Omwille van de aartsvaders

Romeinen 11:25-36

25 Er is, broeders en zusters, een goddelijk geheim dat ik u niet wil onthouden, omdat ik wil voorkomen dat u op uw eigen inzicht afgaat. Een deel van Israël is onbuigzaam geworden, en dat blijft zo totdat de andere volken voltallig zijn toegetreden. 26 Dan zal heel Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: ‘De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jakobs nageslacht. 27 Dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.’ 28 Omwille van u zijn ze Gods vijanden geworden door het evangelie af te wijzen, maar toch blijven ze Gods geliefden omwille van de aartsvaders, die Hij heeft uitgekozen. 29 De genade die God schenkt neemt Hij nooit terug, wanneer Hij iemand roept maakt Hij dat niet ongedaan. 30 Zoals u God eens ongehoorzaam was, maar door hun ongehoorzaamheid nu Gods barmhartigheid hebt ondervonden, 31 zo zijn ook zij nu ongehoorzaam om door de barmhartigheid die u ondervonden hebt, ook zelf barmhartigheid te ondervinden. 32 Want God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat Hij voor ieder mens barmhartig kan zijn. 33 Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen. 34 ‘Wie kent de gedachten van de Heer, wie was ooit zijn raadsman? 35 Wie heeft Hem iets gegeven dat door Hem moest worden terugbetaald?’ 36 Alles is uit Hem ontstaan, alles is door Hem geschapen, alles heeft in Hem zijn doel. Hem komt de eer toe tot in eeuwigheid. Amen. (NBV21)

En dan te bedenken dat er in de geschiedenis van het Christendom mensen waren die het Oude Testament maar wilden afschaffen omdat het volk Israël afgedaan zou hebben. Niets is minder waar. Paulus schrijft hier dat er zich binnen zijn volk een scheiding heeft voltrokken zodat aan alle Heidenen het Evangelie verkondigd zal worden. En als alle Heidenen, wij dus, zullen geloven en het heb Uw naaste lief als Uzelf in de praktijk zullen brengen dan zal ook het volk waar Paulus uit voortkomt zich bekeerd blijken te hebben. Wat belangrijker is, is hier nog eens te lezen dat wat God begonnen is hij ook zal afmaken. Zorgen om al die jonge mensen die de kerk verlaten hoeven we dus niet te hebben. We moeten ons zorgen maken over de taal die we in de kerken spreken, over de vormen die we hanteren. Soms klinkt de muziek wel erg hedendaags en op jongeren afgestemd maar de taal waarin gesproken wordt is de taal van negentiende-eeuwse opwekkingsbewegingen en zeker niet de eenentwintigste-eeuwse taal van de liefde.

Geen wonder dat ondanks de mooie muziek en ondanks de goede sfeer mensen na verloop van tijd ook daar afhaken. Ondertussen zijn de gemeenschappen van gelovigen wel uit de samenleving, uit het publieke domein, verdwenen. Slechts af en toe en dan nog mondjesmaat vind je christenen terug. Gelukkig meestal bij de armsten en de zwaksten in de samenleving. Bij de voedselbanken en wereldwinkels, in de asielzoekerscentra, in het geven van vrijwillige taallessen aan vreemdelingen, bij telefonische hulpdiensten, in bezoekgroepen voor gevangenen, in ziekenhuizen en verpleegtehuizen sjouwend met de patiënten en bewoners. Binnen in de kerken hoor je daar vaak weinig over, zelf komen die christenen al helemaal niet aan het woord en dat is jammer. Zij hebben verhalen over hoe God werkt in deze tijd. Zij hebben verhalen over hoe het licht van God schijnt in de ogen van mensen die zij de hand hebben mogen toesteken. Die verhalen houden het verhaal over de God van Abraham, Izaäk en Jacob levend.

Wie zoekt naar het verhaal over het bestaan van God moet daar zijn oor te luisteren leggen. Dat bestaan gaat alle verstand te boven, dat bestaan beantwoord aan geen van de criteria die daar in wetenschap en filosofie voor ontwikkeld zijn, dat bestaan is alleen te vinden in de onbaatzuchtige liefde die mensen ondanks zichzelf hebben voor hun naaste. Die mensen die daarin geloven en daaraan vasthouden zijn van dag tot dag dankbaar dat ze dat mogen doen en ervaren, iets anders krijgen ze er niet voor terug. Ze weten dat ze de Liefde van God er niet mee verdienen. Soms zijn de mensen die ze helpen zelfs kwaad op ze, soms wordt er misbruik van hun goedheid gemaakt. Nog niet zo lang geleden is een dergelijke vrijwilliger zelfs tijdens het werk vermoord. Maar ze hebben de verhalen over hun God, ze hebben die nodig om het vol te houden, om door te zetten. Die verhalen zijn begonnen in de Bijbel en aan die verhalen mogen we ze leren herkennen, en ze worden verteld tot op de dag van vandaag. Een kwestie van luisteren, ook vandaag weer.

Als de wortel heilig is,

Romeinen 11:13-24

13 En tegen u, afkomstig uit die andere volken, zeg ik: Het is waar dat ik een apostel voor de heidense volken ben, maar ik schat mijn taak juist dáárom zo hoog 14 omdat ik hoop afgunst bij mijn volksgenoten op te wekken en een deel van hen te redden. 15 Als God, toen zij afvallig werden, de wereld met zich heeft verzoend, zal Hij zeker, wanneer zij opnieuw aangenomen worden, leven schenken uit de dood! 16 Als een klein deel van het deeg aan God gewijd is, is al het andere deeg het ook; als de wortel heilig is, zijn de takken het ook. 17 En als nu sommige takken van de edele olijfboom zijn afgebroken en u, loten van een wilde olijfboom, tussen de overgebleven takken bent geënt en mag delen in de vruchtbaarheid van de wortel, 18 dan moet u zich niet boven de takken verheffen. Als u dat doet, moet u goed bedenken dat niet u de wortel draagt, maar de wortel u. 19 Maar nu zult u tegenwerpen: ‘Die takken zijn toch afgebroken zodat ik geënt kon worden?’ 20 Zeker, ze zijn afgebroken vanwege hun ongeloof en u dankt uw plaats aan uw geloof. Wees daarom echter niet hoogmoedig, maar heb ontzag voor God: 21 als Hij de oorspronkelijke takken al niet heeft gespaard, zou Hij u dan wel sparen? 22 Weet dat God goed is én streng. Hij is streng voor wie gevallen zijn, maar goed voor u-als u tenminste trouw blijft aan zijn goedheid, want anders wordt ook u afgekapt. 23 En als de Israëlieten niet volharden in hun ongeloof, zullen ook zij worden geënt, want God is bij machte hen opnieuw te enten. 24 Immers, als u die van nature een tak van de wilde olijfboom bent, tegen de natuur in op de edele olijfboom bent geënt, hoeveel eerder zullen zij die er van nature bij horen dan niet op hun eigen boom worden geënt! (NBV21)

Voor ons Heidenen is het geloof in Jezus van Nazareth de eerste voorwaarde, hem na te volgen is immers gelijk aan het dienen van de God van Abraham, Izaäk en Jacob. Het je naaste lief hebben als jezelf is immers die God liefhebben boven alles. Maar dat gebod van heb je naaste lief als jezelf is een gebod dat ook de Joden hebben te volgen. Het was een Joods religieus leider die dit gebod als samenvatting van de hele Tora gaf op de vraag van Jezus van Nazareth wat het belangrijkste gebod is. Terugkijkend op de geschiedenis past het de Christenheid schuld te bekennen tegenover de Joden. We zullen begrip moeten opbrengen voor het ongeduld dat soms spreekt uit het Nieuwe Testament. De Joodse schrijvers daarvan hadden de ontdekking die ze hadden gedaan, dat de liefde van God zich ook uithoudt door de dood heen en dat je werk voor de betere wereld geen beloning hoeft omdat het al vaststaat dat die betere wereld er komt, graag samen met alle Joden uitgedragen onder de Heidenen. Maar kennelijk heeft God een scheiding in stand gehouden om ook de Christenen te toetsen in hun gevoel voor broederschap.

We moeten dus ook voor God schuld belijden want van broederschap is geen sprake. Antisemitisme is in onze wereld aanwezig tot op de dag van vandaag en zelfs in ons parlement gaan soms stemmen op om de ontkenning van de grootste moord op Joden in de geschiedenis, de Holocaust, niet langer strafbaar te stellen. Die Holocaust zou ons ver moeten drijven van elke neiging in ons land een onderscheid te maken tussen mensen op grond van hun geloof of afkomst. Mensen horen alleen beoordeeld te worden op hun daden tegenover anderen. Goed heet dan goed, kwaad heet dan kwaad. Maar het kwaad van het maken van onderscheid op grond van geloof en afkomst krijgt meer en meer aanhang. De volgers van Jezus van Nazareth zullen moeten inzien dat bestrijding daarvan heel hard nodig is, ze komen anders in de positie die de vervolgers van Joden door de eeuwen heen hadden en die de Christenheid zo’n zwarte rand hebben gegeven. Dat nooit, aan het werk dus tegen discriminatie en angst voor de Islam.

Gelukkig zijn er nog een heleboel mensen buiten de kerk die eigenlijk wel hun naaste lief zouden willen hebben als zichzelf. Als we die nu eens kunnen overtuigen van het feit dat dat samen veel gemakkelijker gaat dan alleen, en dat dat in die kerk bij hun in de buurt eigenlijk ook nog wel zo leuk kan zijn. Misschien moeten we ze eens meevragen, uitnodigen, zodat ze geënt kunnen worden door God. Juist in de kerk worden we geïnspireerd dat werk aan die wereld van God vol te houden, zoals Paulus dat volhield ondanks alle keren dat hij in de gevangenis zat en vervolgd werd. Ondanks de tegenwerking die hij kreeg van zijn volksgenoten en soms zelfs van zijn geloofsgenoten. En in de kerk worden vragen gesteld bij wat je goed denkt te doen. Doe je dat voor jezelf? Om later een beter plaatsje te verdienen? Of doe je dat ondanks jezelf, wetend dat het niets oplevert. Die vragen zijn elke dag opnieuw belangrijk.

De overigen werden onbuigzaam

Romeinen 11:1-12

1 Dan is nu mijn vraag: heeft God zijn volk soms verstoten? Beslist niet. Ik ben immers zelf een Israëliet, een nakomeling van Abraham, afkomstig uit de stam Benjamin. 2 God heeft zijn volk, dat Hij al van tevoren uitgekozen heeft, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift over Elia zegt, hoe hij Israël bij God aanklaagt? 3 ‘Heer, uw profeten hebben ze gedood, uw altaren verwoest. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ 4 Maar hoe luidt het antwoord van God aan hem? ‘Ik heb voor mezelf zevenduizend mensen overgelaten die niet voor Baäl hebben geknield.’ 5 Zo is ook in deze tijd een rest overgebleven die door Gods genade is uitgekozen. 6 Als ze uit genade uitgekozen zijn, dan dus niet op grond van hun daden, want in dat geval zou de genade geen genade meer zijn. 7 Wat betekent dit alles? Wat Israël heeft nagestreefd, heeft het niet bereikt; alleen zij die zijn uitgekozen hebben het bereikt. De overigen werden onbuigzaam, 8 zoals ook geschreven staat: ‘God heeft hun geest verdoofd, hun ogen blind gemaakt en hun oren doof, tot op de dag van vandaag.’ 9 En David zegt: ‘Laat hun tafel een valstrik worden, een strik, een valkuil en een straf. 10 Laat het licht uit hun ogen verdwijnen, krom hun rug voorgoed.’ 11 Maar nu vraag ik weer: ze zijn toch niet gestruikeld om ten val te komen? Dat in geen geval, maar door hun overtreding konden de andere volken worden gered en daarop moesten zij afgunstig worden. 12 Maar als hun overtreding al een rijke gave voor de wereld is en hun falen een rijke gave voor de andere volken, hoeveel rijker zal de gave dan niet zijn wanneer zij voltallig deelnemen. (NBV21)

Dat kan ons dus ook overkomen, dat onze geest is verdoofd en dat we het even niet meer zien zitten met dat geloof. Dat gebeurt dus met veel mensen tegenwoordig. En dat gaat soms heel langzaam. Je gaat elke zondag naar de kerk, al jarenlang, maar het werk wordt steeds drukker, je gezin wordt groter en op zaterdag zijn er tal van uiteenlopende bezigheden. Dan komt de dag dat je ook wel eens een keer wil uitslapen. Zomaar een hele morgen op je bed wil blijven liggen. En er zijn toch ook kerkdiensten op radio en tv nietwaar? Dan blijf je dus een keer thuis. En wat blijkt? Niemand die je mist, niemand die vraagt: “waar bleef je?”. Als je dat een paar keer is overkomen ga je steeds minder en minder en steeds weer merk je dat niemand je mist, dat niemand zich afvraagt waarom je eigenlijk zo weinig meer komt. Na een tijd is het ritme thuis zo veranderd dat er eigenlijk geen plaats meer is voor de kerkdienst op zondag.

Het conflict dat Paulus kende tussen Joden en Heidenen kennen wij niet meer. Wij kennen eerder het conflict tussen kerkelijken en anti-kerkelijken. Die laatsten vinden dat we ons niet moeten bemoeien met de samenleving waarin zij leven. Niet met de armoede van velen, niet met de rijkdom van enkelen, niet met de waarde van elk individueel mens die volgens kerkelijken niet als object gebruikt mag worden, niet met oorlog en vrede, niet met vrijheid en onvrijheid, niet met internationale ontwikkelingen. Als je de geschiedenis van het Christendom bestudeert kun je je niet voorstellen hoe van de vroege Middeleeuwen tot in onze tijd het volk Israël werd vervolgd en vernederd. Ik bedoel dan het religieuze volk Israël want we moeten een onderscheid maken met de Staat Israël, een staat net als alle andere staten, met een recht op veilige grenzen en de plicht zich te houden aan de mensenrechten en internationale verdragen.

Maar het religieuze volk Israël dat wij tegenwoordig kennen als “het Jodendom” is met de komst van het Christendom niet verstoten schrijft Paulus. Dat Jodendom zoals wij dat nu kennen is overigens gegroeid in ongeveer dezelfde tijd als het Christendom is gegroeid, na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70. Paulus schreef voor die verwoesting. Paulus zelf was een Jood, Jezus van Nazareth was een Jood en de Apostelen waren ook Joden. Paulus beroept zich op het verhaal over Elia waar God er op wijst dat er nog altijd een groot aantal Israëlieten was dat niet de afgoden diende. Duidelijk moet zijn dat Joden die de God van Abraham, Izaäk en Jacob dienen ook geen afgod dienen, ze dienen dezelfde God als de Christenen. En of ze nu wel of niet volgelingen zijn van Jezus van Nazareth maakt daarbij niet uit.

Wie heeft geloofd

Romeinen 10:14-21

14 Maar hoe kunnen ze Hem aanroepen als ze niet in Hem geloven? En hoe kunnen ze in Hem geloven als ze niet over Hem hebben gehoord? En hoe kunnen ze over Hem horen zonder dat iemand Hem verkondigt? 15 En hoe kan iemand verkondigen als hij niet is uitgezonden? Het is zoals geschreven staat: ‘Welkom zijn zij die goed nieuws verkondigen.’ 16 Toch hebben slechts weinigen aan het evangelie gehoor gegeven, want Jesaja vraagt: ‘Heer, wie heeft geloofd wat wij hebben gezegd?’ 17 Dus door te luisteren komt men tot geloof, en wat men hoort is de verkondiging van Christus. 18 Maar dan is mijn vraag: hebben ze de boodschap soms niet gehoord? Natuurlijk wel, want er staat: ‘Hun roep klinkt over heel de aarde, hun woorden tot de uiteinden van de wereld.’ 19 Maar dan vraag ik weer: heeft Israël de boodschap niet begrepen? Welnu, allereerst zegt Mozes: ‘Ik zal jullie afgunstig maken op een volk dat geen volk is, Ik terg jullie met een volk zonder verstand.’ 20 En Jesaja zegt zelfs: ‘Ik heb me laten vinden door wie Mij niet zochten, Ik heb me bekendgemaakt aan wie niet naar Mij hebben gevraagd.’ 21 Maar over Israël zegt hij: ‘Heel de dag sta Ik met uitgestoken handen tegenover een ongehoorzaam en opstandig volk.’ (NBV21)

Met enige regelmaat voelen dagbladen zich geroepen eens een dag alleen goed nieuws te brengen. Mensen worden moe van de verhalen over armoede en geweld, over oorlog en dreiging met oorlog, over werkloosheid en ongelukken, over aardbevingen en bosbranden. Wat is dan het goede nieuws? Dat kan per krant heel verschillend zijn. Voor de één zal mooi weer goed nieuws zijn, voor de ander een bui regen die de planten op het veld eindelijk doet groeien. Voor Paulus was het Evangelie het goede nieuws, Lucas noemde dat ooit “de bevrijding van de armen”. Een van de handschriften, in het Grieks, waaruit wij de brief van Paulus aan de Romeinen kennen heeft het over de vrede die verkondigd zou mogen worden. Dat het kan, dat het nu kan beginnen en dat de liefde vol te houden is door de dood heen zoals Jezus van Nazareth ons heeft voorgeleefd is het goede nieuws.

Maar geloven van dat goede nieuws is niet eenvoudig, dat is maar voor weinigen weggelegd. Daar hadden de profeten al last van. Paulus citeert hier het eerste vers van Jesaja 53. En natuurlijk hebben mensen de boodschap gehoord. En natuurlijk hebben de mensen het begrepen. Iedereen weet dat het Christelijk geloof inhoud dat je je naaste liefhebt als jezelf, dat je deelt met de armen, dat je de hongerigen voedt, de zieken bezoekt en de naakten kleed. Maar dat zelf doen? Daaraan meedoen? Ja iets geven in een collecte of aan een televisie actie, dat kan nog. Maar de samenleving in de wereld zo veranderen dat iedereen genoeg te eten heeft, dat er overal gezondheidszorg is en overal een eerlijke berechting en menswaardige behandeling van gevangenen? Dat gaat ons te ver. Dat strijd met ons eigen belang. Daar hebben we het te druk voor met werken en genieten. Dan zouden we toch te veel moeten opgeven.

Jesaja had het al over een ongehoorzaam en opstandig volk en Jesaja zou nu hetzelfde kunnen zeggen. Lopen dan de kerken leeg omdat er te veel van de mensen wordt gevraagd? De meeste voorgangers durven al helemaal niets meer van de mensen te vragen. Die leggen de nadruk op persoonlijke groei, of persoonlijk behoud, of persoonlijke bevrijding van de zonden, daar komt geen naaste aan te pas laat staan de gemeenschap van heiligen. Samen staan voor het Koninkrijk van God, voor een nieuwe samenleving, voor de hemel op aarde is er in een tijd van individueel genot en persoonlijk succes niet meer bij. Dat het ook nog te maken kan hebben met de manier waarop ons volk is georganiseerd, de manier waarop alle volken samen doen kun je helemaal vergeten. We hebben het lezen van de Bijbel weer nodig om ons te herinneren waarom het ook al weer allemaal begonnen was. Het Evangelie, vrede en gerechtigheid, de bevrijding van de armen. Daar mogen we vandaag weer mee aan de slag, het is meer dan ooit nodig. Dat is het echte goede nieuws voor vandaag.

De naam van de Heer

Romeinen 10:5-13

5 Mozes zegt over de rechtvaardigheid die op grond van de wet verkregen wordt: ‘Wie doet wat de wet voorschrijft, zal leven.’ 6 En dit zegt de rechtvaardigheid die geschonken wordt op grond van geloof: ‘Zeg niet bij uzelf: Wie zal opstijgen naar de hemel?’ -dat wil zeggen: om Christus naar beneden te brengen. 7 Of: ‘Wie zal afdalen naar de onderwereld?’ -dat wil zeggen: om Christus bij de doden vandaan naar boven te brengen. 8 De rechtvaardigheid zegt iets anders: ‘Het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart’ -en dat betreft de boodschap van het geloof die wij verkondigen. 9 Als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is en uw hart gelooft dat God Hem uit de dood heeft opgewekt, zult u worden gered. 10 Als uw hart gelooft, zult u rechtvaardig worden verklaard; als uw mond belijdt, zult u worden gered. 11 Want de Schrift zegt: ‘Ieder die in Hem gelooft, komt niet bedrogen uit.’ 12 En er is geen onderscheid tussen Joden en andere volken, want ze hebben allen dezelfde Heer. Hij geeft zijn rijke gaven aan allen die Hem aanroepen, 13 want er staat: ‘Ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered.’ (NBV21)

De Naam van de Heer aanroepen. Wat moet je daar nu weer mee? Kennelijk wordt jou dan niet aangerekend dat het een rotzooi in de wereld is. Maar we roepen toch al dat de God van Israël één is en de enige God, schepper van Hemel en aarde en zo. Is dat dan niet genoeg? Jezus zelf zei eens dat het niet gaat om hen die “Here, Here” roepen maar om hen die doen de wil van de vader. Het gaat dus niet om dat “Heer” zijn van God maar om zijn naam. In het Hebreeuws bestaat die naam uit vier letters en die worden nooit uitgesproken. Maar ooit werd die Naam aan Mozes bekend gemaakt en toen kon die in het Nederland vertaald worden als “Ik zal er zijn” Dat was het antwoord van die God op het leed dat zijn volk werd aangedaan in Egypte.

En daarmee zijn we bij Mozes waarnaar verwezen wordt in het eerste deel van dit Bijbelgedeelte. Die heeft het over de Tora, de leer van Mozes zoals die in de eerste vijf boeken van de Bijbel staat beschreven. Ten onrechte wordt dat bij ons meestal als “Wet” vertaald. Het is meer dan een Wet heeft Jezus ons geleerd, het is een manier van leven waarmee die Tora wordt vervuld. Wij zeggen dan dat het de richtlijnen zijn voor de menselijke samenleving en als je leeft volgens die richtlijnen dan komt die menselijke samenleving er ook. Niet omdat Christus weer zal opstaan, of weer uit de Hemel wordt gehaald, al dat Jezus gedoe wordt door Paulus hier verworpen, maar omdat Jezus ons geleerd heeft in leven, sterven en opstanding dat die Tora kan worden vervuld en dus dat die totaal andere wereld er ook komt.

Dat is dus geloven en dat moet je doen om niet beschuldigd te worden bij te dragen aan de rotzooi in de wereld. En als ze vragen waarom? Dan ligt het antwoord vooraan op je lippen, omdat die andere wereld er waarachtig wel zal komen, zeker als iedereen daarin gaat geloven en er aan mee gaat werken. God heeft ons die wereld gegeven, hij ligt voor ons voor het grijpen. De mensen kunnen niet eeuwig blijven lijden, het zal niet zo zijn dat delen van de aarde ontvolkt worden omdat andere delen vinden dat het bij hen niet op moet kunnen. We zijn nu eenmaal samen op de aarde om te delen met onze broeders en zusters en alle mensen zijn nu eenmaal onze broeders en zusters, of ze dat geloven of niet, we zullen het ze laten zien, wij zullen er zijn.

Over de steen gestruikeld

Romeinen 9:30–10:4

30 Wat kunnen we hieruit nu opmaken? Volken die niet op rechtvaardigheid uit waren, hebben haar toch verkregen: ze zijn rechtvaardig verklaard op grond van geloof. 31 Maar Israël, dat naar rechtvaardigheid streefde door de wet te volgen, heeft dat niet bereikt. 32 Wat is daarvan de oorzaak? Ze handelden alsof het van hun daden afhing, en niet van geloof. Ze zijn over de steen gestruikeld 33 waarover geschreven staat: ‘In Sion leg Ik een steen neer waarover men struikelt, een rotsblok waaraan men zich stoot. Maar wie in Hem gelooft, komt niet bedrogen uit.’ 1 Broeders en zusters, ik wens uit de grond van mijn hart en bid tot God dat ze zullen worden gered. 2 Ik kan van hen getuigen dat ze God vol toewijding dienen, maar het ontbreekt hun aan inzicht. 3 Omdat ze Gods gerechtigheid niet kennen, proberen ze hun eigen gerechtigheid te laten gelden, en erkennen ze die van God niet. 4 De wet evenwel vindt zijn doel in Christus, zodat iedereen die gelooft rechtvaardig zal worden verklaard. (NBV21)

Soms lijken de dingen waarover in de Bijbel wordt geschreven ingewikkelder dan ze zijn. Zo’n onderwerp als de voorbeschikking, of, waar het vandaag om gaat, de samenhang van werken en geloven zijn onderwerpen waar je je meestal niet met al te veel vreugde in wil verdiepen. Toch moeten we die onderwerpen wel in de gaten houden. Want als je wat doet wil je daarvoor ook beloond worden. Voor wat hoort wat nietwaar? Dat is een algemeen menselijk gegeven. En als we worden opgeroepen om het goede te doen al kost dat ook ons eigen leven dan zou een beloning toch helemaal op z’n plaats zijn. In de dagen van Paulus hielden de Joden zich aan de Wet ook al werden ze daardoor op tal van terreinen buiten de Romeinse samenleving gehouden. In het boek Daniël lees je zelfs dat onder vreemde heerschappij het houden aan de Wet gemakkelijk kon leiden tot veroordeling tot de dood. In het boek Daniël kun je ook lezen dat die Wet vol te houden was dwars door de dood heen, een vurige oven noch een leeuwenkuil had maar enige invloed.

Toch was het het volk Israël niet gelukt om het centrum van de wereld te worden waar alle volken zich naar toe keerden. Volgens Paulus komt dat doordat ze een beloning van God voor hun houden van de Wet wilden. En het is omgekeerd. Dat je je aan de Wet van heb je naaste lief als jezelf kunt en wilt houden komt door God. Dat vermogen is ons door God geschonken, dat is al de beloning, daar hoeft niks bij. Als je gelooft dat er uiteindelijk een wereld zal komen waar alle tranen gedroogd zijn, waar geen honger meer is en geen droefenis, als je gelooft dat die wereld er komt omdat God ons die wereld beloofd heeft, dan kun je niet anders dan alvast aan het werk gaan voor die hemel op aarde, dan kun je niet wachten tot het er is. Maar dan weet je ook direct dat je er bij hoort. Niet omdat je het wil maar omdat het onontkoombaar is, niet om er later nog een beloning voor te krijgen maar omdat je dankbaar bent voor de beloning die je al ontvangen hebt.

De beloning is dat het ergens op de wereld al een klein beetje op de nieuwe aarde gaat lijken. Gewoon om dat iemand die honger had nu wordt gevoed, of dat ergens strijd is en er nu vrede komt, omdat een gevangene wordt bevrijd. Je hoeft het ook niet alleen te doen, er zijn een heleboel mensen al aan het werk. Ze hebben zich verenigd in organisaties als Kerk in Aktie, voedselbanken, Amnesty International, Pax. Het is dus niet zo ingewikkeld als het lijkt. Aan het werk, de handen uit de mouwen, hongerigen voeden, naakten kleden, bedroefden troosten, zieken bezoeken, gevangenen bevrijden, recht doen aan mensen, stem worden van de minsten op de aarde.

Wie mijn geliefde niet was

Romeinen 9:19-29

19 Maar nu zult u vragen: ‘Waarom roept God ons dan nog ter verantwoording? Niemand gaat toch in tegen zijn wil?’ 20 Wie bent u eigenlijk dat u, een mens, iets tegen God zou inbrengen? Vraagt het aardewerk soms aan de pottenbakker: ‘Waarom hebt u me gemaakt zoals ik eruitzie?’ 21 Heeft de pottenbakker niet de vrijheid om van dezelfde klomp klei zowel een kostbare vaas als een alledaagse pot te maken? 22 Maar ook al wil God zijn macht tonen en zijn toorn laten gelden, toch heeft Hij degenen die het voorwerp zijn van zijn toorn en bestemd zijn voor de ondergang, met veel geduld verdragen. 23 Waarom anders dan om zijn overweldigende majesteit te tonen jegens degenen die het voorwerp zijn van zijn barmhartigheid en die Hij tevoren bestemd heeft om in zijn majesteit te delen? 24 Hen heeft Hij ook geroepen: ons, die niet alleen uit het Joodse volk afkomstig zijn, maar uit alle volken, 25 zoals ook bij Hosea staat geschreven: ‘Wat mijn volk niet was, zal Ik mijn volk noemen; wie mijn geliefde niet was, zal Ik mijn geliefde noemen. 26 En waar tegen hen gezegd is: “Jullie zijn mijn volk niet,” zullen ze kinderen van de levende God worden genoemd.’ 27 En Jesaja roept over Israël uit: ‘Al telde het volk van Israël zo veel mensen als er zand is bij de zee, slechts een rest zal worden gered. 28 Want de Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort.’ 29 En zoals Jesaja al heeft gezegd: ‘Had de Heer van de hemelse machten ons geen nageslacht gelaten, het zou ons zijn vergaan als Sodom en Gomorra.’(NBV21)

Het idee dat God mensen heeft uitverkoren als geliefden en verworpen omdat hij ze haat heeft veel mensen in verwarring gebracht. Paulus beschrijft een deel van die verwarring. Want als God vooraf al heeft uitgemaakt of we uitverkoren worden dan wel verworpen waar zouden wij ons dan nog druk over maken? Het antwoord van Paulus is dat we ons druk moeten maken omdat we het niet weten. We hebben zelf niet de criteria in handen, we kunnen ze zelfs niet bedenken, waarlangs God tot keuzes is gekomen of zal komen. Paulus illustreert dat aan de hand van uitspraken van profeten. Een aantal jaren geleden herdacht de Protestantse Kerk de vijfhonderdste geboortedag van Johannes Calvijn, de grote reformator die een geweldige invloed heeft gehad op het denken in alle Christelijke Kerken. Aan hem wordt de leer van de voorbeschikking, de predestinatie toegeschreven. Maar het is niet zo dat eerst Calvijn ging schrijven en toen pas Paulus, het is omgekeerd.

Calvijn heeft daarover wel geschreven in zijn leerboek over het christelijk geloof de Institutie. Maar daar waar velen zijn blijven steken in de ingewikkelde theologische zinnen over die predestinatie moet je eigenlijk ook even verder lezen. Calvijn schrijft dat het denken over de voorbeschikking van God een mens doet huiveren. Je bent als mens nergens meer als je God op die manier probeert te beschrijven. En dat doet geen recht aan God, want ook Paulus schrijft eigenlijk al dat God zich niet laat vangen in ons menselijk beschrijven van hetgeen God besluit. Calvijn schrijft dat je er dus beter aan doet net te doen of er geen voorbeschikking is. God is liefde, God roept ons op de naaste lief te hebben als onszelf. In die liefde voor de naaste maakt het ons niet uit wat we er zelf wijzer van worden, het is onbaatzuchtige liefde, zelfs een beloning van God hoeft er niet van te komen. Jezus van Nazareth beschrijft in het verhaal van Matteüs de verbazing van mensen als die tot de ontdekking komen dat ze met de hulp aan hun naaste eigenlijk Jezus zelf hebben geholpen.

Die liefde alleen behoort ons dus in beweging te zetten. En of wij dan al of niet zijn uitverkoren speelt daarbij geen rol. In sommige geloofsrichtingen speelt de vraag of je uitverkoren bent een grote rol. Soms noemt men het ook wedergeboren, een ander mens geworden. Voor Calvijn speelde het antwoord op die vragen geen rol meer. De twijfel en de strijd om uitverkoren of wedergeboren te worden zijn overbodig. God beschikt in zijn oneindige liefde en je mag er van uitgaan dat daar voor jou net zoveel plaats is als jij bij jou de naaste een plaats geeft. En denk nu niet dat we de liefde van God kunnen verdienen door goed te doen. We herdachten ook dat 500 jaar geleden Maarten Luther met de Hervorming begon. Hij verzette zich heel erg sterk tegen een voor wat hoort wat geloof. Alles uit genade. Maar die genade van God, de liefde die we ervaren als we geloven maakt dat we willen dat iedereen die liefde voelt. Daarmee laten we God God, de God van liefde, en zijn wij mensen die telkens opnieuw moeten beginnen onze naaste lief te hebben als onszelf, maar dat opnieuw beginnen mag, vandaag ook.

 

Ik ben barmhartig

Romeinen 9:6-18

6 Gods belofte is niet komen te vervallen. Want niet alle Israëlieten behoren werkelijk tot Israël, 7 niet alle nakomelingen van Abraham zijn ook werkelijk zijn kinderen; er staat immers geschreven: ‘Alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht.’ 8 Dat wil zeggen: ze zijn niet door hun natuurlijke afstamming kinderen van God, maar gelden als nageslacht van Abraham op grond van Gods belofte. 9 Als íets een belofte is dan zijn het deze woorden: ‘Over een jaar kom Ik terug en dan heeft Sara een zoon.’ 10 Sterker nog, Rebekka was van onze vader Isaak zwanger van een tweeling, 11-12 en al voor ze geboren waren en iets goeds of slechts gedaan hadden, werd haar gezegd: ‘De oudste zal de jongste dienen.’ Zo blijft Gods besluit van kracht: God kiest een mens niet uit op grond van zijn daden, maar omdat Hij hem roept. 13 Zoals ook geschreven staat: ‘Jakob heb Ik liefgehad, Esau heb Ik gehaat.’ 14 Moeten we dan zeggen dat God onrechtvaardig is? Natuurlijk niet. 15 Hij zegt immers tegen Mozes: ‘Ik ben barmhartig voor wie Ik barmhartig wil zijn, Ik schenk genade aan wie Ik genade wil schenken.’ 16 Alles hangt dus af van God en zijn barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens. 17 Zo zegt Hij volgens de Schrift tegen de farao: ‘Ik heb je alleen maar aangesteld om mijn macht over jou te tonen en om mijn naam op heel de aarde bekend te maken.’ 18 Dus God is barmhartig voor wie Hij wil en maakt halsstarrig wie Hij wil.(NBV21)

De kinderen van Abraham, wie zijn dat eigenlijk. Abraham zou de vader worden van vele volken had God beloofd. En ook zijn oudste zoon Ismaël zou vele volken als nakomelingen krijgen. Toch werden de inwoners van Judea centraal gesteld als het gaat om de aanbidding van de God van Israël. Paulus legt dat uit. In de loop van de geschiedenis heeft God een volk uitgekozen om te laten zien hoe is om volgens de richtlijnen van die God te leven. Dat neemt niet weg dat er veel volken van Abraham afkomstig zijn. Nu is de tijd gekomen dat God ook barmhartig is na de andere volken. Jezus van Nazareth heeft voorgeleefd hoe het is als je ondanks een wrede onderdrukking toch de richtlijnen van die God naleeft. Dan kan de Liefde voor de mensen zelfs de dood overwinnen. Het vormen van gemeenschappen van Judeeërs en Heidenen die met elkaar gingen delen van bezit en inkomen had tot gevolg dat die Heidenen ook de goden gingen mijden die in het Romeinse Rijk talrijk aanwezig waren.

Het ergste was nog dat ze ook de beelden van de Romeinse Keizer niet meer wilden aanbidden als die zich weer eens tot god hadden uitgeroepen. Dat was gezagsondermijnend. Van die Paulus moesten ze dus steeds minder hebben, die was maar gevaarlijk. Paulus had het daar maar moeilijk mee. Hij was afkomstig uit Turkije, was wel geboren uit Judese ouders maar had in Israël jarenlang toch heel veel moeite moeten doen om er bij te horen. Hij had zelfs voor rabbijn gestudeerd bij een van de meest vooraanstaande geleerden, Gamaliël. En nu hoorde hij er niet meer bij. Zijn verzuchtingen in het gedeelte dat we vandaag lezen worden daardoor begrijpelijk. Het volk Israël had immers van oudsher al vreemden in zich opgenomen. Het was ook vanouds God geweest die had bepaald langs welke lijnen het volk zou groeien en wie er wel en wie er niet bij zou horen.

Nu was er de kans om de hele wereld mee te krijgen, om alle volken zich te laten keren naar Jeruzalem zoals vanouds was beloofd en nu deden juist de kinderen van Israël daar niet aan mee. Dat was een geweldige teleurstelling. Het geloof in de enige God, het houden van de enige Wet die telt, moet toch voortkomen uit Israël. De kinderen van Esau, de Edomieten, waren toch ook kinderen van Abraham maar die hoorden er niet bij. Wij mogen blij zijn met een God die ons de Jood Paulus stuurde. Wij mogen dankbaar zijn dat we onze naaste lief mogen hebben als onszelf, dat we geleerd hebben te delen van hetgeen wij hebben met onze naaste. Misschien wel omdat we het ook de staat Israël moeten voordoen zodat zij het opnieuw leren en vrede sluiten met de Palestijnen. Wat de bedoeling ook moge zijn, we kunnen vandaag weer laten zien dat Paulus geen ongelijk had.

 

Als zijn kinderen

Romeinen 9:1-5

1 Omdat ik één ben met Christus spreek ik de waarheid, en mijn geweten, geleid door de heilige Geest, is mijn getuige dat ik niet lieg: 2 ik ben diepbedroefd en word voortdurend door verdriet gekweld. 3 Bijna zou ik bidden zelf vervloekt te worden en van Christus gescheiden te zijn, omwille van mijn volksgenoten, de broeders en zusters met wie ik mijn afkomst deel. 4 Dat zijn de Israëlieten, die God als zijn kinderen heeft aangenomen en aan wie Hij zijn nabijheid, de verbonden, de wet, de tempeldienst en de beloften heeft geschonken. 5 Het is het volk dat van de aartsvaders afstamt en waaruit Christus is voortgekomen-Hij die God is, boven alles verheven, zij geprezen tot in eeuwigheid. Amen.(NBV21)

Binnen het Christendom zijn er altijd weer mensen die de Joodse bron van het Christendom vergeten, klein maken of zelfs ontkennen. De Evangelist Johannes en de apostel Paulus zijn daar schuldig aan. Maar zoals Oud Gereformeerden en Remonstranten beide het Christendom vertegenwoordigen zijn ook de Evangelist Johannes en de apostel Paulus voluit vertegenwoordigers van het Jodendom. Johannes schenkt veel aandacht aan de verschillen die waren opgetreden tussen Jezus en de stroming van de Farizeeën. Die stroming was er een van de vele, we kennen ook de Sadduceeën en Jezus was behoorlijk verwant aan de Farizeeën. Het was de opvatting over de wet die hen scheidde. Voor Jezus is de wet er voor de mensen en door de mensen te vervullen, voor de Farizeeën is de wet er voor zichtzelf en moeten mensen zich daarnaar modelleren. Paulus is zich in de loop van de tijd steeds meer af gaan zetten tegen zijn landgenoten en de Judeeërs zijn zich steeds meer gaan afzetten tegen Paulus.

Paulus werd door Judeeërs als een oproerkraaier gezien, een sektariër die hun veilige bestaan in het Romeinse Rijk in gevaar bracht. De Judeeërs hadden zich daar een plaats verworven naast andere godsdiensten. Ze werden soms nog wel als atheïsten gezien omdat ze geen beeld van hun God hadden en de andere goden niet wilden aanbidden, maar omdat ze hun eigen gebedsruimtes hadden, regelmatig daar samenkwamen en konden bidden waren ze een religie, zij het van een rare soort. Die Paulus fietste daar maar doorheen. Die wilde dat die Judese gemeenschappen zich gingen bemoeien met de Heidense wereld er om heen. Ook die Heidenen moesten mee gaan doen met de leer van Mozes, in de zin van heb-Uw-naaste-lief-als-Uzelf. Dat was volgens die Paulus het hart van de leer van Mozes en alle andere wetten en voorschriften konden ze vergeten. Die golden misschien voor de Judeeërs maar niet voor de Heidenen. Rome was bij uitstek de hoofdstad van het Heidendom. Zelfs de Keizers werden daar als goden vereerd.

De onderlinge discussies tussen Joden en Christenen raakten de maatschappelijke positie van de Joden meer naar mate er meer Heidenen mee gingen doen met het Christelijk geloof. In zijn brief aan de Christelijke gemeente in Rome, de brief aan de Romeinen moest Paulus dus wel de Joodse oorsprong van het Christendom benadrukken. Ook Christenen, Heidens of Joods, moesten de bijzondere maatschappelijke positie van Joden verdedigen. Ook Christenen hadden immers geen beeld van hun God, van de God van Israël die zij als enige God erkenden. De maatschappelijke invloed van Christenen, die tot slaven gemaakten en slavenhouders als broeders en zusters als gelijken beschouwden mocht geen Jodenvervolging tot gevolg hebben. En in Rome dreigde dat wel. Van buiten af waren Joden en Christenen gelijk. Beiden gaven Heidenen de gelegenheid zich bij hen aan te sluiten. De revolutionaire opvattingen van de Christenen hadden hun bron in het Jodendom, het heb uw naaste lief als uzelf komt daar vandaan. Ook in onze dagen mogen we dat steeds beseffen. Wie Joden veroordeelt of veracht veroordeelt en veracht ook Christenen.

Een gedetailleerd bouwplan

2 Koningen 16:10-20

10 Koning Achaz ging naar Damascus om koning Tiglatpileser van Assyrië te ontmoeten. Toen hij het altaar in Damascus zag, stuurde hij een model en een gedetailleerd bouwplan naar de priester Uria. 11 Nog voordat Achaz terugkeerde liet Uria het altaar nabouwen, precies volgens het ontwerp dat de koning hem vanuit Damascus had gestuurd. 12 Toen koning Achaz uit Damascus terugkeerde, nam hij het altaar in ogenschouw, liep ernaartoe en besteeg de treden. 13 Hij droeg persoonlijk verschillende offers op: een brandoffer, een graanoffer en een wijnoffer, en goot het bloed van de dieren voor het vredeoffer tegen de zijkanten van het altaar. 14 Tussen het nieuwe altaar en de tempel stond nog het bronzen altaar ter ere van de HEER. Dat liet hij verwijderen en opzij van het nieuwe altaar opstellen, aan de noordkant. 15 Hij beval de priester Uria: ‘Op dit grote altaar moeten vanaf nu ’s morgens het brandoffer en ’s avonds het graanoffer worden opgedragen. Ook het brandoffer en het graanoffer van de koning moeten daar worden opgedragen, evenals de brandoffers, de graan- en de wijnoffers van het volk, en het bloed van de offerdieren moet tegen de zijkanten van het grote altaar worden gegoten. Het bronzen altaar gebruik ik voortaan zelf, wanneer ik God wil raadplegen.’ 16 De priester Uria voerde alles precies uit zoals de koning het hem had opgedragen. 17 Verder liet koning Achaz de spoelbekkens van hun onderstellen halen en de panelen van de onderstellen slopen. Het grote bekken, de Zee, liet hij verwijderen van de bronzen runderen waarop het rustte, en op een stenen fundering zetten. 18 Ook liet hij het sabbatsbaldakijn dat men aan de tempel had aangebouwd en de speciale opgang voor de koning verplaatsen naar de binnenkant van de tempel, opdat de koning van Assyrië ze niet te zien zou krijgen. 19 Verdere bijzonderheden over Achaz zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 20 Toen hij stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Hizkia volgde hem op. (NBV21)

Als politici het over afbouwen hebben, afbouwen van voorzieningen of afbouwen van gebouwen, dan bedoelen ze afbreken, of tenminste beperken. Die manier van praten maakt dat gewone burgers niet zo snel door hebben wat er wordt bedoeld. Soms is hetgeen afgebouwd moet worden dierbaar voor de mensen, of zelfs heel belangrijk en als er ruw gezegd wordt dat het afgebroken zal worden of de dienst beëindigd dan ontstaat er maar protest, terwijl die politici vinden dat ze het algemeen belang voor ogen hebben en dat iedereen het met ze eens zou moeten zijn. Dit soort uitdrukkingen is door de geschiedenis heen altijd gebruikt. Vlak na de tweede wereldoorlog voerde ons land oorlog met de nationalisten in Indonesië die er een onafhankelijke staat van wilden maken. Nu kwamen we net uit de oorlog en dat klonk dus lelijk, dus noemden we het een politionele aktie, was het zelfde maar het klonk beter. Volgens velen gebeurd er hetzelfde met onze bijdrage aan de opbouw en de veiligheid van Afghanistan. Het is dus niet zo vreemd dat we dit soort taalgebruik ook in de Bijbel tegenkomen. Het gedeelte van vandaag is er een mooi voorbeeld van.

Want wat ging die Koning Achaz van Juda nu precies doen in Damascus bij die Koning van Assyrië? Het verhaal van de Bijbel zegt dat hij er op bezoek ging, maar de Bijbel is geen journalistiek verslag of een geschiedenisboek. Historici hebben ontdekt dat de Koning van Assyrië vazallen ontving, koningen van landjes die hem belasting schuldig waren, waar hij eigenlijk de baas over was. En Koning Achaz had al belasting betaald aan de Koning van Assyrië, gouden en zilveren voorwerpen uit de Tempel in Jeruzalem en uit het Paleis. Kennelijk was het niet genoeg. Er was ook nog een mooi bronzen altaar, er waren prachtig bewerkte onderstellen van spoelbekkens en op die onderstellen waren fraaie panelen. Allemaal zaken waar je de Koning van Assyrië blij kon maken, net als de bronzen runderen die het grote bekken droegen. Er kwam een gewoon altaar met trappen voor in de plaats. Voortaan moesten daar maar de offers op gebracht worden. Dat de offers bedoeld waren om te delen, om je bereidheid om te delen te tonen, verdween. Het ging er voortaan om gunsten van God te krijgen tegen betaling van een offer. Zo ging het immers in alle godsdiensten.

De koning speelde in de Tempel geen koning meer. Alles wat daarop zou kunnen lijken werd afgebroken. Hij speelde alleen nog waarzeggertje, net als de Romeinse Keizers later zouden doen. Uit een offer zou hij een godsspraak af kunnen leiden. Pas als we zien hoe de verhoudingen tussen wereldmachten en kleine landjes zijn kunnen we duiden wat de betekenis is van de verhalen die leiders van kleine landjes vertellen. Dat was in de dagen van koning Achaz zo, dat is in onze dagen nog net hetzelfde. Frankrijk en Duitsland bepalen voor een groot deel wat er in Europa gebeurd en onze regering heeft daar maar beperkt invloed op. En als de Verenigde Staten politieke en of militaire steun nodig hebben voor de bescherming van hun eigen belangen dan is Nederland er snel bij om steun te geven of om zelfs mee te doen. De Bijbel roept ons met verhalen als over Achaz op om door de woorden van machthebbertjes heen te luisteren, om er niet in te trappen, roept ons op om de maat van de God van Israël er langs te leggen. Worden hier armen beter van? Wordt de God van Israël meer gediend, of ook voor de gek gehouden? Doen we het samen of moeten we wel? Elke dag opnieuw mogen we ons weer afvragen hoe onze samenleving is ingericht en er aan werken dat het gaat lijken op het Koninkrijk van God, ook vandaag weer.