Het zwaard op de heup

Nehemia 4:9-17

9 Toen onze vijanden merkten dat wij van hun plannen op de hoogte waren en dat God ze had verijdeld, konden we ons werk aan de muur hervatten. 10 Vanaf die dag voerde de ene helft van mijn mannen het werk uit, terwijl de andere helft werd uitgerust met schilden, speren, bogen en borstkurassen. De officieren stonden opgesteld achter de Judeeërs 11 die de muur aan het bouwen waren. De lastdragers deden het werk met de ene hand en hielden een werpspies in de andere, 12 en de bouwers werkten met het zwaard op de heup gebonden. Naast mij stond een ramshoornblazer. 13 Ik zei tegen de vooraanstaande burgers, de bestuurders en de rest van het volk: ‘Doordat er veel werk te doen is aan heel verschillende delen van de muur, werken we op grote afstand van elkaar. 14 Als u de ramshoorn hoort schallen, moet u zich bij ons voegen op de plek waar het geluid vandaan komt. Onze God zal voor ons strijden.’ 15 Zo werkten wij, terwijl de helft van mijn mannen klaarstond met de speer in de hand, van het ochtendgloren tot aan het opkomen van de sterren. 16 Toen ook heb ik de werklieden opgedragen om in Jeruzalem te overnachten, samen met hun knechten. Zo hielden ze ’s nachts voor ons de wacht, en overdag werkten ze. 17 Geen ogenblik waren we uit de kleren, ik niet, en mijn verwanten, mijn mannen en mijn lijfwacht ook niet; iedereen had zijn werpspies steeds bij de hand. (NBV21)

Er wordt nog al eens schamper gedaan over de soldaten die namens ons land in Afghanistan bezig waren met de opbouw van een land dat al tientallen jaren verwoest werd door oorlog en geweld. Ze vochten meer dan ze opbouwen wordt er gezegd. Dat zeiden ze ook van Nehemia en zijn bouwers aan de stad van de vrede Jeruzalem. Moet je eens proberen. De zware keien waarmee ze vroeger muren bouwden rond een stad te sjouwen en op hun plaats te leggen terwijl je een zwaard aan je heup hebt hangen. En dan niet zo’n licht aluminium zwaard maar zo’n zwaar ouderwets bronzen zwaard. Juist het doorgaan met de opbouw ondanks de dreiging maakt dat het succes heeft. En laten de bouwers zich daarmee regeren door de vijand? Natuurlijk niet. Ze gebruiken hun verstand en voorkomen schade door geweld. Ze voorkomen dat ze door geweld van hun doel zouden worden afgebracht door zich te bewapenen en dag en nacht door te gaan. Mannen, vrouwen, jong en oud allemaal voegden ze zich in het leger van bouwers dat Jeruzalem weer de status gaf die het tijdens David en Salomo had gehad.

De status die het ontzegd werd door de bezetters, door de machtigen uit de omgeving. Ze hadden er in het begin zelfs soldaten op afgestuurd om de bouw stil te leggen. Artaxerxes had het bevel van Cyrus weer gevonden en pas toen kon de bouw verder. Wij doen dat anders. Wij laten ons het geweld overkomen doordat we vrijheid van meningsuiting verwarren met de vrijheid anderen te beledigen. Geen Islamiet heeft ooit ons volk aangevallen. Zelfs dat wij vierhonderd jaar geprobeerd hebben aanhangers van de Islam te bekeren tot het Christendom en in alle staatsuitingen in Indië de Christelijke godsdienst voorop hebben gezet is ons nimmer kwalijk genomen, heeft nooit in de geschiedenis op zich tot verzet of geweld geleid. Nu moeten we schijnbaar lijdzaam aanzien dat één parlementariër uit een onbegrepen angst voor het vreemde ons land schade aandoet door welbewust en vooropgezet de woede op te wekken met spot en hoon van het heiligste dat anderen hun leven bepaald.

Wij vervolgen alleen het handvol radicale Islamieten wegens haat zaaien en laten criminelen die precies hetzelfde doen tegen Islamieten ongemoeid. Slappe oproepen tot redelijkheid zijn het enige. Ondanks vele tientallen aangiften bij justitie wegens discriminatie, godslastering, haat zaaien en racisme volgt geen vervolging en zwijgt het parket van justitie en wordt geen klacht voorgelegd aan een onafhankelijke rechtbank. De Moslims in ons land wordt geen recht gedaan, daarmee worden alle gelovigen geen recht gedaan, ook ons die christenen genoemd worden. De beledigingen die vandaag aan Moslims worden gedaan zullen morgen alle andere gelovigen treffen. In ons land worden jonge moslims door islamhaters opgeroepen te radicaliseren. Ook wij moeten dus kennelijk bouwen aan het rijk van God met het zwaard op de heup en dag en nacht waakzaam zijn. Onze regering laat immers de bedreigers van onze vrede hun gang gaan.

Dek hun misdaden niet toe

Nehemia 3:33–4:8

33 Toen Sanballat hoorde dat de muur door ons werd herbouwd, werd hij woedend, en in zijn ergernis bespotte hij de Joden. 34 In tegenwoordigheid van zijn ambtgenoten en van het leger van Samaria zei hij: ‘Wat doen die zielige Joden toch? Denken ze de muur zelf te kunnen repareren? Willen ze echt gaan offeren? Denken ze dat werk vandaag nog af te krijgen? Zijn ze serieus van plan de stenen uit die totaal verbrande puinhopen opnieuw te gebruiken?’ 35 En de Ammoniet Tobia, die naast hem stond, zei: ‘Hoe ze ook hun best doen bij het bouwen, er hoeft maar een vos op die stenen muur van hen te klimmen of hij stort al in.’ 36 Hoor, onze God, hoe wij worden veracht! Laat hun hoon op hun eigen hoofd neerkomen. Voer hen weg in ballingschap, geef hen prijs aan plunderaars. 37 Dek hun misdaden niet toe, zie hun zonden niet door de vingers, want ze hebben U in het bijzijn van degenen die de muur herstellen beschimpt. 38 Zo bouwden wij de muur weer op. De hele muur werd voltooid tot op halve hoogte, het hele volk was vastbesloten door te gaan. 1 Toen Sanballat en Tobia, en de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten hoorden dat het herstel van de muren van Jeruzalem vorderde en dat de gaten langzaam maar zeker werden gedicht, werden ze woedend. 2 Ze spanden samen om eendrachtig Jeruzalem aan te vallen en er verwarring te stichten. 3 Wij baden tot onze God, en met het oog op hun plannen zetten we wachten uit om hen dag en nacht in de gaten te houden. 4 Juda klaagde: ‘De sjouwers zijn uitgeput, het puin is te zwaar. Nooit zal het ons lukken de muur te herstellen.’5 Onze tegenstanders dachten ons onverhoeds aan te vallen en te doden, en zo het werk te kunnen stopzetten. 6 De Joden die in de buurt van onze vijanden woonden kwamen overal vandaan naar ons toe en drongen er wel tien keer op aan dat wij met hen mee terug zouden gaan. 7 Maar ik stelde het volk, familie bij familie, bewapend met zwaarden, speren en bogen, bij de open plekken achter de muur op, daar waar de muur nog laag was. 8 Na een inspectie drukte ik de vooraanstaande burgers, de bestuurders en de rest van het volk dit op het hart: ‘Wees niet bang voor hen, denk aan de grote en geduchte Heer en strijd voor uw volksgenoten, voor uw zonen, dochters en vrouwen, en voor uw huizen.’ (NBV21)

Het eigen belang van machtige heren kan ze verleiden tot bittere commentaren. Het is of Samballat en Tobia staan bij de herbouw van de poorten en de muur rond Jeruzalem. Hun gelijk dat het een puinhoop in Jeruzalem is wordt door al die zielige Judeeërs ondergraven. Opzichters, bestuurders, priesters, ambachtslieden, boeren, mannen en vrouwen, ouden en jongen werken allemaal aan een deel van de muur en hebben een poort voor hun rekening genomen. Vaklieden, opperlieden en metselaars zijn er niet bij. Dat kan nooit een goede muur worden, als er een vos op klimt dan stort de muur in elkaar. Zo wordt ook de multiculti stad weggezet. Volgens de profeet Jesaja waren de ballingen overal uit de toen bekende wereld bij elkaar gebracht. Samen bouwden ze hun heilige stad weer op. Waarom die stad heilig was? Juist omdat ze er samen aan bouwden, niet elk voor zich, niet op iedere straathoek een andere god. Maar echt samen en zorgend voor de minsten onder hen. Zodat zij een voorbeeld kunnen vormen voor andere volken. Wij mogen er vandaag ook nog een voorbeeld aan nemen.

Maar bij machtige heren is het de arrogantie ten top. Die machtige bestuurders Samballat en Tobia hadden hun tegenstanders zwaar onderschat. Ze hadden de Judeeërs “zielige Judeeërs” genoemd, maar daarmee werden die nog niet zielig. Natuurlijk de mannen van Juda waren moe van het sjouwen. Als je het niet gewend bent dan is het plaatsen van stenen in een dikke muur zeer zwaar werk. Dat is ook de reden dat we onze opperlieden en metselaars een  tijdig pensioen moeten blijven gunnen. Ook al willen we dat iedereen na het 65ste jaar door blijft werken voor onze bouwvakkers zal een uitzondering gemaakt moeten worden omdat ze echt eerder versleten zijn. De werkers die Nehemia hadden geholpen bij de bouw van de muren en de poorten rond Jeruzalem konden daarvan meepraten. En dan komt er bijna onverwacht ook nog een aanval op het werk. Maar, zoals gezegd, de mensen van Israel waren zwaar onderschat want vanuit de dorpen in de omgeving van Jeruzalem kwamen de bouwers in Jeruzalem waarschuwen voor de aanval die ophanden was. Ze boden ze zelfs onderdak aan tot de onrust voorbij zou zijn.

En dat werd de redding. Want het was duidelijk dat het volk samen pal ging staan voor de herbouw van de verwoeste stad. Dat gaf Nehemia moed om het volk te bewapenen en het volk familie bij familie op te stellen achter de muur, vooral bij de zwakke plekken. Ook de vooraanstaande burgers en de bestuurders kregen een plaats. “Wees niet bang” klonk het, in oude termen: “Vrees niet!”. Het is een bevel dat in de Bijbel telkens klinkt als er spannende gebeurtenissen zijn. Het zou ook klinken in de velden bij Bethlehem toen Jezus van Nazareth werd geboren, het zou ook klinken bij het geopende graf op Pasen. Het klinkt hier tot het volk dat door woedende tegenstanders wordt bedreigd. Het klinkt in onze dagen tot de mensen die ook de Moslims in ons midden recht willen doen. We hoeven immers niet bang te zijn om goed te doen. Samen hebben we één Heer. De helpers van Nehemia moesten in het geweer komen om hun volksgenoten, zonen, dochters, vrouwen en om hun bezit te beschermen. Wij moeten in het geweer komen om een volk te blijven en ons niet uit elkaar te laten spelen. Daar kunnen alleen onschuldigen het slachtoffer van worden. Laten we daarom net zo waakzaam zijn als Nehemia. Ook bij ons zijn er genoeg gewone eenvoudige mensen die ons willen helpen.

De Schaapspoort

Nehemia 3:22-32

22 Daarnaast werkten de priesters uit de nabije omgeving, 23 en verderop herstelden Benjamin en Chassub het gedeelte tegenover hun huis, en daar weer naast herstelde Azarja, de zoon van Maäseja, de zoon van Ananja, het gedeelte naast zijn huis. 24 Binnuï, de zoon van Chenadad, herstelde nog een deel, van het huis van Azarja tot de Punt en tot de Hoek. 25 Palal, de zoon van Uzai, werkte tegenover de Punt en de hoge uitspringende toren van het koninklijk paleis, bij het plein van de paleiswacht. Daarnaast werkten Pedaja, de zoon van Paros, 26 en de tempelknechten die op de Ofel woonden, aan het gedeelte tot aan de Waterpoort in het oosten en de paleistoren. 27 Ook de inwoners van Tekoa herstelden nog een deel, het deel dat begint bij de grote uitspringende toren en loopt tot de muur van de Ofel. 28 De priesters waren aan het werk in het gedeelte boven de Paardenpoort, ieder tegenover zijn eigen huis. 29 Verderop repareerde Sadok, de zoon van Immer, de muur tegenover zijn huis, en naast hem werkte Semaja, de zoon van Sechanja en de bewaker van de Oostpoort. 30 Chananja, de zoon van Selemja, en Chanun, de zesde zoon van Salaf, herstelden weer een ander gedeelte van de muur, en Mesullam, de zoon van Berechja, werkte tegenover zijn eigen vertrek. 31 Malkia, een goudsmid, repareerde de muur tot het huis van de tempelknechten en de handelaars, tegenover de Wachtpoort en tot de bovenzaal van de Hoek. 32 En tussen de bovenzaal op de Hoek en de Schaapspoort werkten de goudsmeden en de handelaars. (NBV21)

Met het noemen van de Schaapspoort zijn we weer aan het begin van de muur gekomen. Heel Jeruzalem rond werd er gewerkt. Iedereen nam een deel, goudsmeden, tempelknechten, handelaars, boeren uit de omgeving, inwoners van Jeruzalem, noem maar op. Er worden al heel veel poorten genoemd, Dalpoort, Mestpoort, Bronpoort, Schaapspoort, Vispoort, Oude Poort, Waterpoort, Paardenpoort, Oostpoort, Wachtpoort, en dan wordt later nog de Efraïmpoort genoemd. Uiteindelijk zullen er 12 poorten in de nieuwe muur van Jeruzalem komen, voor elke stam één, daar kan de hele wereld terecht. Voor iedereen zal er recht zijn in Jeruzalem. Dat is de betekenis van al die poorten. Daarom wordt er ook door iedereen aan die muur gewerkt. Het is dus heel uitdrukkelijk niet een muur van afsluiten en buitensluiten, niet de muur die wij rond Europa hebben gebouwd. Het is een muur van bescherming voor de zwakken en van recht doen aan iedereen. Alle volken moeten zich uiteindelijk tot die stad kunnen keren om Vrede te zoeken en recht voor de mensen op aarde.

Daar zal ook de bevrijding van de armen vandaan moeten komen. In het laatste boek van de Bijbel, de Openbaring van Johannes, wordt die stad met 12 poorten geschetst als hij eindelijk klaar zal zijn. Daar wordt dan gesproken over gouden straten en poorten met parels belegd. Zover is het in het boek Nehemia nog lang niet. Daar wordt de nieuwe muur gebouwd op de puinhopen van de geschiedenis. Maar omdat iedereen meedoet ontstaat er wel hoop op het ontstaan van de nieuwe samenleving waar mensen weer recht wordt gedaan. Nu werd Nehemia nog uitgelachen om zijn gewaagde onderneming, nu had hij nog officieren en soldaten nodig om zich te beschermen maar kennelijk waren er genoeg mensen die er op vertrouwden dat deze onderneming kans van slagen had. Dat moet ook ons moed geven te werken aan een nieuwe samenleving. Een land zonder onrechtvaardige tolmuren en een land waar aan iedereen recht wordt gedaan. Waar blank en zwart, moslim en christen, gelovige en ongelovige, man en vrouw, homo en hetero, gezonden en gehandicapten, jongeren en ouderen, samen mogen leven en waar ieder tot zijn en haar recht mag komen.

Net als in de tijd van Nehemia vraagt dat nog wel een heleboel sjouwen en ploeteren en veel mensen die de handen uit de mouwen willen steken. De bovenzaal uit het verhaal van Nehemia zal niet de bovenzaal zijn uit het verhaal van Jezus van Nazareth waar hij de maaltijd hield met zijn volgelingen, die maaltijd waar hij brood deelde en de beker liet rondgaan als zijn lichaam en bloed. Maar het werk met elkaar nodigt wel uit om samen maaltijd te houden met iedereen die mee wil bouwen. En wat verdienden die arbeiders aan de muren van Jeruzalem? Er wordt niet over gesproken. Hier en daar schemert er een verhaal over gevaar door, dat ze de troffel in de ene en het zwaard in de andere hand hielden. Maar betere burgers of betere gelovigen werden ze niet. Er werden geen zonden door vergeven. Ze waren integendeel God dankbaar dat ze dit werk weer konden doen. Dankbaar dat iedereen door God was geroepen om er aan mee te doen. Zo mogen wij ook aan onze samenleving werken. Niet om er beter van te worden, niet om er door gered te worden. Wij zijn het niet zelf die dit verzinnen, wij zijn door God op weg gestuurd om God te eren door onze naaste lief te hebben als onszelf. Daarom het werk wacht, aarzel niet.

Met zijn dochters

Nehemia 3:11-21

11 Een volgend gedeelte, met de Bakoventoren, werd hersteld door Malkia, de zoon van Charim, en door Chassub, de zoon van Pachat-Moab. 12 Sallum, de zoon van Halloches en het hoofd van de andere helft van het district Jeruzalem, werkte naast hen, samen met zijn dochters. 13 Chanun en de inwoners van Zanoach herstelden de Dalpoort: ze bouwden hem op, plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels, en repareerden de muur over een lengte van duizend el, tot aan de Mestpoort. 14 De Mestpoort zelf werd hersteld door Malkia, de zoon van Rechab, het hoofd van het district Bet-Hakkerem. Hij bouwde hem op en plaatste de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. 15 Sallun, de zoon van Kolchoze en het hoofd van het district Mispa, herstelde de Bronpoort. Hij bouwde hem op, legde het dak en plaatste de deuren, compleet met sluitbalken en grendels, en hij repareerde de muur die van het waterbekken van het kanaal naar de paleistuin loopt tot aan de trappen die leiden naar de Davidsburcht. 16 Verderop werkte Nechemja, de zoon van Azbuk en het hoofd van de ene helft van het district Bet-Sur, tot tegenover de graven van het huis van David, en verder tot aan het aangelegde waterbekken en het Huis van de helden. 17 Daarnaast werkten de Levieten Rechum, de zoon van Bani, en Chasabja, het hoofd van de ene helft van het district Keïla, namens dat district. 18 Een volgend deel werd hersteld door verwanten van hen. Binnuï, de zoon van Chenadad en het hoofd van de andere helft van het district Keïla, 19 en Ezer, de zoon van Jesua en het hoofd van Mispa, herstelden het gedeelte tegenover de helling naar het wapendepot, bij de Punt. 20 Met grote ijver herstelde Baruch, de zoon van Zabbai, een volgend deel, van de Punt tot de ingang van het huis van Eljasib, de hogepriester. 21 Meremot, de zoon van Uria, de zoon van Hakkos, herstelde nog een stuk, en wel van de ingang van het huis van Eljasib tot aan het einde daarvan. (NBV21)

Het blijft vreemd om te zien hoe sommige kerkleiders en zogenaamde christelijke gelovigen zich in allerlei bochten wringen om vrouwen buiten de leiding van kerk en samenleving te houden. Aan de Bijbel kunnen ze hun argumenten toch niet ontlenen. Zelfs aan de herbouw van Jeruzalem na de ballingschap werkten vrouwen mee. Het hoofd van een van de twee helften van het district Jeruzalem had zijn dochters meegenomen om mee te helpen aan de bouw van de muur. En als je dan de inwoners van Zanoach genoemd ziet dan denk je direct aan de mannen en vrouwen, aan de ouderen en de kinderen, die met elkaar in de vroege ochtend er op uitgetrokken waren om de Dalpoort te herbouwen, de deuren te plaatsen compleet met sluitbalken en grendels en de muur te repareren tot aan de Mestpoort. Die poorten hadden ze weer nodig om te kunnen leven met de Thora. De richtlijnen voor een menselijke samenleving die het volk eeuwen daarvoor had ontdekt na de bevrijding uit de slavernij in Egypte. Als je samen wil overleven dan moet je bereid zijn samen te delen, alles voor elkaar over te hebben en met elkaar in vrede te leven.

Dan valt het onderscheid tussen mannen en vrouwen, tussen jong en oud weg. Dat was toen in de woestijn, dat was in de dagen van Nehemia, dat was toen Jezus van Nazareth vrouwen en mannen genas zonder onderscheid en dat is ook in onze dagen nog niet anders geworden. Wie vrouwen probeert af te houden van leidende posities in Kerk en Samenleving volgt oude Heidense Wetten, de Wetten van voorspoed, vruchtbaarheid en profijt die beelden van de goden hadden gemaakt en waar de goden die met eigen handen gemaakt waren werden aanbeden. In dit verhaal van Nehemia is geen sprake van goden die met eigen handen gemaakt worden. Integendeel, hier is het de stadsmuur die van poort tot poort wordt herbouwd. En die stadsmuur wordt niet zomaar rond een stad gebouwd als teken van afzondering en uitsluiting voor vreemden. Nee die stadsmuur wordt gebouwd als bescherming rond de Wet van de Liefde die de kostbaarste plek van het koninkrijk Israël in neemt in de Tempel in de stad van de vrede Jeruzalem.

Door al die poorten die er gebouwd worden kunnen dan alle volken binnenstromen om zich tot het recht van de armen, tot die Wet van Liefde, te wenden. In Israël was de poort vanouds de plaats van het recht. Daar kwamen de oudsten, de familiehoofden, bijeen, daar kwamen de oude en wijze mensen van de stad of het dorp bijeen. Daar waren de troosters van de armen, daar werd aan mensen recht gedaan, daar mochten mensen tot hun recht komen. Dat is niet alleen een zaak van regels die los staan van mensen, maar dat is een zaak van Liefde voor mensen en voor de samenleving. Daar leeft het visioen van het volk Israël, dat is de droom van Nehemia. Daar werken bestuurders, ambtenaren, werklieden, dorpsbewoners, tempeldienaars, mannen en vrouwen aan de verwerkelijking van die droom. Op die manier kunnen ook wij allemaal bouwen aan de stad van die dromen, aan een samenleving waar ieder tot zijn recht komt, mannen en vrouwen, vreemdeling en ingezetene. Er is daarvoor nog zat werk te doen.

Naast hen werkten

Nehemia 3:1-10

1 Eljasib, de hogepriester, begon samen met zijn medepriesters aan de herbouw van de Schaapspoort. Nadat ze die hadden ingewijd, plaatsten ze de deuren en wijdden ze het gedeelte van de Honderdtoren tot de Chananeltoren in. 2 Naast hem werkten de mannen van Jericho, en daarnaast Zakkur, de zoon van Imri. 3 De Vispoort werd door de zonen van Senaä herbouwd. Ze legden de balken en plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. 4 Naast hen voerde Meremot, de zoon van Uria, de zoon van Hakkos, de herstelwerkzaamheden uit, en daarnaast Mesullam, de zoon van Berechja, de zoon van Mesezabel, en wat verderop Sadok, de zoon van Baäna. 5 Daar weer naast werkten de inwoners van Tekoa, maar de aanzienlijken van die stad lieten zich door hun heer geen werk opleggen. 6 De Oude Poort werd hersteld door Jojada, de zoon van Paseach, en door Mesullam, de zoon van Besodja. Ze legden de balken en plaatsten de deuren, compleet met sluitbalken en grendels. 7 Naast hen werkten Melatja uit Gibeon en Jadon uit Meronot met de mannen uit Gibeon en Mispa, waar de residentie van de gouverneur van de provincie Trans-Eufraat was. 8 Weer verder werd Jeruzalem tot aan de Brede Muur herbouwd door de goudsmid Uzziël, de zoon van Charhaja, en door Chananja, een zalfbereider. 9 Refaja, de zoon van Chur en het hoofd van de ene helft van het district Jeruzalem, werkte daar weer naast. 10 Jedaja, de zoon van Charumaf, herstelde het gedeelte tegenover zijn huis, en Chattus, de zoon van Chasabneja, werkte naast hem. (NBV21

Het boek Nehemia gaat over de herbouw van Jeruzalem volgens het bevel van Koning Cyrus nadat de ballingen waren teruggekeerd. Het herstel van de poorten begint met het herstel van de Schaapspoort door de hogepriester. Eigen belang zou je zo zeggen want schapen waren de voornaamste offerdieren en die zouden vast wel door de schaapspoort naar de Tempel gedreven zijn. Maar opvallend in dit gedeelte zijn toch al die namen en beroepen die genoemd worden. Goudsmeden, zalfbereiders, de inwoners van Tekoa en dan zeker niet de aanzienlijken. Gewone mensen die soms uit ballingschap waren teruggekeerd, soms achtergebleven waren en de verwoesting van muur en poorten hadden meegemaakt. Uit heel Israël waren er mensen gekomen om te helpen bij de wederopbouw van Jeruzalem. Van hoog tot laag van dichtbij en veraf, allen die hier worden genoemd worden genoemd omdat ze werkten aan het herstel van de stad van de vrede.

Wat dat betreft mogen we ons afvragen of we ook in het rijtje genoemd zouden zijn. Want ook in onze samenleving klinkt steeds luider de roep om te werken aan de stad van de vrede. Tegen het haat zaaien zijn wetten ingesteld die het haat zaaien strafbaar hebben gesteld maar er zijn nog steeds politici die zich daar niets van aantrekken. Toch klinkt ook in onze samenleving steeds vaker de oproep of we mee willen bouwen aan een stad van de vrede, aan een land met prachtwijken waar mensen in vrede samen kunnen wonen. Waar mensen die niet terug kunnen naar een land van herkomst niet in gevangenissen belanden zonder een misdrijf te hebben begaan maar gastvrij onderdak krijgen en een nieuwe toekomst. Of dat we ons blijven laten regeren door angsten. Angst voor een religie die nu uit vreemde landen komt bijvoorbeeld. Honderden jaren was Nederland het grootste Islamitische land op de wereld. Maar omdat die Islamieten bruin waren en ver weg woonden en omdat we er toch regelmatig van die aardige zendelingen heen stuurden konden ze ons niet bedreigen.

Maar nu ze naast ons wonen en die Islamitische medeburgers van vroeger een eigen land zijn begonnen worden ze ineens gevaarlijk. Islamisten stoken de angst nog eens verder op. Wat zou een Iraanse geleerde wel niet naar huis schrijven als hij het Christendom in Staphorst of op Urk zou bestuderen. Daar in Iran hebben ze al even vreemde voorstellingen van ons als wij vaak van hen hebben. En als we merken dat Nederlandse emigranten naar Canada of Australië denken dat wij nog steeds leven als in de jaren 50 toen zij emigreerden moeten we beseffen dat een Turks premier Erdogan gelijk heeft als hij zijn landgenoten maant op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in zijn land en niet ouderwetser te worden dan de rest van de voormalige landgenoten. De vraag of we ons door angst laten regeren of samen willen bouwen aan de stad van de vrede is dus niet onterecht. Ieder zal zelf de keuze kunnen maken: Nederland bekent kleur.

U hoort niet in Jeruzalem!

Nehemia 2:11-20

11 Zo kwam ik in Jeruzalem aan. Na drie dagen 12 trok ik er met enkele mannen in de nacht op uit. Ik had niemand verteld welke plannen mijn God mij voor Jeruzalem had ingegeven, en het enige dier dat ik bij me had, was het dier waarop ik reed. 13 Die nacht ging ik door de Dalpoort en langs de Slangenbron naar de Mestpoort, om de neergehaalde stadsmuren en de door vuur verteerde poorten te inspecteren. 14 Ik ging door naar de Bronpoort en naar de Koningsvijver, waar mijn rijdier niet verder kon. 15 Daarom klom ik die nacht door het Kidrondal omhoog om de muur te inspecteren, en door de Dalpoort keerde ik terug. 16 De stadsbestuurders wisten niet waar ik heen was gegaan en wat ik van plan was, want de Joden, of ze nu priester waren, vooraanstaand burger, bestuurder of ambtenaar, had ik nog niets verteld. 17 Maar nu zei ik tegen hen: ‘U ziet in welke ellende wij verkeren: Jeruzalem ligt in puin en de poorten zijn in vlammen opgegaan. Laten we de stadsmuur weer opbouwen, zodat we niet langer het mikpunt van spot zijn.’ 18 Ik vertelde hun dat mijn God mij bescherming geboden had, en ook bracht ik de woorden van de koning over. ‘Laten we dan meteen met de herbouw beginnen,’ zeiden ze, en ze pakten het werk voortvarend aan. 19 Toen Sanballat uit Bet-Choron, Tobia, zijn Ammonitische dienaar, en de Arabier Gesem dit hoorden, begonnen zij ons uit te lachen en te beschimpen: ‘Wat zijn jullie hier aan het doen? Komen jullie soms tegen de koning in opstand?’ 20 Dit was mijn antwoord: ‘Het is de God van de hemel die ons doet slagen. Wij, zijn dienaren, beginnen met de herbouw. U hoort niet in Jeruzalem, u kunt er geen rechten laten gelden, hier is niets dat aan u herinnert.’ (NBV21)

Stadsmuren bouwen is een vak. Zeker stadsmuren met fraaie poorten. Wie in een vakantie een oude stad bezoekt en daar de resten van stadsmuren ziet, resten die de eeuwen hebben overleefd, kan in bewondering stilstaan bij zulke staaltjes bouwkunst. Hier waren vernuftige ambachtslieden aan het werk geweest die we tegenwoordig nauwelijks nog kunnen navolgen. En dan is het geen wonder dat er in Jeruzalem hard gelachten werd toen, nadat Nehemia, de schenker van de Koning, in het holst van de nacht de puinhopen had geïnspecteerd, priesters, vooraanstaande burgers, bestuurders en ambtenaren voortvarend aan het werk gingen. Dat zijn nu niet direct de mensen met eelt op hun handen die je als bouwvakker tegenkomt, stenen sjouwend en specie mengend. Maar ze gingen in het geloof dat hun stad, de stad van vrede, Jeruzalem, de stad waar de Wet van de Liefde werd bewaard, de stad waar God zelf een woning had gezocht, weer opgebouwd kon worden.

Muren en poorten moesten er worden gebouwd. Dat was niet lachwekkend, dat was een bittere noodzaak. Nog vandaag de dag zijn een heleboel verschillende mensen bezig met het tot hun recht laten komen van mensen. Dat leren we zelfs aan onze kinderen. Zo had de Protestantse Kerk Nederland een paar jaar geleden in de weken voor Pasen een project voor de kinderen rond het verhaal van Nehemia. Elke zondag werd een stuk aan het verhaal gebreid rond een advertentie voor personeel. Zo zijn er aanpakkers en beginners nodig om een stad te bouwen. Zo werden zelfs kinderen zich bewust van het feit dat een nieuwe rechtvaardige samenleving er niet vanzelf komt maar dat daar hard voor gewerkt moet worden. Het is te hopen dat hun vaders en hun moeders, hun verzorgers en familieleden er in de week het goede voorbeeld voor geven.

Als je vrijwilliger in de Fair Trade of Wereldwinkel bent dan kun je een kind best een keer meenemen als je dienst hebt. Als je brieven schrijft voor Amnesty International kun je kinderen ook best eens de brief voorlezen die je schrijft aan een gevangene. Ook in de Voedselbank kunnen kinderen best eens meehelpen pakketten samen stellen. Het bouwen aan de sterke stad kan niet alleen tot de zondag beperkt blijven maar moet dag in dag uit doorgaan tot die nieuwe samenleving er ook werkelijk is. Wie de geschiedenis kent weet dat er rekening mee moet worden gehouden dat ook de kinderen en kleinkinderen opgevoed moeten worden in het werken aan de rechtvaardige samenleving waar we zo naar verlangen. Die samenleving waar de hongerige wordt gevoed, de naakten gekleed, de gevangenen bevrijd, de bedroefden getroost en de armen wordt rechtgedaan. Ook die samenleving begint met het leggen van de eerste steen. Ook dat lijkt soms lachwekkend maar als het bouwwerk er eenmaal staat zal het eeuwig bewondering oproepen.

 

Wat is dan je wens?

Nehemia 2:1-10

1 Het was in de maand nisan, in het twintigste regeringsjaar van Artaxerxes. De wijn stond op tafel. Ik nam de wijn en bood die de koning aan. Nooit eerder had ik me in zijn bijzijn somber getoond, 2 maar nu zei hij: ‘Waarom kijk je zo somber, je bent toch niet ziek? Er is vast iets dat je dwarszit.’ Ik schrok hevig 3 en zei: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! Hoe zou ik niet somber zijn als de stad waar mijn voorouders begraven zijn, is verwoest en haar poorten in vlammen zijn opgegaan?’ 4 ‘Wat is dan je wens?’ vroeg de koning. Ik bad tot de God van de hemel, 5 en antwoordde de koning: ‘Als het de koning goeddunkt, en als u het mij, uw dienaar, toestaat, zend mij dan naar Juda, om de stad te herbouwen waar mijn voorouders begraven liggen.’ 6 De koning-met zijn lievelingsvrouw aan zijn zijde-wilde weten hoe lang mijn reis zou duren en wanneer ik terug zou keren. Nadat ik de koning een tijdstip had genoemd, willigde hij mijn verzoek om te vertrekken in. 7 ‘En als het de koning goeddunkt,’ zo zei ik, ‘laat men mij dan brieven meegeven voor de gouverneurs van de provincie Trans-Eufraat, opdat zij mij doorgang verlenen tot aan Juda.’ 8 Ook verzocht ik om een brief voor Asaf, het hoofd van de koninklijke houtvesterijen, om mij hout te leveren voor de balken van de poorten van de tempelburcht, voor de stadsmuur en voor de woning waarin ik mijn intrek zou nemen. Omdat mijn God mij bescherming bood, gaf de koning mij de verlangde brieven. 9 Toen ik bij de gouverneurs van de provincie Trans-Eufraat aankwam, overhandigde ik hun de brieven van de koning. De koning had mij een escorte van officieren en ruiters meegegeven. 10 Toen Sanballat uit Bet-Choron en Tobia, zijn Ammonitische dienaar, hoorden dat er iemand was gekomen die het welzijn van de Israëlieten wilde bevorderen, waren ze hierover zeer ontstemd. (NBV21)

Zomaar een verzoek indienen bij de koning van de Perzen is er kennelijk niet bij. Zelfs een hoge functionaris laat dit wel uit zijn hoofd. Maar Artaxerxes komt er in de Bijbel zeer goed van af. Hij ziet het verdriet van Nehemia zelfs tijdens een banket dat hij geniet samen met zijn lievelingsvrouw. We kunnen ons toch best voorstellen dat zo’n koning ergens anders oog voor heeft dan voor een sombere schenker die druk is rond te gaan om te zien of iedereen op tijd voorzien wordt van sterke drank. Toch wordt Nehemia opgemerkt en sterker nog hij krijgt wat hij heeft gevraagd. Geen wonder dat die Artaxerxes elders in het verhaal vergeleken wordt met een Messias, een door God gezonden bevrijder. Want het helpen van de Joden is niet zo heel erg vanzelfsprekend. Toen de voorganger van Artaxerxes, Cyrus, het bevel gaf om de Tempel en Jeruzalem weer op te bouwen kregen de bouwers te maken met grote weerstand van de plaatselijke autoriteiten.

Artaxerxes moest worden gevraagd om het bevel van Cyrus te bevestigen. Delen van de boeken Ezra en Nehemia zijn overigens niet geschreven in het Hebreeuws maar in het Aramees, de officiële taal van het Perzische Rijk. Zelfs de Bijbel houdt dus niet vast aan eigen taal eerst en zelfs vele eeuwen later, in 1604, moest het gemeentebestuur van Alkmaar de Joden apart toestemming geven hun van de burgers afwijkende kleding te dragen. Ze deden dat graag want de Joden werden gelijk gesteld met de eigen burgers en mochten ook hun niet christelijke godsdienst belijden. Alkmaar was de eerste stad in Europa die dat aandurfde. Kom daar tegenwoordig eens om als het om de andere kinderen van Abraham gaat. Nehemia krijgt aparte papieren mee van de Koning en officieren en ruiters. De gouverneurs van de andere kant van de rivier vonden het niet leuk maar het officiële vertoon liet hen geen andere keus dan mee te werken.

Zo keerde de balling Nehemia terug naar de stad van de God van de Liefde, waar het eerlijk delen de basis was. Een stad die in puin lag, een stad zonder muren, een stad met een handjevol zielige stumpers die na enkele honderden jaren de bloei van het Koninkrijk van David weer wilden terugbrengen. Die honderden jaren lang, in een vreemd land met een totaal andere taal, een andere cultuur en een geheel andere godsdienst, hun eigen godsdienst hadden vastgehouden. Die alle stukken en verhalen die er waren overgebleven over de geschiedenis en de Thora hadden gereconstrueerd en opgeschreven. Trap er niet in als men je wil wijsmaken dat er sinds de dagen van de schepping een secretaris, of een school van journalisten, was die alles heeft opgeschreven. Nee in Babel waren de oude volksverhalen, de boeken die waren gered uit de Tempel, de boeken van Profeten van voor de ballingschap, de liederen van de Levieten en de eigen interpretatie van de verhalen van de Babylonische Godsdienst samengevoegd tot de Hebreeuwse Bijbel, wat wij nu het Oude Testament noemen. En nadat ze terug waren zijn ze daar nog een tijdje mee doorgegaan omdat ook die periode van de Ballingschap er in moest worden opgenomen. Maar daarmee zou nu in dit verhaal een nieuw begin worden gemaakt.

Als jullie ontrouw zijn

Nehemia 1:1-11

1 Verslag van Nehemia, de zoon van Chachalja. In de maand kislew van het twintigste jaar, toen ik me in de burcht van Susa bevond, 2 kwam een van mijn broers, Chanani, met een aantal mannen vanuit Juda naar mij toe. Ik vroeg hun hoe het de Joden verging die de ballingschap hadden overleefd en waren ontkomen, en informeerde naar de toestand in Jeruzalem. 3 Ze vertelden me dit: ‘Het gaat heel slecht met de mensen die de ballingschap hebben overleefd en die nu in de provincie Juda wonen. Ze zijn er het mikpunt van spot, want de muur van Jeruzalem is afgebroken en de poorten zijn in vlammen opgegaan.’ 4 Toen ik deze woorden hoorde, ging ik huilend op de grond zitten. Ik rouwde dagenlang, ik vastte en richtte een gebed tot de God van de hemel. 5 Ik bad: ‘Ach HEER, God van de hemel, machtige en ontzagwekkende God, U die uw beloften nakomt en trouw bent aan ieder die U liefheeft en doet wat U gebiedt, 6 luister aandachtig en wees opmerkzaam op het gebed van uw dienaar, die dag en nacht tot U bidt ten behoeve van uw dienaren, de Israëlieten. Ik belijd de zonden die wij, Israëlieten, tegenover U hebben begaan, ook ik en mijn familie. 7 Wij hebben ons tegenover U ernstig misdragen: wij hebben ons niet gehouden aan de geboden, voorschriften en rechtsregels die U aan uw dienaar Mozes hebt gegeven. 8 Denk toch aan wat U Mozes hebt voorgehouden: “Als jullie ontrouw zijn, zal Ik je onder alle volken verstrooien, 9 maar als jullie naar Mij terugkeren, en je houden aan mijn geboden en die naleven, zal Ik jullie, ook al zouden jullie verbannen zijn naar het eind van de hemel, terughalen en bijeenbrengen op de plaats die Ik heb uitgekozen om er mijn naam te laten wonen.” 10 De Israëlieten zijn uw dienaren, zij zijn uw volk; U hebt hen door uw grote macht en met uw sterke hand bevrijd. 11 Ach mijn Heer, luister toch aandachtig naar het gebed van uw dienaar en naar dat van al uw dienaren die uw naam willen eerbiedigen. Laat me vandaag toch slagen en laat de koning mij welgezind zijn.’ In die tijd was ik schenker aan het hof van de koning. (NBV21)

Vandaag beginnen we te lezen in het boek Nehemia. Samen met het boek Ezra is het eigenlijk één Bijbelboek maar de verschillende vertalers hebben het in de loop van de geschiedenis gesplitst in twee boeken. Aanvankelijk heette dit boek Ezra II maar sinds de vertaling van Maarten Luther is het genoemd naar de ik figuur uit het boek, Nehemia. Daarmee is het tegelijk weer een bijzonder Bijbelboek want het is het enige boek dat in de “ik” vorm geschreven is. Nehemia begint te vertellen wie hij is. Hij is schenker aan het hof van Artaxerxes, de Griekse heerser over het Perzische Rijk. Een koning die de Joodse ballingen in Babel goedgezind was. Hij had Ezra toestemming gegeven met een aantal mensen terug te keren naar Jeruzalem om daar de Tempel te herbouwen. Nehemia had een hoge functie, hij was schenker. En als we “schenker” zien denken we terug aan de verhalen over Jozef, de man van de dromen. In het verhaal van Jozef was er een schenker die zich de dromen herinnerde die Jozef had uitgelegd. Jozef werd door die schenker onderkoning van Egypte en kon uiteindelijk zijn vader en zijn broers behoeden voor de hongerdood.

Nehemia krijgt op een goede dag bezoek van een aantal van die voormalige ballingen uit Jeruzalem. Ze brengen slechte berichten. De muren van Jeruzalem zijn verwoest en de poorten in vlammen opgegaan. Er is dus geen recht meer in Jeruzalem, want de poort was de plaats waar recht werd gesproken. Hoe kun je nu een plek hebben waar de Thora wordt bewaard, waar je de nadruk legt op het Heilige karakter van de Thora en je hebt geen plek om recht te spreken, om mensen tot hun recht te laten komen. Ze lachen je uit. Dat zou vandaag ook nog zo zijn. Stel we hebben een parlement dat wetten maakt maar we hebben geen politie en geen rechtbanken meer om de wetten te handhaven en recht te spreken. We zouden een lachwekkend volkje zijn. Juist de rechtshandhaving is een probleem in onze samenleving. Of we hebben te weinig agenten om de wet te handhaven, we betalen ze in elk geval veel te weinig, of de rechters hebben te weinig tijd om alle rechtsregels zorgvuldig toe te passen. Want rechtsregels moeten op maat gesneden worden voor elke situatie en elke persoon.

Dat was in Israël anders. Daar was geen aparte instantie die buiten de burgers om een wet toepaste, daar waren de oudsten van de stad, de mensen met levenservaring, die er voor zorgden dat aan alle mensen in de stad recht werd gedaan, die er voor zorgden dat iedereen, ook de vreemdelingen, mee konden doen met de samenleving, Dat is de droom die Nehemia zich herinnert, de ballingen zullen terugkeren naar Jeruzalem, de stad waar de Thora, het verhaal van de God van Israël, het hart is van de stad en waar recht wordt gedaan aan ieder die er om vraagt. Dat die droom nog niet uitgekomen is stemt Nehemia droevig, daarom dat gebed, maar dat gebed eindigt met een soort van besluit: koning Artaxerxes zal nog een keer gunstig voor de Joden moeten beslissen. Een aangezien dit het begin van het boek en niet het einde is mogen we er op rekenen dat het gaat gebeuren, zoals we er op mogen rekenen dat eens alle volken zich naar Jeruzalem zullen keren. Dat recht en gerechtigheid bij alle volken zullen heersen. Wij kunnen er vandaag weer mee beginnen door te hongeren en dorsten naar gerechtigheid en te zorgen dat ook de zwaksten, inclusief de vreemdelingen, in onze samenleving tot hun recht kunnen komen.

 

Ontelbaar veel

Psalm 139:13-24

13 U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder. 14 Ik loof U om het ontzaglijke wonder van mijn bestaan, wonderbaarlijk is wat U gemaakt hebt. Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel. 15 Toen ik in het verborgene gemaakt werd, kunstig geweven in de schoot van de aarde, was mijn wezen voor U geen geheim. 16 Uw ogen zagen mijn vormeloos begin, alles werd in uw boekrol opgetekend, aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één. 17 Hoe rijk zijn uw gedachten, God, hoe eindeloos in aantal, 18 ontelbaar veel, meer dan er zand is bij de zee. Ontwaak ik, dan nog ben ik bij U. 19 God, breng toch de goddelozen om, -weg uit mijn ogen, jullie die bloed vergieten- 20 ze spreken kwaadaardig over U, uw vijanden misbruiken uw naam. 21 Zou ik niet haten wie U haten, HEER, niet verachten wie tegen U opstaan? 22 Ik haat hen, zo fel als ik haten kan, ze zijn ook mijn vijand geworden. 23 Doorgrond mij, God, en ken mijn hart, peil mij, weet wat mij kwelt, 24 zie of ik geen verkeerde weg ga, en leid mij op de weg die eeuwig is. (NBV21)

Uit het tweede deel van de Psalm blijkt dat het kennen van elkaar niet een eenzijdige zaak is. Het is niet God hoog verheven die alles weet en de mens als zandkorreltje ergens diep beneden op aarde die nergens van af weet. Die mens kent die God ook, die mens is ook bezig die God te doorgronden, die mens snapt heel goed dat die God van Israël vijanden heeft en die mens schaart zich achter die God en krijgt dezelfde vijanden. God weet dat de haat waarover de mens spreekt geen haat uit kwaadheid is of uit de lust om kwaad te doen. Integendeel er klinkt nogmaals de vraag aan God om het hart te doorgronden. Die haat voor de vijanden van de God van Israël is uit liefde voor die God.

Die vijanden houden de dood en de ellende van de zwakken in stand, zij voeren oorlog, zij buiten uit, zij vernederen de armen en nemen hen het laatste af dat ze nog hebben. Zij bouwen sterke grenzen om de armen buiten te houden. Alleen de winst en de rijkdom tellen. Zij respecteren de ouderen niet maar verplaatsen hen waarheen ze willen uit winstbejag en omdat de last van de zorg voor de ouderen hen te groot wordt. De zorg die ze leveren is een product dat te verkopen is op de markt. Hun werknemers zijn arbeiders die dag en nacht, zeven dagen lang, beschikbaar moeten zijn om de productie, en daarmee de winst, gaande te gehouden.

Die vijanden van God beperken de keus van artsen en ziekenhuizen voor de zieken en gehandicapten omdat de last van hun ziekte hen anders te zwaar wordt. Die vijanden van God klagen over de zorg voor ouderen, zieken en gehandicapten die te duur zou worden. Als ze daarvoor een deel van hun leven zouden moeten opgeven dan kunnen ze niet meer drie keer per jaar met vakantie en volgen ze de laatste mode niet meer. De Psalmdichter wil een andere weg gaan, de Weg van de God van Israël. Die Weg verzint de dichter niet zelf maar hij vraagt aan die God om te waarschuwen als er een verkeerde weg wordt gegaan en altijd de juiste Weg te wijzen. Wij mogen ook zo met die God omgaan, elke dag opnieuw, ook vandaag.

U omsluit mij

Psalm 139:1-12

1 Voor de koorleider. Van David, een psalm. HEER, U kent mij, U doorgrondt mij, 2 U weet het als ik zit of sta, U doorziet van verre mijn gedachten. 3 Ga ik op weg of rust ik uit, U merkt het op, met al mijn wegen bent U vertrouwd. 4 Geen woord ligt op mijn tong, of U, HEER, kent het ten volle. 5 U omsluit mij, van achter en van voren, U legt uw hand op mij. 6 Wonderlijk zoals U mij kent, het gaat mijn begrip te boven. 7 Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen, hoe aan uw blikken ontkomen? 8 Klom ik op naar de hemel-U tref ik daar aan, lag ik neer in het dodenrijk-U bent daar. 9 Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad, al ging ik wonen voorbij de verste zee, 10 ook daar zou uw hand mij leiden, zou uw rechterhand mij vasthouden. 11 Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken, het licht om mij heen veranderen in nacht,’ 12 ook dan zou het duister voor U niet donker zijn- de nacht zou oplichten als de dag, het duister helder zijn als het licht. (NBV21)

Er was een tijd dat kinderen van zogenaamde Christelijke ouders op hun slaapkamer een plaatje kregen van een groot oog. Dat was een plaatje van het oog van God werd er dan bij verteld. God die alles ziet, die alles weet, die zelfs wat je denkt meemaakt en weegt. Want dat kwam er natuurlijk achteraan. God oordeelt ook over dat alles en wee jij als er wat verkeerd is, hoe klein ook, dan ben je eeuwig veroordeeld. Dat beeld werd in de Kerken nog versterkt. In sommige kerken doet men dat helaas nog. Als daar Psalm 139 gezongen werd dan hoorde men zingen van “Niets is, O Oppermajesteit, bedekt voor Uw alwetendheid”. Die alwetendheid staat niet in deze psalm maar de mensen die deze berijming in 1773 maakten vonden dat over God alleen gesproken kon worden als over een Hogere, het Hogere zeiden ze dan ook graag. Zij zelf waren vrije mensen, vrijzinnigen werden ze genoemd, waar alleen God hoog verheven boven stond.

Die uitleg van Psalm 139 heeft uiteindelijk veel mensen de kerken uitgedreven en mensen die opnieuw die oude vertaling horen zingen en daarbij over het oordeel horen spreken kijken wel uit opnieuw een kerk binnen te komen. We hebben in de kerken sinds 1973 een nieuwe berijming die zingt van “Heer die mij ziet zoals ik ben” Dat klinkt toch al heel anders. Die nieuwe berijming geeft ook beter weer wat eigenlijk in de hele Bijbel gezegd wordt. God trekt met je mee. In Psalm 119 wordt God bezongen als een lamp voor de voet. In deze Psalm 139 voel je God bijna bezongen als je beste vriend of vriendin. Iemand die je beter kent dan jij jezelf kent. Wie lang getrouwd is zal in dat beeld de huwelijkspartner herkennen, zonder wat te zeggen weet je wat de ander nodig heeft en weet die ander wat jij nodig hebt. Het huwelijk is daarom ook veelgebruikt beeld in de Bijbel voor de verhouding tussen God en de mensen.

Liefde speelt de hoofdrol. En al die dingen die hier in die Psalm bezongen worden over wat God allemaal wel niet van je weet, waar God op let, waar God mee vertrouwd is, bezingen eigenlijk alleen maar dat God een betrouwbare partner is. Een partner, een bondgenoot die nooit onafgemaakt laat liggen waarmee diens hand ooit is begonnen. En als die God jou heeft vastgepakt en jij die God bent gaan vertrouwen dan wordt je als het ware een twee eenheid. Dan ga je samen door het leven en door de dood heen. De Psalm is in de laatste decennia dan ook een populaire psalm geworden bij huwelijksvieringen, bij begrafenissen en als mensen hun kinderen laten dopen. Daar waar in het leven merktekens moeten worden gezet mag bezongen worden dat de God van Israël er de weg heeft heengeleid en er zelf ook mee naar toe en vandaan gaat.