebleven voedsel duizenden te eten geeft. Als je nu gewoon in groepen bij elkaar gaat zitten en alles deelt is er genoeg te eten, zoals Mozes in de woestijn al de mensen bij elkaar zette om met hun vertegenwoordigers te kunnen overleggen. Deden we dat gewoon op de hele wereld maar, dan hoefden we tijdens het diner niet meer op TV naar stervende kinderen te kijken. Dus maar bidden dus dat onze regering bij die onderhandelingen op de Wereld Handels Conferentie het been stijf houdt en blijft pleiten voor het afschaffen van landbouwsubsidies en het open gooien van onze markten voor producten uit arme landen. Vijf broden en twee vissen is genoeg om te delen en zuinig met brandstof kunnen we zelf alvast ook zijn.

 

De tetrarch

Matteüs 14:1-12

1 In die tijd hoorde ook Herodes, de tetrarch, over Jezus vertellen, 2 en hij zei tegen zijn hovelingen: ‘Dat moet Johannes de Doper zijn; hij is opgewekt uit de dood en daardoor beschikt hij over zulke wonderbaarlijke krachten.’ 3 Herodes had Johannes destijds laten arresteren en in de boeien laten slaan en hem in de gevangenis geworpen vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus. 4 Johannes had namelijk tegen hem gezegd: ‘U mag haar niet tot vrouw nemen.’ 5 En hoewel hij hem wilde doden, deed hij dat niet uit vrees voor het volk, dat hem voor een profeet hield. 6 Toen Herodes een feest gaf ter gelegenheid van zijn verjaardag, danste de dochter van Herodias te midden van de aanwezigen, en dat viel bij Herodes in de smaak. 7 Daarom beloofde hij haar te geven wat ze maar zou vragen, en hij bezegelde die belofte met een eed. 8 Door haar moeder daartoe aangezet zei ze: ‘Breng me dan op een schaal het hoofd van Johannes de Doper.’ 9 Dit bedroefde de koning, maar omdat hij in het bijzijn van zijn gasten een eed gezworen had, beval hij dat men het haar zou brengen, 10 en hij gaf opdracht Johannes in de gevangenis te onthoofden. 11 Het hoofd werd op een schaal binnengebracht en aan het meisje gegeven, en zij bracht het naar haar moeder. 12 Zijn leerlingen kwamen het lijk halen, begroeven het en gingen daarna naar Jezus om het Hem te vertellen. (NBV21)

Er zijn mensen die de Bijbel graag als geschiedenisboekje lezen. Alle namen, feiten en jaartallen moeten kloppen met wat de moderne geschiedeniswetenschap ons vertelt. Als het niet klopt dan pakken ze de schaar en de lijmpot en verknippen de Bijbelteksten en plakken ze opnieuw in andere volgorde net zolang tot het klopt met de moderne geschiedeniswetenschap. Soms houden ze dan stukjes tekst over, soms zelfs blijken Bijbelse figuren in de geschiedenisboekjes niet terug te vinden te zijn. Dan moeten ze er maar uit zeggen sommigen van die zogenaamde Bijbelwetenschappers. De Bijbel is namelijk helemaal geen geschiedenisboekje, de Bijbel is een geloofsboek waarin mensen hebben opgeschreven wat ze hadden meegemaakt en wat ze te weten waren gekomen van de God van Israël. Vaak hadden ze die God in heel moeilijke omstandigheden ontmoet en had die God hen bevrijdt van die moeilijke omstandigheden. Maar evenzo vaak had die God hen niet beschermd tegen de problemen, tegen onderdrukking en slavernij, tegen marteling en moord. Vandaag lezen we een verhaal dat ook terug te vinden is in de geschiedenisboekjes.

Tenminste de namen en de feiten komen ook terug in een geschiedenisboek. Niet alle namen uit het verhaal van vandaag. Het geschiedenisboek is van Flavius Josephus. Die had deelgenomen aan de grote Judeese opstand die uitgelopen was op de verwoesting van de Tempel. Daarna was hij in dienst gekomen van de Romeinse Keizer en ter verdediging van het optreden van de Judeeërs had hij zijn geschiedenis van Israël geschreven. Daar komt dit verhaal van Johannes de Doper in voor. Die Koning Herodes was dan wel koning van Judea, hij had zich zwaar vergrepen aan de Tora, de richtlijnen voor de menselijke samenleving. De scheiding van zijn eerste vrouw ging er nog mee door, hij had haar weggestuurd met een scheidingsbrief. Maar dan gaan hokken met de vrouw van je broer was toch wel zeer in strijd met wat er over geschreven stond in het boek Leviticus. Het was Herodes in Judea dan ook zeer kwalijk genomen. Johannes de Doper had zich rechtstreeks tot de Tetrarch gewend en hem dit voorgehouden. Johannes was zeer populair geweest schrijft Flavius Josephus en was dus gevangen genomen en later ter dood gebracht. Die Herodes was de zoon van de grote Koning Herodes onder wiens regering Jezus was geboren. Deze zoon werd geen koning maar een rang lager, Tetarch, Viervorst in het Nederlands.

In het verhaal van Flavius Josephus ontbreekt echter een Bijbelse figuur. Die Jezus van Nazareth. Die kon kennelijk hetzelfde aan wonderen doen als Johannes de Doper en was net zo populair. Dat vertelt het verhaal van Matteüs tenminste. Het verhaal van Matteüs gaat over Jezus van Nazareth, niet over Johannes de Doper en maar een klein beetje over Herodes. Geen woord over de hoofdpersoon van Matteüs bij Flavius Josephus. Volgens de Bijbelverhalen was Jezus van Nazareth een volgeling van Johannes de Doper geweest. Het optreden van Jezus begon nadat hij door Johannes gedoopt was. Het was Johannes die had opgeroepen om als je twee mantels had er een weg te geven aan iemand die er geen had. Nadat Johannes was vermoord door Herodes vluchtte Jezus naar Galilea. De aanhangers van Jezus van Nazareth volgden hem echter, ze lieten hem niet los ook niet in donkere tijden. Zo wordt de Bijbelse geschiedenis een ander soort geschiedenis. Hier gaat het niet om namen en feiten, maar om geloof. We hebben dan ook niet veel aan dat soort boekjes maar veel meer aan de boodschap van de Bijbel, heb je naaste lief als jezelf, daar mag je elke dag opnieuw mee beginnen.

Schenk mij inzicht

Psalm 119:73-80

73 Uw handen hebben mij gemaakt en gevormd, schenk mij inzicht, dan leer ik uw geboden. 74 Wie U vrezen zien mij met blijdschap, in uw woord heb ik mijn hoop gesteld. 75 Ik weet het, HEER, uw voorschriften zijn rechtvaardig, en U vernederde mij in uw trouw. 76 Moge uw liefde mij vertroosten, zoals U aan uw dienaar hebt beloofd. 77 Heb mededogen met mij, en ik zal leven, uw wet verheugt mij. 78 Laat de hoogmoedigen beschaamd staan, zij doen mij kwaad met hun leugens, maar ik overdenk uw regels. 79 Laat mijn vriend zijn wie U vreest en uw richtlijnen kent. 80 Laat mij volmaakt naar uw wetten leven, dan zal ik niet beschaamd staan. (NBV21)

Psalm 119 is een loflied op de Thora. Dan lees je in Nederlandse vertalingen dus graag over voorschriften, over de Wet maar vandaag gaat het over inzicht, zeg maar de Wijsheid die je ook in de boeken Spreuken en Prediker tegenkomt. Alleen in de vrije bewerking van het gedeelte van vandaag door Huub Oosterhuis komen termen als voorschriften en geboden niet voor. Dat komt omdat in onze samenleving het Romeinse Recht geldt. Iedereen moet zich altijd onder alle omstandigheden op dezelfde manier aan de geldende rechtsregels houden. Of het handelen van burgers goed of fout is wordt door onafhankelijke rechters beoordeeld. Hun uitspraken geven een interpretatie van de rechtsregels en leveren daarin ook weer nieuwe rechtsregels op. De Thora, de leer van Mozes zoals deze van de God van Israël heeft gekregen, staat daar haaks op. In Psalm 119 wordt het beeld van het licht gebruikt, “Uw Woord is een licht op mijn pad” Hoe je loopt, hoe hard je loopt maak je zelf uit, maar waarheen je gaat en waar je je licht over laat schijnen wordt door de Thora uitgemaakt. In het hart van de Thora  staat de Liefde en daar gaat een groot deel van het gedeelte van vandaag dan ook over.

Het leren van de geboden zoals dat in de Nieuwe Bijbelvertaling heet is dus niet het uit het hoofd leren van een verzameling rechtsregels. Je kunt het eerder vergelijken met het leren van een ambacht, door het veel te doen krijg je het ambacht uiteindelijk in de vingers en kunnen er meesterstukken ontstaan. Het leren van een sport gaat op dezelfde manier. Door duizenden keren handelingen te herhalen worden ze uiteindelijk ingescherpt en kun je ze zonder er bij na te denken herhalen en toepassen en daardoor topprestaties leveren. Zo is het met de liefde ook. De mensen zien die langs de weg zijn komen te staan en een hand uitsteken naar die mensen. Door Amsterdam bijvoorbeeld zwerft een groep van rond de honderd vreemdelingen die klem zijn komen te zitten in de bureaucratie. Hier mogen ze niet blijven maar er is geen land op de wereld waar ze anders heen kunnen. Al een paar jaar is er een groep Amsterdammers die zich over deze zogenaamde vreemdelingen hebben ontfermd. De overheid spreekt graag over illegalen maar geen mens is illegaal, ieder mens is een kind van God en deze mensen zijn dus onze broeders en zusters met wie wij op deze wereld in liefde en vrede moeten samenleven. Die Amsterdammers vervullen dus de Thora, het boek waar de God van Israël belooft een beschermer te zijn van de zwaksten in de samenleving.

Want je schaamt je dood als je ziet hoe de samenleving die niks van de Thora van de God van Israël wil weten met je broers en zusters omgaat. Dat was altijd al zo want dat beschaamd staan vind je al terug in het gedeelte van de Psalm dat we vandaag lezen. Pas als je volmaakt volgens de Thora weet te leven, als je die prestatie weet te leveren hoef je je niet te schamen. In de loop van de geschiedenis zijn we er door schade en schande overigens wel achter gekomen dat het leven volgens de Thora niet een kleinigheid is. Daar heb je een gezindheid, een mentaliteit voor nodig die ons mensen eigenlijk vreemd is, die in gaat tegen alles wat je in je omgeving in mensen aantreft. De Bijbel spreekt er graag over dat je dan de Geest van God moet hebben en van mensen die doen wat de Thora vraagt wordt dan ook vaak in de Bijbel gezegd dat de Geest van de God van Israël vaardig werd over die persoon. Het zoveel jaar je inspannen voor het recht doen aan mensen van wie dagelijks wordt gezegd dat er geen uitzicht voor hen is lijkt dan ook een bovenmenselijke inspanning, boven menselijk en boven de mens gaat eigenlijk alleen God uit. We mogen Goddelijk bezig zijn, dat is dan geen goddelijk genot, maar Goddelijk recht, mensen recht doen als medemensen. Dat mag elke dag opnieuw ook vandaag weer.

De armen en behoeftigen

Spreuken 31:1-9

1 Hier volgen woorden voor koning Lemuel, uitspraken die zijn moeder hem voorhield. 2 Mijn zoon, die ik gedragen heb, mijn zoon, om wie ik geloften heb afgelegd, wat zal ik je zeggen? 3 Verspil je krachten niet aan vrouwen, ga niet om met hen die koningen te gronde richten. 4 En, Lemuel, een koning mag zich evenmin te buiten gaan aan wijn, dat past hem niet, een leider mag niet hunkeren naar bier. 5 Hij mag niet drinken en zijn plicht vergeten, de rechten van verdrukten niet schenden. 6 Geef bier aan wie een kommervol bestaan leiden, geef wijn aan wie diep ongelukkig zijn. 7 Laat ze maar drinken en hun armoede vergeten, zodat ze niet meer denken aan hun gezwoeg. 8 Spreek voor hen die weerloos zijn, bescherm het recht van de vertrapten. 9 Spreek, oordeel rechtvaardig, geef de armen en behoeftigen hun recht. (NBV21)

Vandaag slaan we een nieuw hoofdstuk uit het boek Spreuken open. Een verzameling Spreuken die blijkens het opschrift zijn opgeschreven door een koning Lemuël maar die hem gegeven waren door zijn moeder. Lemuël was de koning van Massa. Wie die koning Lemuël geweest is weten we niet echt. We weten zelfs niet precies waar dat land Massa gelegen heeft of welk volk daarmee werd bedoeld. Wat wel duidelijk wordt is dat die moeder van Lemuël een Jodin geweest moet zijn of tenminste in de godsdienst van de God van Israël moet zijn grootgebracht. Ze brengt de wijsheid van Israël behoorlijk goed onder woorden en de verzameling van haar Spreuken is niet voor niets in de Bijbel opgenomen. Haar naam is verdwenen, het volk en de koning waar ze bij ging horen zijn ons onbekend, maar haar Wijsheid mag met hoofdletters geschreven worden. Wie denkt dat de natuurlijke positie van de vrouw een zwijgende is en dat het spreken aan mannen overgelaten moet worden heeft de boodschap van de Bijbel dus niet goed begrepen. Koning Lemuël was zo wijs om de Spreuken van zijn moeder op te schrijven, zodat wij er ook nu nog lering uit kunnen trekken.

De verzameling Spreuken van Lemuël zal ergens in de tijd rond de ballingschap aan het boek Spreuken zijn toegevoegd. De spreuken van het gedeelte dat we vandaag lezen zijn namelijk niet alleen in het Hebreeuws geschreven maar er komen ook allerlei woorden in voor die in het Aramees geschreven zijn. Dat Aramees was de rijkstaal van de Perzen en werd uiteindelijk ook gesproken door de volken die onder de heerschappij van de Perzen vielen, zeg maar de hele wereld verstond Aramees. Dat was zelfs nog zo toen de Romeinen de heerschappij over de wereld hadden overgenomen. In de dagen van Jezus van Nazareth werd er in Jeruzalem gewoonlijk Aramees gesproken, al was het Grieks toen de internationale voertaal geworden. De spreuken die Lemuël van zijn moeder meekreeg, die beginnen met drie maal te benadrukken dat hij de zoon en zij de moeder is, bevatten ook kritiek op wat in Israël populair geworden was.

Van David en Salomo werd verteld dat ze meerdere vrouwen hadden. Salomo zou er wel duizend hebben gehad staat er geschreven. De moeder van Lemuël raad haar zoon aan daar van af te zien. Van een passie voor vrouwen wordt je maar lui en zwak. Een kanttekening bij het koningschap van met name Salomo die ook elders in de Bijbel voorkomt, al die vreemde vrouwen zouden ook maar tot afgoderij kunnen leiden, ze namen allemaal hun eigen goden mee en voor je het weet doe je iemand een plezier door die vreemde goden te aanbidden. Een rijke koning heeft ook toegang tot het beste eten en drinken van het land. Maar het drinken van wijn moet een echte koning slechts met mate doen. Dronkenschap sluit immers de redelijkheid uit. In onze dagen klagen we over uitgaansgeweld door overmatig alcohol gebruik en over verkeersdoden door dronken automobilisten. Een Koning zal nuchter en wijs recht moeten doen en vooral de armen tot hun recht moeten laten komen staat hier. En aangezien we volgens Paulus een volk van Koningen en Priesters zijn gelden die vermaningen ook ons. Elke dag opnieuw mogen we weer op weg om anderen tot hun recht te laten komen, ook vandaag weer.

Snode plannen

Spreuken 30:24-33

24 Vier dieren zijn de kleinste op aarde, maar ze zijn buitengewoon wijs: 25 de mieren-sterk zijn ze niet, maar al in de zomer leggen ze een voorraad aan; 26 de klipdassen-machtig zijn ze niet, maar ze maken holen in de rotsen; 27 de sprinkhanen-een koning hebben ze niet, maar ze rukken in slagorde op; 28 de hagedissen-je kunt ze met je handen vangen, maar ze dringen door tot in het paleis van de koning. 29 Drie hebben een voorname tred, vier schrijden statig voort: 30 de leeuw-hij is de koning der dieren en deinst voor niets terug; 31 de trotse haan, de bok, en een koning die zijn troepen monstert. 32 Als je jezelf schaamteloos op de borst slaat of als je snode plannen smeedt, houd ermee op en zwijg! 33 Want als je melk slaat, krijg je boter, als je iemand op zijn neus slaat, vloeit er bloed, als je iemand slaat die woedend is, komt er strijd. (NBV21)

Vandaag lezen we een lied over dieren. Hoe slim, nuttig, leerzaam en mooi dieren wel niet kunnen zijn. Of de namen van de dieren nu helemaal juist zijn vertaald is soms de vraag. In andere vertalingen dan de Nieuwe Bijbelvertaling kom je soms andere namen tegen, het lijkt dan of het om andere dieren gaat. Maar daar gaat het ook niet om. In de Nieuwe Bijbelvertaling is geprobeerd zo goed mogelijk te vertalen en daar waar er onduidelijkheden zijn het dier te zoeken dat in onze dagen het dichtst bij de eigenschappen komt die wij direct herkennen. De trotste haan en de bok zien we gelijk voortstappen, de bok misschien zelfs wel voor de bokkenwagen. Maar de haan is ook wel met windhond vertaald, of paard of sprinkhaan. Belangrijk is het niet, het gaat uiteindelijk om die koning die trots voor de troepen uit schrijdt.

Want waar is dit hele leerdicht nu voor bedoeld? Wat kunnen we er van leren? We kennen natuurlijk de opdracht aan de luiaards om naar de mieren te gaan en te zien hoe ijverig de mieren zijn en hoe ze daardoor kunnen overleven. Uit de fabels van La Fontaine kennen we de fabel van de krekel en de mier waarbij de krekel maar blijft spelen terwijl de mier een voorraad voor de koude winter aanlegt. De mier kan overleven de krekel niet. Maar dat soort lessen lezen we in het gedeelte van vandaag uit het boek spreuken niet terug. Het lijkt er op dat de dieren worden bezongen om vervolgens naar een ander onderwerp over te gaan als de Koning die trots voor de troepen uitstapt is vergeleken met een bok of een trotse haan, het haantjes gedrag terug in de Bijbel. De laatste verzen van het gedeelte dat we vandaag lezen leren ons dat het daar inderdaad om gaat.

Het heeft geen enkele zin om je meer en beter te wanen dan een ander mens. Net als de dieren hebben ook mensen verschillende eigenschappen. De een kan goed schoonmaken en de ander kan goed vergaderen over ingewikkelde onderwerpen. De een is technisch begaafd en heeft gouden handen, de ander heeft de gave van het woord en kan ingewikkelde onderwerpen op een eenvoudige manier onder woorden brengen. De verschillende eigenschappen komen maar zelden samen voor bij één mens. Jezelf op de borst slaan voor je eigen eigenschappen is dan ook dwaas. Van opscheppen komen zaken die je niet wilt. Als je melk wil drinken moet je niet eerst boter karnen, als je vrede wil moet je niet de oorlog aangaan. Niemand is beter dan een ander, daarom is het zaak voor de minsten te zorgen, want misschien ben je morgen zelf de minste op aarde. Gelukkig mogen we elke dag opnieuw onze naaste liefhebben als onszelf, ook vandaag weer.