Op weg

Matteüs 28:16-20

16 De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg die Jezus hun had genoemd, 17 en toen ze Hem zagen wierpen ze zich in aanbidding voor Hem neer, al twijfelden sommigen. 18 Jezus kwam dichterbij en zei tegen hen: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. 19 Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, 20 en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ (NBV21)

Twijfelen is niet erg. In de tijd van Jezus van Nazareth, na zijn kruisiging, toen hij opnieuw verscheen aan zijn leerlingen, op de berg waar hij hen onderwezen had nota bene, waren er zelfs onder hen nog die twijfelden. Maar de opdracht blijft hetzelfde voor alle leerlingen van Jezus van Nazareth. Maak alle volken tot mijn leerlingen door hen te dopen en hen te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. In de doopformule die Jezus hier hanteerd en die op gezag van het verhaal van Matteüs in alle christelijke gemeenschappen wordt gehanteerd, is het hele verhaal van Jezus van Nazareth samengevat. Er is één vader voor allen, God, want er staat geschreven dat wij allemaal kinderen van God genoemd kunnen worden. Jezus van Nazareth werd Zoon van God genoemd en door hem kunnen we de Vader zien, daarom kon hij zeggen dat hem alle macht gegeven is in de hemel en op aarde. De heilige Geest valt op allen die zijn Weg willen gaan, die mee willen doen in zijn verhaal.

En daar komt het moeilijkste te geloven. Elke gelovige is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Daar moet je maar op durven vertrouwen. Dat kan als je voor ogen houdt dat Jezus met ons is al de dagen tot aan de voltooing van de wereld. Vroeger stond hier “voleinding”, alsof het er om gaat dat het duurt tot het afgelopen zal zijn met de aarde, maar voltooing is een betere vertaling. In het Grieks staat een woord dat omschreven kan worden met “tot het klaar is”. De aarde moet dus nog afgemaakt worden, die is nog niet klaar. In het lied van de Schepping uit Genesis zag God naar de aarde en zag dat het goed was. Als wij naar de aarde kijken zien we dat het op de aarde in het geheel niet goed is. Aan ons dus om dat scheppingswerk voort te zetten en te zorgen dat het op de aarde goed wordt. Dat de hemel op aarde kan wonen en dat, zoals het in het boek Openbaring staat, God zijn tenten op deze aarde kan spannen. Dat is natuurlijk een prachtig werk om aan mee te doen. En wanneer is het goed op de aarde? Jezus heeft het ons op de berg geleerd.

Ondanks alle verschillen in de vier Evangelieverhalen wijst ook Matteüs hier op de Bergrede die we hebben kunnen lezen. Daar ging het om de vredestichters, om het voeden van de hongerigen, het kleden van de naakten, het lessen van de dorst van de dorstigen, het bezoeken van de gevangenen, het genezen van de zieken, het troosten van de bedroefden, het recht doen aan de ontrechten. Daar ging het om een mantel afgeven aan iemand die er geen heeft als je er twee hebt, daar ging het om je rechterwang toe te keren als iemand je op de linkerwang slaag, om twee mijl te gaan als iemand je dwingt een mijl te gaan. Voor elk van die zaken zijn ook in onze tijd talrijke voorbeelden aan te wijzen waarmee je aan de slag kunt. Dichtbij in elke stad en in elk dorp zijn de armen die tegenwoordig zelfs voedselbanken nodig hebben, verder weg zijn talrijke mensen die dood gaan van honger, die monddood gemaakt worden, gemarteld en geslagen. Vanuit elk huis in ons land, vanuit elk huis in de wereld, kan een hand naar hen worden uitgestoken. Tot God ziet dat het goed is en de aarde voltooid zal zijn.

Vandaag komt ook het bericht over het overlijden van de priester dichter Huub Oosterhuis. Zijn leven lang betrok hij in liederen, overwegingen en preken de samenleving op de Bergrede. Dat velen binnen en buiten kerken nog geloven is de komst van de samenleving waarin de dood niet meer telt is in grote mate aan hem te danken. Dat zijn leven ons en onze kinderen tot zegen mag blijven.

 

Opgewekt uit de dood

Matteüs 28:1-15

1 Na de sabbat, bij het ochtendgloren van de eerste dag van de week, kwam Maria van Magdala met de andere Maria naar het graf kijken. 2 Plotseling begon de aarde hevig te beven, want een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf, rolde de steen weg en ging erop zitten. 3 Hij lichtte als een bliksem en zijn kleding was wit als sneeuw. 4 De bewakers beefden van angst en vielen als dood neer. 5 De engel richtte zich tot de vrouwen en zei: ‘Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken. 6 Hij is niet hier, Hij is immers uit de dood opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kijk, dit is de plaats waar Hij gelegen heeft. 7 En ga nu snel naar zijn leerlingen en zeg hun: “Hij is opgewekt uit de dood, en dit moeten jullie weten: Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zul je Hem zien.” Onthoud dat ik jullie dit gezegd heb.’ 8 Ontzet en opgetogen verlieten ze het graf; ze haastten zich om het aan zijn leerlingen te vertellen. 9 Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet en groette hen. Ze liepen op Hem toe, grepen zijn voeten vast en aanbaden Hem. 10 Daarop zei Jezus: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan, daar zullen ze Mij zien.’ 11 Terwijl de vrouwen onderweg waren, gingen enkele van de bewakers naar de stad. Daar vertelden ze de hogepriesters alles wat er gebeurd was. 12 Die kwamen bijeen met de oudsten en ze besloten de soldaten een flinke som geld te geven 13 en hun op te dragen: ‘Zeg maar: “Zijn leerlingen zijn ’s nachts gekomen en hebben Hem heimelijk weggehaald terwijl wij sliepen.” 14 En mocht dit de gouverneur ter ore komen, dan zullen wij hem wel bepraten en ervoor zorgen dat jullie buiten schot blijven.’ 15 Ze namen het geld aan en deden zoals hun was opgedragen. En tot op de dag van vandaag doet dit verhaal onder de Joden de ronde. (NBV21)

Het had niet geholpen. Het graf was verzegeld, bewakers stonden er voor, maar het hielp niets. De aarde beefde en een geheimzinnige figuur in sneeuwwit kleed schoof de steen voor het graf vandaan en liet ze zien dat het graf leeg was. Nu is er nooit iemand uit de dood opgestaan en als je hoort dat een verzegeld graf leeg is dan hebben ze vast het lijk gestolen. Het is het woord van die vrouwen tegen het woord van de autoriteiten. Maar de vrouwen maken het in het verhaal van Matteüs nog erger, ze vertellen dat ze de Jezus zelf hebben ontmoet en hem eer hebben bewezen. De soldaten hebben het verhaal verteld aan hun opdrachtgevers. Die maakten er fake-nieuws van, tegen een forse betaling werd het verhaal van de Opstanding een verhaal over lijkroof. Het verhaal van Jezus van Nazareth is niet uitgelopen op de dood van hem, zoals onze menselijke verhalen altijd uitlopen op de dood. Op die eerste dag toen de steen voor het graf werd weggerold en ze het lege graf hadden gezien. Sinds die dagen geloven mensen dat het Koninkrijk van God, zoals dat door Jezus van Nazareth was gebracht altijd en overal kan beginnen.

Jezus had zelf laten zien dat het kon. We hebben dus twee verhalen waarin we mogen geloven. Nu had die Jezus van Nazareth steeds iets nieuws gedaan. Hij had mensen genezen, hij had zijn vriend Lazarus uit het graf geroepen. Hij had de kleine Tabitha van haar doodsbed geroepen, hij had de jongeling van Naïn teruggegeven aan zijn moeder. Zo zou het zijn in zijn Koninkrijk. Dat Koninkrijk waar alle tranen zijn gewist, waar iedereen mag meedoen, waar we allemaal genoeg te eten zullen hebben, waar we alles met elkaar kunnen delen, komt! Het is met Pasen begonnen daar bij dat lege graf in Jeruzalem. Als je tenminste bereid bent die vrouwen te geloven die er bij waren. Die in het verhaal van Matteüs dagen en nachten tegenover het graf gezeten hadden.  Het was Jezus van Nazareth die liet zien dat een gewapende opstand uit zou lopen op de dood, hij had geweigerd zijn volgelingen de strijd aan te laten gaan met de Tempelwacht die hem wilde arresteren.

Het waren de vrouwen die lieten zien dat volhouden en Zijn verhaal niet in de steek laten uiteindelijk de overwinning zal brengen. Daarom branden er in kerken Paaskaarsen. Daarom blijven die rare Christenen roepen om gerechtigheid en kijken naar de minsten in de wereld. Die boodschap van bevrijding van angst, bevrijding van armoede, bevrijding van dood gaat iedereen op de hele wereld aan. Daarom worden we zelfs vandaag nog opgeroepen om mee te doen aan de bevrijding van de armen volgens de Weg van Jezus van Nazareth. Hij is er zelf bij, ook bij ons. Ook al zijn we alleen en angstig voor een nieuw virus. De dood heeft nooit niet het laatste woord. Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar alle tranen gedroogd zijn en alle leed geleden is. De apostelen moesten naar huis in Galilea, maar ze hadden les gekregen van Jezus van Nazareth en waarom die les voor zichzelf houden? Nu Jezus van Nazareth de dood had overwonnen was hij immers de sterkste op de hele aarde. En dat is hij tot op de dag van vandaag.

 

Tegenover het graf

Matteüs 27:57-66

57 Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. 58 Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan. 59 Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen 60 en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Daarna rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok. 61 Maria van Magdala en de andere Maria gingen tegenover het graf zitten en bleven daar achter. 62 De volgende dag, dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en de farizeeën samen naar Pilatus. 63 Ze zeiden tegen hem: ‘Heer, het schoot ons te binnen dat die bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: “Na drie dagen zal Ik uit de dood worden opgewekt.” 64 Geeft u alstublieft bevel om het graf tot de derde dag te bewaken, anders komen zijn leerlingen Hem heimelijk weghalen en zullen ze tegen het volk zeggen: “Hij is opgewekt uit de dood,” en die laatste leugen zal nog erger zijn dan de eerste.’ 65 Pilatus antwoordde: ‘U kunt bewaking krijgen. Ga nu en regel het zo goed als u kunt.’ 66 Ze gingen naar het graf en beveiligden het door het te verzegelen en er bewakers voor te zetten. (NBV21)

Het was het Sanhedrin, het bestuur van de Tempel dat Jezus had veroordeeld en voorgedragen bij de Romeinse autoriteiten om gekruisigd te worden. Jezus had volgelingen in het Sanhedrin en één daarvan Josef van Arimatea offerde zijn eigen graf op om Jezus neer te leggen. Er staat dan in het verhaal van Matteüs zoals het vertaald is in de Nieuwe Bijbelvertaling dat ze “de volgende dag” gaan, de dag van de voorbereiding op de Sabbat. Dat zou betekenen dat Jezus van Nazareth niet op Goede Vrijdag is gekruisigd maar op Witte Donderdag. De vier verhalen over de dood en de opstanding van Jezus van Nazareth verschillen nogal van elkaar. In elk geval lag Jezus van Nazareth op Stille Zaterdag, de dag van de Sabbat in het graf en werd het op de eerste dag van de week, onze Zondag, Pasen. In het verhaal van Matteüs is de dag van de voorbereiding niet alleen een dag van voorbereiding op de Sabbat, de dag waarop het hele huis moest worden schoongemaakt en alle ongerechtigheid moest worden verbrand, de dag waarop je nog boodschappen kon doen en eten kon klaarmaken voor de Sabbat, maar het is ook een dag van voorbereiding op Pasen.

Als het graf overigens leeg gevonden zou worden zou men niet kunnen zeggen dat het lijk van Jezus van Nazareth was gestolen door zijn volgelingen. De steen lag er voor, het graf was verzegeld en er stonden bewakers voor. Het Sanhedrin had er voor gezorgd dat de Romeinen het graf zouden bewaken. Daar zouden die hardnekkige vrouwen niet tegenop kunnen. De  vrouwen die tegenover het graf zijn gaan zitten zijn overigens naar Mirjam, de zuster van Mozes, genoemd. Die Mirjam was een profetes, een waarheidszegster, ze had gezongen na de doortocht door de Rode Zee, toen het dodenland Egypte definitief achter zich gelaten werd door het volk Israel. Een dubbele Mirjam houdt nu de wacht bij het graf van Jezus van Nazareth.

Wie toch verzonnen heeft dat vrouwen geen ambt kunnen vervullen in een kerk moet toch nooit een blik in de Bijbel geworpen hebben. Alle leerlingen van Jezus zijn er vandoor gegaan. De meest vooraanstaande, Petrus, had zelfs ontkend Jezus ooit gekend te hebben. Alleen die Jozef van Arimatea had nog de moed zijn graf ter beschikking te stellen. Maar de vrouwen die hem door het hele land gevolgd waren, van Galilea tot Jeruzalem, geven het niet op. Zij blijven zelfs bij zijn graf zitten. Magdala betekent trouwens toren en was de naam van een dorp aan het meer van Genesaret in Galilea. Vanuit die toren werd het graf in de gaten gehouden. Is dit het einde van het verhaal? Voor die vrouwen niet. Zij wilden het lichaam verzorgen zoals de leer van Mozes voorschreef. Met hen gaat het verhaal dus verder.

Aan het kruis

Matteüs 27:1-56

1 De volgende ochtend vroeg namen alle hogepriesters met de oudsten van het volk het besluit Jezus ter dood te brengen. 2 Nadat ze Hem geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus, de gouverneur. 3 Toen Judas, die m had uitgeleverd, zag dat Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw. Hij bracht de dertig zilverstukken naar de hogepriesters en oudsten terug 4 en zei: ‘Ik heb een zonde begaan door een onschuldige uit te leveren.’ Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons dat aan? Zie dat zelf maar op te lossen!’ 5 Toen smeet hij de zilverstukken de tempel in, vluchtte weg en verhing zich. 6 De hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld is.’ 7 Ze besloten er de akker van de pottenbakker mee te kopen, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen. 8 Daarom heet die akker tot op de dag van vandaag de Bloedakker. 9 Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: ‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop Hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de kinderen van Israël, 10 en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.’ 11 Toen Jezus voor de gouverneur stond, stelde deze Hem de vraag: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Jezus zei: ‘U zegt het.’ 12 Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen Hem inbrachten, antwoordde Hij niet één keer. 13 Daarop zei Pilatus tegen Hem: ‘Hoort U niet wat deze getuigen allemaal tegen U inbrengen?’ 14 Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de gouverneur zeer verwonderde. 15 Nu had de gouverneur de gewoonte om op het pesachfeest één gevangene vrij te laten, en die door het volk te laten kiezen. 16 Er zat toen een beruchte gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd. 17 En dus vroeg Pilatus hun, toen ze daar waren samengestroomd: ‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de messias wordt genoemd?’ 18 Hij wist namelijk dat ze Hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 19 Terwijl hij op de rechterstoel zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw gebracht: ‘Laat je niet in met die rechtvaardige! Om Hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten lijden.’ 20 Ondertussen haalden de hogepriesters en de oudsten het volk over: ze moesten om Barabbas vragen, en Jezus laten doden. 21 Weer nam de gouverneur het woord en hij vroeg opnieuw: ‘Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?’ ‘Barabbas!’ riepen ze. 22 Pilatus vroeg hun: ‘Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias wordt genoemd?’ Allen antwoordden: ‘Aan het kruis met Hem!’ 23 Hij vroeg: ‘Wat heeft Hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden alleen maar harder: ‘Aan het kruis met Hem!’ 24 Toen Pilatus inzag dat hij niets bereikte, maar dat er zelfs een opstand dreigde uit te breken, liet hij water brengen, waste ten overstaan van de menigte zijn handen en zei: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’ 25 En heel het volk antwoordde: ‘Laat zijn bloed ons maar worden aangerekend, en onze kinderen!’ 26 Daarop liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen. 27 De soldaten van de gouverneur namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om Hem heen. 28 Ze kleedden Hem uit en deden Hem een scharlakenrode mantel om, 29 vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven Hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor Hem op de knieën. Spottend zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden,’ 30 en ze spuwden op Hem, pakten Hem de rietstok weer af en sloegen Hem op het hoofd. 31 Nadat ze Hem zo hadden bespot, trokken ze Hem de mantel uit, deden Hem zijn kleren weer aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen. 32 Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen. 33 Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd werd, wat ‘schedelplaats’ betekent. 34 Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen Hij die geproefd had, weigerde Hij ervan te drinken. 35 Nadat ze Hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, 36 en ze bleven daar zitten om Hem te bewaken. 37 Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’. 38 Daarna werden er naast Hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van Hem, de ander links. 39 De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem: 40 ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als Je de Zoon van God bent, red jezelf dan en kom van dat kruis af!’ 41 Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: 42 ‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet. Hij is toch koning van Israël? Laat Hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven. 43 Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die Hem nu dan redden, als Hij Hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”’ 44 Precies zo beschimpten Hem de misdadigers die samen met Hem gekruisigd waren. 45 Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 46 Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ 47 Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hij roept om Elia!’ 48 Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in water met azijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken. 49 De anderen zeiden: ‘Laten we nu maar eens zien of Elia Hem komt redden.’ 50 Jezus riep opnieuw, luidkeels, en gaf de geest.51 Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten. 52 De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt; 53 na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en verschenen aan een groot aantal mensen. 54 Toen de centurio en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk Gods Zoon.’ 55 Vele vrouwen, die Jezus vanuit Galilea gevolgd waren om Hem te dienen, stonden van een afstand toe te kijken. 56 Onder hen bevonden zich Maria van Magdala, Maria, de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs. (NBV21)

Vandaag het verhaal over het lijden en sterven van Jezus van Nazareth. Een verhaal vol van geweld. Jezus van Nazareth kon dan netjes zeggen dat wie het zwaard opneemt door het zwaard zal worden geveld, maar uit dit verhaal blijkt dat niet. In Jeruzalem was de lucht zwanger van geweld. Je moest uitkijken, zoals Petrus deed. Net als Judas had hij het begin van de opstand verwacht. Jezus van Nazareth bleek echter elke vorm van geweld, elk verzet af te wijzen. Als hij zich dan herinnert dat diezelfde Jezus van Nazareth al had voorspeld dat hij hem zou verloochenen kan hij niet anders dan huilen. Alle rechtvaardigheid lijkt dood te zijn. Dat het zogenaamde proces in het Sanhedrin geen echt proces is geweest blijkt uit het vervolg. De Joodse Rechtbank was wel degelijk bevoegd in religieuze zaken vonnis te wijzen, tot de doodstraf door steniging toe. Stefanus zou dat aan den lijve ondervinden. Maar Jezus van Nazareth moest maar door de Romeinen worden berecht. Judas ziet nu pas in dat het forceren van een opstand door Jezus gevangen te laten nemen niet gewerkt heeft. Het leidt onherroepelijk tot de dood, ook zijn eigen dood.

Met het geld van het verraad werd de akker van Jeremia gekocht die als begraafplaats voor vreemdelingen een erebegraafplaats was. Ook de Romeinse overheid vroeg zich niet af of er sprake was van schuld of onschuld maar stuurde aan op de opstand. Als die Jezus van Nazareth die niet wilde leiden dan maar Jezus Barabbas, de zoon van een vader betekent die naam. Zo werd de Koning der Joden bespot met de dood van een slaaf, de kruisdood. Zo werd door de dood van die ene de dood van velen voorkomen. En na de soldaat die een oor verloor en werd genezen, werd ook een misdadiger mee opgenomen in het verhaal. Barabbas was een terrorist. Iemand die met geweld de overheersing door de Romeinen wilde bestrijden. Het volk was het wachten op bevrijding zat en koos voor zijn weg. Een man die niets tegen de beschuldigingen in bracht en geweld had afgewezen moest maar aan het kruis, de Romeinen een lesje leren.

Het verhaal over de kruisiging wordt al bijna 2000 jaar verteld. Het is en blijft een bijzonder verhaal. Jezus blijft liefde uitstralen, op het hoogtepunt van zijn lijden vroeg hij nog om vergeving voor zijn beulen. Zelfs in de grootste godverlatenheid bleef hij zijn boodschap trouw, in de Geest van de Vader moest ook zijn sterven zijn. En hadden zijn vrienden hem in de steek gelaten, de vrouwen die hem uit Galilea gevolgd waren, volgden hem tot aan het kruis toe. Zo kon hij nog stervend zorgen voor zijn moeder. Dwars door het lijden heen schijnt nog steeds de liefde voor de ander. Zouden wij ook gevolgd zijn naar het kruis? Dat lijden moeten we niet licht nemen. Dat kruis was van ruw hout, niet van plastic. Door je handen en je voeten gingen grote spijkers en daar hing je dan uren lang in de brandende zon leeg te bloeden. Geen plastic met led verlicht kruis die door vrolijke gelovigen een havenstad werd rondgedragen. Integendeel, een verachtelijke, wrede slavendood was het. Dat is het resultaat van geweldloosheid en we weten dat die keus de beste is, ondanks dat kruis.

Het pesachmaal

Matteüs 26:17-75

17 Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’ 18 Hij gaf hun de opdracht om naar een zeker persoon in de stad te gaan en hem te zeggen: ‘De meester laat u weten: “Mijn tijd is nabij; Ik wil met mijn leerlingen bij u het pesachmaal gebruiken.”’ 19 De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal. 20 Toen de avond was gevallen, lag Hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd. 21 Onder het eten zei Hij tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij uitleveren.’ 22 Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze Hem: ‘Ik toch niet, Heer?’ 23 Hij antwoordde: ‘Hij die tegelijk met Mij iets uit de schaal nam, die zal Mij uitleveren. 24 De Mensenzoon zal heengaan zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ 25 Toen zei ook Judas, die Hem zou uitleveren: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’ Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het.’ 26 Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.’ 27 En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: ‘Drink allen hieruit, 28 dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. 29 Ik zeg jullie: vanaf nu zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot de dag dat Ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.’ 30 Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg. 31 Onderweg zei Jezus tegen hen: ‘Jullie zullen Mij deze nacht allemaal afvallen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven worden.” 32 Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’ 33 Petrus zei daarop tegen Hem: ‘Misschien zal iedereen U afvallen, ik nooit!’ 34 Jezus antwoordde hem: ‘Ik verzeker je: deze nacht, nog v oor de haan gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ 35 Petrus zei: ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’ Alle andere leerlingen vielen hem daarin bij. 36 Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, Ik ga daar bidden.’ 37 Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen Hij bedroefd en angstig begon te worden, 38 zei Hij tegen hen: ‘Ik ben diepbedroefd, tot stervens toe. Blijf hier met Mij waken.’ 39 Hij liep nog een stukje verder, liet zich voorover vallen op de grond en bad: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt.’ 40 Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie niet eens één uur met Mij waken? 41 Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 42 Voor de tweede maal liep Hij bij hen vandaan en bad: ‘Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan Mij voorbijgaat zonder dat Ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals U het wilt.’ 43 Toen Hij terugkwam, zag Hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand. 44 Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor. 45 Daarna voegde Hij zich weer bij de leerlingen en zei: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? Het ogenblik is nabij waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars. 46 Sta op, laten we gaan; kijk, hij die Mij uitlevert, is al vlakbij.’ 47 Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. 48 Judas, die Hem zou uitleveren, had met hen een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’ 49 Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste Hem. 50 Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’ Daarop kwamen de mannen naderbij, grepen Jezus vast en namen Hem gevangen. 51 Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 52 Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. 53 Je weet toch dat Ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen of Hij stelt Mij onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking.54 Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?’ 55 Toen zei Jezus tegen de mannen: ‘U bent er met zwaarden en knuppels op uit getrokken om Mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! Dagelijks was Ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u Me niet gevangengenomen; 56 maar dit alles gebeurt omdat de geschriften van de profeten in vervulling moeten gaan.’ Daarop lieten alle leerlingen Hem in de steek en vluchtten weg. 57 De mannen die Jezus gevangengenomen hadden, leidden Hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. 58 Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen. 59 De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden Jezus met behulp van een valse getuigenverklaring ter dood te veroordelen, 60 maar dat lukte hun niet; hoewel zich vele valse getuigen meldden. Ten slotte meldden er zich twee 61 die zeiden: ‘Die man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”’ 62 De hogepriester stond op en vroeg Hem: ‘Geeft U geen antwoord op wat deze getuigen tegen U inbrengen?’ 63 Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei: ‘Ik bezweer U bij de levende God: zeg ons of U de messias bent, de Zoon van God.’ 64 Jezus antwoordde: ‘U zegt het. Maar Ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen op de wolken van de hemel.’ 65 Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt nu zelf zijn godslastering gehoord. 66 Wat denkt u?’ Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’ 67 Daarop spuwden ze Hem in het gezicht en sloegen Hem. Anderen stompten Hem 68 en zeiden: ‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die Je geslagen heeft?’ 69 Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’ 70 Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ 71 Toen hij wegliep naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!’ 72 En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’ 73 Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’ 74 Daarop begon hij te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan. 75 Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Nog voor de haan gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter. (NBV21)

In het dagelijks leesrooster dat we hier volgen worden de verhalen van de Bijbel in stukjes geknipt. Maar soms is het goed een verhaal in zijn geheel te lezen. Vandaag lezen we verhaal dat in de kerken op Witte Donderdag wordt gelezen. In kerkelijke taal spreken ze dan over de instelling van het Avondmaal of de Eucharistie maar helemaal juist is dat niet. In het verhaal van Matteüs lezen we eerst over het feest van het Ongedesemde brood. En dat is een bijzonder en belangrijk feest in de Joodse religie. Dat feest herinnert aan de uittocht uit het dodenland Egypte. Daar had het volk in slavernij gewoond. De religie van Egypte draaide om de dood. De Pyramides zijn er nu, eeuwen na hun bouw, nog de getuigen van, net als de mummies van mensen en dieren. Die doodsreligie had voor het volk Israel wrede slavernij betekent.  In het verhaal van de bevrijding klonk het dat op een avond er een lam geslacht moest worden. Het bloed van het Lam moest aan de deurposten gesmeerd worden en ze moesten ongedesemd brood eten, matzes noemen we die tegenwoordig, waar dus geen gist in zit. Dat brood blijft lang goed en kan bijna niet bederven.

De maaltijd op die avond moest staande worden genuttigd terwijl alles wat ze mee konden en wilden nemen moest zijn ingepakt. Een laatste beker wijn kon bij dat brood worden gedronken, zodat je verkwikt en warm in de koude nacht aan de reis zou kunnen beginnen. In die nacht stierf in elk huis in Egypte de eerstgeboren zoon. Behalve in die huizen waar het bloed van het lam aan de deurposten was gesmeerd.  Die maaltijd wordt nog altijd gevierd ter herinnering aan de bevrijding uit het dodenland van Egypte. Maar die bevrijding komt nu volgens Jezus van Nazareth uit zijn eigen handelen. Zoals dat brood wordt gebroken en gedeeld met iedereen aan tafel, en zoals de beker wijn rondgaat langs iedereen aan tafel zo zet hij zichzelf in, ja zo deelde hij zichzelf voor iedereen in de wereld, zo werd zijn lichaam gebroken en zijn bloed vergoten. Zover kun je gaan als je je naaste liefhebt als jezelf. Dat kan je je leven kosten. Maar juist als je niet meer met de dood te maken wilt hebben, als je onvoorwaardelijk kiest voor het leven kun je dat opbrengen. Dat gaat met zweet en tranen gepaard maar uiteindelijk bezweert Jezus de oorlog die op uitbreken staat en geeft hij zich over. Het is overigens een merkwaardig proces zoals dat over Jezus van Nazareth wordt beschreven. Het voldoet niet aan de regels die er in de Joodse Wet geschreven staan.

Het is ook geen proces dat onder invloed van Griekse of Romeinse regels zou gevoerd zijn. Het is een nachtelijk proces, duisternis alom en een duister gebeuren. Centraal staat de Hogepriester, iemand die direct financieel belang had bij de wisselaars en handelaars in de Tempel. Jezus van Nazareth had hem dus in zijn inkomen getroffen. De vraag die wordt gesteld is of Jezus van Nazareth zich zoon van God noemt. Maar wie oplet ziet dat hij zich consequent Mensenzoon noemt. Maar de Mensenzoon komt zittend aan de rechterhand van de Machtige om te oordelen. En dan blijkt het duistere van dit proces. De rechter is tegelijk aanklager en belanghebbende. Een verdediging ontbreekt. Jezus van Nazareth zou een profeet zijn, maar wordt bespot als hij niet profeteert en veroordeeld als hij dat wel doet.  Dan nog Petrus. Hij brengt zichzelf in veiligheid omdat hij ontkent Jezus gekend te hebben. Verloochenen noemen we dat en dat heeft een nare klank. Maar de Evangelist Johannes beschrijft dat hij is binnengesmokkeld door een lid van het Sanhedrin, Nicodemus bijvoorbeeld of Josef van Arimathea. Veel later zou Petrus nog eens bevestigen dat er niet aan zijn liefde voor Jezus getwijfeld hoeft te worden. Een belangrijk verhaal zo bij elkaar. Liefde voor de mensen betekent dat je jezelf opoffert, jezelf verloochent zelfs. Daarom wordt in alle kerken in de wereld die maaltijd gevierd. Want Jezus volgen is niet gemakkelijk en ligt niet voor de hand.

De armen zijn altijd bij jullie

Matteüs 26:1-16

1 Toen Jezus deze laatste rede beëindigd had, zei Hij tegen zijn leerlingen: 2 ‘Over twee dagen is het, zoals jullie weten, Pesach. Dan wordt de Mensenzoon uitgeleverd om gekruisigd te worden.’ 3 Ondertussen kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk bijeen in het huis van de hogepriester, Kajafas. 4 Daar beraamden ze het plan om Jezus door middel van een list gevangen te nemen en Hem te doden. 5 ‘Maar niet op het feest,’ zeiden ze, ‘want dan komt het volk in opstand.’ 6-7 Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon-degene die aan een huidziekte had geleden-aanlag voor de maaltijd, kwam er een vrouw naar Hem toe. Ze had een albasten flesje met zeer kostbare olie bij zich en goot die uit over zijn hoofd. 8 De leerlingen ergerden zich toen ze dit zagen en zeiden: ‘Wat een verspilling! 9 Die olie had immers duur verkocht kunnen worden, en dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven.’ 10 Jezus hoorde het en zei: ‘Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft iets goeds voor Mij gedaan. 11 Want de armen zijn altijd bij jullie, maar Ik zal niet altijd bij jullie zijn. 12 Door die olie over Mij uit te gieten, heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf. 13 Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, daar zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’ 14 Daarop ging een van de twaalf, namelijk Judas Iskariot, naar de hogepriesters 15 en zei: ‘Wat krijg ik van u als ik Hem aan u uitlever?’ Ze betaalden hem dertig zilverstukken. 16 Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem uit te leveren. (NBV21)

Het dilemma van alle machthebbers. Hoe houd je de mensen onder de duim en hoe bescherm je je eigen macht tegen mensen die niet ophouden je de waarheid voor te houden. In China dachten ze van het probleem af te zijn door de geestelijk leider van de Tibetanen, de Dalai Lama, het land uit te sturen. Dat bleek niet te helpen. De waarheid laat zich niet onderdrukken en steekt voortdurend weer de kop op net zo lang tot de waarheid heeft gewonnen. In de dagen van Jezus van Nazareth wisten de autoriteiten dat je een populair leider in elk geval niet lastig moet vallen als er een feest is, als alle mensen bij elkaar zijn. Maar het gevaar van een opstand maakt de machthebbers misschien voorzichtig, het zal ze niet afbrengen van maatregelen om de macht te behouden. Dat is in het verhaal van Jezus van Nazareth ook gebleken.

Die Jezus van Nazareth liet zich zalven met kostbare olie. Daar kreeg hij de bijnaam “Gezalfde”. Een bijnaam met een bijzondere bijklank. In de loop van de geschiedenis had het Hebreeuwse woord voor gezalfde, Messias, ook de betekenis van bevrijder gekregen. Wij kennen de Griekse vertaling beter, Christus, daar zijn de gelovigen in Jezus van Nazareth naar genoemd, de Christenen. Die Messias moest de bevrijder van de armen worden en zo moeten ook vandaag de dag de Christenen nog de bevrijders van de armen zijn. Zoals Jezus van Nazareth al opmerkte in dit verhaal, het kan dan zo hard nodig zijn een bevrijder van de armen te hebben, we hebben de armen altijd bij ons en bevrijders van de armen zijn dus altijd nodig.

Die bevrijding is niet alleen een kwestie van af en toe wat overtollig geld geven. Dat flesje olie verkopen en de opbrengst verdelen onder wat armen zou de armoede niet opheffen. Daarvoor is een ander soort samenleving nodig, een samenleving die structureel met iedereen deelt en waar iedereen aan mee kan doen. Jezus van Nazareth was niet voor niets thuis bij Simon de Melaatse, de man met huidvraat wordt tegenwoordig vertaald. Maar een man met huidvraat was ook een uitgestotene, daar bleef je ver vandaan. In die nieuwe samenleving hoort iedereen er bij, ook de mensen met enge ziekten, rare geloven of vreemde gewoonten, juist bij die mensen gaan we eten, dat is het begin van de bevrijding van de armen, het brengen van het goede nieuws.

Bedrieglijke tong

Psalm 120

1 Een pelgrimslied. Roep ik in mijn nood tot de HEER, Hij geeft mij antwoord. 2 Bevrijd mijn ziel, HEER, van lippen die liegen, van de tong die bedriegt. 3 Wat zal je straf zijn, bedrieglijke tong, en wat je straf nog verzwaren? 4 Pijlen, gescherpt voor de strijd, en dan gloeiende houtskool van brem! 5 Ach, dat ik moet wonen in Mesech, ver van huis bij de tenten van Kedar. 6 Te lang al woont mijn ziel bij mensen die vrede haten. 7 Spreek ik woorden van vrede, zij willen oorlog. (NBV21)

Vandaag zingen we mee met mensen die op weg zijn gegaan om God te zoeken. En het is geen vrolijk lied. Ze geloven wel dat God antwoord zal geven. Maar de leugenaars zijn om hen heen, wat zal de straf zijn voor de leugenaars is de vraag, met pijlen gescherpt voor de strijd en gloeiend gemaakt met houtskool moeten ze bestookt worden. Deze pelgrims waren verdreven naar de volken die ten noorden van Israel woonden, in Mesech, of naar de landen van de volken van de nakomelingen van Ismael, bij de tenten van Kedar. Ze moesten wonen bij de mensen die de vrede haten. Zo kennen we vluchtelingen. Ze wonen nog in hun eigen land, zoals in de kampen in Banglah Desh, waar ze nu worden verdreven door militairen die net willen doen of er geen volkerenmoord was. Of ze wonen in Tjaad waar ze achtervolgd worden door dezelfde rebellen die hen uit Darfur hadden verdreven, ze wonen in Zuid-Afrika waar ze verjaagd worden door armen die zich ook uitgebuit en onderdrukt voelen.

Zolang we niet in staat zijn vluchtelingen een blijvende en veilige plek op aarde te geven zullen onze broeders en zusters in ellende blijven, hun hoop vestigen op politici die leugens verspreiden. En daarmee zijn we in ons eigen land terug. Want ook hier hebben we politici die leugens verspreiden. Die mensen hoop geven die in angst leven. Want wie vrouwen heeft zien sterven aan borstkanker in eigen familie kan zich de angst voorstellen van vrouwen om dochters te krijgen die hetzelfde te wachten kan staan. Wie gunt nu haar kinderen het uitzicht op ondraaglijk lijden, op verminking en vernedering. Kennelijk sommige van onze zogenaamde christelijke partijen. Nu de techniek vrouwen met erfelijk borstkanker gezonde kinderen kan brengen en hen kan bevrijden van de angst voor de dood van hun nageslacht wordt hen door deze zogenaamde christenen deze hoop op gezond nageslacht ontzegd. Is dat niet hetzelfde als vluchtelingen verdrijven uit veilig gewaande kampen?

De IVF procedure is voor niemand een plezier, het plezier is er pas als je weet dat er een kind zal worden geboren, een kind dat gezond zal zijn en gezond zal blijven, als je weet dat je daar alles aan gedaan hebt. Net zomin is een vlucht een plezier, gedwongen te zijn te wonen in de tenten temidden van een vreemd volk, bang te moeten zijn dat dat volk zich tegen je zal keren. Het is afschuwelijk angst tot een gewoonte in je leven maken. Wij kunnen ze daarvan bevrijden. Wij zijn in staat vreemdelingen een volwaardige plaats in onze samenleving te geven, waarom doen wij het niet? Wij hebben militairen naar Tjaad gestuurd en hulpverleners naar Birma. Maar waarom laten wij vrouwen in de steek en dwingen ze tot angst voor hun nageslacht? We kunnen ze bevrijden.

Een rovershol

Matteüs 21:10-17

10 Toen Hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. 11 Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ 12 Jezus ging de tempel binnen en joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht. Hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver 13 en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie maken er een rovershol van!’ 14 Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar Hem toe, en Hij genas hen. 15 De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen Hij verrichtte en hoorden hoe de kinderen in de tempel ‘Hosanna voor de Zoon van David!’ riepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. 16 Ze vroegen Hem: ‘Hoort U wat ze zeggen?’ En Jezus antwoordde hun: ‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt U zich lof laten toezingen”?’ 17 Zo liet Hij hen staan, en Hij ging de stad uit, naar Betanië, waar hij de nacht doorbracht. (NBV21)

Dat Pesachfeest was een groot en belangrijk feest. De uittocht uit Egypte werd herdacht en daarbij speelden bevrijding uit de slavernij en de vorming van een groep slaven tot een eigen volk een grote rol. Tijdens de bezetting door de Romeinen was er altijd de verwachting dat er met Pesach een einde aan die bezetting zou komen. De komst naar Jeruzalem om te offeren en te delen met de minsten was de vervulling van de gebod uit de Tora. Je kan echter moeilijk met een grote kudde offerdieren de reis maken en daarom mocht je je offerdieren thuis verkopen en van de opbrengst in Jeruzalem weer nieuwe offerdieren kopen. Iedereen kan zich voorstellen wat een industrie zich daaruit kan ontwikkelen. De vraag is groot, het aanbod beperkt en dus stijgt de prijs. Jezus ramt die profiteurs de voorhof van de Tempel uit.

Kinderen kunnen zo spontaan zijn. Ze twijfelen nog niet. Voor hen is hun wereld ook de wereld en alles wat daar buiten ligt is onbekend en bestaat daarom ook eigenlijk niet. Pas in de loop van hun ontwikkeling gaan ze de wereld ontdekken en leren ze dat er mensen leven die ze nooit zullen ontmoeten en plaatsen bestaan waar ze nooit zullen komen. Uiteindelijk komen ze op een punt in hun leven waar ze met Paulus kunnen roepen dat al de kennis die ze opdeden eigenlijk een last is. Gewoon kijken naar een dode boom en dan niet verbaasd zijn dat ook de bladeren er af vallen hebben ze dan verleerd. Gewoon beginnen aan het verwijderen van ook de zwaarste obstakels als dat nodig is durven ze dan niet meer.

Daar heeft Jezus van Nazareth het over. Hij had uit Psalm 8 geleerd dat die manier waarop kinderen naar hun wereld kijken je het dichtst bij God kan brengen. En als de mensen iets te grote woorden lijken te gebruiken om hem aan te duiden dan wijst hij al die knappe geleerden op die Psalm. Die mogen we bij het begin van de Goede Week mee zingen, als kinderen van God. Maar dat de hogepriesters en de schriftgeleerden verontwaardigd waren valt te begrijpen. Zij waren er op uit om de vrede met de Romeinen te bewaren. En dan komt er zo’n zwerver uit het land van de Heidenen, Galilea en die maakt ter plekke een nieuwe samenleving. De profetie van Jesaja wordt waar, blinden gaan zien en lammen gaan lopen. Maar Jeruzalem is hun stad dus Jezus ging slapen in een dorp even buiten Jeruzalem. Wij mogen ons bezig houden met zijn Koninkrijk, zieken verzorgen, bedroefden troosten en vreemdelingen gastvrij ontvangen.

 

Takken van de bomen

Matteüs 21:1-9

1 Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus twee leerlingen eropuit 2 met de opdracht: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Zodra je het binnenkomt, zul je een ezelin vinden die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij Me. 3 En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zul je ze meteen meekrijgen.’ 4 Dit is gebeurd omdat in vervulling moest gaan wat door de profeet gezegd is: 5 ‘Zeg tegen vrouwe Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, Hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’ 6 De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. 7 Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels overheen en Jezus ging erop zitten. 8 Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken takken van de bomen en spreidden die uit op de weg. 9 De talloze mensen die voor Hem uit liepen en achter Hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hoogste hemel!’(NBV21)

De vraag is of Jezus van Nazareth de Koning is waarover de profeet heeft geschreven of niet? Eigenlijk blijft het antwoord verborgen. Hoe dat Koningschap van Jezus van Nazareth er uit zou komen te zien zouden ze merken als ze in Jeruzalem kwamen. Hier is dus niet een Koning die een mooi pak aantrekt. Een gebedsgenezer op een groot podium met een koor en orkest achter zich om de genezingen met passende muziek te begeleiden. Als we Jezus van Nazareth willen volgen dan hoort onze aandacht dus niet bij de grote podia, de glitter en het klatergoud, maar naar de kant van de weg waar de mensen zitten die alleen nog irritant kunnen schreeuwen. En die mensen zijn er ook vandaag nog volop.

Geen populistisch christendom waar het aantal telt en de pret die het geeft. Niet de rode loper gaat uit, waar geen mens over mag lopen voordat de koning is gepasseerd, maar de mantels en de takken van de bomen. Dat krijg je pas als je luistert naar het geroep van de mensen die aan de kant van de weg leven. En op weg naar Jeruzalem maakten de mensen de twijgen van de bomen los en legden ze hun mantels op de grond als een rode loper voor een nieuwe koning. Hosanna riepen ze en je mag je best afvragen wat dat betekent. Oorspronkelijk was het een roep om hulp, maar in de loop van de tijd was het ook een uitroep van vreugde geworden. Misschien is de beste vertaling wel iets als “Hiep, Hiep, help”. Al die mensen waren op weg naar Jeruzalem om het feest van Pesach te vieren. Dan moest je offeren, dan moest je een maaltijd houden met de familie, de priesters, de armen en de vreemdelingen uit je dorp.

Dat wat Jezus daar overkwam was niet nieuw. De profeten hadden het al gezegd. Hoog te paard rijdt onrecht langs de wegen, zoals Oosterhuis dat weergeeft, maar de Koning naar Gods hart die de hele wereld zal verlossen van ellende, geweld en onderdrukking rijdt op een ezel, die is aanraak baar. Als je toch al in een opperbeste stemming bent dat wordt het nog mooier als zo’n verwachting over de komst van een echte bevrijder wordt nagespeeld. Iedereen speelt dan ook mee. Mantels worden op de grond gelegd, takken van de bomen gerukt en de zogenaamde jubelpsalmen klinken alom uit volle borst, Hossanna is zoiets als Hiep, Hiep, hoera, Leve de Koning zegt de voorzitter van de Eerste Kamer op een dergelijk moment. In die optocht mogen wij meelopen. De minsten voorop, bevrijde slaven, slachtoffers van de Holocaust, vluchtelingen voor geweld en onrecht, gewetensgevangenen noem maar op. Wij rukken wel de takken van de bomen.

 

 

Een man die geestkracht bezit

Numeri 27:12-23

12 De HEER zei tegen Mozes: ‘Beklim deze berg in het Abarimgebergte, zodat je kunt uitkijken over het land dat Ik de Israëlieten geef. 13 Wanneer je het gezien hebt, zul je met je voorouders verenigd worden, net als je broer Aäron. 14 Dat is omdat jullie in de woestijn van Sin, toen de Israëlieten met verwijten kwamen over water, tegen mijn bevel zijn ingegaan en in hun bijzijn geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid.’ (Dat was het water van Meribat-Kades in de woestijn van Sin.) 15 Mozes antwoordde de HEER: 16 ‘Moge de HEER, de God die aan al wat leeft de levensadem schenkt, dan iemand over het volk aanstellen 17 die het kan leiden en de troepen kan aanvoeren, zodat het volk van de HEER niet wordt als een kudde schapen zonder herder.’ 18 De HEER zei tegen Mozes: ‘Laat Jozua, de zoon van Nun, bij je komen; hij is een man die geestkracht bezit. Leg hem de hand op 19 en laat hem plaatsnemen voor de priester Eleazar en voor de hele gemeenschap. Draag in ieders aanwezigheid de leiding aan hem over 20 en laat hem delen in het aanzien dat jij geniet. Dan zal heel Israël hem voortaan gehoorzamen. 21 Wanneer er een beslissing moet worden genomen, moet hij zich tot de priester Eleazar wenden, en die raadpleegt dan ten overstaan van de HEER de orakelstenen. Zijn uitspraak bepaalt of Jozua met de andere Israëlieten een veldtocht moet ondernemen of niet.’ 22 Mozes deed wat de HEER hem had opgedragen: hij liet Jozua bij zich komen, liet hem plaatsnemen voor de priester Eleazar en voor de hele gemeenschap, 23 legde hem de handen op en droeg de leiding aan hem over. Zo had de HEER het bij monde van Mozes bevolen. (NBV21)

We komen aan het einde van het verhaal over de doortocht van het volk Israël door de woestijn. Met vallen en opstaan is het volk een volk geworden. De eerste generatie is gestorven en de tweede generatie is zich al zeer bewust van het nieuwe land dat ze straks na de verovering van Kanaän te verdelen zullen hebben. Mozes is bijna de laatste die nog de uittocht uit Egypte heeft meegemaakt. Er zullen er twee overblijven die bij een eerste verkenning al het vertrouwen hadden dat de God van Israël hen zal helpen bij het opruimen van alle obstakels die ze waren tegen gekomen. Zij alleen legden de nadruk op de overvloed aan melk en honing van het land. Zij droegen een druiventros die je met twee mannen aan een stok over de schouder moest dragen. Zij mogen binnen. Mozes niet.

In de woestijn had het volk steeds opnieuw geklaagd over de obstakels die ze tegenkwamen, water dat ze nodig hadden, brood en vlees dat ze wilden eten. Hun God had er steeds voor gezorgd. Maar één keer was Mozes zo kwaad geworden dat hij zelf met zijn staf op de rotsen had geslagen om voor het water te zorgen. Maar Mozes was God niet. Daarom komt voor hem een eind aan de reis. Mozes moet van God het grensgebergte, de Abarim, beklimmen. Daar zal hij de werkelijkheid van het land zien dat aan het volk vanouds wat beloofd. Hij had dat land voorzien. Zijn dromen van dat land had heel het volk in beweging gebracht, had het volk van Egypte bewogen uiteindelijk dat volk het land uit te jagen de woestijn in. Maar ook een ziener moet op God vertrouwen en leren dat de wegen van God nu eenmaal ondoorgrondelijk zijn. Mozes legt zich hierbij neer. Hij heeft nog één vraag, hij vraagt God een om een opvolger die het volk zal kunnen leiden.

Die opvolger wordt Jozua, de jongste van de twee verkenners die het land mogen binnen trekken. Van Jozua zegt God al dat hij de adem van God heeft, hij doet de dingen in de Geest van de God van Israël en vertrouwen op die God is het eerste dat je in de Geest van die God kunt doen. Maar Jozua krijgt niet alle voorrechten die Mozes had. Het direct spreken met God, zoals Mozes vanaf de ontmoeting bij de brandende braambos had gedaan was er voor Jozua niet meer bij. God zou voortaan spreken via de orakelstenen van de Hoge Priester. Die bewaarde de stenen in een speciaal borststuk dat deel uitmaakte van zijn priesterkleding. Als de orakelstenen in het openbaar geworpen zouden worden dan hoefde het volk niet te twijfelen aan de beslissing die God had genomen over de zaak die was voorgelegd. Mozes moest nu het volk bijeenroepen en zijn gezag op Jozua overdragen door  hem de handen op te leggen. Het is wat er gebeurd als er een dominee verbonden wordt aan de Kerk en zijn gemeente. Sinds die gebeurtenis kan niemand zich er op beroepen een rechtstreeks bevel van God gekregen te hebben. We zijn hooguit opvolgers van Jozua, maar Mozes zijn we niet.