Vergeet niet

Nehemia 13:23-31

23 In diezelfde tijd ook kwam ik erachter dat er Joden met vrouwen uit Asdod, Ammon en Moab waren getrouwd, 24 en kinderen hadden van wie de helft Asdoditisch of de taal van een ander volk sprak, maar geen Judees. 25 Ik maakte hun daarover verwijten, ik vervloekte hen, sommige mannen sloeg ik, ik trok de haren uit hun hoofd en ik bezwoer hun bij God: ‘Waag het niet je dochters aan hun zonen tot vrouw te geven of een van hun dochters voor je zonen of voor jezelf tot vrouw te nemen! 26 Zijn dit niet de vergrijpen waaraan Salomo, de koning van Israël, zich schuldig maakte? Onder alle volken was er geen koning zoals hij, hij was geliefd bij zijn God, en God stelde hem dan ook als koning over heel Israël aan, maar zelfs hij werd door vrouwen van buitenlandse afkomst tot zonde verleid. 27 En moeten wij nu over jullie horen dat ook jullie deze grote wandaad begaan, dat jullie onze God ontrouw zijn door met uitheemse vrouwen te trouwen?’ 28 Zelfs een van de zonen van Jojada, de zoon van de hogepriester Eljasib, was getrouwd met de dochter van Sanballat uit Choron, en ik joeg hem van mij weg. 29 Vergeet niet, mijn God, dat zij en de Levieten het priesterschap en het priesterlijk verbond dat U met hen hebt gesloten, te schande hebben gemaakt. 30 Vervolgens reinigde ik hen van alle vreemde smetten, en ik stelde roosters op voor de werkzaamheden van de priesters en de Levieten, naar de aard van hun werk, 31 en ook voor de levering van hout op vastgestelde tijden, en voor de aanvoer van de eerste oogst. Reken het mij, mijn God, ten goede aan. (NBV21)

Vandaag een lezing uit het boek Nehemia met een verhaal dat vaak wordt overgeslagen omdat we het eigenlijk onfatsoenlijk vinden. In onze dagen lijken de grenzen tussen mensen afkomstig uit verschillende volken vervaagd. Het is niet raar als je met een zogenaamde buitenlander of buitenlandse trouwt. Dat is trouwens nog niet zo lang want nog maar een paar decennia geleden werd door veel mensen gevonden dat het eigenlijk niet hoorde, trouwen met een vreemdeling of vreemdelinge. Wie de verhalen van Indische Nederlanders kent bijvoorbeeld hoort vertellen over zogenaamde gemengde huwelijken, verbintenissen die vaak verborgen moesten blijven en waarvoor de blanke Nederlandse helft zich schaamde. Ook in Suriname was het lang de gewoonte om niet buiten de eigen etnische groep te trouwen. En bij de Joden geld nog vandaag de dag dat alleen het kind van een Joodse moeder als Jood geldt, het kind van een Joodse vader en een niet Joodse moeder moet zich eerst tot het Jodendom bekeren en de daarbij horende procedure volgen voordat het als Jood kan worden geaccepteerd. Die Joodse vader telt daarbij niet mee. Het gaat terug op Nehemia en het verhaal dat we vandaag lezen.

Dat we er verlegen mee zijn geraakt komt door de Tweede Wereldoorlog. De nadruk die toen werd gelegd op de etnische afstamming, de biologische afstamming had in de dagen van de nazi’s tot uiterst ongewenste en onmenselijke toestanden geleid. Niet alleen met Joden, maar ook met Zigeuners en mensen uit Oost-Europa, die als minderwaardig werden beschouwd. Elk mens is evenveel waard is de geldende opvatting, overigens ook de opvatting die je overal in de Bijbel tegenkomt. Maar de waarde van een mens is niet het probleem waar Nehemia tegen aan loopt. Het is een probleem waar we ook in onze samenleving tegen aan lopen en waar we een indringende discussie en splitsing van opvattingen aan te danken heeft. Nehemia ontdekt namelijk dat er Joodse mannen zijn die met vrouwen van de buurvolken zijn getrouwd. Vrouwen uit Asdod, Moabitische vrouwen en Ammonietische vrouwen. Dat zou op zich niet zo erg zijn maar hun kinderen spraken geen Hebreeuws meer. Het voorlezen van de Thora, waar Nehemia met de Levieten zich voor had ingespannen had geen effect meer. Van een integratie in het volk Israël was geen sprake en daar marcheerden de vreemde goden het land Israël binnen en dat accepteren van vreemde goden, ja zelfs het aanbidden van die vreemde goden was de oorzaak geweest van de ballingschap.

In de negentiende eeuw dichtte de Nederlandse Hofdichter Tollens nog in het volks lied dat bij Nederland horen “Wien Neerlands bloed door d’aderen vloeit, van vreemde smetten vrij. Pas in de jaren 30 van de vorige eeuw werd dat volkslied vervangen door het Wilhelmus, waar Duitsland, Frankrijk en Spanje naast het geloof in Christus in rondspoken. De discussie over integratie is door de nazi’s een moeilijke geworden. We geven wel taallessen aan ouders van allochtone kinderen, we geven die kinderen extra onderwijs als ze taalachterstanden hebben maar velen zouden willen doen wat Nehemia deed, ze terugsturen naar het land van herkomst van hun ouders. Nu in de eenentwintigste eeuw weten we dat we ook gewoon twee generaties kunnen wachten voor men zich is gaan aanpassen en als we mensen blijven aanspreken op hun afkomst we ze meer bevestigen in hun vreemd zijn dan in hun integratie in onze eigen cultuur. Nehemia had voor het vormen van een volk dat terugkeerde uit de ballingschap in vreemde landen het nodig om duidelijk de eigenheid van dat volk te benadrukken. Anders zouden anderen, Tobia bijvoorbeeld, het door de ballingen opgebouwde wel eens snel kunnen overnemen. Wij mogen van de Bijbel bij de opbouw van de samenleving ook best op de verschillen letten, als we mensen maar de kans geven om zich zo aan te passen aan onze samenleving dat ze er met hun eigen cultuur bij gaan horen, integratie heet dat. Er is ook versmelting, assimilatie, dat wordt nergens gevraagd en de verschillen blijven benadrukken leidt tot toestanden als die van de nazi’s. Maar ook moeten we beseffen dat we mensen kansen moeten geven en niet onthouden.

Bij de muur

Nehemia 13:15-22

15 In diezelfde tijd zag ik in Juda op sabbat mensen druiven treden in de wijnpersen en korenschoven op ezels laden, en ook wijn, druiven, vijgen en allerlei koopwaar naar Jeruzalem brengen, en dat op sabbat, en ik vermaande hen omdat zij op die dag levensmiddelen verkochten. 16 De Tyriërs die er woonden voerden op sabbat vis aan en andere koopwaar, die ze verkochten aan de Judeeërs, en dat in Jeruzalem! 17 Ik maakte de vooraanstaande burgers van Juda verwijten, en zei tegen hen: ‘Wat doet u voor schandaligs, u ontheiligt de sabbat! 18 Is dat niet hetzelfde wat uw voorouders deden, en waarom onze God zoveel kwaad over ons en over deze stad heeft gebracht? Door de sabbat te ontheiligen wakkert u zijn woede tegen Israël nog verder aan.’ 19 Zodra het bij de poorten van Jeruzalem rustig was geworden, vlak voor het ingaan van de sabbat, beval ik dat de poortdeuren moesten worden gesloten en pas weer mochten worden geopend op de dag na de sabbat, en ik stelde een aantal van mijn mannen bij de poorten op; op sabbat kwam er geen koopwaar de stad meer binnen. 20 Handelaars en kooplieden overnachtten daarop een paar maal buiten Jeruzalem. 21 Ik waarschuwde hen met de volgende woorden: ‘Waarom overnacht u bij de muur? Als u dat nog eens doet, laat ik u inrekenen!’ en vanaf die tijd kwamen zij niet meer op sabbat.22 Tegen de Levieten zei ik dat ze zichzelf moesten reinigen en de poorten moesten komen bewaken, opdat de sabbat een heilige dag zou blijven. Mijn God, denk ook hierom aan mij, en wees met mij begaan in uw grote goedgunstigheid. (NBV21)

Het is nu eenmaal niet gewoon, één  dag van de week waarop er niet gewerkt mag worden, niet door de gelovigen, maar ook niet door de ongelovigen. Niet door de dienstmeiden en dienstknechten maar ook niet door de slaven, zelfs niet door de vreemdelingen. Het gebod van het niet werken op de Sabbat strekt zich zelfs uit tot de dieren. Het is wel een heel raar gebod dat de gelovigen in de God van Abraham gekregen hebben. Op vrijdag houden de Moslims dit gebod, op zaterdag de Joden en op de zondag de Christenen. De Heidenen proberen overal juist dit gebod af te schaffen. Nehemia moet bijna geweld gebruiken om naleving van het gebod van de Sabbatsrust af te dwingen. De poorten moeten gesloten worden, de kooplieden die buiten de muren overnachten worden weggejaagd, ze blijven immers ook daar kooplieden en het zijn de levieten die belast worden met de bewaking van de poorten. Geen handel in Jeruzalem op de Sabbat.

Maar waarom altijd dat fanatisme rond het houden van de Sabbat. In de Bijbel worden twee elementen genoemd die geleid hebben tot het instellen van de Sabbat. De eerste is de belijdenis dat God de schepper is van hemel en aarde. God zag dat de aarde goed was en vertrouwde de mens de aarde toe om te bewerken en er van te leven. Maar op de zevende dag rustte God uit van het scheppen, er moet ook genoten kunnen worden. Al dat werk en al die handel, de wijn die wordt geperst, de vis die wordt gevangen zijn dus niet het gevolg van de inspanning van mensen maar vallen de mens uiteindelijk toe van God. Al moet de mens dat alles natuurlijk wel met de nodige inspanning weten te verwerven. De Sabbat is er dus ook om jezelf niet op de borst te kloppen voor alles wat je weer bij elkaar hebt weten te werken maar om God te danken voor alles wat je is toegevallen.

Het tweede element dat in de Bijbel wordt genoemd als reden voor de instelling van de Sabbat is de slavernij in Egypte. Daar moest het volk werken, vrijwel dag en nacht en toen vertegenwoordigers van het volk vroegen om tijd om de God van Israël te aanbidden werd het werk nog verzwaard en kwamen er extra taken. De mens is echter geen slaaf van productie en consumptie. De mens is bevrijd door de God van Israël juist om in vrede en samen van het goede van die aarde te genieten. Daarom is het gebod van de Sabbat ook bestemd voor de ongelovigen, zelfs voor de dieren, alles wat leeft, alles wat adem heeft mag de God van Israël loven en prijzen om de bevrijding van de slavernij, de bevrijding van de dood. In elk geval mag iedereen er van genieten. Daarom wordt ook in onze dagen soms te fanatiek gestreden tegen koopzondagen en de 24uurs economie. Ook nu zijn mensen geen slaven van werken en consumeren, niet alleen als individuen maar ook als volk. Samen zijn we op de zondag, onze traditie nu eenmaal, bevrijd van de slavernij, zodat we beseffen dat alles ons toe valt uit Gods hand en we God kunnen danken. En in elk geval ervaren we dat niemand meer tot slaaf is gemaakt.

 

Hun aandeel

Nehemia 13:4-14

4 Eerder al had de priester Eljasib, die verantwoordelijk was voor de voorraadkamers in de tempel van onze God en nauw verwant was met Tobia, 5 voor deze Tobia een groot vertrek ingericht. Het was het vertrek waar vroeger de graanoffers werden opgeslagen, en ook de wierook en het tempelgerei; en verder de tienden van graan, wijn en olie die aan de Levieten, de zangers en de poortwachters toekwamen, en de bijdragen voor de priesters. 6 Toen dit alles gebeurde was ik niet in Jeruzalem, want ik was in het tweeëndertigste jaar van zijn regering naar koning Artaxerxes van Babylonië gegaan. Na verloop van tijd vroeg ik de koning toestemming 7 om naar Jeruzalem terug te keren. Daar aangekomen ontdekte ik het kwaad dat Eljasib had aangericht door voor Tobia een vertrek in te richten in de tempelhoven. 8 Dit beviel mij in het geheel niet, en daarom gooide ik alle huisraad van Tobia naar buiten, het vertrek uit. 9 Ik beval de vertrekken te reinigen en bracht vervolgens het tempelgerei weer terug, en ook de graanoffers en de wierook. 10 Ook kwam ik te weten dat de Levieten hun aandeel niet kregen, en dat zij en de dienstdoende tempelzangers daarom wegliepen, terug naar hun akkers. 11 Ik maakte de bestuurders verwijten en vroeg hun: ‘Waarom wordt de tempel verwaarloosd?’ Ik liet de Levieten bijeenkomen en hun plaats weer innemen, 12 en alle Judeeërs brachten hun tienden van graan, wijn en olie naar de voorraadkamers. 13 Ik belastte de priester Selemja, de schrijver Sadok en de Leviet Pedaja met het toezicht op de voorraadkamers, met Chanan, de zoon van Zakkur, de zoon van Mattanja, als hun helper, want deze mannen werden betrouwbaar geacht. Het was hun taak alles onder hun ambtgenoten te verdelen. 14 Mijn God, denk aan alles wat ik heb gedaan; laten de goede daden die ik heb verricht voor de tempel van mijn God en voor de eredienst, niet worden uitgewist. (NBV21)

De armen zijn niet heilig. Dat wordt nog wel eens vergeten als er in noodsituaties hulp moet worden verleend. We zien dan hongerende kindertjes en huilende moeders op de Televisie, storten geld, om na een jaar tot de ontdekking te komen dat de helft van het geld is opgegaan aan corruptie en diefstal. Zo gaat dat nu eenmaal, het zou geen reden moeten zijn om niet meer te geven maar om je gift te verdubbelen. Het ging namelijk ook al zo in de dagen van Nehemia. Dat was een hoge ambtenaar van het Perzische rijk waarheen de Judeeërs in ballingschap waren gevoerd. Koning Cyrus had bedacht dat hij de volken die in ballingschap waren gevoerd door zijn voorgangers beter tot vrienden kon maken door ze terug laten gaan met de opdracht om hun steden en Tempels weer op te bouwen. Zijn opvolger Artaxerxes had Nehemia belast met de taak om Jeruzalem te herbouwen en de Tempel van de God van Israël weer in ere te herstellen. Dat was gelukt. Er was wel oppositie geweest, lasterpraat en smerige geruchten verspreid door mensen van onduidelijke afkomst, Tobia bijvoorbeeld, maar de Tempel en de muren rond Jeruzalem waren met feestgedruis en groot vertoon in gebruik genomen. Nehemia vertrok toen weer naar de hoofdstad.

Als je in de Tempel woont dan ben je dicht bij de God die in de Tempel wordt vereerd. Dat is het Heidense denken dat je ook tegenwoordig nog wel tegenkomt. De Tempel in Jeruzalem was niet zo’n Tempel, God woonde daar niet maar gebruikte de Tempel hooguit als zijn voetenbank. Die Tempel was het centrum van de vervulling van de Thora. Daar werden de richtlijnen voor de menselijke samenleving bewaard. Daar zongen de Levieten ter ere van de God van Israël. Daar kon het volk delen van wat hen was toegevallen met de Priesters, de Levieten, de armen en de vreemdelingen die bij hen woonden. Er was daarvoor een voortdurende stroom voedsel dat naar de Tempel stroomde. Op den duur zou er zelfs een levendige handel ontstaan die elke gedachte aan delen met elkaar zou verdringen. Jezus van Nazareth zou al die handelaars nog eens de Tempel uit slaan. Toen Nehemia weer terug kwam zag hij een vergelijkbare situatie. Die opposant Tobia had van de Priesters een woonvertrek gekregen op de plaats die bestemd was om het voedsel voor de Levieten op te slaan. Die Levieten kregen niks en de koren van de Levieten dreigden weer terug te gaan naar huis om zelf maar voedsel te gaan verbouwen.

Die Tobia handelde dus net als de Ammonieten. Toen die in de woestijn het volk Israël tegenkwamen hadden ze geweigerd om brood en water met de woestijnzwervers te delen. Oorlog was het gevolg. Nu zorgde weer een Ammoniet dat er niet gedeeld werd in de Tempel in Jeruzalem. Die Tobia was dus een Ammoniet en ze hadden net in de Thora gelezen dat je nooit een Ammoniet of Moabiet tot je volk moest toelaten want dat was volk dat weigerde te delen. Nehemia gooide het huisraad van Tobia de Tempel uit, herstelde het delen met de Levieten en sprak de Priesters aan op het doel van de Tempel, daar was letterlijk de praktische godsdienstoefening, niks was alleen voor jezelf, alles was om te delen. Wie dat verhinderde moest er worden uitgegooid. We kunnen er nog wat van leren. Controle op de internationale hulpverlening is dus hard nodig. Als zelfs in de dagen van Nehemia dit soort fraude voorkwam dan zijn wij er echt niet vrij van. Maar het mag nooit het delen met de hongerigen in de weg staan, het mag nooit verhinderen dat de dorstigen gelaafd en de naakten gekleed worden. Desnoods moeten we onze giften verhogen om ook de controle te betalen. Pas als we alleen de God van Israël als heilig ervaren en weten dat mensen nu eenmaal ook fout kunnen handelen kunnen we blijven bouwen aan dat Koninkrijk van recht en vrede waar Nehemia en zijn ballingen al aan begonnen waren.

Heilige gaven

Nehemia 12:44-13:3

44 Op die dag werden er mannen aangesteld tot opzichters van de voorraadkamers waarin de opbrengst van de eerste oogst en de tienden bijeengebracht werden, namelijk het deel dat volgens de wet aan de priesters en de Levieten toekwam, al naargelang de opbrengst van de rond de steden gelegen akkers. Juda schepte namelijk vreugde in de priesters en de Levieten die dienstdeden. 45 Ze voldeden trouw aan hun verplichtingen tegenover hun God en hielden zich aan de reinheidsvoorschriften. Dat deden ook de zangers en de poortwachters, overeenkomstig de voorschriften van David en zijn zoon Salomo- 46 in de tijd van David en Asaf, lang geleden, ligt immers de oorsprong van de dienst van de tempelzangers, die de lofzangen aanheffen en God prijzen. 47 In de tijd van Zerubbabel en Nehemia gaven de Israëlieten aan de zangers en de poortwachters wat zij dagelijks nodig hadden, en ze schonken heilige gaven aan de Levieten, waarin ook de nakomelingen van Aäron deelden. 1 In die tijd las men het volk voor uit het boek van Mozes. Daarin bleek te zijn opgetekend dat Ammonieten en Moabieten nooit ofte nimmer tot Gods gemeenschap mogen worden toegelaten, 2 omdat ze destijds geweigerd hadden de Israëlieten met brood en water tegemoet te gaan, en omdat ze Bileam hadden omgekocht om hen te vervloeken-een vloek die door onze God werd veranderd in een zegen. 3 Na het horen van deze wettelijke bepalingen zette men alle vreemdelingen apart van de Israëlieten. (NBV21)

Mooi is dat, heilige gaven schenken. Je ziet het voor je, boeren in hun mooiste kleren die eerbiedig de Levieten benaderen om hen plechtig de belasting te overhandigen. Ze schepten er nog een eer in ook lees je. Maar dan lees je het verhaal toch met Heidense ogen. In Heidense godsdiensten speelt het uiterlijk vertoon een grote rol, zo niet in de Godsdienst van Israël en tussen de regels door kun je de godsdienstige betekenis van dit verhaal lezen. Allereerst natuurlijk de positie van die Levieten. Dat zijn niet de Priesters van de Tempel. Die Priesters worden in dit verhaal aangeduid als de kinderen van Aaron. Nee de Levieten zijn de afstammelingen van de stam Levi. Toen bij het ontvangen van de Thora het volk Israël zichzelf een God hadden gemaakt in de vorm van een gouden kalf keerden de Levieten zich daarvan af en kozen ze de kant van Mozes. Van de God van Israël maak je geen beeld, die openbaart zichzelf en zoals die God dat wil, soms in de storm, soms in het vuur en soms in het zacht suizen van de wind. Als beloning kregen de Levieten tot taak de Priesters te helpen, daar kwamen die koren vandaan die de Levieten hadden gevormd, en ze moesten recht spreken, de Thora uitleggen. In het verhaal van Nehemia doen ze dat ook voortdurend. Daarom kregen ze die geheiligde gaven van het volk.

Nu is “heilig” in de loop van de eeuwen een woord geworden waar wij hele andere betekenissen zijn gaan toekennen dan oorspronkelijk werd bedoeld. Wij denken dat iets heilig is als het volmaakt is. Als er niets op aan te merken valt. Een mens kan daarom niet heilig zijn volgens de Protestantse traditie. De offers waar hier over wordt gesproken zijn ook geheiligd. Nu staat er in de Bijbel wel dat je het beste van het beste moet bestemmen voor de offers maar in het verhaal dat we vandaag lezen staat nog eens heel uitdrukkelijk dat de offers niet bedoeld zijn om de God van Israël te eten te geven maar om de Levieten in leven te houden. Omdat hun taak in verzorgen van de Tempel en de uitleg van de Thora lag hadden ze geen land gekregen om te bewerken. Ze waren vrijgestelden om orde en vrede te brengen en te zorgen voor de zwaksten in de samenleving. Het volk leren te delen was hun voornaamste taak. Zelf deelden ze met de Priesters. Drie maal per jaar trok het volk op naar de Tempel om daar te delen met de Levieten, de Priesters, de familie, de meiden en de knechten van het volk, de armen en de vreemdelingen die in hun midden waren.

Om ons duidelijk te maken waarover dit verhaal nu eigenlijk gaat staat er iets bijzonders over vreemdelingen in het verhaal. Niet alle vreemdelingen mochten meedelen. Ze mochten zelfs niet meehelpen onder het volk. De kans dat die vreemdelingen bij de rituele maaltijd aan zouden zitten was dus eigenlijk klein maar in de dagen van Nehemia moest alles opnieuw geleerd worden en de Thora opnieuw in de praktijk worden gebracht. In de Thora stond dat de Ammonieten en de Moabieten niet opgenomen mochten worden in het volk omdat ze geweigerd hadden te delen. In de woestijn hadden ze geprobeerd het volk om te laten komen van honger en dorst. Dat de Bijbel hier niet een wet van Meden en Perzen van heeft gemaakt blijkt ook uit het verhaal. De grootmoeder van Koning David was immers een Moabitische, Ruth wordt in de Bijbel steeds als Moabitische aangeduid. Dit verhaal gaat dus over een volk dat helemaal gericht is op het delen van de opbrengst van het werk dat verricht wordt. Delen met de Levieten, delen met de Priesters, delen met de armen en delen met de vreemdelingen die zelf ook willen delen. En het verhaal stelt ons voor de vraag of wij ook een volk zijn dat bereid is om te delen, te delen met de armen en de vreemdelingen onder ons. Of gaan we roepen dat die vreemdelingen bedreigend zijn en weggejaagd zouden moeten worden. Wie wil weten wat Christelijk is moet dit verhaal uit het boek Nehemia nog maar eens nalezen.

Met trompetten

Nehemia 12:27-43

27 Toen de muur van Jeruzalem zou worden ingewijd, werden de Levieten in al hun woonplaatsen opgespoord en naar Jeruzalem gebracht om feestelijk de inwijding te vieren, met lofzang en liederen, onder begeleiding van cimbalen, harpen en lieren. 28 De tempelzangers werden bijeengeroepen vanuit de streek rondom Jeruzalem en vanuit de nederzettingen bij Netofa, 29 en vanuit Bet-Haggilgal en het gebied van Geba en Azmawet, vanuit de nederzettingen dus die de tempelzangers in de buurt van Jeruzalem voor zichzelf hadden gebouwd. 30 De priesters en de Levieten reinigden niet alleen zichzelf, maar ook het volk, de poorten en de muur. 31 Ik liet de leiders van Juda de muur op gaan. Ik stelde twee grote koren op; een daarvan trok in processie zuidwaarts over de muur, in de richting van de Mestpoort. 32 Hosaja volgde hen met de helft van de leiders van Juda, 33 en met Azarja, Ezra, Mesullam, 34 Jehuda, Benjamin, Semaja en Jirmeja. 35 Daarna een aantal priesters met trompetten: Zecharja, de zoon van Jonatan, die de zoon was van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf, 36 met zijn verwanten Semaja, Azarel, Milalai, Gilalai, Maäi, Netanel, Jehuda en Chanani, die de muziekinstrumenten van David, de godsman, bij zich hadden. Ezra, de schrijver, ging voorop. 37 Bij de Bronpoort gingen ze rechtdoor, de trappen van de Davidsburcht op, en via de omhooggaande muur klommen ze langs het paleis van David naar de Waterpoort in het oosten. 38 Het tweede koor ging noordwaarts. Ik klom met de andere helft van het volk achter hen aan. Ze gingen over de muur langs de Bakoventoren naar de Brede Muur, 39 en via de Efraïmpoort, de Oude Poort, de Vispoort, de Chananeltoren en de Honderdtoren liepen ze tot aan de Schaapspoort, en hielden halt bij de Gevangenpoort. 40 De twee koren stelden zich op in de tempel, net als ik met de helft van de bestuurders, 41 en de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Micha, Eljoënai, Zecharja en Chananja, met hun trompetten. 42 De tempelzangers Maäseja, Semaja, Elazar, Uzzi, Jochanan, Malkia, Elam en Ezer, onder leiding van Jizrachja, zongen luid. 43 Die dag brachten de Israëlieten talloze offers, en iedereen was vrolijk omdat God hun grote vreugde schonk. Ook de vrouwen en de kinderen waren blij; de feestvreugde in Jeruzalem was tot op grote afstand te horen. (NBV21)

Het mag gerust een beetje aan onze bevrijdingsfeesten herinneren. Na de Tweede Wereldoorlog toen Nederland arm was en een groot deel van het land in puin lag. Toen werd er gefeest. Toen doken de orkesten op uit donkere gaten. Muziekkoepels in parken en op pleinen vormden het middelpunt van dansende menigten, soms dagen achtereen. We waren vrij en verlost van de angst en de onderdrukking. Elk jaar rond de Bevrijdingsdag komen de herinneringen aan die feesten weer boven. De Bevrijdingsdag in mei dan wel te verstaan want bij de Bevrijdingsdag in augustus, toen de Tweede Wereldoorlog echt voorbij was, klinken er altijd valse tonen door de muziek. Nederland werd van bevrijder onderdrukker. De mensen die uit de kampen in de Oost waren bevrijd werden hier vaak met de nek aangekeken. Zo erg was het toch niet om in tropen de hele dag in de zon te mogen zitten? Bovendien was daar een oorlog uitgebroken. Indië wilde Indonesië worden en voor Nederlanders was daar geen plaats. De muziekkorpsen en de koren zouden daar pas na 1947 rondtrekken, toen wij ons er bij hadden neergelegd dat bevrijding ook zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid betekent.

In de dagen van Nehemia brak het feest los toen de herbouw klaar was. In de dagen na de mei bevrijding in 1945 begonnen wij pas met de herbouw toen het feest was geluwd. Bij Nehemia gebeurde er ook iets bijzonders. Allereerst werden de Levieten naar Jeruzalem ontboden. De koren rond de Tempel, de Korachieten bijvoorbeeld, woonden kennelijk niet in Jeruzalem maar hadden hun eigen dorpen gebouwd waar ze ongestoord konden oefenen voor de diensten die ze bij toerbeurt in de Tempel moesten vervullen. Hen was ook gevraagd om hun muziekinstrumenten mee te nemen. Harpen waren dat kennelijk, David speelde immers op de harp en die wordt hier uitdrukkelijk genoemd. Er werden optochten gevormd die naar twee kanten over de muur liepen, al zingend en spelend. Maar waarom? Waarom deze Tempelvertoning op de muren van de stad. Van poort tot poort trokken ze voort. de Godsdienst van Israël was toch niet een godsdienst van magische krachten en het op magische wijze inroepen van de krachten van God. Een wijding van huizen en stadsmuren was helemaal niet aan de orde bij Israël. Je moest de geboden op de deurposten van je huis timmeren. En dat gebod samen met die poorten geeft ook een aanwijzing van hetgeen Nehemia wilde bereiken.

Het feest was immers begonnen met het voorlezen van de Thora, die moest in die nieuwe stad worden vervuld. In de twaalf poorten van de stad moest recht gesproken worden voor de hele wereld, uiteindelijk zouden alle volken zich naar Jeruzalem moeten keren. De stad was dus niet gebouwd als een stad van winst en profijt, een oord van arbeid en vermaak. Het was een stad die bestond bij samen delen, samen volk zijn, samen maaltijd houden en alle mensen tot hun recht laten komen. Dat begon al bij de muren van de stad. Die muren waren er niet om mensen buiten te sluiten maar om de Thora die er in de Tempel werd bewaard te beschermen. Daar ging het licht van de God van Israël van uit voor alle volken op de aarde. Dat zou op de hele aarde vrede brengen geloofde men. Dat die Wet van recht doen aan mensen, van samen delen met mensen, van Gij zult niet doden en niet stelen en niet liegen en niet willen hebben wat van je naaste is ook echt vrede kan brengen zien we vandaag de dag nog om ons heen. Het zou heel veel leed, ellende en oorlog hebben kunnen voorkomen als iedereen op aarde zich zou bezig houden met het vervullen van de Thora. Misschien moeten ook wij eens optochten houden met Psalmen en muziek rond onze eigen muren. De muren die we oprichten om vreemdelingen buiten te sluiten, om handelsbarrières op te werpen, om grenzen te trekken rond wat we vinden dat van ons is. Als we er zeven keer omheen lopen storten de muren in en komt er vrede. Laten we elke dag proberen om mensen mee te krijgen in die optocht, dan wordt echt iedereen vrolijk.

Hij kroont de vernederden

Psalm 149

1 Halleluja! Zing voor de HEER een nieuw lied, roem Hem te midden van zijn getrouwen. 2 Laat Israël verheugd zijn over zijn machtige maker, het volk van Sion juichen om zijn koning. 3 Laten zij dansend zijn naam loven, bij lier en tamboerijn voor Hem zingen. 4 Ja, de HEER vindt vreugde in zijn volk, Hij kroont de vernederden met de zege. 5 Laten zijn getrouwen juichen in luister, nog jubelen als zij te ruste gaan, 6 met een lofzang voor God op de lippen en een tweesnijdend zwaard in de hand. 7 De volken laten boeten, de naties bestraffen, 8 hun koningen in boeien slaan, hun leiders met ketenen binden, 9 het geschreven recht aan hen voltrekken: dat is de glorie voor al zijn getrouwen. Halleluja! (NBV21)

Vandaag zingen we mee met Psalm 149, een Psalm die begint met een Joods woord: Halleluja, GodLof betekent dat. De Psalm is een vreugdepsalm voor het einde der tijden. Hier loopt de geschiedenis op uit. Al die machthebbers en dictators zullen van hun machtsposities en tronen gestoten worden en de onderdrukten zullen bevrijd zijn en kunnen dansen in de straten en feestvieren op de pleinen. Geleerden nemen soms aan dat de Psalm gezongen werd toen onder Nehemia Jeruzalem herbouwd was en het volk Israël weer een eigen land met een eigen hoofdstad had en de Tempel weer het centrum van het leven was gaan vormen. Voor die nieuwe wereld die open gaat is een nieuw lied nodig. En als je op deze manier een nieuw lied zingt krijg je een nieuwe kijk op de wereld. Als wij kijken naar onze wereld terwijl we deze Psalm zingen merken we dat er nog heel veel veranderd moet worden voordat we met al onze broeders en zusters deze Psalm in vreugde kunnen zingen. Vandaag mogen we zingen van de tijd die komen gaat en blij zijn dat we er over kunnen zingen. In deze Psalm wordt gesproken over een tweesnijdend zwaard.

De bouwers aan Jeruzalem in de dagen van Nehemia moesten bouwen met een troffel in de ene en een zwaard in de andere hand. Maar de Bijbel spreekt ook over het woord van God als een tweesnijdend zwaard. Als wij onze wereld vergelijken met de wereld die de Psalm beschrijft dan merken we wat dat betekent. Als met een tweesnijdend zwaard wordt het goede glashelder van het kwade gescheiden. De vernederden worden gekroond met de zegen, niet langer zijn er vernederden, niet langer is er honger, moeten kinderen onnodig sterven omdat er niet voor hen gezorgd wordt, niet langer zijn er armen die bedelend rondgaan, niet langer zijn er gevangenen die opgesloten zijn vanwege hun overtuiging, niet langer worden godsdiensten en overtuigingen bespot en gekleineerd, niet langer wordt de ene bevolkingsgroep opgezet tegen de andere. Al die koningen en leiders zal recht gedaan worden, aan wie straf verdient zal straf voltrokken worden wie moet leren een rechtvaardige wereld op te bouwen zal les krijgen.

In de Bijbel krijgen mensen die het verkeerd hebben gedaan nu eenmaal een tweede kans. Nu al hebben we tribunalen voor misdadigers tegen de mensheid maar aan het eind van de tijden zal God zelf recht spreken en kunnen ook de zogenaamde winnaars hun straf niet ontlopen als ze misdaden hebben gepleegd om te kunnen overwinnen. De enige maat is dan het lot van de minsten, van de zwaksten op aarde. Wie daar ook het afgelopen jaar mee bezig is geweest zal in het lopende jaar met verdubbelde ijver Gods Woord verkondigen, Gods licht laten schijnen over zijn aarde, over zijn mensen. Zodat het geschrei van de verdrukten gehoord wordt en hun lot gezien wordt en de lof van God met recht verkondigd kan worden. Elke dag, elke week. mag dat opnieuw beginnen. En als je steun zoekt bedenk dan dat op de eerste dag van de week, de zondag, overal mensen bijeen komen om zich daartoe te laten inspireren. Stap gerust een PKN kerk in de buurt binnen, je bent er welkom.

De tempel van onze God

Nehemia 10:35-40

35 Wij hebben door loting bepaald wanneer de priesters, de Levieten en het volk, ingedeeld naar familie, brandhout moeten leveren voor het altaar van de HEER, onze God, in zijn tempel. Dit dient op vastgestelde tijden te gebeuren, elk jaar opnieuw, zoals in de wet is voorgeschreven. 36 Verder zullen wij de eerste opbrengst van onze akkers en de eerste vruchten van alle fruitbomen naar de tempel van onze God brengen, elk jaar opnieuw,
37 en ook zullen wij, zoals in de wet is voorgeschreven, onze eerstgeboren zonen, en van ons vee de eerstgeboren runderen, schapen en geiten, naar de tempel van onze God brengen, naar de priesters die daar dienstdoen. 38 Ook het eerste deeg zullen wij naar de priesters brengen, naar de voorraadkamers van de tempel van onze God, evenals wat wij moeten afdragen van het fruit van de boomgaarden, de wijn en de olie. Een tiende van de opbrengst van het land is voor de Levieten. Zij mogen zelf in alle gebieden waar wij werken tienden heffen; 39 ze zullen daarbij door een priester, een afstammeling van Aäron, worden vergezeld. De Levieten moeten vervolgens een tiende van die tienden naar de voorraadkamers van de tempel van onze God brengen. 40 Daarheen moeten de Israëlieten en de Levieten hun bijdragen in graan, wijn en olie brengen. Daar ook bevindt zich het tempelgerei, en daar verblijven de dienstdoende priesters, de poortwachters en de zangers. Nooit zullen wij de tempel van onze God verwaarlozen.’ (NBV21)

Rondom de Tempel werd de nieuwe samenleving van Israël opgebouwd. De Tempel zelf stond in Jeruzalem maar de Levieten vestigden zich in de steden en dorpen verspreid over het land. Daarom mochten de Levieten belasting heffen in het gebied waar zij woonden. Zij immers waren verantwoordelijk voor de uitleg en de toepassing van de Thora. Ze hadden zelf geen grond dus geen inkomen maar ook geen belang bij de verdeling van water of bij de handel. Maar ook Levieten moesten belasting betalen voor de Tempel, 10 procent van wat ze ophaalden. Levieten mochten zelf hun belasting ophalen maar moesten dan vergezeld worden door een Priester. Alles in eigen zak steken was er dus niet bij. De eerstelingen van alle oogst werd naar de Tempel gebracht. Eerst kwam de God van de Israël aan bod en dan pas het volk. Daarbij moet je bedenken dat het brengen van de oogst naar de Tempel een heel feest was, later werd dat het Wekenfeest, dat wij kennen als het Pinksterfeest, het feest van de eerstelingen van de Tarweoogst.

Maar op dat feest werd ook een maaltijd aangericht, met de familie, de Levieten, de armen en de vreemdelingen uit hun midden. Als er dan nog knechten en meiden in dienst waren deden die ook mee. De samenleving was er een van Samen Doen. Daarmee werd die samenleving een totaal andere dan de samenlevingen uit de omgeving. Want we kennen maar al te goed de samenlevingen van ieder voor zich, van geloof maar wat ik geloof en vertrek anders. Let goed op het boek Nehemia. Het volk Israël zonderde zich af van de vreemdelingen die in hun land woonden, ze beloofden ook hun zonen en dochters af te zonderen, maar ze dwongen op geen enkele manier die vreemdelingen om met hen mee te gaan doen. Zelfs het betalen van belastingen door vreemdelingen is er niet bij. Nee, alleen bij het delen en bij het kwijtschelden van de schulden werden de vreemdelingen betrokken bij de eredienst. Want zorg voor de armen, delen van wat je hebt, kwijtschelden van schulden, niet uitputten van de grond, waren allemaal zaken van de eredienst voor God.

Centraal in de Tempel stond niet een beeld van de God van Israël maar zou een kist moeten staan met daarin de hoofdregels voor de menselijke samenleving uit de Thora, de tien woorden die iedereen moest bestuderen en iedereen moest vervullen. Die regels van “Gij zult niet doden” en zo die nog steeds het hart van de Joodse en Christelijke godsdienst uitmaken. Centraal in de Godsdienst van het Israël van Nehemia stond de dienst die door de Thora werd voorgeschreven, de dienst aan de naaste, zoals beschreven in het midden van het middelste van de vijf boeken van de Thora, het boek Leviticus . Voor die dienst was de Tempel ingericht, voor die dienst werden Priesters, Levieten, zangers en tempelwachters afgezonderd. Voor die dienst bracht je zelfs je oudste kinderen naar de Tempel. En voorraadkamers waren er om te zorgen dat Priesters en Levieten te eten hadden buiten de oogsttijd. Nooit werd er gedaan alsof die God van hen zelf het eten zou consumeren, dat zou afgoderij zijn. Nee het beeld van God was te zien in de mens naast je, ook in de vreemdeling! En ook dat is vandaag de dag nog steeds niet anders.

Een verbintenis

Nehemia 10:1-34

1 Op grond van dit alles gaan wij een verbintenis aan en stellen die op schrift. Onder de oorkonde staan de namen van onze leiders, van de Levieten en van de priesters. 2 Dit zijn degenen die hun zegel zetten: Landvoogd Nehemia, de zoon van Chachalja, en Sidkia. 3 Verder de priesters Seraja, Azarja, Jirmeja, 4 Paschur, Amarja, Malkia, 5 Chattus, Sebanja, Malluch, 6 Charim, Meremot, Obadja, 7 Daniël, Ginneton, Baruch, 8 Mesullam, Abia, Miamin, 8 (10:9) Maäzja, Bilgai en Semaja. 10 Dan de Levieten: Jesua, de zoon van Azanja, Binnuï en Kadmiël, een zoon van Chenadad, 11 met hun verwanten Sebanja, Hodia, Kelita, Pelaja, Chanan, 12 Micha, Rechob, Chasabja, 13 Zakkur, Serebja, Sebanja, 14 Hodia, Bani en Beninu. 15 En de leiders van het volk: Paros, Pachat-Moab, Elam, Zattu, Bani, 16 Bunni, Azgad, Bebai, 17 Adonia, Bigwai, Adin, 18 Ater, Chizkia, Azzur, 19 Hodia, Chasum, Besai, 20 Charif, Anatot, Nebai, 21 Magpias, Mesullam, Chezir, 22 Mesezabel, Sadok, Jaddua, 23 Pelatja, Chanan, Anaja, 24 Hosea, Chananja, Chassub, 25 Halloches, Pilcha, Sobek, :26 Rechum, Chasabna, Maäseja, 27 Achia, Chanan, Anan, 28 Malluch, Charim en Baäna. 29-30 De rest van ons volk sluit zich bij deze vooraanstaande volksgenoten aan. De priesters, Levieten, poortwachters, tempelzangers, tempelknechten en alle anderen die zich afzijdig gehouden hebben van de bevolking van het land en zich op de wet van God hebben gericht, gaan onder zelfvervloeking en onder ede de verplichting aan om te leven volgens de wet van God, die door Mozes, Gods dienaar, is gegeven, en om alle geboden, rechtsregels en voorschriften van de HEER, onze Heer, te onderhouden en na te leven. Dit geldt ook voor hun vrouwen en hun zonen en dochters, voor eenieder die ze kan begrijpen. 31 Voorts verplichten wij ons ertoe onze dochters niet aan de bevolking van het land uit te huwelijken, en hun dochters niet voor onze zonen tot vrouw te nemen. 32 Ook zullen wij de waren en de verschillende graansoorten die de bevolking van het land ons op sabbat te koop aanbiedt niet van hen kopen, op sabbat noch op feestdagen, en elk zevende jaar zullen wij het land braak laten liggen en alle schulden kwijtschelden. 33 Tevens nemen wij als verplichting op ons om per jaar een derde sjekel bij te dragen aan de dienst in de tempel van onze God, 34 en wel voor het toonbrood, de dagelijkse graan- en brandoffers, voor de offers op sabbat, nieuwemaan en de hoogtijdagen, en voor de heilige gaven, de offers om verzoening voor Israël te bewerken, en voor de overige diensten in de tempel van onze God. (NBV21)

Het volk neemt de verplichting op zich de Thora weer te gaan houden en juist door het houden van de Thora zich te onderscheiden van de andere volken. Dat is niet gemakkelijk. De Thora houden betekent die vervullen, de samenleving zo inrichten dat er voor iedereen plaats is, dat er geen angst is voor de dood, dat de hongerigen worden gevoed en dorstigen gelaafd, dat de naakten worden gekleed en de lammen leren lopen. Er zijn geen volken die dat kunnen waarmaken. De anderen houden de Sabbat niet, ze kennen niet een dag in de week waarop niet wordt gehandeld of gewerkt. De anderen hebben meerdere goden, goden van vruchtbaarheid en het volk Israël kenmerkt zich door het hebben van een God zonder naam en zonder gezicht. Zij hebben een God die er is, die met hen meeging in ballingschap en hen terugbracht toen zij zich die Thora weer herinnerden. De meest merkwaardige regel die ze aannamen was die van het zevende jaar. Dan werd er niet gewerkt, niet geploegd, niet gezaaid, niet gemaaid. Bovendien werden dan de schulden kwijtgescholden.

Dat je het land in het zevende jaar met rust moet laten was al een oude regel. Die was er al voor de ballingschap. Maar dat kwijtschelden van schulden was nieuw, tenminste in het zevende jaar. In de oude belofte van vrijheid was het kwijtschelden van schulden en de mogelijkheid weer opnieuw te beginnen een zaak van het vijftigste jaar, het bijzondere jaar dat het jubeljaar werd genoemd. Natuurlijk moet er ook voor de Tempel gezorgd worden. Daar werd de Thora bewaard en daar kwam je bij elkaar om de Thora te leren en te horen hoe die Thora ook soms als wet in de dagelijkse praktijk moet worden toegepast. In onze samenleving kennen we de wetten van het land meestal maar met mate. Zelfs als de verkeersregels een beetje worden veranderd moet het Openbaar Ministerie vaststellen dat zeer veel automobilisten de kennis over verkeersregels kwijt zijn geraakt. Wij hebben ook geen plaats om bij elkaar te komen om de wetten van het land te horen uitleggen en te helpen dragen.

Daarom hebben politie en justitie het soms moeilijk en worden ze bedreigd door mensen die zich beperkt voelen door de wetten die we hebben en die hen voor hun gevoel willekeurig worden opgelegd. Dat iedereen gelijk mag meedoen in ons land wordt door lang niet iedereen ook zo ervaren. In het Israël van Nehemia nam iedereen op zich om elk jaar belasting te betalen. Er staat dat ze voor de offers bij de Tempel zijn, maar wie nog eens terugbladert in de boeken van de Thora, de eerste vijf van onze Bijbel, die waren uitgelegd aan het volk zal zien dat die offers uiteindelijk het voedsel voor de Priesters en Levieten zijn. Belasting is voor Israël dan ook geen last maar een vreugde omdat ze een Thora hadden waar ze allemaal een beroep op konden doen. Daar was die Tempel voor. Daar waren die Priesters en Levieten voor. Zodat er een rechtvaardige samenleving zou ontstaan waar zorg voor mensen en respect voor het land voorop zouden staan. Niemand hoefde daar bang te zijn aan de kant komen te staan. Wij kunnen er misschien nog eens een voorbeeld aan nemen.

Hun wangedrag

Nehemia 9:29-37

29 U waarschuwde hen, om hen terug te brengen naar uw wet, maar zij misdroegen zich, ze luisterden niet naar uw geboden en ze overtraden uw rechtsregels-terwijl ieder die ze nakomt, leven zal! Ze verzetten zich met hand en tand en hardnekkig weigerden ze te luisteren. 30 U had vele jaren geduld met hen, U waarschuwde hen door uw geest, bij monde van uw profeten, maar zij luisterden niet, en daarom leverde U hen uit aan de volken om hen heen. 31 Maar in uw grote liefde hebt U hen niet voor altijd vernietigd. U hebt hen niet verlaten, want U bent een genadige en liefdevolle God. 32 En nu, o God, grote, sterke en ontzagwekkende God, U die zich trouw houdt aan het verbond, wees niet onverschillig voor de rampspoed die ons getroffen heeft, ons en onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze profeten, onze voorouders en heel uw volk, vanaf de tijd van de Assyrische koningen tot op de dag van vandaag. 33 U handelde rechtvaardig bij alles wat ons overkomen is, U bent betrouwbaar en wij zijn het die verkeerd handelden. 34 Onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze voorouders hielden zich niet aan uw wet. Ze sloegen geen acht op de geboden en voorschriften die U hun gegeven hebt. 35 Zij hadden hun eigen koninkrijk-in uw grote goedheid door U aan hen gegeven-,maar in dat ruime en vruchtbare land, het land dat U hun had gegeven, hebben ze U niet gediend. Hun wangedrag hebben ze niet opgegeven. 36 Kijk naar ons: nu zijn wij slaven! In het land dat U onze voorouders hebt gegeven om er te eten van de vruchten en van al het goede dat het opbrengt, in dat land zijn wij slaven. 37 Omdat wij gezondigd hebben, valt alle rijke oogst toe aan de koningen die U over ons hebt aangesteld, die over ons lichaam regeren en die met ons vee doen wat ze willen. Wij leven in grote ellende.” (NBV21)

De ballingschap van het volk Israël heeft diep ingegrepen in het leven van de mensen die het hebben meegemaakt. Ze waren afgesneden van het centrum van hun religie en cultuur. Ze waren omringt door wereldwonderen, de hangende tuinen van Babylon, en prachtige tempels met gouden beelden en rijk geklede priesters. De voorspoed van de bezetters was een voortdurende verlokking geweest om zich aan te passen aan de heersende cultuur en de heersende godsdienst. Maar ze hadden volgehouden. Ze hadden onder elkaar de verhalen verteld die ze thuis hadden gehoord. De verhalen over die bijzondere God van Israël die meegetrokken was met Abraham, die met Jozef en de zonen van Jacob meegegaan was naar Egypte, die zich bekend had gemaakt aan Mozes en het volk bevrijdt had uit Egypte. Ze hadden de verhalen en de liederen opgeschreven en bij elkaar gevoegd. Ze hadden zelf nieuwe liederen gemaakt, zoals Psalm 137 dat het verdriet van de ballingschap bezong.

En toen boodschappers kwamen vertellen over de verwoeste stad van de vrede hadden ze de moed gehad de koning te vragen om terug te mogen keren om hun geliefde stad weer op te bouwen zodat ze hun godsdienst weer konden beleven. Daar pas zouden ze zich realiseren dat de Tora die het hart van hun godsdienst was niet aan een plaats of een stad gebonden was maar dat de God van die Wet ook in ballingschap met hun meegegaan was. Daarom konden ze nu vragen of God die rampspoed nu een einde kon laten nemen. Veel later zou een volgeling van Jezus van Nazareth, Paulus van Tarzus, de gelovigen vergelijken met goud dat door het vuur was heengegaan. Als goud gesmolten is kan alle vuil dat er in gemengd zat er vanaf geschept worden en houd je gelouterd goud, zuiver goud over. Zo zijn gelovigen door het lijden gelouterd. Zo was het volk Israël in de dagen van Nehemia zich er van bewust geworden dat het loslaten van de richtlijn van eerlijk delen, het loslaten van de Tora, altijd op rampspoed zal uitlopen.

Samen leven met vreemdelingen in je eigen land betekent niet dat je hen moet volgen in hun godsdienst en cultuur. Nee, samen leven met vreemdelingen betekent dat je hen moet uitnodigen om met jou maaltijd te houden, dat zij zich houden aan jouw rustdag, dat je hen de grondhouding van heb je naaste lief als jezelf mag voorhouden en voorleven. Samen leven met de vreemdelingen in je eigen land betekent hier dat ook zij zich houden aan die zelfde grondhouding, dat in moskeeën wordt gepleit voor tolerantie en tegen haat en discriminatie. Daarom begon dit gebed met een onderscheid te maken tussen Israël en de Heidenen, daarom weten Ezra en Nehemia dat zij niet beter zijn dan anderen, maar dat de Tora voor iedereen het leven zal betekenen. Dan pas kan de rampspoed over een land worden afgewend. Ook vandaag voor ons nog een les om te leren. De teruggekeerde ballingen beseffen overigens dat het Verbond dat ooit was gesloten door hun voorouders was verbroken, ze sloten dus een nieuw verbond. Ook wij zullen telkens opnieuw met die richtlijnen van liefde moeten beginnen.

Met de mooiste goederen

Nehemia 9:18-28

18 Ze tergden U door een beeld te maken in de vorm van een stierkalf en te zeggen: ‘Dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’ 19 Maar liefdevol als U bent, hebt U hen zelfs toen, daar in de woestijn, niet verlaten. Boven hen stond steeds de wolkkolom om hun bij dag de weg te wijzen, en ’s nachts was er de vuurzuil die de weg verlichtte waarlangs ze moesten gaan. 20 U gaf hun uw goede geest, en zo verkregen ze inzicht; U stilde hun honger met manna, U leste hun dorst met water. 21 Veertig jaar lang hebt U hen onderhouden, in de woestijn ontbrak het hun aan niets, hun kleding raakte niet versleten en hun voeten zwollen niet op. 22 U gaf hun koninkrijken en volken; hun gebieden wees U hun als grensstreek toe. Ze namen het land van Sichon in bezit, het land van de koning van Chesbon en dat van Og, de koning van Basan. 23 Hun kinderen maakte U zo talrijk als de sterren aan de hemel, en U bracht hen naar het land waarvan U hun voorouders had gezegd dat ze het in bezit moesten nemen. 24 Hun kinderen kwamen inderdaad om het land in bezit te nemen. Voor hun ogen dwong U de Kanaänieten, de inwoners van het land, op de knieën, en U leverde de koningen en de volken die er woonden aan hen uit, zodat ze met hen konden doen wat ze wilden. 25 Ze namen versterkte steden in en veroverden vruchtbare grond, ze namen huizen in bezit, vol met de mooiste goederen, en ook uitgehouwen putten, wijngaarden, olijfbomen en fruitbomen. Ze hadden volop te eten en werden vadsig, ze baadden in weelde door uw grote goedheid. 26 Toen kwamen ze tegen U in opstand; ze rebelleerden en traden uw wetten met voeten. Ze vermoordden uw profeten, dezelfde profeten die hen naar U wilden terugbrengen en hen daarom hadden gewaarschuwd, en ze lasterden U. 27 Daarom leverde U hen uit aan hun onderdrukkers. Wanneer ze werden onderdrukt riepen ze U aan, en U, vanuit de hemel, verhoorde hen. In uw grote liefde stuurde U bevrijders naar hen toe, en telkens weer redden die hen uit de greep van hun onderdrukkers. 28 Maar zodra ze weer rust hadden deden ze weer wat slecht is in uw ogen. Dan leverde U hen aan hun vijanden uit, die hen vervolgens weer overheersten, en dan riepen zij U opnieuw aan, en vanuit de hemel verhoorde U hen weer. Liefdevol als U bent, redde U hen vele malen. (NBV21)

Altijd weer willen mensen de goden van goud en beloften nalopen in plaats van te delen van wat hen toegevallen is met hen die niets hebben. Nehemia herinnert het volk aan haar geschiedenis. Het maken van het gouden kalf in de woestijn liep uit op een drama. Maar het vervullen van de Tora, de wet van eerlijk delen, bracht zelfs in de Woestijn voorspoed. Dat je kunt vertrouwen op het beetje eten dat er voor één dag is lijkt achteraf een wonder. Een heel volk had het er veertig jaar mee gedaan in de woestijn zo wordt er verteld. Toen kregen ze het land overvloeiende van melk en honing. Er volgde zelfs een tijd zonder koning, zonder regering, zonder belastingen. Iedere keer als vijanden probeerden dat wondere volk te onderdrukken stond er een rechter op die het volk naar bevrijding wist te leiden. Maar die gouden goden, die mooi gevormde tempels, die vreemde priesters die mooi konden zingen en geheimzinnige bronnen hadden voor fraai klinkende voorspellingen hadden een grotere aantrekkingskracht dan een Wet die alleen vertelde dat je je naaste lief moest hebben als jezelf en Profeten die achter de koeien vandaan kwamen.

De uiterlijke schijn van religie was en is altijd aantrekkelijker geweest dan de eenvoudige inhoud van de boodschap van de God van Israël. Daardoor ging het land verloren voor de Judeeërs, daardoor raakte het volk in ballingschap. Pas door zich het vervullen van de Tora, weer te herinneren konden ze de moed vinden om de muren van de stad van de vrede weer te herbouwen. Ook vandaag de dag lijkt de uiterlijke schijn belangrijker dan de inhoud van het leven. Daardoor raken jongeren steeds eerder verslaafd aan alcohol. Daarom laten jonge meisjes zich verminken door op geld beluste plastisch chirurgen. Daarom zijn jonge mensen opgebrand door het najagen van lege carrières, waarna ze worden afgedankt. De goden van goud en beloften, zoals ze ooit door Huub Oosterhuis werden genoemd, hebben hun aantrekkingskracht nog nooit verloren. Waarom moeten mensen zo nodig een huis kopen dat ze niet kunnen betalen? Waarom is de samenleving zo ingericht dat er ook bij ons voor mensen met lage inkomens geen betaalbare woningen worden gebouwd?

Maar zo dat ook de armen moeten wachten tot de banken weer geld kunnen uitlenen aan de vermogenden zodat de woningbouw voor de rijken op gang kan komen en de armen kunnen wonen in de afdankertjes. Dat najagen van uiterlijke schijn bracht ook de hele financiële wereld aan het wankelen. Het doel rijk worden en de rijken nog rijker maken, heiligde de middelen van slechte hypotheken en onbegrepen derivaten. De goden van goud en belofte komen hun beloften van welvaart en aanzien voor duizenden op de wereld nog nooit na. Ondertussen gaat de verdienste van hardwerkende mensen naar oorlogstuig dat niet alleen de eigen soldaten van het leven beroofd maar duizenden in het ongeluk stort. Voedsel voor armen wordt nu omgezet in benzine voor rijken. In plaats van de honger uit te bannen handhaven we het systeem van verspilling. We mogen nog steeds de samenleving anders inrichten. Samen, delen, met de minsten eerst, maar het wordt tijd dat we er ook echt aan beginnen.