Mijn mond zal U loven

Psalm 63

1 Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda was. 2 God, U bent mijn God, U zoek ik, naar U smacht mijn ziel, naar U hunkert mijn lichaam in een dor en dorstig land, zonder water. 3 In het heiligdom heb ik U gezien, uw macht en majesteit aanschouwd. 4 Uw liefde is meer dan het leven, mijn lippen zingen uw lof. 5 U wil ik prijzen, mijn leven lang, roepend uw naam, de handen geheven. 6 Dan wordt mijn ziel verzadigd met uw overvloed, jubel ligt op mijn lippen, mijn mond zal U loven. 7 Liggend op mijn bed denk ik aan U, wakend in de nacht prevel ik uw naam. 8 U bent altijd mijn hulp geweest, ik juich in de schaduw van uw vleugels. 9 Ik ben aan U gehecht, met heel mijn ziel, uw rechterhand houdt mij vast. 10 Laat verzinken in de diepten der aarde wie mij naar het leven staan, 11 laat hen ten prooi vallen aan jakhalzen, lever hen uit aan het zwaard. 12 Maar de koning zal zich verheugen in God, wie Hem trouw zweert, prijst zich gelukkig – leugenaars wordt de mond gesnoerd. (NBV21)

Vandaag zingen we weer een liedje mee uit het boek van de Psalmen. Een liedje van verlangen is het wel genoemd. Veel Psalmen zijn aan Koning David toegeschreven, van hem werd immers gezegd dat hij zo op de harp kon spelen dat zelfs de kwaadste koning in een milde bui kwam. Dit zou dan een van de vroege liederen van David geweest moeten zijn. Uit de tijd dat hij nog geen koning was maar een soort roverhoofdman die, vervolgd door zijn koning, met een klein legertje in de woestijn verbleef en van daaruit invallen pleegde bij de buurvolken van Israël. Hij hield zich daarmee in leven en beteugelde de roofzucht van de buurvolken die de nare gewoonte hadden in de oogsttijd de oogst van de boeren van Israël te komen inpikken. Koning David is in de loop van de geschiedenis van Israël het symbool geworden van hoe God zou willen dat een Koning regeert. Centraal daarbij staat de Tempel in Jeruzalem, waar David overigens nog geen weet van heeft gehad.

Voor David was er nog de Tabernakel, de tent die het volk door de woestijn had gesjouwd en waarin de Goddelijke richtlijnen werden bewaard. De richtlijnen die het volk in de Woestijn had gekregen en waardoor ze zouden kunnen overleven en uiteindelijk een land zouden kunnen bereiken dat overvloeit van melk en honing. Die Tabernakel was ook de tent der ontmoeting. Daar kreeg het volk contact met wat hun God van hen wilde. Daar moesten ze oefenen in het delen van wat ze hebben met de armen en met de vreemdelingen. Offeren moesten ze om het delen te oefenen, maaltijden moesten ze houden met de tempeldienaren, de armen, hun familie en de vreemdelingen die hen bij het werk hielpen. Een volk dat zo leeft is een machtig volk, dat bezingt David in deze Psalm. Voor een dergelijk leven kun je je God een leven lang prijzen, want een leven op die manier gaat het gewone leven ver te boven, je deelt je leven immers met velen en vele delen hun leven met jou.

Maar waarom spreekt men dan bij deze Psalm over een liedje van verlangen? In het tweede deel van de Psalm gaat het over de vijanden van David. Die vijanden zijn er in overvloed. Leugenaars die vertellen dat David de Koning van zijn troon wil stoten om zelf de macht te grijpen. Buurvolken die ondanks de verdediging toch blijven proberen de boeren van Israël van hun oogst te blijven beroven. David vraagt zijn God om verlost te worden van deze vijanden, maar voorlopig zit hij nog gewoon in de woestijn. Er wordt wel eens beweerd dat als je nu maar in God gaat geloven, of in Jezus Christus, al je problemen als sneeuw voor de zon zullen verdwijnen. Deze Psalm weerspreekt dat. God trekt met je mee en de God van Israël heeft weet van het lijden van de mensen. De God van Israël roept voortdurend op om elkaar te helpen en daarmee te verlossen van het lijden of het lijden te verzachten. Door zo te leven wordt het lijden ook van jezelf verzacht. Maar de God van Israël is geen tovergod die het duister van elk mens apart in licht doet verkeren. Bij de God van Israël zijn juist in het duister de lichtpuntjes beter zichtbaar, dat is ook wat David op de been houdt, dat maakt dat wij vandaag dat liedje van verlangen mee mogen zingen. Dat verlangen brengt licht voor de hele wereld. Want ook wij verlangen naar een wereld waar iedereen zorg heeft voor de naaste.

Een zieke geest

Spreuken 18:13-24

13 Wie antwoordt zonder eerst te luisteren handelt dwaas en maakt zichzelf belachelijk. 14 Door geestkracht overwint een mens zijn ziekte, maar wie geneest een zieke geest? 15 Een verstandig mens verwerft kennis, een wijze is gespitst op inzicht. 16 Wie geschenken uitdeelt, opent deuren voor zichzelf, hij verschaft zich toegang tot de machtigen. 17 Wie als eerste pleit, lijkt zijn recht te krijgen, maar dan komt zijn tegenstander, en die vecht het aan. 18 Het lot kan een geschil beslechten, het bemiddelt zelfs tussen de grootste heethoofden. 19 Een verongelijkte broer is ontoegankelijker dan een vesting, ruzie is als de vergrendelde poort van een burcht. 20 Wie iets goeds zegt, heeft een gevoel van welbehagen, hij voedt zich met de vruchten van zijn mond. 21 Woorden hebben macht over leven en dood, wie zijn tong koestert, plukt daarvan de vruchten. 22 Wie een vrouw gevonden heeft, heeft geluk gevonden, hij ontvangt de gunst van de HEER. 23 Een arme bidt en smeekt, een rijkaard antwoordt hem hardvochtig. 24 Wie veel vrienden heeft, raakt snel geruïneerd, een echte vriend is meer waard dan een broer. (NBV21)

In het Nieuwe Testament lezen we dat Jezus van Nazareth boze geesten uitdreef. Hij gaf zelfs zijn leerlingen de macht boze geesten uit te drijven. In onze dagen hebben we niet zoveel meer met boze geesten. We spreken over psychiatrische aandoeningen die dan in meer of minder ernstige mate kunnen voorkomen. Veel van die aandoeningen zijn terug te herleiden op angst. Soms als angst die ooit begrijpelijk of zelfs nuttig was maar waarvan de reactie op die angst als symptoom van een afwijking blijft bestaan, soms als een blijvende angst voor het leven of voor wat dan ook. In de hele Bijbel wordt angst voortdurend bestreden, het “vreest niet” klinkt in allerlei variaties. Wie de “genezingen” van Jezus van Nazareth en zijn apostelen nog eens naleest ziet dat mensen ineens weer mee kunnen doen in hun samenleving. In een maatschappij die onderdrukt wordt door een wrede bezetter moet je wel heel vrij van angst zijn en een heel gezonde geest hebben wil je gewoon weer mee kunnen gaan doen.

Het boek Spreuken wijst eigenlijk ook op de aanwezigheid van de “zieke geest” die mensen tegenhoudt zich als wijze te gedragen. De angst voor verlies van bezit, van toekomst, van een gewaarde plaats in de samenleving drijft mensen tot een handelen dat ze eigenlijk verwerpen. De angst voor vreemdelingen of het vreemde kan dat nog versterken. Zogenaamd slimme politici spelen in op die angst en proberen daar hun voordeel mee te doen, wijze politici bestrijden die angst ook al lopen ze het risico daar zelf verlies door te lijden. De roep om openheid naar de wereld, zonder angst te durven rondkijken, geschenken uitdelend aan wie ze nodig heeft, klinkt door het hele boek Spreuken in een bijzondere vorm. Veel van de verhalen uit de Bijbel gaan over die onbaatzuchtige gastvrijheid maar hier staat het nog eens zo dat het algemeen toepasbaar wordt.

Dat uitdelen van geschenken moet je overigens niet gebruiken om vrienden mee te krijgen. Wie veel vrienden heeft raakt snel geruïneerd, het boek Spreuken is ook niet zonder humor. Het relativeert ook. Zo zijn gelijk hebben en gelijk krijgen twee verschillende dingen. Soms heeft het weinig zin je energie te verspillen aan het krijgen van gelijk. Volgens Spreuken kun je dan net zo goed het lot werpen, kruis of munt zeggen wij dan, dat lost ook de meest ernstige conflicten op. Je kunt beter letten op je woorden en het goede blijven zeggen en het goede blijven doen. Van de rijken hoef je het niet verwachten, maar de zorg voor de minsten, voor de zwakken levert je ook volgens het boek Spreuken uiteindelijk de rijkdom en de vrede op waar elk mens eigenlijk op uit is. Gelukkig maar dat wij dat elke dag opnieuw mogen proberen, ook vandaag weer.

 

Een sterke toren

Spreuken 18:1-12

1 Een zelfzuchtig mens volgt alleen zijn eigen wil, hij kant zich tegen alle goede raad. 2 Een dwaas hecht geen belang aan inzicht, hij wil alleen zijn eigen mening kwijt. 3 Goddeloosheid brengt verachting met zich mee, een schanddaad gaat gepaard met smaad. 4 De woorden van een goed mens zijn als diepe wateren, ze zijn een sprankelende beek, een bron van wijsheid. 5 Het is niet goed een schuldige te bevoordelen en een onschuldige zijn recht te onthouden. 6 De woorden van een dwaas zaaien tweedracht, wat hij zegt, leidt tot een vechtpartij. 7 Met zijn woorden stort een dwaas zichzelf in het verderf, hij zet een valstrik voor zichzelf met wat hij zegt. 8 De woorden van een lasteraar zijn als lekkernijen die makkelijk in de maag verdwijnen. 9 Lui zijn in je werk is niet anders dan hard werken aan je ondergang. 10 De naam van de HEER is een sterke toren, de rechtvaardige snelt erheen, en is veilig. 11 Een rijkaard denkt dat zijn bezit een vesting is, achter een muur waant hij zich veilig. 12 Wie zichzelf in de hoogte steekt, komt ten val, bescheidenheid gaat aan eerbetoon vooraf. (NBV21)

De verzen uit gedeelte dat we vandaag in het Spreukenboek lezen hebben meer onderling verband dan je op het eerste gezicht zou zeggen. In de eerste drie verzen komen achtereenvolgens de zonderlinge, de dwaze en de slechte mens voor. Om dan te wijzen op het gesproken woord, van een goed mens, van een rechter, van een dwaas en van een lasteraar. Wat goed klinkt hoeft dus niet altijd goed te zijn. Als je een onderling verband legt tussen de verzen dan zie je dat het doel dat mensen drijft verschillend kan zijn maar dat een eigen agenda kan betekenen dat wat op het eerste gezicht rechtvaardig en logisch klinkt bij nadere beschouwing, vooral als blijkt waar men op uit is, wel eens slecht en onrechtvaardig kan zijn. De laatste vier verzen uit het gedeelte van vandaag zijn een omarming. Eerst wie lui is en tot slot wie zichzelf in de hoogte steekt. Ondergang en val verbinden beiden.

Daar tussenin de vaste burcht van de gelovige en de schijnzekerheid van de rijke. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat natuurlijk de sterke toren maar die moet je denken in de zin van het lied van Luther: “Een vaste burgt is onze God, een toevlucht voor de zijnen”. Die God trekt met ons mee, die God laat het licht schijnen over de zwakken, de minsten op aarde. Die God zorgt dat mensen die langs de kant van de weg zijn komen te liggen weer mee kunnen gaan doen en tot hun recht komen. Als er tenminste gelovigen zijn die de stem van die God willen horen en die God willen volgen op zijn Weg naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Uit de manier waarop die God een sterke toren wil zijn blijkt ook de schijnveiligheid van de rijke. Naastenliefde is niet te koop. Een muur bouwen van je rijkdom brengt je niet verder in het leven, je wordt een slaaf van je rijkdom.

Er zijn in ons land gelukkig tallozen die zich bezig houden met de zorg voor de zwakken. Denk maar aan de vrijwilligers in ziekenhuizen en verzorgingscentra, de mensen in de voedselbanken en Fair Trade winkels. De schrijvers voor Amnesty, de geldinzamelaars voor talloze projecten in ontwikkelingslanden en al die anderen die op de een of andere manier in eigen dorp, straat of stad zich inzetten voor een betere leefomgeving, aan het kader in vakbonden dat strijd voor rechtvaardige verhoudingen in het werk. Er zijn er bijna te veel om op te noemen. Toch hoor je ze maar zelden, ze vragen bijna nooit om maatschappelijke erkenning, om voorrang in het maatschappelijk verkeer. Ze zijn bescheiden en als ze geëerd worden vanwege de vele jaren dat ze hun vaak moeilijke en ondankbare werk hebben volgehouden hoor je ze zeggen dat ze het deden omdat ze het zo fijn vonden. Ook die mensen staan in de Bijbel, ze staan in verband met eerbetoon, daar horen ze, maar dat zoeken ze niet. We mogen dankbaar zijn dat we ons er elke dag bij aan mogen sluiten, ook vandaag weer.

 

Een vrolijk hart

Spreuken 17:15-28

15 Wie een schuldige vrijspreekt en wie een onschuldige veroordeelt, beiden zijn de HEER een gruwel. 16 Welk nut heeft geld in de hand van een dwaas? Dom als hij is, kan hij toch geen wijsheid kopen. 17 Een vriend is je altijd toegedaan, je broer is geboren om te helpen in tijden van nood. 18 Wie al te makkelijk een handslag geeft, wie zomaar borg staat voor een ander, ontbreekt het aan verstand. 19 Wie van ruzie houdt, doet een ander graag geweld aan, wie een grote mond opzet, zoekt zijn eigen ondergang. 20 Wie onbetrouwbaar is, vindt geen geluk, wie een valse tong heeft, stort zichzelf in het verderf. 21 Wie een dwaas heeft verwekt, wordt gekweld door verdriet, er is geen vreugde voor de vader van een zot. 22 Een vrolijk hart bevordert een goede gezondheid, een sombere geest verzwakt het lichaam. 23 Een wetteloze haalt een buidel geld tevoorschijn, hij koopt om en kromt de paden van het recht. 24 Een verstandig mens heeft wijsheid op het oog, een dwaas staart weg in wazige verten. 25 Een dwaze zoon is een groot verdriet voor zijn vader en bitterheid voor haar die hem heeft gebaard. 26 Een onschuldige een boete opleggen is verwerpelijk, een edel mens zweepslagen geven is in strijd met het recht. 27 Wie rijk is aan kennis is karig met woorden, iemand met inzicht is bezonnen. 28 Een zwijgende dwaas houdt men voor wijs, zolang hij zijn mond houdt, lijkt hij verstandig. (NBV21)

De verzameling vermaningen uit het Spreukenboek laat zich gemakkelijk oppervlakkig lezen. Het is als het spreekwoordenboek maar dan zonder de uitleg er bij. Dat komt eigenlijk omdat het boek Spreuken zelf al uitleg is. Het is de uitleg van de filosofie van de God van Israël. Hoe zit het eigenlijk in het gewone leven van alledag en waar zou je op moeten letten zijn de vragen die hier aan de orde zijn. Wij lezen de Bijbel nog wel eens als een boek met regels van wat mag en wat niet mag. Maar dat is een heel verkeerde manier van lezen. Volgens Paulus bijvoorbeeld gaat het in de Bijbel om het bereiken van vrijheid, zorgen dat je nergens van afhankelijk bent. Denk dan maar eens aan de rol van het geld in ons dagelijks leven. Daar zijn we van afhankelijk voor eten en drinken, maar dat verdienen we door te werken. Maar als we ook voor ons recht, voor ons geluk, voor onze liefde afhankelijk worden van geld dan gaat het met ons leven toch de verkeerde kant op. En dat is nu net de boodschap die je vandaag in het Spreukenboek kan lezen.

Het eerste vers van vandaag gaat overigens over de rechtspraak. Recht en gerechtigheid zijn sleutelbegrippen in de hele Bijbel, je komt ze voortdurend tegen. De rechtvaardige is iemand die de ander recht doet, tot zijn of haar recht laat komen. De goddeloze brengt de ander schade toe en staat alleen op zijn eigen recht. Een rechtvaardige rechter komt op voor de zwakken en laat ook hen tot hun recht komen. In ons rechtssysteem ontbreekt dat nog wel eens, al te gemakkelijk wordt soms van mensen verwacht dat ze zichzelf kunnen verdedigen en in het kinderrecht wordt bijna blindelings uitgegaan van de roddel en achterklap die rapporteurs van kinderbescherming en jeugdzorg de rechters voorleggen. Maar wijsheid is niet te koop, wijsheid en inzicht zijn ook niet voor te schrijven. Je kunt de wijsheid van de God van Israël alleen voorhouden en voorleven.

Voor dat voorhouden reikt Spreuken nu deze soms oppervlakkig lijkende verzen aan. In moeilijke situaties is het soms raadzaam je even terug te trekken en in het boek Spreuken op zoek te gaan naar het bij de situatie passende vers. Door dat voor te houden kan iemand aan het denken worden gezet, kan iemand zich nog eens bezinnen op waar die eigenlijk mee bezig is en ander gedrag gaan vertonen. Dwingen heeft geen zin, ruzie maken is een ander geweld aan doen. Overtuigen en voorleven zijn de twee middelen die het spreukenboek aanbeveelt. En voor ouders en kinderen opvoeden. Want een dwaas verwek je door je kind verkeerd op te voeden. Ook daar is het voorleven een belangrijk element. Maken we het leven nu niet somber en zwaar? Welnee, volgens de Spreuken bevordert een vrolijk hart een goede gezondheid. Juist het vermogen begrip voor een ander op te brengen, iemand tot zijn of haar recht laten komen, een hand uitsteken om iemand die gevallen is weer op te laten staan verlichten het alledaagse bestaan en laten het weer even stralen. Wij mogen daar elke dag weer opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.

Verheven woorden

Spreuken 17:1-14

1 Beter een stuk droog brood en vrede dan vlees in overvloed en ruzie. 2 Een verstandige slaaf staat boven een onwaardige zoon, hij zal met de broers in de erfenis delen. 3 De smeltkroes toetst het zilver, de oven toetst het goud,
de HEER toetst het mensenhart. 4 Een slecht mens is gespitst op kwaadsprekerij, een bedrieger luistert graag naar laster. 5 Wie een verschoppeling bespot, beledigt zijn schepper, wie zich over iemands ongeluk verheugt, blijft niet ongestraft. 6 Kleinkinderen zijn voor grootouders de kroon op hun leven, kinderen zijn trots op hun voorouders. 7 Verheven woorden passen niet bij een onverlaat, leugens des te minder bij een edel mens. 8 Wie steekpenningen betaalt, denkt edelstenen weg te geven, zo hoopt hij overal succes te hebben. 9 Wie fouten toedekt, streeft vriendschap na, wie ze telkens oprakelt, verliest zijn vrienden. 10 Een verstandig mens wordt meer geraakt door een verwijt dan een dwaas door honderd slagen. 11 Een kwaadaardig mens is alleen op ruzie uit, er wordt een onheilsbode op hem afgestuurd. 12 Beter dat je een berin ontmoet die beroofd is van haar jongen dan een dwaas met al zijn dwaasheid. 13 Als je telkens goed met kwaad vergeldt, verdwijnt het kwaad nooit uit je huis. 14 Wie een ruzie begint, ontketent een stortvloed; staak de strijd voordat hij losbarst. (NBV21)

Vandaag weer zo’n schijnbaar losse verzameling vermaningen uit het Spreukenboek. Wij zijn dat niet meer zo gewoon. Wij kennen conventies, fatsoensregels, die kun je houden of overtreden maar ze schaden verder niemand. De staat kent daarbij ook nog wetten waar iedereen zich aan moet houden. En dan zijn er ook nog wetten die ook in het wetboek van de staat staan maar die iedereen bijna als van nature kent, zoals je mag niet doden en je mag niet stelen. De staat mag soms wel doden, al hebben we dat ook liever niet. Het volk Israël kende toch ook van die wetten? Wat moeten we dan met de vermaningen van het boek Spreuken? Het volk Israël kende zeker wetten maar dat zijn niet de wetten zoals onze Staat die kent. Het zijn meer de wetten die we van nature kennen en die worden samengevat in “Heb uw naaste lief als uzelf”. De geschiedenis die God met Israël is gegaan, een andere als wij uit geschiedenisboekjes kennen, is er een van staat, naar leerhuis en synagoge, naar gemeente, van een religieuze politiek naar een ethische religie.

En ethiek is de beschrijving van het handelen van elk individu, van het maken van de keuzes ten goede. En daar gaat het in het gedeelte uit het boek Spreuken van vandaag ook over. De eerste vermaningen die echt opvallen zijn de “beter dan” spreuken. Meestal zijn die tegengesteld aan wat we zo in het dagelijks leven gewend zijn. Beter een stuk droog brood dan een huis vol met voedsel klinkt als een dwaze uitspraak, maar beter vrede dan ruzie is al heel wat verstandiger en als je een huis vol voedsel maar met ruzie moet inruilen voor wat minder eten maar vrede dan wordt het al aantrekkelijker. Dat geldt ook voor de andere “beter dan” uitspraken in dit gedeelte. Je moet er even over nadenken en dan valt soms het kwartje en is het zo dwaas nog niet. Het boek Spreuken is niet voor niks wijsheidsliteratuur, wijsheid als begin van de kennis van de God van Israël en begin van hoe om te gaan met heb uw naaste lief als uzelf.

De andere vermaningen die echt opvallen gaan over de tegenstelling verstandig en onverstandig. Nu zul je onverstandig niet zo vaak tegenkomen. Spreuken spreekt dan vaker over onwaardig, schande brengend. En met iemand die je schande brengt deel je niet zo graag. Een slaaf, deel uitmakend van de familie, die verstandig is in de zin van de Bijbel, daar deel je graag mee. Die zoekt zichzelf niet die zoekt het belang van de familie. Het is een slaaf als die van Abraham, die op reis ging om een vrouw voor Izaäk te zoeken en met Rebecca thuis kwam. Zo’n slaaf mag meedelen in de erfenis. Spreuken roept ons ook in dit gedeelte op om het belang van de ander, van de minste allereerst, voorop te stellen. Die wijsheid mogen we ons elke dag weer opnieuw eigen maken, ook vandaag weer.

 

Kijk, daar zijn ze!

Jesaja 41:21-29

21 Voer jullie rechtsgeding, zegt de HEER, lever overtuigende bewijzen, zegt Jakobs koning. 22 Kom ermee voor de dag en vertel ons wat er gebeuren zal. Vertel ons over wat eertijds is gebeurd, zodat wij de afloop kunnen nagaan.
Licht ons in over wat komen gaat, 23 kondig aan wat de toekomst zal brengen, dan weten wij dat jullie goden zijn. Doe het, hetzij goed, hetzij slecht, zodat wij het met eigen ogen kunnen zien. 24 Maar nee, jullie zijn minder dan niets en jullie daden hebben geen enkele waarde; verafschuwd wordt ieder die voor jullie kiest. 25 In het noorden liet Ik iemand opstaan, en hij kwam, in het oosten, waar de zon rijst, riep hij mijn naam. Hij vertrapt stadhouders als leem, zoals een pottenbakker de klei treedt. 26 Wie heeft hem vanaf het begin aangekondigd, lang tevoren, zodat wij het wisten en nu kunnen zeggen: ‘Het is waar!’? Geen van jullie kondigde iets aan, geen van jullie lichtte ons in, niemand heeft een woord van jullie vernomen. 27 Ik was de eerste die Sion verkondigde: ‘Kijk, daar zijn ze!’ Ik stuurde Jeruzalem een vreugdebode. 28 Ik kijk om me heen, maar er is niemand, onder jullie zie Ik geen enkele raadgever, niet één die op mijn vragen kan antwoorden. 29 Jullie zijn allemaal even armzalig en jullie daden betekenen niets; wind en leegte zijn jullie beelden. (NBV21)

Als je ruzie met iemand hebt dan kun je beter een rechtsgeding aanspannen dan geweld gebruiken. Geweld kan zich immers altijd tegen je keren, bij een rechtsgeding raakt er niemand gewond, je raakt hooguit een hoop geld kwijt. Vandaag lezen we over een rechtsgeding dat gevoerd wordt door de God van Israël en de goden van de andere volken. Jesaja en de ballingen zaten nog met het probleem dat het algemene geloof van de volken was dat als een volk een oorlog wint de god van dat volk de god van de tegenstander heeft overwonnen. En Israël en Juda hadden wel dezelfde God maar die had toch mooi twee maal verloren. Nu hadden de goden van Assyrië en Babel ook verloren. De god van Babel had eerst gewonnen van de God van Assyrië maar nu had de god van Babel, Marduk, verloren van de god van Perzië en de maangodin Sin had al helemaal niets in te brengen gehad. Maar waar was die God van Israël gebleven in dit verhaal? De goden worden in het gedeelte dat we vandaag gelezen hebben opgeroepen om met bewijzen te komen voor hun overwinning op de God van Israël.

En die bewijzen moeten dan in het verlengde liggen van het bewijs van de God van Israël dat die helemaal niet overwonnen was, maar juist de regisseur van alle gebeurtenissen die het volk Israël hadden getroffen. Het bewijs er van vinden we in het eerste deel van het boek van de Profeet Jesaja, trouwens ook in het boek Koningen en in het boek van de profeet Jeremia. Namens de God van Israël hadden profeten al van af het begin gewaarschuwd dat het nalopen van andere goden zou betekenen dat er van Israël en Juda weinig zou overblijven. De pracht en praal van die andere goden, de mooi beelden, de fraaie priestergewaden, de plechtigheid waarmee offers werden opgedragen, het was allemaal belachelijk gemaakt door de profeten van de God van Israël. Maar het volk had niet geluisterd en dus was het verkeerd gegaan. Maar vanaf het begin van de ballingschap hadden de profeten er op gewezen dat die ballingschap niet eeuwig zou duren. De God van Israël zou de volken laten zien dat hij uiteindelijk altijd de sterkste zou zijn.

Nu werd dat waar. De God van Israël had een eind willen maken aan de ballingschap en daarvoor Kores, eigenlijk Cyrus van Perzië, geroepen om met Babel af te rekenen en te zorgen dat de kinderen van Juda weer terug konden keren naar Jeruzalem om de stad te herbouwen en de Tempel in oude glorie te herstellen. De nederlaag die de God van Israël geleden zou hebben leidt niet tot het verdwijnen van de eredienst maar tot grotere luister en ontzag bij de mensen voor deze God. Die God helpt je bij het goede en laat je gaan bij het slechte. De beelden van die andere goden, waar dat volk zo graag achteraan had gelopen, waren lucht en leegte gebleken. De mode van pracht en praal, de mode van de grootste en de beste willen zijn bleek alleen maar schijn. Ook in onze dagen mogen we van dat verhaal leren. Ook wij lopen allerlei wedstrijdjes na om maar de mooiste, de beste, de knapste of de sterkste te zijn. Aan de minsten wordt schijnbaar niet meer gedacht. Elke dag roept de God van Israël ons op om van die weg terug te keren, om weer te gaan leven in liefde voor de naaste, elke dag mogen we dat, ook vandaag weer.

Bergen zul je dorsen

Jesaja 41:8-20

8 Maar jou, Israël, mijn dienaar, Jakob, die Ik uitgekozen heb, nakomeling van Abraham, mijn vriend, 9 jou die Ik heb weggehaald van de einden der aarde, die Ik van haar verste uithoeken terugriep jou zeg Ik: Jij bent mijn dienaar, jou heb Ik uitgekozen, Ik heb je niet afgewezen. 10 Wees niet bang, want Ik ben bij je, vrees niet, want Ik ben je God. Ik zal je sterken, Ik zal je helpen, je steunen met mijn bevrijdende rechterhand. 11 Allen die zich fel tegen je keerden zullen gehoond worden en te schande staan. Zij die jou bestreden worden minder dan niets en gaan te gronde. 12 Zij die jou onderdrukten zijn onvindbaar, je zoekt ze vergeefs. De vijanden die jou bevochten zullen verdwijnen in het niets. 13 Want Ik ben de HEER, je God, Ik neem je bij je rechterhand en zeg je: Wees niet bang, Ik zal je helpen. 14 Wees niet bang, kleine Jakob, arm volk van Israël, Ik zal je helpen – spreekt de HEER –, de Heilige van Israël is je bevrijder. 15 Ik maak van jou een scherpe dorsslede, een nieuwe slede met dubbele sneden. Bergen zul je dorsen en vermalen, van heuvels laat je niets over dan kaf. 16 Je zult ze wannen, en de wind neemt ze op, de stormwind jaagt ze uiteen. Dan zul je juichen om de HEER, je om de Heilige van Israël gelukkig prijzen. 17 Armen en behoeftigen zoeken water – niets! Hun tong verdroogt van de dorst. Ik, de HEER, zal hun antwoord geven, Ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten. 18 Ik laat op kale heuvels rivieren ontspringen en bronnen in de valleien. De woestijn maak Ik tot een waterplas, dor gebied tot een bronrijke streek. 19 Ik plant in de woestijn ceder en acacia, mirte en olijfwilg, en Ik laat in de wildernis den, sneeuwbal en cipres opschieten. 20 Dan zullen zij zien en beseffen, begrijpen en erkennen dat de hand van de HEER dit heeft verricht, dat de Heilige van Israël dit alles schiep. (NBV21)

God stelt zich voor. In deze korte passage uit het boek van de profeet Jesaja wordt duidelijk waar we bij de God van Israël als eerste aan moeten denken, aan mensen namelijk. Wij kunnen het ons eigenlijk niet meer goed voorstellen. Als wij het hebben over God dan spreken we vrijwel automatisch over de God van Israël. Maar in de dagen van Jesaja had elk volk, had elke stad zo haar eigen God en de ene God was sterker dan de andere. Als twee steden of twee volken ruzie met elkaar kregen dan vochten ook de goden van die steden of van die volken met elkaar en wie er onder de mensen won had een god die onder de goden wist te winnen. De God van Israël was een heel ander soort God. De profeet Jesaja probeert dat te zeggen met de aanduiding “Heilige van Israël”. Natuurlijk, die God was de God van Israël, maar niet zomaar. Eigenlijk was het de God van alle mensen op aarde en de minsten onder hen kwamen voor die God op de eerste plaats.Die God heeft niet vanuit een hoge ivoren toren allerlei spelletjes bedacht waardoor te merken was dat die God een almachtig God was, maar die God heeft vriendschap gesloten met een mens, met Abraham, de vader van vele volken. Die vriendschap bepaalde het handelen van die God.

De God van Israël heeft dus mensen nodig. Iedereen die zich afvraagt waarom die God rampen toelaat, zieken niet geneest, kinderen tot wees maakt moet zich afvragen wat wij mensen daartegen hebben gedaan. God heeft ons de wetenschap gegeven. God heeft ons rijken en armen gegeven met het doel te delen zoals Hij zich deelt. In zijn Zoon Jezus van Nazareth werd ons nog eens voorgedaan hoe wij dat zouden kunnen. Jezus was immers mens die onder de mensen heeft gewoond, maar samenviel met zijn God omdat hij die God onvoorwaardelijk liefhad en ongeacht de gevolgen de Weg van die God volgde. De aanhangers van de marktwerking zijn altijd bang dat er misbruik gemaakt wordt van het werk dat ze doen. Maar de Bijbel roept ons op niet bang te zijn. Als we het delen met elkaar voorop stellen, als we iedereen daarin meekrijgen, dan verdwijnen oorlog, onderdrukking en ellende vanzelf. Israël was uitgekozen door die God om als voorbeeld te dienen. Als je de God van Israël volgde dan gaat het goed, loop je andere goden achterna dan gaat het fout. Israël zelf was een onbeduidend volkje, uit zichzelf kon het niks. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt hier het Hebreeuws zoals het bedoeld is met “kleine Jacob” maar letterlijk staat er “wormpje Jacob” zo werd het vroeger dan ook vertaald.

De richtlijnen die aan Israël waren gegeven houden in dat je alles wat je toevalt deelt met de minsten. In het gedeelte dat we vandaag lezen is het gevolg van het houden aan die richtlijnen dat de armen en behoeftigen te drinken krijgen. Wie in de wereld rond kijkt zal zien dat er nog heel erg veel armen zijn die niet de beschikking hebben over schoon en helder drinkwater. Daarvoor moeten bronnen geslagen worden en leidingen worden aangelegd. Daarvoor moeten mensen de gelegenheid krijgen hun drinkwater te onderzoeken op verontreiniging en ziektekiemen. In ons land is het wel geregeld, al moeten we uitkijken het drinkwater niet onbetaalbaar te maken voor de armsten, maar in Afrika zijn er miljoenen die verstoken zijn van schoon en helder drinkwater. Organisaties als Oxfam Novib, Kerk in actie en andere ontwikkelingsorganisaties proberen daar verandering in te brengen. Hoe rijker ons land is hoe minder we daaraan als land bijdragen. Het is daarom goed zelf bij te dragen aan die organisaties. Dan borrelt dorre grond op en kunnen er gewassen groeien waar men zichzelf maar ook ons mee kan voeden. Dan gaat de wereld lijken op de wereld die de God van Israël heeft bedoeld. We kunnen er elke dag opnieuw aan werken, ook vandaag weer.

Houd moed!

Jesaja 41:1-7

1 Zwijg en hoor Mij aan, eilanden. Laten de volken nieuwe krachten opdoen, laten ze naderbij komen, laten ze spreken. Laten we samen een rechtsgeding voeren. 2 Wie liet in het oosten een bevrijder opstaan, wie heeft hem in dienst genomen? Wie levert volken aan hem uit en onderwerpt koningen aan hem? Zijn zwaard maakt hen tot stof, zijn boog laat hen als kaf verwaaien; 3 hij achtervolgt hen en trekt ongehinderd verder, zijn voeten raken nauwelijks de grond. 4 Wie heeft dat tot stand gebracht? Wie roept de generaties vanaf het begin? Ik, de HEER, Ik was de eerste en ook bij de laatsten zal Ik zijn. 5 De eilanden zien het met angst en beven, de einden der aarde komen sidderend naderbij. 6 De mensen schieten elkaar te hulp, de een zegt tegen de ander: ‘Houd moed!’ 7 De beeldsnijder spoort de goudsmid aan, hij die met de hamer plet, prijst hem die op het aambeeld slaat. Hij bekijkt het soldeersel, zegt: ‘Het is goed,’ en zet het beeld met spijkers vast, zodat het niet omvalt. (NBV21)

Wie de geschiedenis kent schrikt bijna van de overmoed die de profeet hier God in de mond legt. Net bevrijd van de ballingschap door Cyrus van Perzië, een werktuig in Gods hand volgens de profeet, en nu komen de eilanden aan de beurt. Welke eilanden? Niet direct de grote eilanden in de Middellandse zee, die kunnen nauwelijks een bedreiging vormen, maar wel de Griekse eilanden en Griekenland zelf. Zij zullen op den duur inderdaad Israël bezetten en dat zal grote wonden in Israël slaan. Maar de profeet heeft een andere bedoeling met deze tekst dan bij voorbaat een grote mond op te zetten tegen toekomstige tegenstanders. Voor de profeet zijn er geen andere krachten in de wereld dan de God van Israël. Als de Grieken zo sterk worden dat zij ook Israël zullen bezetten dan komt dat door de kracht van de God van Israël, dan zullen zij daarvoor de God van Israël dankbaar moeten zijn. Zijn ze dat niet dan zullen ze op hun beurt verdreven worden door weer een andere macht.

Jesaja schrijft er bij hoe het volk een dergelijke bezetter kan weerstaan. De mensen schieten elkaar te hulp. Er is niemand die zich beter vindt dan een ander. Integendeel de beeldsnijder en de goudsmid bewonderen elkaar, de ijzersmid kijkt naar de kwaliteit van het werk van de anderen en vindt het goed. Zo kan een beeld gemaakt worden. Zo’n beeld is geen god, maar zo’n beeld kan alleen maar zo mooi worden omdat mensen bereid waren met elkaar samen te werken, elkaar te vertrouwen, bewondering te hebben voor de uiteenlopende vermogens die mensen hebben. Dat is een voorbeeld dat een heel volk kan volgen. Zo beelden maken is de grootheid van de God van Israël verkondigen. Dat kan geen bezetter, dat kan geen vijand ongedaan maken en overwinnen. Wil een bezetter een dergelijk volk in haar macht krijgen dan zal ze op dezelfde manier met de mensen moeten omgaan, dan volgt ze dus de onderwijzingen, de richtlijnen voor de menselijke samenleving, zoals de God van Israël die gegeven heeft.

Het gedeelte dat we vandaag uit het boek van Jesaja hebben gelezen zegt ons dus dat we geen angst hoeven te hebben voor andere machten, voor andere machthebbers, voor andere godsdiensten, voor fanatici, als we maar de richtlijnen van de God van Israël volgen. Bij de richtlijnen hoort ook het Gij zult niet doden, bij die richtlijnen hoort de vertaling die Jezus van Nazareth daaraan gaf: Heb uw vijanden lief. Te vaak omhelzen Christenen nog de roep om geweld tegen mensen die Christenen vervolgen, te vaak kiezen ze dezelfde middelen als onder de Heidense volken gewoon is, gewoon was door de eeuwen heen. Nieuwe wegen van samen maaltijd houden worden als soft en onbruikbaar afgewezen. Maar Jezus van Nazareth heeft met zijn lijden en sterven duidelijk gemaakt dat als de dood niet meer afschrikt de liefde door gaat. Pas als je je tegen dood en geweld gaat verzetten door dood en geweld te gebruiken blijf je dat ook over jezelf afroepen. Weer op weg van  de geboorte van een bevrijder, van mensen op het veld, op de akker van David de vredevorst, mogen we blijven zoeken naar geweldloos verzet tegen onrecht en onderdrukking. Dan kan er een wereld komen waar de vrede heerst. We kunnen er vandaag nog mee beginnen.

 

Een wijs hart

Spreuken 16:23-33

23 Wie een wijs hart heeft, schoolt zijn mond en geeft zo kracht aan het betoog van zijn lippen. 24 Een vriendelijk woord is een korf vol honing, zoet voor de ziel en gezond voor het lichaam. 25 Soms denkt een mens de juiste weg te gaan, terwijl die eindigt bij de dood. 26 Een mens zwoegt omdat hij moet eten, het is de honger die hem dwingt. 27 Een onruststoker roept het kwaad op, wat hij zegt is een verzengend vuur. 28 Een vals karakter zaait voortdurend tweedracht, een lasteraar drijft vrienden uit elkaar. 29 Een boosdoener bedriegt zelfs zijn vriend, hij lokt hem op het slechte pad. 30 Wie heimelijk zijn oog dichtknijpt, heeft kwaad in de zin, wie zijn lippen samenperst, heeft het kwaad al gedaan. 31 De ouderdom is een prachtige kroon die je verwerft door rechtvaardig te leven. 32 Beter een geduldig mens dan een vechtjas, beter zelfbeheersing dan een stad veroveren. 33 Men werpt het lot in een mantel, de HEER bepaalt hoe het valt. (NBV21)

Opnieuw moeten we ons realiseren dat we steeds maar kleine stukjes uit de Bijbel lezen en daardoor de kans lopen de grote lijn uit het oog te verliezen. We lezen vandaag opnieuw een stukje “wijsheidsliteratuur” en het begin van alle wijsheid is het ontzag voor de God van Israël die de mens heeft opgedragen de naaste lief te hebben als zichzelf. Iemand die dat doet is een wijze, die heeft een wijs hart en spreekt dus verstandige woorden. Alle mooipraters dienen daaraan te worden gemeten. Het gaat er dus niet om of er mooie taal wordt gesproken, of het logisch klinkt wat er gezegd wordt, nee de maat is of datgene wat er gezegd wordt iets gaat uitmaken voor de armsten onder ons, de minsten van het volk. Daarover iets te zeggen is vriendelijk in meest letterlijke betekenis van het woord. Zoals de God van Israël zich openbaart als een vriend van de armen zo zal elke spreker zich moeten bekennen tot die God.

De wijze staat tegenover de dwaas. De mens die zelf wel weet waar het op uit loopt met zijn leven. En die mens heeft gelijk, we gaan allemaal dood en dan houdt het op. Zo lang we leven zullen we moeten zwoegen om te eten anders hebben we honger. Maar als je nergens en niets tot nut wil zijn en dus niet wil delen met wie niets heeft en dus hongert dan roep je het kwaad op, dan dwing je de hongerenden tot diefstal en misschien wel tot geweld, tot opstand waarbij de bezitter en de bezitloze alles verliezen wat er te verliezen valt. De egoïst zaait op die manier voortdurend verdeeldheid, drijft vrienden uit elkaar en bedriegt zelfs zijn vrienden. Gedogen van deze zelfzucht, heimelijk een oog dichtknijpen, is zelf al meedoen aan het kwaad.

Verlaat daarom de weg van het kwaad voordat het te laat is. Oude mensen worden vaak wijs genoemd omdat zij geleerd hebben dat je alleen van delen rijk kunt worden, dat vrede bewaren veel meer vreugde geeft dan onmin en onenigheid te zaaien. En heel af en toe staat er een grapje verscholen in de Bijbel. Probeer maar eens een paar dobbelstenen in een mantel te gooien die ze tegelijkertijd bedekt. Wat dan de worp is zal altijd in het duister blijven. Het openen van de mantel zal ook het opnieuw rollen van de stenen veroorzaken. Daarom is het onnut om uit het werpen van het lot de toekomst te voorspellen, alleen God weet de toekomst en als je dat gelooft dan weet je dat in de toekomst altijd de liefde verborgen is die op je wacht en eigenlijk nooit het onheil. Met angst hoeven we de toekomst dan ook niet tegemoet te treden. Wij mogen het bij vandaag houden, vandaag wachten de armen weer op onze zorg, wachten zwakken en zieken tot wij onze hand uitsteken, wachten vluchtelingen op een veilig dak. Dat mogen we van God elke dag opnieuw doen, ook vandaag weer.

De maatstaf van het recht

Spreuken 16:10-22

10 De koning spreekt Gods oordeel uit, wanneer hij rechtspreekt, faalt hij niet. 11 De HEER bepaalt de maatstaf van het recht, Hij stelt de gewichten en balans vast. 12 Koningen verfoeien wetteloosheid, rechtvaardigheid schraagt hun troon. 13 Een koning schept behagen in oprechte woorden, wie de waarheid spreekt is hem dierbaar. 14 De woede van de koning is een bode van de dood, een wijze brengt hem tot bedaren. 15 Het stralende gezicht van de koning brengt leven, als een voorjaarsregen is zijn gunstbewijs. 16 Hoeveel beter is het wijsheid te verwerven dan goud, hoezeer is inzicht te verkiezen boven zilver. 17 Wie oprecht is, mijdt de weg van het kwaad, wie op het rechte pad blijft, beschermt zijn leven. 18 Hooghartigheid gaat vooraf aan ellende, hoogmoed komt voor de val. 19 Beter in eenvoud leven met de armen dan de buit verdelen met hoogmoedigen. 20 Wie goed luistert, zal het goed vergaan, wie op de HEER vertrouwt is gelukkig. 21 Wie wijs is van hart, wordt verstandig genoemd, wie op milde toon spreekt, heeft meer overtuigingskracht. 22 Inzicht is een bron van leven, dwazen worden met dwaasheid gestraft. (NBV21)

Voor “Koning” moeten we in onze dagen “regering” lezen. Het gedeelte dat we vandaag lezen geeft ons de gelegenheid ons Openbaar Bestuur te toetsten aan de Bijbel. Onze Koning regeert immers bij de Gratie Gods, hij mag het van God en moet daar dankbaar voor zijn betekent dat. Maar Onze Koning laat het regeren in de praktijk over aan haar ministers die samen een regering vormen onder leiding van een minister- president. Die regering is zolang te handhaven als de vertegenwoordiging van het volk het goed vindt. Om de woorden van de schrijver van het boek Spreuken ook vandaag te kunnen verstaan en er wat aan te hebben moeten we dus eerst inzicht hebben in wie eigenlijk onze “Koning” is. In het gedeelte van vandaag worden een aantal stellingen gegeven waaraan onze regering, in samenhang met parlement en Koning, moeten voldoen wil je kunnen zeggen dat ze in overeenstemming met de Bijbel regeren.

De maat waarmee het Openbaar Bestuur wordt gemeten is God zelf, zijn de eigenschappen die we van God kennen uit de Bijbel en die God dus zelf heeft geopenbaard. God gaat immers alle verstand te boven en ook in wat we van God menen te weten kunnen we God niet vangen. Maar dat een Koning moet gruwen van datgene waar God van gruwt is uit het begin van het gedeelte van vandaag direct duidelijk. En dat er dus aan ons Openbaar Bestuur het een en ander ontbreekt is ook duidelijk. Vraag het maar eens na bij de klokkenluiders, mensen die in het algemeen belang misstanden aan de kaak stelden en van onze Overheid alleen maar tegenwerking en ellende mochten ondervinden. Wie de waarheid spreekt mag dan een goede overheid dierbaar zijn, zo willen we er meer hebben, maar die goede overheid hebben wij nog niet weten te kiezen.

Ook een Koning heeft een wijze nodig die hem toespreekt, raad geeft, corrigeert als het verkeerd dreigt te gaan. In het verhaal van de Bijbel zijn het vaak de profeten die de Koning aanspreken op het onrecht dat in het land plaatsvindt, of zelfs dat de Koning zelf bedrijft omdat het hem goed uitkomt. Maar de schrijver van de Spreuken verbreedt het. De wijze is iemand die inzicht heeft in wat God wil, iemand die ziet dat je ook in het Openbaar Bestuur de minsten, de zwaksten voorop moet zetten. Daar gaat dit gedeelte uit het boek Spreuken ook over. De bereidheid om in het land te delen met elkaar, er voor te zorgen dat iedereen tot zijn of haar recht komt, dat iedereen kan meedoen en iedereen genoeg heeft om van te leven maken dat het land tot bloei zal kunnen komen, dat het Openbaar Bestuur zo handelt als de God van Israël van alle mensen vraagt. Wij moeten dit gedeelte maar overschrijven en leggen naast de plannen die ons de komende tijd worden voorgelegd en waaruit we in september mogen kiezen. De Bijbel roept ons dan op te kiezen voor het leven.