Onbegrensde goedheid

Romeinen 2:1-16

1 En u, wie u ook bent, met uw oordeel al klaar: u bent evenmin te verontschuldigen. Het oordeel dat u over anderen velt, velt u over uzelf, want de dingen die u veroordeelt doet u zelf ook. 2 Wij weten dat God hen die dergelijke dingen doen terecht veroordeelt. 3 Dacht u soms dat u, die zelf doet wat u in anderen veroordeelt, de straf van God kunt ontlopen? 4 Of veracht u zijn onbegrensde goedheid, geduld en verdraagzaamheid, en weet u niet dat zijn goedheid u tot inkeer wil brengen? 5 Doordat u zo hardleers bent en niet tot inkeer wilt komen, maakt u de straf op de dag van Gods toorn, wanneer Hij zijn rechtvaardig vonnis velt, alleen maar zwaarder. 6 God beloont ieder mens naar zijn daden. 7 Aan wie met volharding het goede doet, wie glorie, eer en onsterfelijkheid zoekt, schenkt Hij het eeuwige leven. 8 Maar wie handelt uit geldingsdrang, de waarheid niet eerbiedigt en zich laat leiden door onrecht, straft Hij met zijn toorn en woede. 9 Iedereen die het slechte doet wacht leed en ellende, de Joden in de eerste plaats, maar ook de andere volken. 10 Maar iedereen die het goede doet wacht glorie, eer en vrede, de Joden in de eerste plaats, maar ook de andere volken. 11 Want God maakt geen onderscheid. 12 Allen die gezondigd hebben zonder de wet te kennen, zullen ook zonder de wet verloren gaan; en allen die gezondigd hebben terwijl ze de wet wel kennen, zullen door de wet worden veroordeeld. 13 Niet wie de wet slechts aanhoort geldt voor God als rechtvaardig, maar wie de wet naleeft. 14 Wanneer namelijk mensen uit volken die de wet niet hebben, de wet van nature naleven, dan zijn ze zichzelf tot wet, ook al hebben ze hem niet. 15 Ze bewijzen door hun daden dat wat de wet eist in hun hart geschreven staat; en hun geweten bevestigt dit, omdat ze zichzelf met hun gedachten beschuldigen of vrijpleiten. 16 Dit alles zal blijken op de dag waarop, volgens het evangelie dat ik verkondig, God door Christus Jezus oordeelt over wat er in de mens verborgen is. (NBV21)

Je kunt stoer doen en alle foute zaken voortdurend veroordelen maar daar kom je niet verder mee. Natuurlijk veroordeel je het gebruik van geweld en het najagen van winst en profijt. Ook het gebruik van jezelf of een ander als object om lust te bevredigen kun je veroordelen en al helemaal het doen of nalaten van seksuele handelingen op grond van een zogenaamd religieus voorschrift. Maar al dat veroordelen brengt je niet verder. Paulus zegt hier zelfs dat dat veroordelen je op het zelfde niveau plaatst als die mensen die dat kwaad hebben gedaan dat je veroordeelt. Dat je die dingen veroordeelt is natuurlijk niet slecht, je moet ze zelf dus niet doen, maar slecht is dat je de mensen veroordeelt. De onbegrensde goedheid, het geduld en de verdraagzaamheid die de Liefde voor de mensen, dus die God, met zich meebrengt is in dat veroordelen van mensen niet aanwezig. Waar het om gaat is niet om het veroordelen van mensen maar het tot inkeer brengen van mensen. God roept mensen een andere weg in het leven te kiezen. God roept dus ook ons een andere weg te kiezen.

Als we blijven doorgaan met veroordelen van hen die het verkeerd doen dan worden we hooghartig en arrogant, dan zien we wel de splinter in het oog van de ander maar missen de balk in ons eigen oog. Wie immers onder ons is zonder zonde? Het gaat ons nog steeds om het goede te doen en niets dan het goede. Maar dat we onszelf niet beter moeten vinden dan een ander hoort er ook bij. Laat andere mensen tot hun recht komen, zoek uit wat hen op de verkeerde weg bracht en probeer ze op de goede weg te brengen. De verkeerde weg voert tot leed en ellende. Paulus wijst er op dat zijn eigen volk, de Joden, de Wet van de Liefde met de paplepel ingeschonken kregen, maar dat doet niet af aan het feit dat iedereen die verkeerd handelt uiteindelijk leed en ellende te wachten staat. Oorlog, leed, pijn in de buik van aandelenverlies, maagzweren van zorgen om het kapitaal en de veiligheid. Mensen die werkelijk willen delen met een ander hebben daar geen last van. Vrede en gerechtigheid wordt gebracht door het goede te doen. Er zijn tegenwoordig steeds meer mensen die zeggen dat je ook wel van je naaste kan houden als van jezelf zonder dat geloof en de daar bijhorende God nodig te hebben. Dat is natuurlijk ook zo, dat staat zelfs in de Bijbel in de passage die we vandaag lezen.

Nu is het niet zo dat de meeste mensen die dat vandaag zeggen helemaal niet van de Wet van de Liefde hebben gehoord, maar dat je die richtlijn ook van nature kunt naleven. Goed en kwaad zijn goed en kwaad daar hoeft geen God aan te pas te komen al kun je de maatstaf van God, de Liefde, er altijd naast leggen en zal er altijd een moment komen dat die maatstaf er ook naast gelegd wordt. Waarom hebben we die God dan nodig? Nou, wie door heeft hoe vaak je per dag fout zit in het toepassen van die richtlijn, in het houden van die Wet, is blij dat je elke keer een nieuwe kans krijgt om er opnieuw mee te beginnen. Zonder God loop je de kans de moed te verliezen en te gaan denken dat er toch geen redden aan die mensen is.  Geloven betekent oorspronkelijk vertrouwen. Vertrouwen dat het uiteindelijk goed zal komen met de mensen. Vertrouwen op God omdat het alleen goed kan komen met de mensen als je ze oneindig lief hebt, zelfs ondanks jezelf, zelfs tegen je eigen belang in. En het kan gevaarlijk zijn. Onbaatzuchtige liefde betoont in gebieden waar oorlog en geweld heersen, in streken waar de een zich uitnemender acht dan de ander, kan je lijfelijk in gevaar brengen. In onze samenleving is dat niet zo zichtbaar, maar wie een hand uitsteekt naar vreemdelingen zonder papieren zal het merken, wie een hand uitsteekt naar veroordeelden die hun straf hebben uitgezeten en weer een plaats in de samenleving moeten vinden kan het merken. Toch vraagt een samenleving van vrede en recht om mensen die elke dag weer opstaan om hun naaste lief te hebben, ook vandaag weer.

 

Vanuit de hemel

Romeinen 1:16-32

16 Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken. 17 In dit evangelie openbaart Gods gerechtigheid zich immers van begin tot eind door geloof, zoals ook geschreven staat: ‘De rechtvaardige zal leven door geloof.’ 18 Vanuit de hemel openbaart Gods toorn zich over al het kwaad en onrecht van hen die met hun onrechtvaardigheid de waarheid geweld aandoen. 19 Want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt. 20 Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken: zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is dus niets waardoor zij te verontschuldigen zijn. 21 Want hoewel ze God kennen, hebben ze Hem niet de eer en de dank gebracht die Hem toekomen. Hun overpeinzingen zijn volkomen zinloos en hun onverstandig hart is verduisterd. 22 Terwijl ze beweren wijs te zijn, zijn ze dwaas geworden 23 en hebben ze de majesteit van de onvergankelijke God ingewisseld voor beelden van vergankelijke mensen, vogels, lopende en kruipende dieren. 24 Daarom heeft God hen uitgeleverd aan hun zedeloze begeerten, waardoor ze hun lichaam onteren. 25 Ze hebben de waarheid over God ingewisseld voor de leugen; ze vereren en aanbidden het geschapene in plaats van de schepper, die moet worden geprezen tot in eeuwigheid. Amen. 26 Daarom heeft God hen uitgeleverd aan onterende verlangens. De vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke, 27 en ook de mannen hebben de natuurlijke omgang met vrouwen losgelaten en zijn in hartstocht voor elkaar ontbrand. Mannen plegen ontucht met mannen; zo ontvangen ze, door eigen toedoen, het verdiende loon voor hun dwaling. 28 Omdat ze het beneden hun waardigheid achtten God te erkennen, heeft God hen uitgeleverd aan hun eigen onwaardige ideeën en doen ze wat verwerpelijk is. 29 Ze zijn door en door onrechtvaardig en boosaardig, hebzuchtig en slecht. Ze zijn door en door afgunstig, moordzuchtig en twistziek, doortrapt en kwaadaardig. Ze roddelen 30 en spreken kwaad, haten God, zijn hoogmoedig, arrogant en zelfingenomen. Ze zijn vindingrijk in het kwaad, tonen geen ontzag voor hun ouders, 31 zijn kortzichtig en trouweloos, liefdeloos en onbarmhartig. 32 En hoewel ze het vonnis van God kennen en weten dat mensen die dergelijke dingen doen de dood verdienen, doen ze dit alles toch. Sterker nog, ze juichen het zelfs toe dat anderen het ook doen.(NBV21)

Voor Joden in de eerste plaats, maar gelukkig ook voor andere volken en dus ook voor ons. Paulus valt bijna met de deur in huis. In het jaar 41 waren de Joden uit Rome verbannen. Ook de Joden die behoorden bij de sekte van de Weg, die wij nu Christenen noemen. De Heidense aanhangers van die sekte mochten blijven. Op het moment dat Paulus zijn brief ging schrijven mochten die Joden weer terugkeren en dat gaf spanningen. Moesten de Christenen uit de Heidenen nu Joods worden? Moest er een aparte gemeente komen? Nee dus, Joden bleven Joden en Heidenen bleven Heidenen maar beiden waren verenigd in het geloof in Jezus van Nazareth. Dat geloof gaat terug op de Hebreeuwse Bijbel., die wij het Oude Testament noemen. Daar staat geschreven dat de rechtvaardige zal leven door geloof en wij mogen geloven in die rechtvaardigheid. Recht en onrecht worden hier door Paulus tegenover elkaar gezet. En onrecht kan je kwaad maken en in beweging zetten, op weg naar het uitbannen van het onrecht. Er moet en zal recht gedaan worden aan mensen.

De Liefde zoals we die kennen komt van God zegt Paulus hier. Die Liefde kan je overal en altijd tegenkomen, die kun je altijd ervaren, in jezelf en van anderen. En dat de kracht van de Liefde altijd weer overwint kun je meemaken. Denk er maar eens over na en je kan niet anders dan tot de conclusie komen dat inderdaad door de Liefde voor elkaar de mensen werkelijk vrij worden, er een betere wereld ontstaat en leed en ellende achtergelaten kunnen worden. Maar ja, mensen ontkennen dat liever, prestatie, winst en profijt maken volgens velen pas de mens werkelijk vrij en je moet dus alles opofferen om prestaties te leveren, meer en meer, en winst en profijt te maken. In de tijd van Paulus werden goden voorgesteld door beelden en in een stad als Rome wemelde het van de beelden. Al die mensen uit verschillende landen hadden hun eigen beelden meegenomen en de mensen in Rome vonden het prachtig. De mensen van de Weg van Jezus van Nazareth waren er achter gekomen dat die zogenaamde godenbeelden niets om het lijf hadden, ze kwamen geen millimeter van hun plaats en deden niets. Dat was het dus niet. Nu is dit stuk uit de brief van Paulus aan de Romeinen ook wel eens gebruikt, of misbruikt, om mensen wijs te maken dat je niet mag genieten. Daar moeten we voor uitkijken.

Het is natuurlijk wel handig voor predikers dat je mensen wijs maakt dat Paulus wil dat de mensen geld, vooral veel geld, bij hen inleveren maar daar gaat het hier helemaal niet om. We mogen best genieten, zeker van ons eigen lichaam dat immers geschapen is naar het beeld van God, maar we mogen het niet verlagen tot voorwerp van genot, zoals we andere mensen niet behoren te verlagen tot voorwerp van genot. Ook ons lichaam is geen God, en ook het lichaam van anderen is geen God. Maar met alles wat we hebben mogen we delen. Zeker met de minsten onder ons. De gemeente in Rome had geen tempels waar beelden en lichamen werden aanbeden in de hoop op geluk, gezondheid en voorspoed. De gemeente in Rome kwam bij elkaar in huizen van gemeenteleden. Daar at men met elkaar, vertelde de verhalen over Jezus van Nazareth, werd gelezen uit de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel en hielp men elkaar. Daar viel het onderscheid tussen Jood en Heiden, Man en Vrouw, Oud en Jong, Arm en Rijk ,volledig weg. Met dat soort delen kunnen we ook vandaag nog een begin maken.

Alle volken

Romeinen 1:1-15

1 Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om het evangelie van God te verkondigen, 2 dat al bij monde van zijn profeten in de heilige geschriften is beloofd: 3 het evangelie over zijn Zoon – als mens voortgekomen uit het nageslacht van David, 4 aangewezen als Zoon van God en met macht bekleed door de heilige Geest, toen Hij opstond uit de dood –, Jezus Christus, onze Heer. 5 Hij heeft mij de genade geschonken apostel te zijn, opdat ik omwille van zijn naam aan alle volken gehoorzaamheid en geloof zou verkondigen – 6 ook aan u, die geroepen bent door Jezus Christus. 7 Aan allen in Rome, geliefden van God, geroepen om zijn heiligen te zijn. Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus. 8 Allereerst dank ik door Jezus Christus mijn God voor u allen, omdat er in de hele wereld over uw geloof gesproken wordt. 9 God, die ik door de verkondiging van het evangelie over zijn Zoon vol overgave dien, is mijn getuige dat ik u onophoudelijk in mijn gebeden noem. 10 En altijd vraag ik dan of ik door Gods wil in de gelegenheid zal zijn om eindelijk naar u toe te komen. 11 Want ik verlang ernaar u te ontmoeten en u te laten delen in een geestelijke gave, om u te sterken, 12 of liever, om door elkaar bemoedigd te worden: ik door uw geloof en u door het mijne. 13 U moest eens weten, broeders en zusters, hoe vaak ik me heb voorgenomen naar u toe te komen, om net als bij de andere volken ook bij u vruchtbaar werk te doen. Maar het werd mij tot nu toe steeds belet. 14 Ik sta ten dienste van alle volken: van beschaafde en niet beschaafde, geletterde en ongeletterde, 15 en daarom is het mijn wens het evangelie ook aan u in Rome te verkondigen.

Vandaag beginnen we te lezen in de beroemde Romeinenbrief. Een Bijbelboek dat in de Protestantse Kerken een grote rol speelt. Voor veel Protestantse geleerden namelijk, dat begon al bij de Reformator Maarten Luther, wordt in deze brief de kern van de Christelijke leer uiteengezet.  Men neemt aan dat de brief omtrent het jaar 56 vanuit het Griekse Korinthe aan de gemeente in Rome is gestuurd. De gemeente in Rome was niet door Paulus gesticht maar Paulus wilde graag naar Rome, overigens als tussenstop voor een reis naar Spanje. Om de brief goed te kunnen begrijpen moeten we ook iets weten van de geschiedenis van de tijd waarin de brief is ontstaan. In 54 was Keizer Claudius opgevolgd door Keizer Nero. In 50 had Keizer Claudius een heleboel Joden verbannen uit Rome maar die mochten nu weer terugkomen. Inmiddels was daar ook een bloeiende Christelijke gemeente gesticht juist door Joden uit Palestina. Die Joden vormden één Christelijke gemeente met de Heidenen die in Jezus waren gaan geloven. Dat gaf een groot conflict tussen Joden en Christenen en dat conflict gaf Paulus nog eens aanleiding om het eigen standpunt van de mensen van de Weg, de volgelingen van Jezus van Nazareth, uiteen te zetten.

Paulus wil zo vreselijk graag naar het hart van het Keizerrijk. Hij zou er uiteindelijk komen, volgens het verhaal dat in de Bijbel over Paulus wordt verteld zou hij er komen als gevangene. Twee jaar kreeg hij daar huisarrest met de vrijheid te ontvangen wie hij wilde en te corresponderen met wie hij wilde. Maar met soldaten voor de deur. Je moet soms wat over hebben voor je idealen. En wat een ideaal had die Paulus. Het ging uiteindelijk om het omverwerpen van het Rijk. Niet door geweld, niet door manipulaties maar door liefde. Het ideaal greep terug op oude profeten van Israël als Jesaja en Jeremia. Voor de Christenen zou het een paar honderd jaar duren voor ze een Keizer zover kregen dat hij zich bekeerde tot het Christendom. Die Keizer merkte dat hij daardoor een oorlog kon winnen, iedereen had schrik van een religie die ondanks wrede vervolgingen alleen maar groeide. Maar het Christendom had zich toen al zo vermengd met het Heidendom dat ook door de hele Christelijke geschiedenis profetische geluiden terug moeten grijpen op het oorspronkelijk ideaal.

De stad Rome wemelde van slaven die uit al die verschillende volken afkomstig waren en Paulus verklaart hier zich voor hen in te willen zetten. Kennen we dat niet, het beoordelen van mensen naar onszelf? Ingeburgerde mensen, blanke mensen, christelijke mensen, mensen die onze taal spreken maar niet christelijk zijn, mensen die onze taal spreken maar iets geheel anders geloven, mensen die een taal spreken die we nooit hebben geleerd op school? Zetten wij ons ook voor al die mensen in? Willen ook wij al die mensen tot hun recht laten komen? Beschouwen wij al die mensen als kinderen van God? Hoe vreemd of anders ze zich ook gedragen? Paulus gaat het om de goede boodschap van de bevrijding van de armen. Gaat het ons daarom ook? Of gaat het om het vasthouden aan onze eigen manier van leven met uitsluiting van anderen? Zelfs als die anderen met hun vreemde taal en gewoonten hardnekkig volhouden dat hun vreemde geloof uiteindelijk een geloof is in de dezelfde God als waar Christenen en Joden in geloven, als ook voor hen het delen met de armsten in de wereld een pijler is waarop hun geloof rust?

 

God is met ons

Matteüs 1:18-25

18 De afkomst van Jezus Christus was als volgt. Toen zijn moeder Maria al was uitgehuwelijkt aan Jozef maar nog niet bij hem woonde, bleek ze zwanger te zijn door de heilige Geest. 19 Haar man Jozef, die een rechtschapen mens was, wilde haar niet in opspraak brengen en dacht erover haar in stilte te verstoten. 20 Toen hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer, die zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw Maria bij je te nemen, want het kind dat ze draagt is verwekt door de heilige Geest. 21 Ze zal een zoon baren. Geef Hem de naam Jezus, want Hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.’ 22 Dit alles is gebeurd omdat in vervulling moest gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: 23 ‘De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuel geven,’ wat in onze taal betekent: ‘God is met ons’. 24 Jozef werd wakker en deed wat de engel van de Heer hem had opgedragen: hij nam zijn vrouw bij zich, 25 maar hij had geen gemeenschap met haar voordat ze haar zoon gebaard had. En hij gaf Hem de naam Jezus.(NBV21)

Vandaag lezen we het kerstverhaal van Matteüs. Geen volkstelling, geen reis naar Bethlehem, geen stal, geen herders en engeltjes. Het verhaal over de afkomst, de wording, van Jezus de bevrijder, de Messias, de Christus. Nu wordt er vertaald met “afkomst” in vorige vertalingen wordt vertaald met “geboorte” Eigenlijk staat er “genesis”, wording, het antwoord op de vraag hoe het allemaal zo gekomen is dat die Jezus van Nazareth de Messias, de Christus werd. Dat begin is niet vanzelfsprekend, daar was al wat mee, niet iets om blij over te worden misschien. Maar het verhaal gaat over een dubieuze zwangerschap. Over een jonge vrouw die al verloofd is maar dan zwanger blijkt van een ander. Dat kind moet echter in liefde verwekt zijn anders kan het toch niet. Dat is de boodschap waarvan Jozef droomt en die hem doet besluiten Maria toch tot vrouw te nemen.

En die liefde gaat verder dan de liefde tussen twee mensen. In zijn droom hoort Jozef weer de woorden van de profeet Jesaja. In het diepste duister van een belegering van Jeruzalem had die tegen de koning gezegd dat zijn favoriete bijvrouw een kind zou krijgen dat “God met ons” zou heten. Dat moet je maar durven, kinderen krijgen als demonstratie van vrede en gerechtigheid. Jezus betekent “God bevrijdt”, en die naam krijgt een bijzondere lading door de manier waarop Jozef de zwangerschap van zijn vrouw benadert. Dat Jezus van Nazareth dan ook nog de Messias, Christus, wordt genoemd gebeurt pas door de lezers van het verhaal, de gemeente die het evangelie van Matteüs leest. In dat verhaal moet het bevrijdende dus al opgesloten zijn. En dat komt doordat Jozef een droom heeft. Een droom die gaat over een wereld die wij ons allemaal wel zouden wensen. Hoeveel sympathie krijgen alleenstaande moeders wel niet rond de kerstdagen.

Ze moeten opgevangen worden, er worden kerstpakketten voor ingezameld er worden voorlichtingsprogramma’s opgestart om te voorkomen dat er nog meer alleenstaande moeders komen. Jozef droomt van een wereld waar dat niet meer nodig is. Een wereld waar elke vrouw zelf de beslissing kan nemen om een kind op de wereld te zetten zonder bang te zijn voor de gevolgen of de toekomst. Een wereld waar mensen handen en voeten van God zijn geworden en voor elkaar zorgen, elkaar lief hebben en elkaar niet veroordelen of etiketten van goed en kwaad opplakken. Die droom wordt hier door Matteüs aan ons verteld en op die droom mogen wij antwoord geven. Een antwoord dat kan zijn dat ook wij die Jezus, God met ons, als bevrijder, als Messias, Christus gaan erkennen, die ons bevrijd heeft van angst voor andere mensen, die ons geleerd heeft in liefde voor elkaar te leven. Dat is de nieuwe aarde waarvan Jesaja droomde, waarvan Jozef droomde en waar wij elke dag weer aan mogen werken, ook vandaag weer.

De afstamming van Jezus

Matteüs 1:1-17

1 Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham. 2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broers, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning. David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria, 7 Salomo verwekte Rechabeam, Rechabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asaf, 8 Asaf verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia, 9 Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia, 10 Hizkia verwekte Manasse, Manasse verwekte Amos, Amos verwekte Josia, 11 Josia verwekte Jechonja en zijn broers rond het begin van de Babylonische ballingschap. 12 Ten tijde van de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel, 13 Zerubbabel verwekte Abiud, Abiud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, 14 Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud, 15 Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob, 16 Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt. 17 Van Abraham tot David telt de lijst dus veertien generaties, van David tot aan de Babylonische ballingschap veertien generaties, en vanaf de Babylonische ballingschap tot Christus veertien generaties. (NBV21)

Volgende week vieren we de komst van de Heiland, morgen is de laatste zondag van de advent. We nemen, gewapend met goede voornemens de Bijbel ter hand, kijken op het leesrooster van het Nederlands Bijbelgenootschap welke lezing voor vandaag op het rooster staat en merken tot onze schrik dat we dan even 16 verzen lang namen zitten voor te lezen. De meeste namen zullen ons niks zeggen. Maar samen vertellen die namen ons een spannend verhaal. Het gaat om drie keer veertien generaties. Drie is het getal van het goddelijke in de Bijbel, het volmaakte. En er zijn zes keer zeven generaties, voor elke dag zeven nieuwe generaties, zeven het getal van de volheid, en op de zevende dag mag je rusten. Zo componeerde Matteüs een geslachtsregister dat ons vertelt dat Jezus van Nazareth een echte joodse jongen is. Het vertelt van de wording van Jezus de Messias, die wording heeft dus ook te maken met de geschiedenis van Israël. Hij kreeg het geslachtsregister van Jozef en werd geboren uit een echt Joods meisje, Maria. Maar het loont ook om dat geslachtsregister een nader te bekijken, want er staan een paar bijzondere figuren in.

Allereerst wordt benadrukt dat Jezus van Nazareth een zoon van David is. Dat betekent dat hij weliswaar een koningszoon is maar geen priester en in zijn tijd hadden de priesters het eigenlijk voor het zeggen. Die onderhandelden met de Romeinse bezetter en de door de Romeinen aangestelde koningen. Dan begint het geslachtsregister met Izaak, vader van Israël en Edom. Daarmee wordt elke volgende naam ook een zoon van Izaak die de belofte die God aan Abraham zou doen met zich mee droeg. Jezus van Nazareth was daarmee bij uitstek de vervulling van die belofte aan Abraham. En die belofte ging niet over de politieke onafhankelijkheid van Israël maar Abraham zou de vader van vele volken worden. Jezus van Nazareth zou die belofte waar maken en de nieuwe gemeenten waar Matteüs zijn Evangelie voor schreef namen daar met vreugde kennis van. Zij hoorden er ook bij. Dan staan er drie vrouwen in de lijst en niet zomaar vrouwen. Een nationalist zou de beroemde stammoeders van Israël hebben verwacht, Sara, Rebekka en Rachel. Maar er staan twee hoeren en een buitenlandse in. Tamar, die de hoer speelde om nageslacht te verzekeren, Rachab de hoer die bij de verovering van Jericho behulpzaam was en Ruth de Moabitische, de oma van David. En er staat een vrouw heel bewust niet in de lijst.

Batseba de vrouw van David wordt aangeduid als “die van Uria” en wie het verhaal van David en Batseba kent zegt dat genoeg. In dit korte bestek kunnen niet alle bijzondere namen worden behandeld. Maar elke naam heeft eigenlijk de boodschap dat je niet moet verwachten dat Jezus van Nazareth er is zoals vrijheidsstrijders en machthebbers er zijn. Zo duidt de naam Asaf op het afzien van geweld, zo zijn er figuren die een verhaal in de Bijbel hebben waar afkomst ter discussie wordt gesteld. Allen dragen ze volgens Matteüs de belofte van God aan Abraham verder, de droom dat er ooit een wereld zou zijn waar alle mensen zouden willen delen, respect voor elkaar zouden hebben en elkaar zouden accepteren zonder te letten op geloof of afkomst. Aan die wereld mogen we ook het nieuwe jaar werken en daarmee kunnen we onszelf ook zetten in die lijst met namen die begon met Abraham en op een rij is gezet door Matteüs. Daarmee wordt het een spannende lijst want wanneer zou die eindigen, wanneer zou die nieuwe wereld geboren worden? Laten wij er aan werken.

Overvloed en honger

Filippenzen 4:10-23

10 De Heer heeft mij veel vreugde gegeven nu u eindelijk uw zorg voor mij hebt kunnen tonen. U dacht altijd al aan mij, maar vond niet de gelegenheid het te laten zien. 11 Ik zeg dit niet omdat ik gebrek lijd; ik heb geleerd om in alle omstandigheden tevreden te zijn. 12 Ik weet wat het is om gebrek te lijden, maar ook wat het is om in rijkdom te leven. Ik heb alles aan den lijve ondervonden: overvloed en honger, rijkdom en gebrek. 13 Ik ben tegen alles bestand door Hem die mij kracht geeft. 14 Toch hebt u er goed aan gedaan in mijn moeilijkheden te delen. 15 U weet zelf, Filippenzen, dat toen ik na mijn vertrek uit Macedonië met de verkondiging van het evangelie begon, uw gemeente de enige is geweest die gedeeld heeft in mijn tegoeden en tekorten. 16 Al in Tessalonica hebt u mij meer dan eens iets gestuurd om mijn tekorten aan te vullen. 17 Niet dat het mij om uw gaven te doen is, ik ben er juist op uit dat het tegoed op uw rekening oploopt. 18 Nu is alles mij vergoed, en heb ik zelfs veel meer ontvangen. Het ontbreekt mij aan niets dankzij de gaven die Epafroditus namens u heeft gebracht; ze zijn een geurig en aangenaam offer, dat God behaagt. 19 Mijn God zal uit de overvloed van zijn majesteit elk tekort van u aanvullen, door uw eenheid met Christus Jezus. 20 Aan onze God en Vader komt de eer toe tot in alle eeuwigheid. Amen. 21 Groet alle heiligen, die één zijn met Christus Jezus. De broeders en zusters die bij mij zijn, laten u groeten. 22 Alle heiligen laten u groeten, vooral zij die in dienst van de keizer staan. 23 De genade van de Heer Jezus Christus zij met u. (NBV21)

Onze riemensnijdende tentenbouwer Paulus van Tarzus had het niet altijd even gemakkelijk op zijn zogenaamde zendingsreizen. Hij had dan wel vaak het geluk ontvangen te worden door rijke nieuw geworven Christenen, vooral vrouwen worden daarbij in de Bijbel genoemd, maar als de gemeente eenmaal vaste grond had dan waren er weduwen, armen, slaven en zieken die de aandacht vroegen en het geld van de jonge gemeente nodig hadden. Paulus moest dan met werk zelf de kost verdienen en omdat ook het onderwijzen en steunen van de jonge gemeente tijd kostte was dat niet eenvoudig. Toch blijkt uit veel brieven dat Paulus er een eer in stelde zelf in zijn eigen onderhoud te voorzien. Een gemeente van Jezus van Nazareth is er niet om voorgangers rijk te maken of zelfs maar een gemakkelijk leventje te bezorgen, ook vandaag de dag niet.

Gemeenten die eenmaal op orde waren en Paulus niet meer nodig hadden kwamen als hij vertrokken was pas tot de ontdekking hoeveel hij eigenlijk waard was geweest. Verschillende keren lees je in de brieven van Paulus dan ook bedankjes voor de gaven die de gemeenten Paulus achterna hadden gestuurd. Dat lees je hier ook. Later zou Paulus zelfs een inzameling beginnen onder de door hem gestichte gemeenten om de gemeente in Jeruzalem te steunen. Die had het erg moeilijk door de door Paulus begonnen vervolgingen en Paulus roept de gemeenten dan ook herhaaldelijk op geld voor hen bijeen te brengen. In het allerlaatste zinnetje van de brief, net voor de zegenbede, steekt Paulus de gemeente in Filippi nog even een hart onder de riem. Hij reisde niet alleen rond dus is het niet zo vreemd dat hij besluit met de groeten te doen van iedereen die met hem meer reisde.

Maar dat het vooral degenen zijn die in dienst van de keizer staan is vreemder. Wie dat geweest zijn weten we niet, maar als het geloof in Jezus van Nazareth al doorgedrongen is in het huis van de Keizer van Rome dan kan een omwenteling in de Romeinse Rijk niet ver meer zijn. En in de dagen van Paulus leefde men in de veronderstelling dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde onder handbereik waren. Dat geloof mogen we vandaag ook delen. Als we willen dat onze samenleving hoort bij een wereld waarin iedereen mee mag doen, waar gedeeld wordt met de minsten en gezorgd wordt met de zwaksten hoeven we er alleen maar mee te beginnen, gewoon de naaste liefhebben als jezelf. Daar mag je iedereen in meenemen en elke dag opnieuw mee beginnen, ook vandaag. Dat is de genade van Jezus van Nazareth, de echte Heer van de wereld.

Mijn vreugde en erekrans

Filippenzen 4:1-9

Daarom, dierbare broeders en zusters, die ik liefheb en naar wie ik verlang, die mijn vreugde en erekrans zijn, blijf standvastig in de Heer. 2 Euodia en Syntyche, ik dring er bij u op aan eensgezind te zijn in de Heer. 3 En u, trouwe vriend, vraag ik hen te helpen. Ze hebben samen met mij voor het evangelie gestreden, evenals Clemens en mijn overige medewerkers, van wie de namen in het boek van het leven staan. 4 Laat de Heer uw vreugde blijven; ik zeg u nogmaals: wees altijd verheugd. 5 Laat iedereen u kennen als vriendelijke mensen. De Heer is nabij. 6 Wees over niets bezorgd, maar vraag in alle omstandigheden aan God wat u nodig hebt en dank Hem in uw gebeden. 7 Dan zal de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, uw hart en gedachten in Christus Jezus bewaren. 8 Ten slotte, broeders en zusters, laat u leiden door al wat waar is, al wat edel, rechtvaardig, zuiver, beminnelijk en eervol is, kortom door al wat deugdzaam is en lof verdient. 9 Doe alles wat ik u heb geleerd en overgedragen, wat ik u heb verteld en laten zien. Dan zal de God van de vrede met u zijn. (NBV21)

Eendracht maakt macht. Het is in onze geschiedenis een spreuk uit de ontstaansgeschiedenis van ons land. In de negentiende eeuw kwam de spreuk weer tevoorschijn toen de arbeiders ontdekten dat uitvoering geven aan de spreuk hun beweging een enorme kracht gaf. We lezen vandaag echter dat oorspronkelijk de spreuk gericht was aan de gemeente in Filippi. Je zou dus verwachten dat de kerken met alles wat in hen is de spreuk tot gelding zouden brengen. Nu is het nog te begrijpen dat als je in elkaar niet meer herkent tot één kerk te behoren dat de wegen uit elkaar gaan maar dat kerken zelf een interne verdeeldheid preken als horende bij de Bijbel is totaal onbegrijpelijk. De oproep tot eenheid wordt door Paulus gedaan aan twee vrouwelijke leidinggevenden van de gemeente.

En onderscheid maken tussen mannen en vrouwen in de kerkelijke gemeente is dus in flagrante strijd met de boodschap van de Bijbel, met name met het Nieuwe Testament. Daar waar dat onderscheid nog wordt gepraktiseerd en vrouwelijke ambtsdragers niet worden toegelaten is dus geen sprake van een Christelijke Kerk. We worden zelfs uitdrukkelijk opgeroepen om de vrouwelijke voorgangers te helpen. Ook zij strijden voor het Evangelie, de bevrijding van de armen, in de dagen van Paulus het opheffen van het onderscheid tussen slaven en vrijen, tussen Heidenen en Joden, tussen mannen en vrouwen. Paulus roept dit niet voor niets.

Een Christelijke gemeente moet nu eenmaal herkenbaar zijn en in zijn dagen was het verlies van dat onderscheid moeilijk genoeg uit te dragen. Maar uit het Oude Testament leerde de gemeente dat de God van Israël een God was die met je meetrok. Jezus van Nazareth had zelfs beloofd daar waar de gemeente bijeen kwam aanwezig te zijn. Daar mag je blij om zijn, dat geeft je kracht, zeker als jouw gemeente ook echt te herkennen is als een gemeente van God, aandacht schenkt aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is. Breng gerust alles onder woorden wat daarvoor nodig is, vragen aan God noemt Paulus dat. Dat is het verbond dat God met de zijnen gesloten heeft, tot op de dag van vandaag mogen we daaruit leven, in vrede en in vreugde, maar vooral in eenheid met elkaar.

Juich niet te vroeg

Jesaja 14:24-32

24 De HEER van de hemelse machten heeft gezworen: ‘Voorwaar, het zal gaan zoals Ik heb bepaald, het zal gebeuren zoals Ik heb besloten. 25 Ik breek de Assyrische heerschappij over mijn land, Ik verbrijzel Assyrië op mijn bergen. Mijn volk wordt van zijn juk bevrijd, zijn last wordt van hun schouders genomen.’ 26 Dit is het besluit dat gevallen is over heel de aarde. Dit is de hand die opgeheven is tegen alle volken. 27 Wanneer Hij dit besloten heeft, de HEER van de hemelse machten, wie zal het dan verijdelen? Wanneer Hij zijn hand opheft, wie zal hem tegenhouden? De ondergang van de Filistijnen 28 In het sterfjaar van koning Achaz werd deze profetie uitgesproken: 29 ‘Juich niet te vroeg, Filistijnen, nu de stok die jullie sloeg is gebroken. Want zoals uit een wortel een plant groeit, zo baart de slang een adder en die brengt een vliegende gifslang voort. 30 Zelfs de allerarmsten hebben genoeg te eten, de behoeftigen vlijen zich rustig neer, maar jullie nazaten laat Ik verhongeren en wie er nog over is, wordt omgebracht. 31 Weeklaag, poorten, steden, schreeuw het uit, beef van angst, Filistijnen.Want uit het noorden nadert rook, een leger in gesloten gelederen. 32 Welk antwoord krijgen de gezanten van dat volk? Dat de HEER Sion heeft gegrondvest als een toevlucht voor de armen van zijn volk.’ (NBV21)

Geleerden hebben vaak en intensief gezocht in de geschiedenisboekjes naar de gebeurtenissen waarover Jesaja hier schrijft. Maar een sluitende verklaring is er niet voor gevonden. De Bijbel is dan ook geen geschiedenisboek maar een bundel verhalen over het hoe God met mensen omgat en mensen met God omgaat. In het gedeelte dat hiervoor staat hoor je al de bekende woorden uit de lofzang van Maria: “machtigen zal hij van de troon stoten” Vandaag zou je ook kunnen denken aan de droom van Daniël over het beeld op lemen voeten. Hoe groot een staat of een heerser ook is, hoe glanzend zijn voorkomen, uiteindelijk is een klein duwtje van de God van Israël genoeg om het beeld stukken uiteen doen vallen.

We zien ook in onze dagen dat als een volk zich samen tegen een geweldenaar verzet, allemaal in verzet komen en blijven zorgen voor elkaar, dan wint dat volk, hoe sterk die geweldenaar ook altijd geleken heeft. Wij denken dat de technologie die door het militair industrieel complex is ontwikkeld de doorslag geeft. Maar als de soldaten niet bereid zijn zich te laten scholen en niet bereid zijn eventueel hun leven te geven in de strijd dan helpt ook de meest geavanceerde techniek niet. Dan wint de liefde voor de naaste het van technologische ontwikkelingen. In het laatste deel van het Bijbelgedeelte van vandaag schrijft de profeet er over. Geleerden zijn het er over eens dat de bronstijd langzaam overgaat in de ijzertijd als Jesaja de toestand in de wereld beschrijft.

Filistijnen waren daar zeer goed in en zij waren vanouds bittere vijanden van het volk Israël. Maar die technologische ontwikkeling zal ze niet helpen schrijft de profeet. Zij zijn niet begaan met de armen. Zij nemen zelfs hun eigen volk niet in bescherming. Alleen het te veroveren goud en zilver drijft hen voort. Een volk waar de een voor de ander zorgt, waar de minsten voorop staan dat wint. Als de elektriciteitscentrales worden gebombardeerd is de stroomvoorziening voor de ouderen en de zieken de eerste prioriteit in het volk dat de machtige legers met succes weerstaat. Wij kunnen hen steunen door ook onder ons de minsten voorop te zetten. Vandaag kunnen we warme kamers bieden.

 

O morgenster

Jesaja 14:12-23

12 O morgenster, zoon van de dageraad, hoe diep ben je uit de hemel gevallen. Overwinnaar van alle volken, hoe lig je daar ter aarde neergeworpen. 13 Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel, boven Gods sterren plaats ik mijn troon. Ik zetel op de toppen van de Safon, de berg waar de goden bijeenkomen. 14 Ik stijg op tot boven de wolken, ik evenaar de Allerhoogste. 15 Nee! Je daalt af in het dodenrijk, in de allerdiepste put. 16 Ze zien je, ze kijken naar je en kijken nog eens goed naar je: “Is dit de man die de aarde deed beven en koninkrijken deed sidderen? 17 Die het land tot verval bracht en steden verwoestte? Die zijn gevangenen nooit liet gaan?” 18 Andere koningen worden eervol begraven, ieder in een eigen praalgraf. 19 Maar jij bent, ver van je graf, weggegooid als een afgekeurde twijg; je ligt bedolven onder de lijken van hen die door het zwaard zijn doorboord, die zijn afgedaald in de put en met stenen bedekt zijn; je bent vertrapt als een kadaver. 20 Jij wordt niet bij vorsten te ruste gelegd, want jij hebt je land verwoest en je volk vermoord. Over het nageslacht van een schurk als jij zal niemand ooit nog spreken.’ 21 Leid zijn zonen naar de slachtbank om wat hun voorvaders hebben misdaan. Nooit meer zullen zij de wereld veroveren, noch de aarde bedekken met hun steden. 22 Want Ik zal me tegen hen keren – spreekt de HEER van de hemelse machten. Babels naam zal Ik doen vergeten, wie er nog over zijn, roei Ik uit met wortel en tak – zo spreekt de HEER. 23 Ik maak van Babel een groot moeras, roerdompen nemen het in bezit. Ik veeg het weg met een bezem van vernietiging – spreekt de HEER van de hemelse machten. (NBV21)

Er was ooit een mythe in Babel die vertelde hoe de morgenster de allerhoogste oppergod Eljon naar de Kroon stak. Je moet toch wel een hele grote borst opzetter zijn wil je je zelf als koning vergelijken met een goddelijke macht die de hoogste god naar de kroon steekt. In de Bijbel staat morgenster overigens voor Koning en in het liedboek van de Kerken vindt je rond de liederen voor Kerst altijd wel een lied dat het verschijnen van de morgenster toejuicht, daar wordt dan Jezus van Nazareth mee bedoeld. In de oude Latijnse vertaling van de Bijbel, de Vulgaat, die heel lang nog in gebruik is gebleven in de Rooms Katholieke Kerk is dat Morgenster vertaald met Lucifer, lichtaanbrenger. Die Lucifer uit Babel werd in de loop van de geschiedenis de duivel zelf en zo kennen we de naam in de literatuur. Vondel schreef er nog een mooi toneelstuk over. Maar als iemand je vraagt of je in de Duivel geloofd dan kun je gerust nee zeggen. De geschiedenis en de Bijbel leren ons allebei dat die duivels de koningen van Babel waren die het hebben gewaagd om het volk Israël in ballingschap te voeren en daar te houden.

Die Koningen vonden zichzelf almachtig en onoverwinnelijk, zij zouden eeuwig regeren en hun rijk zou geen einde nemen. Het zijn uitspraken die Bijbelkenners kennen als uitspraken over de God van Israël. Die koningen van Babel vonden dan ook dat ze zich zouden kunnen meten met de goden. In hun mythologie zetelden die niet op de toppen van de Olympus zoals de Grieken geloofden maar op de toppen van de Safon. Bij de vergadering die op die berg werd gehouden door de goden van Babel hoorde de koning volgens hemzelf ook thuis. Het tegendeel is waar zingt de profeet in het Bijbelgedeelte van vandaag, die koning van Babel, die duivelse lichtbrenger, die hoort in de aller diepste put. Die ligt bedolven onder de lijken van zijn slachtoffers, verschopt is hij als een kadaver, het lijk van een dood en niet te eten dier. Andere vorsten hebben nog wel eens een praalgraf, hun daden staan opgetekend in geschiedenisboekjes. Deze verachtelijke grote borst opzetter heeft dat genoegen niet. Zelfs zijn kinderen en zijn afstammelingen maken geen kans meer ooit dit land van Babel te regeren, Babel zal een land worden van stekelvarkens, daar durf je niet meer doorheen te lopen.

In geen enkele oudejaarsconference durft een Nederlandse conferencier een heerser uit onze dagen zo vernietigend toe te spreken. In het lied van de profeet Jesaja blijft er niets over van de prachtige glanzende gouden Koning van Babylonië, heerser van de hele wereld, dan een rottend lijk zonder naam en zonder begraafplaats dat opgevreten wordt door wormen en maden. Een Koning wiens kinderen niet de smaak van de opvolging zullen kennen, het misdadig ras van deze koning zal vergeten worden. Zelfs in onze dagen gissen de geleerden nog naar de Koning die de aanleiding voor dit lied was. Nu is na de terugkeer uit de ballingschap de aanduiding “koning van Babel” genoeg om de misdaden aan te duiden van deze koningen. In onze dagen hebben we tribunalen die gelijksoortige heersers berechten wegens hun misdaden tegen de menselijkheid. Neem die tribunalen dus niet te licht. Ze waken tegen tyrannen die in de hele geschiedenis van de mensheid zichzelf hebben verhoogd. Aan ons om tegen ze te waarschuwen en stem te geven aan hen die worden onderdrukt. Aan ons om in de voetstappen van de profeet te treden, ook vandaag weer.

Wormen zijn je bed

Jesaja 14:3-11

3 Dan, op die dag, zal de HEER jullie vrede geven en een eind maken aan jullie zwoegen, jullie ellende, jullie slavendienst. 4 En jullie zullen het volgende spotlied op de koning van Babylonië aanheffen: ‘Het is gedaan met die slavendrijver, gedaan met zijn dwingelandij. 5 De HEER heeft de stok van de goddelozen gebroken, de staf van de heersers, 6 die de volken sloeg met woedende slagen, zonder eind, die hen in razernij vervolgde, zonder maat. 7 Overal op aarde is rust en vrede, vrolijk gejubel weerklinkt. 8 Zelfs de cipressen verheugen zich, en ook de ceders van de Libanon: “Nu jij geveld bent, komt niemand ons meer vellen.” 9 Het dodenrijk beneden is in rep en roer om jou een ontvangst te bereiden: het wekt de schimmen voor je op van alle leiders van de aarde, het laat de vorsten van vreemde volken voor jou opstaan van hun troon. 10 Hoor hoe zij je onthalen: “Nu ben jij even zwak als wij, je bent echt een van ons. 11 Je pracht en praal, en de klank van je harpen, ze worden dit dodenrijk binnengebracht. Wormen zijn je bed, maden je deken.” (NBV21)

Wie afgaat op die keurige Christenen die nooit een onvertogen woord in hun mond nemen en hun vijanden lief hebben zal nooit verwacht hebben ooit nog eens een spotlied op een machtige koning mee te mogen zingen. Toch doen we dat vandaag. Een spotlied op de koning die het volk Israël over liet brengen van Israël naar Babel. Die alles wat in de Tempel in Jeruzalem was aangetroffen over liet brengen naar zijn eigen hoofdstad. Het is een spotlied dat bedoeld is voor na de afloop van de geschiedenis in Babel. Sommige geleerden denken zelfs dat dit spotlied is gedicht voor de laatste koning van Babel. Er zit in het begin nog een probleem. Het oorspronkelijke woord dat hier is vertaald met dwingelandij is niet goed leesbaar. Na de tweede wereldoorlog zijn er in een grot in Qumran, bij de Dode Zee, hele oude kruiken met rollen gevonden waarbij ook een rol was met het boek van de profeet Jesaja. Daar staat duidelijk het woord dwingelandij. Nu weten we niet of dat een logische uitleg was van wat er zou hebben moeten staan of van wat er ook werkelijk stond. In de vertalingen die we tot nu toe kennen wordt gesproken van “goudene” Ook een woord dat een vorst kan aanduiden. Een vorst dan die zich behangt met goud. Een echte grote borst opzetter zeg maar. Zo’n vorst blinkt en schittert wel maar stelt niks voor.

Die vorsten kennen we ook nog in onze dagen, ze rijden zelfs rond in een Gouden Koets. Maar als je ze te hoog acht, te heilig en onaantastbaar maakt dan kunnen ze nog grote schade toebrengen aan het staatsbestel ook. Voor het handelen van onze koningen zijn daarom de ministers verantwoordelijk. Maar soms zijn er ministers die van jongsafaan geleerd hebben voor zulke grote borstopzetters diep in het stof te buigen en nooit kritiek te hebben op het koningshuis. Die ministers zijn gevaarlijk, zij kunnen hun eigen verantwoordelijkheid niet aan. Zij zouden het spotlied van Jesaja des te harder moeten meezingen. Als je die koningen van hun troon haalt, al is het maar in spot en grappen, wordt duidelijk wat ze werkelijk voorstellen. Met een koning die als dienaar optreedt van zijn volk en die het opneemt voor de minsten in het volk, voor de zwaksten, valt niet te spotten. De spotters zullen de hoon krijgen van de armen en zelf uitgemaakt worden grote borstopzetters te zijn. Maar lintenknippers en champagnedrinkers die zich niet verantwoorden.

Machthebbers zich niets aantrekken van democratische besluitvorming en het volk als dom en minderwaardig beschouwen en ook zo behandelen kunnen kennelijk volgens de Bijbel niet scherp genoeg bespot worden. Want als die grote borstopzetters neergehaald zijn dan heerst zelfs op de Libanon vreugde, dan zijn de bomen in jubelstemming omdat niemand meer de bomen komt vellen nu de bijl zwaaiende vorst zelf is geveld. In de dagen van Jesaja maakten de Heidense koningen nogal wat werk van hun leven na de dood. Ze hadden verhalen over een dodenrijk en lieten grote mausolea bouwen. Jesaja maakt er een grap van, je kunt goud en zilver in het mausoleum  brengen, je kunt er muziekinstrumenten bij zetten, er blijft toch een rottend lijk over dat opgevreten wordt door wormen en maden. Niets kun je meennemen uit dit leven, niets kun je regelen voor het leven na dit leven. Daarom kun je in dit leven beter delen wat je hebt. Dan leeft je voort in blijde herinnering, dat kun je wel regelen, en dat is zeker niet bespottelijk.