Viervoudig vergoeden.

Lucas 19:1-10

1 Jezus ging Jericho in en trok door de stad. 2 Er was daar een man die Zacheüs heette. Deze Zacheüs was hoofdtollenaar, en hij was erg rijk. 3 Hij wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was klein van stuk. 4 Daarom liep hij snel vooruit en klom in een vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer Hij voorbijkwam. 5 Toen Jezus daarlangs kwam, keek Hij naar boven en zei: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis verblijven.’ 6 Zacheüs kwam meteen naar beneden en ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. 7 Allen die dit zagen, zeiden morrend tegen elkaar: ‘Hij is het huis van een zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.’ 8 Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: ‘Luister, Heer, de helft van mijn bezittingen zal ik aan de armen geven, en als ik iemand iets heb afgeperst, zal ik het viervoudig vergoeden.’ 9 Jezus antwoordde: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham. 10 De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’ (NBV21)

Kan een rijke die ook nog met de vijand samenwerkt een rechtvaardige zijn en bij het Koninkrijk horen waar Jezus van Nazareth toe oproept? Het kan, leren we in dit verhaal over de zuivere hoofdman van de Tollenaars. Want de naam Zacheüs betekent “zuivere”. In onze armzalige vertalingen valt soms veel weg, soms ook te veel. We kunnen niet beter en verhalen als deze over Zacheüs zijn al zo lang verteld dat ook vertalers niet ontkomen aan de traditie waarin ze zijn opgegroeid. We hebben immers altijd gehoord over dat kleine mannetje dat ze er niet door wilden laten en dat niks zag als hij achteraan stond omdat hij te klein was. In zo’n mannetje kunnen we ons nog wel verplaatsen. We hebben bij de intocht van Sint Nicolaas, het bloemencorso of een andere optocht ook wel eens achteraan gestaan en niks kunnen zien. Opgeschoten jongens klimmen dan wel eens in een lantaarnpaal. Zo klom Zacheüs in een vijgenboom.

Waarom nu juist een vijgenboom? Daar hebben we al een spreekwoord dat in de vertaling verloren gaat. De Naardense Bijbel heeft gewoon vertaald wat er stond “iemands vijgen schudden” maar dat spreekwoord kennen we niet en dan zou het mogelijk zijn dat we de betekenis over het hoofd zien. Bij de Nieuwe Bijbelvertaling zien we de betekenis namelijk iemand afpersen. Als je in een vijgenboom van iemand anders klimt dan kun je natuurlijk per ongeluk wel een aantal vruchten uit de boom schudden en zo schade aan de oogst toebrengen. In de leer van Mozes staat de straf daarvoor: je hoort viervoudig de schade vergoeden. Dat belooft Zacheüs dus, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling aangeeft. Maar er zijn ook geleerden die zeggen dat je eigenlijk zou moeten vertalen met “zoals ik gewoon ben te doen”. Het is dus een rijke, die ook nog als belastinginner voor de vijand werkt, die zich aan de richtlijnen uit de Woestijn houdt. Hij deelt met de armen en als hij per ongeluk iemand nadeel bezorgt dan vergoed hij dat viervoudig zoals de leer van Mozes hem dat voorschrijft in het boek Leviticus.

Geen wonder dus dat Jezus van Nazareth bij hem wil eten. Dat geeft de arme Zacheüs die achteraan moet staan weer een nieuwe plaats in de samenleving, als voorbeeld namelijk. Zo hoort het, delen met de armen en de schade vergoeden die je veroorzaakt. Deze Zacheüs hoort dus niet bij de Romeinen maar bij het volk van Israel. Daarmee is de belastingbaas van Jericho ineens het lichtend voorbeeld voor het volk geworden dat ooit Jericho veroverde. Jezus hoefde dus inderdaad niet om Jericho heen te trekken om het te veroveren, hij trok Jericho in om onderdak te vinden voor de nacht en veroverde Jericho in het hart van de stad. Het roept natuurlijk wel de vraag op hoe wij dat doen, we houden ons wellicht verre van onchristelijke goddelozen, maar delen we ook met de armen van ons bezit en vergoeden we de schade die we veroorzaken? Doen we wat tegen de afbraak van het regenwoud? Tegen de woestijnvorming door de aanleg van tijdelijke plantages? Doen we wat tegen al die milieuschade waar wij geen last van hebben maar die de armen steeds armer maken op deze werelld? En voor de toeslagenaffaire kan een voorbeeld aan Zacheüs worden genomen.

Zien zult u!

Lucas 18:31-43

31 Hij nam de twaalf apart en zei tegen hen: ‘We zijn nu op weg naar Jeruzalem, en alles wat door de profeten over de Mensenzoon geschreven is zal daar plaatsvinden. 32 Want Hij zal worden uitgeleverd aan de heidenen en worden bespot en mishandeld en bespuwd. 33 En nadat Hij is gegeseld, zal Hij worden gedood, maar op de derde dag zal Hij opstaan.’ 34 De leerlingen begrepen er niets van. De betekenis van Jezus’ woorden bleef voor hen verborgen, en ze konden maar niet bevatten wat Hij had gezegd. 35 Toen Hij in de buurt van Jericho kwam, zat er langs de weg een blinde te bedelen. 36 Toen de blinde een menigte voorbij hoorde komen, vroeg hij wat er gaande was. 37 Ze zeiden tegen hem: ‘Jezus van Nazaret komt voorbij.’ 38 Daarop riep de blinde: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ 39 Degenen die vooropliepen, berispten hem en zeiden dat hij moest zwijgen, maar hij schreeuwde des te harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’ 40 Jezus bleef staan en zei dat men de blinde bij Hem moest brengen. Toen deze voor Hem stond, vroeg Hij hem: 41 ‘Wat wilt u dat Ik voor u doe?’ De blinde antwoordde: ‘Heer, zorg dat ik kan zien.’ 42 Jezus zei: ‘Zien zult u! Uw geloof heeft u gered.’ 43 Onmiddellijk kon hij zien en hij volgde Hem terwijl hij God loofde. Alle mensen die getuige waren geweest van dit voorval brachten hulde aan God. (NBV21)

Het hele Evangelie van Lucas draait om de tocht naar Jeruzalem. Na de geboorte van Jezus van Nazareth wordt deze naar de Tempel gebracht en vanaf het moment dat hij teruggaat met zijn ouders, na de mensen in te Tempel versteld te hebben doen staan van zijn wijsheid, gaat het hele verhaal over de tocht van Jezus naar Jeruzalem. Daar in Jeruzalem liggen immers de richtlijnen van God waar volgens de prediking van Jezus van Nazareth alles om draait. Heb Uw naaste lief als Uzelf. Maar mensen zien dat niet of willen dat vaak niet zien. Softies die steeds maar opkomen voor hun naaste worden bespot en beschimpt. Jezus van Nazareth zelf zou aan een kruis terecht komen. Hijzelf voorziet al dat het niet goed zou aflopen met iemand die steeds maar het goede doet en niets dan het goede. De leerlingen zien het, nog, niet. Dan moet Jezus van Nazareth hen maar de ogen openen.

Hoe werkt dat, oog hebben voor de mensen die dat nodig hebben. Nou, het gaat niet alleen om oog te hebben voor mensen in nood maar ook om hen te horen. Langs de kant zit een blinde bedelaar. Die zit te roepen en dat geschreeuw stoort. We kennen dat, van die verwarde mensen in onze binnensteden die stinken, bedelen en soms de mensen naroepen in de hoop tot zwijgen te worden gebracht met een gift. In onze ordelijke maatschappij storen die mensen. Zo horen eigenlijk in een psychiatrische setting heet het maar we kunnen ze niet dwingen. Daarom zijn er speciale teams die de straat op gaan en hen toe moeten zien te leiden naar die psychiatrische hulpverlening. Natuurlijk lukt dat maar matig. Ze willen immers door ons gezien en gehoord worden. Ze willen opgenomen worden in de gemeenschap die wij pretenderen te vormen en niet ze willen niet buitengesloten worden in het hokje van de psychiatrische voorziening.

Hun angsten en dromen moeten onderdeel uitmaken van ons leven van alle dag. Dan pas kunnen die angsten leefbaar worden en de dromen vervangen worden door de realiteit. Jezus van Nazareth legde de ordelievende leerlingen het zwijgen op. Hij luisterde naar de man langs de kant van de weg. Het vertrouwen van de man dat het gezien worden door Jezus van Nazareth, een geëerd en gerespecteerd prediker met een schare volgelingen, hem weer een echte plaats in de samenleving zou geven redde hem. Dat deed hem de ogen openen, daardoor durfde hij weer onder ogen te zien wat er gedaan moest worden. De Liefde voor de minste maakte dat mogelijk. Daarom brachten alle mensen die er om heen stonden hulde aan God. Dat was dus de weg die gegaan moest worden. Altijd zullen er mensen zijn die de roependen langs de kant van de weg het zwijgen op willen leggen, altijd zijn er mensen die de mensen die goed willen doen daar vanaf willen brengen. Maar als we blijven geloven dat het kan, dat het moet, dan zal het waarachtig ook lukken, ook vandaag weer.

Wat er overblijft

2 Koningen 4:1-7

1 Op een keer riep de vrouw van een van de profeten Elisa’s hulp in: ‘Mijn man, uw dienaar, die zoals u weet altijd groot ontzag had voor de HEER, is gestorven. Nu zal mijn schuldeiser komen en mijn twee kinderen als slaven meenemen.’ 2 ‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg Elisa. ‘Vertel me eens, wat hebt u nog in huis?’ ‘Alleen een kruikje olie, heer,’ antwoordde ze, ‘verder niets.’ 3 Toen zei Elisa: ‘Ga bij uw buren kruiken en kannen te leen vragen, lege, zo veel als u er krijgen kunt. 4 Als u weer thuiskomt, doe dan de deur achter u en uw kinderen dicht en giet uw olie in die kruiken en kannen over; telkens als er een vol is, neemt u een volgende.’ 5 Thuisgekomen sloot de vrouw de deur achter zich. Terwijl haar kinderen haar de kruiken en kannen een voor een aangaven, goot ze de olie over. 6 Gaandeweg raakten ze allemaal vol. ‘Geef de volgende eens aan,’ zei ze tegen haar zoon. Maar die antwoordde: ‘Er zijn er niet meer.’ Toen hield de olie op te vloeien. 7 De weduwe ging terug naar de godsman en vertelde hem wat er gebeurd was. ‘Die olie moet u verkopen om uw schuld af te betalen,’ zei hij. ‘En van wat er overblijft kunnen u en uw kinderen leven.’ (NBV21)

Het ergste wat een weduwe kan overkomen is het moeten verkopen van haar kinderen. De weduwe uit het verhaal van vandaag schreeuwt het daarom uit tegen Elisa. Haar man was een volgeling van Elisa geweest en had dus de mond vol gehad van het rechtdoen aan de weduwe en de wees. Voorbeelden van het heb Uw naaste Lief als Uzelf die graag door de profeten worden gebruikt. En denk nu niet dat het verkopen van kinderen om schulden af te betalen tegenwoordig niet meer voorkomt. Bij tal van schandalen in de adoptie industrie of de seksindustrie komen deze praktijken weer naar boven. Juist daarom wordt in de Bijbel zo sterk de nadruk gelegd op het beschermen van de weduwe en de wees. En ook vandaag kunnen we ons die waarschuwing ter harte nemen. Daarbij gaat het niet alleen over het verbieden van die verkoop van de kinderen.

In de tijd van Elisa konden kinderen een tijdje slaaf worden bij een schuldeiser. Langer dan zeven jaar zou dat niet moeten duren. Daar was duidelijke wetgeving voor, maar ja de rijken houden zich lang niet altijd aan dat soort wetten. Elisa neemt een andere weg om de weduwe te helpen. Een weg die we tegenwoordig kennen onder de naam microkrediet en die we met de dalende koopkracht vanwege de economische crisis zelfs in ons land in ons achterhoofd moeten houden. Want we denken zo vaak dat mensen die in problemen zijn gekomen niks meer in huis hebben. Ze krijgen het imago zwak te zijn en tot weinig in staat. Een zeer onrechtvaardig imago want mensen die door de crisis schulden krijgen hebben die schulden niet aan zichzelf te wijten. Integendeel ze hadden of hebben een baan waarin ze kennelijk tot grote tevredenheid hebben gewerkt. Het zijn mensen die dus wel degelijk wat in hun mars hebben en die ook zeer gewaardeerd mogen worden. Verstandige werkgevers zorgen dat ze op tijd hulp inschakelen voor hun personeel zodat de band nog sterker wordt.

Maar Elisa wijst nog een weg. Die van de beginnende handel. Een kruikje olie is genoeg, als je daarmee de kruikjes van de buren vult heb je ineens niet alleen genoeg voor jezelf maar ook het begin van een handeltje. En daar die buren allemaal wel wat achterlaten moet dat lukken. Een microkrediet is vaak genoeg om een eerste start voor een nieuw bedrijf mogelijk te maken. Als buren, familie en vrienden bereid zijn allemaal wat te delen van wat zij nog in huis hebben dan wordt dat bedrijf ook mogelijk. Banken, gemeenten en vakbonden kunnen gevraagd worden om die microkredieten in te zetten als wapen tegen het verlies van koopkracht. Ook al voelen we ons onmachtig een zo groot probleem aan te pakken, we hebben van meer in huis dan we dachten. Kinderen verkopen hoeft in onze samenleving niet, dat is iets wat we in echt arme landen mogen bestrijden. Wij kunnen het ons permitteren te vragen waar die goedkope spullen in de winkels vandaan komen en producten die gemaakt worden met kinderarbeid weigeren. Maar wij kunnen ook letten op mensen die iets in huis hebben, hier en in arme landen, en hen de kans geven een handeltje te beginnen, Fair Trade noemen we dat zo tegen het einde van November. Dat is pas echte hulp, dat vraagt echt delen, daarmee kunnen we vandaag beginnen.

 

Maar dat is bloed!

2 Koningen 3:20-27

20 De volgende morgen, op het uur van het graanoffer, kwam uit de richting van Edom plotseling water opzetten, en in minder dan geen tijd stroomde de wadi vol water. 21 De Moabieten hadden gehoord dat de drie koningen tegen hen ten strijde waren getrokken, en allen die oud genoeg waren om de wapens op te nemen waren opgeroepen en aan de grens opgesteld. 22 Toen zij diezelfde morgen opstonden, kleurde het eerste zonlicht het water rood als bloed, en toen de Moabieten dat zagen 23 riepen ze uit: ‘Maar dat is bloed! De koningen zijn natuurlijk onderling slaags geraakt en nu hebben ze elkaar gedood. Eropaf, Moab, op naar de buit!’ 24 Maar toen de Moabieten bij het kamp van de Israëlieten kwamen, werden ze overrompeld. De Israëlieten joegen de Moabieten tot in hun eigen land achterna en versloegen hen. 25 Ze verwoestten de steden, gooiden de vruchtbare akkers vol met stenen, stopten alle waterbronnen dicht en velden elke vruchtboom. Ten slotte stond alleen Kir-Chareset nog overeind, maar de slingeraars omsingelden ook deze stad en begonnen haar te bekogelen. 26 Toen de koning van Moab besefte dat hij de strijd ging verliezen, probeerde hij met zevenhonderd geoefende krijgers een uitbraak te doen naar de koning van Edom, maar tevergeefs. 27 Toen nam hij zijn oudste zoon, zijn troonopvolger, en offerde hem als brandoffer op de stadsmuur. Daarop barstte er zo’n hevige toorn los tegen de Israëlieten dat ze het beleg opbraken en naar hun eigen land terugkeerden. (NBV21)

Als je de hele dag in dienst wil stellen van het delen met de naaste dat de God van Israël van je vraagt is het goed de ochtend te beginnen met een uitdrukkelijke belofte aan God. Het delen gaat immers niet zomaar en roept maar al te vaak weerstand op bij je omgeving. In Juda gebeurde dat door het brengen van een ochtendoffer. Daar werd graan geroosterd zodat de geur naar God opsteeg als teken dat je klaar stond om te delen van wat je kreeg. In het verhaal van de oorlog tegen Moab begingt juist op dat tijdstip een enorme regenbui die de meestal droge wadi in de woestijn, in gebruik als weg naar Edom, in heel korte tijd helemaal vol deed lopen. Als dan de zon net op is lijkt dat water rood, net alsof de hele wadi gevuld is met bloed.

Voor de Moabieten, de vijand in deze oorlog, kon dat bloed niet anders zijn dan het bloed van de vijand. Er waren drie koningen ten strijde getrokken tegen Moab, Juda, Israël en Edom. Die drie koningen hadden vast ruzie gekregen. Een overwinning op Moab zou een rijke buit opleveren en reken maar dat de koningen over de verdeling van de buit al bij voorbaat ruzie kregen. Op naar de vijand dus om die de laatste slag toe te brengen. Maar je moet nooit denken dat de ander denkt en doet zoals jij denkt en doet. Eerst zal er een uitwisseling moeten plaats vinden voor je snapt hoe met elkaar om te gaan en welke boodschappen eigenlijk worden uitgewisseld. De soldaten van Moab werden dan ook overrompeld door een leger dat helemaal geen onderlinge ruzie had, maar op volle sterkte zich in de vroege morgen voorbereidde op de slag die ging komen.

De oorlog was begonnen toen Moab weigerde nog langer schatplicht te voldoen aan Israël. Een schatplicht die was ingesteld door David en tot doel had om plunderingen door Moabieten te voorkomen. Als straf werd heel Moab verwoest en het land onvruchtbaar gemaakt. Bij de laatste stad gebeurde er iets gruwelijks. Om de woede van zijn god op te roepen en aan zijn volk te laten zien tot het uiterste te willen gaan offerde de Koning van Moab zijn zoon in een brandoffer. Daarmee wordt het verhaal ook een waarschuwing aan het volk Israël. De manier waarop David had geregeerd was de goede en als je dat verdedigde ging het je goed. Maar aanbidden van andere goden en het loslaten van de trouw die David had bracht je op een gevaarlijk pad. Het zou nog lang duren dat de inwoners van Juda tot in Jeruzalem toe kinderoffers brachten in een groot vuur, maar ze waren gewaarschuwd. Ze haalden zich de ballingschap op hun hals. Laten wij het houden op dat delen uit het begin van het gedeelte van vandaag. Pas door echt te delen met de minsten, een huis open te zetten voor vluchtelingen en ze niet in het gras laten slapen bijvoorbeeld maakt ons rijk, elke dag opnieuw.

Laat een lierspeler komen

2 Koningen 3:1-19

1 Joram, de zoon van Achab, werd koning van Israël in het achttiende regeringsjaar van koning Josafat van Juda. Twaalf jaar regeerde hij in Samaria. 2 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, maar ging daarin niet zo ver als zijn vader en moeder. De steen die zijn vader ter ere van Baäl had opgericht, liet hij verwijderen, 3 maar voor het overige hield hij vast aan de zondige praktijken van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet; daarmee brak hij niet. 4 Koning Mesa van Moab was schapenfokker. Hij moest aan de koning van Israël jaarlijks honderdduizend lammeren afstaan en honderdduizend ongeschoren rammen. 5 Maar na de dood van Achab kwam de koning van Moab tegen de koning van Israël in opstand. 6 Daarom rukte koning Joram vanuit Samaria op, nadat hij heel Israël onder de wapenen had geroepen. 7 Aan koning Josafat van Juda liet hij de volgende boodschap overbrengen: ‘De koning van Moab is tegen mij in opstand gekomen. Wilt u met mij tegen Moab ten strijde trekken?’ ‘Ja, ik ga met u mee,’ luidde het antwoord. ‘U en ik zijn één; mijn leger is uw leger, mijn paarden zijn uw paarden.’ 8 Joram vroeg aan Josafat langs welke route ze het beste konden oprukken, en die raadde hem aan dwars door de woestijn van Edom te trekken. 9 Samen met de koning van Juda en de koning van Edom rukte de koning van Israël op. Maar doordat ze een omtrekkende beweging maakten, waren ze zeven dagen onderweg, en op het laatst was er geen water meer voor de soldaten en voor de dieren die ze bij zich hadden. 10 ‘Wat zijn we begonnen!’ riep de koning van Israël uit. ‘Heeft de HEER deze drie koningen soms bijeengebracht om ze aan Moab uit te leveren?’ 11 Maar Josafat vroeg: ‘Is er hier geen profeet van de HEER, die voor ons de HEER kan raadplegen?’ Een van de dienaren van de koning van Israël zei dat Elisa, de zoon van Safat, bij hen was, die altijd water uitgoot over de handen van Elia. 12 ‘Als iemand kan vertellen wat de HEER te zeggen heeft, is hij het wel,’ zei Josafat. De koning van Israël, Josafat en de koning van Edom gingen naar Elisa toe, 13 maar Elisa zei tegen de koning van Israël: ‘Wat wilt u van mij? Gaat u maar naar de profeten van uw vader en moeder.’ ‘Nee,’ zei Joram, ‘want het is de HEER die deze drie koningen bijeen heeft gebracht om ze aan Moab uit te leveren.’ 14 Toen antwoordde Elisa: ‘Zo waar de HEER leeft, de HEER van de hemelse machten, in wiens dienst ik sta, het is dat ik zoveel achting heb voor koning Josafat van Juda, anders zou ik u geen blik waardig keuren. 15 Maar goed, laat een lierspeler komen.’ En terwijl de muzikant op de lier speelde, werd Elisa gegrepen door de hand van de HEER 16 en hij zei: ‘Dit zegt de HEER: Graaf overal in de wadi kuilen. 17 Want dit zegt de HEER: Jullie zullen geen wind voelen en geen regen zien, maar toch zal deze wadi vol komen te staan met water, zodat jullie te drinken hebben, ook jullie vee en lastdieren. 18 En dat is voor de HEER nog maar een kleinigheid: Hij zal ook de Moabieten aan u uitleveren. 19 Elke sterke vesting en elke mooie stad zult u verwoesten, elke vruchtboom vellen, elke waterbron dichtstoppen en elke vruchtbare akker volgooien met stenen.’ (NBV21)

We willen altijd graag weten hoe een onderneming zal aflopen. Is er winst of verlies? Wie zal het zeggen. Over het lot van de mensen wordt niet nagedacht. Lees maar in dit verhaal uit de Bijbel. Drie koningen trekken er op tegen een opstandeling. De ambtenaar in Moab die belast was met het toezicht op de veeteelt, daar ook de belastingen over moest ophalen, had zich tot koning uitgeroepen en was in opstand gekomen. Als er een nieuwe koning kwam dan kreeg je gemakkelijk opstanden in de buitengewesten. De Bijbel is nog mild in haar mededelingen. Bij opgravingen is een inscriptie teruggevonden waar staat vermeld dat hij het gebied ten noorden van de Arnon tot aan de Nebo veroverde op het koninkrijk Israël. Reden genoeg voor tegenmaatregelen want zoiets kunnen regeringen en koningen niet dulden nietwaar. En daar gaan de drie koningen met al hun soldaten. Tactisch de juiste route, de weg die je tegenstander niet zal verwachten, door de woestijn.

Echt een onverwachte keuze want wie gaat er nu met een heel leger aan soldaten en alles wat er voor de verzorging bij hoort de woestijn in. Daar kwamen ze dus achter want het water raakte op. Goede raad is duur. Maar in Juda was nog de herinnering aan de God van Israël en aan profeten die vertelden hoe die God het gehad had willen hebben. Hadden ze in Israël ook niet zulke profeten? Waren er geen profeten meegetrokken om er voor te waken dat het onrecht, Israël aangedaan, ongedaan gemaakt zou worden? En jawel, Elisa is er bij, de opvolger van Elia. Dat hij het was die het water over de handen van Elia uitgoot was een manier om te zeggen dat hij de opvolger van de profeet was. De koning van Juda herkent dat direct. Hadden wij nu ook maar zulke profeten in ons midden zeggen sommigen. Dan hadden we geen financiële crisis gehad. Onzin natuurlijk. Net als de drie Koningen die ten strijde trokken door de woestijn waren ook onze leiders en toezichthouders blind en doof voor alle waarschuwingen en de gevolgen voor de armen.

Voor Elisa is het een uitgelezen gelegenheid om de verschillen tussen de koning van Israël en de koning van Juda aan te geven. In Israël werd ook Baäl aanbeden en Baäl had eigen priesters en eigen profeten. Joram kent de afkeer van de afgoden en schuift het probleem dat ze hebben in de schoenen van de God van Israël. Als God machtig was dan zou hij de ellende in de wereld wel weg nemen. Dat hoor je vandaag de dag ook nog wel eens zeggen. En omdat God niets doet bestaat die dan niet. Nu is dat een echte onzin redenering. Want ook de meeste mensen doen niks tegen de rampen die ons overkomen en waar we wat aan zouden kunnen doen. En die mensen bestaan toch ook. God roept ons om er juist wel wat aan te gaan doen, om je naaste lief te hebben als jezelf. In het verhaal dat we vandaag lezen is het dan ook Josafat, de koning van Juda, die voldoende respect heeft opgeroepen om Elisa te verleiden te vertellen wat hij ziet. Want juist de gerichtheid op de Liefde voor de naaste maakt dat je de dingen opvalt die je nodig hebt om te helpen. Dan zie je dat er onrechtvaardige handelsverhoudingen zijn. Dan kun je zelfs de wereld veranderen, ook vandaag weer.

De ligging van de stad

2 Koningen 2:15-25

15 De profeten uit Jericho, die Elisa vanaf de overkant in het oog hielden, zeiden tegen elkaar: ‘De geest van Elia is op Elisa neergedaald.’ Ze gingen hem tegemoet, knielden voor hem neer 16 en zeiden: ‘We hebben vijftig flinke mannen bij ons. Laat die uw meester gaan zoeken. Misschien heeft een geest van de HEER hem opgetild en ergens op een berg of in een dal neergeworpen.’ ‘Doe dat niet,’ zei Elisa, 17 maar ze drongen zo lang aan dat hij ten slotte hun aanbod aannam. Vijftig mannen werden eropuit gestuurd en zochten drie dagen lang, maar ze vonden Elia niet. 18 Toen ze terugkwamen bij Elisa, die in Jericho zijn intrek had genomen, zei hij tegen hen: ‘Ik had toch gezegd dat jullie niet moesten gaan zoeken?’ 19 De inwoners van Jericho zeiden tegen Elisa: ‘De ligging van de stad is goed, zoals u ziet, maar het water is slecht en de grond veroorzaakt misgeboorten.’ 20 Elisa zei: ‘Breng me een nieuwe schaal, met wat zout erop.’ Ze brachten hem een schaal, 21 en Elisa ging naar de bron en strooide daar zout in terwijl hij zei: ‘Dit zegt de HEER: Hierbij zuiver Ik dit water. Het zal geen sterfgevallen of misgeboorten meer veroorzaken.’ 22 En tot op de dag van vandaag is het water daar zuiver, zoals Elisa heeft gezegd. 23 Van Jericho ging Elisa naar Betel. Toen hij naar de stad omhoogliep, rende een troep jongens op hem af die hem uitlachten en schreeuwden: ‘Zet ’m op, kaalkop! Zet ’m op, kaalkop!’ 24 Elisa keek om, en toen hij de kinderen zag, vervloekte hij ze in de naam van de HEER. Meteen kwamen er twee berinnen uit het bos, die tweeënveertig van de kinderen verscheurden. (NBV21)

In het verhaal dat we vandaag lezen komen een aantal plaatsen voor. Die trekken niet direct de aandacht want er zijn dramatische gebeurtenissen die de aandacht opeisen maar voor het verstaan van de boodschap van dit verhaal zijn die plaatsen misschien wel heel belangrijk. Het verhaal begint in Jericho en eindigt in Samaria. Daartussen staan Betel en de Karmel. Dat kan geen toeval zijn. Jericho is het begin van de verovering van het land Kanaän en Samaria is in de tijd van Elisa de hoofdstad van het Koninkrijk Israël, op dat moment het einde van de ontwikkeling. Daar tussenin staan twee heiligdommen die soms dienst doen als plaatsen van aanbidding voor de vruchtbaarheidsgod Baäl en soms van de God van Israël die van een vruchtbaarheidscultus niets moest hebben. Als je het verhaal zo leest dan zou het ook een spotverhaal over die vruchtbaarheid kunnen zijn in plaats van een dieptriest verhaal over de wreedheid die je kinderen kan aandoen.

Want net als het verhaal van de verovering van Israël begint ook dit verhaal in Jericho. Een prachtige stad, goed gelegen aan de oever van de Jordaan, een sterke stad. Maar erg vruchtbaar is die stad niet. Vrouwen raken wel zwanger maar kinderen krijgen ze niet, er zijn nogal wat misgeboorten. Het water, bron van alle leven, lijkt wel bedorven. En daar wordt de hulp van de profeet ingeroepen. En wat doet die? Gaat die tot God bidden? Wordt er wijwater gesprenkeld, of worden kaarsen gebrand? Zijn er klankschalen te horen of magische stenen? Wordt er gedanst of wierook gebrand? Al die religieuze rituelen die een beter leven beloven blijven in dit verhaal achterwege. Zout is er en een schaal. Dat zout wordt in de bron gestrooid en dat zuivert. Zuiveringszout in zijn eenvoudigste toepassing. Geen Hocus Pocus geen grote shows, geen geroep over genade en macht, maar eenvoudig wat zout in de bron en de belofte dat God het dan zal zuiveren.

En dat werkt, het water is zeer zuiver zegt het verhaal. Er kunnen dus weer kinderen worden geboren. Is dat dan een zegen? Ben je dan rijk met veel kinderen? Moet daar het leven op gericht zijn. Ooit sprak een Nederlands dichter de onsterfelijke woorden dat kindren hindren zijn. En wie te maken heeft met de groepen opgeschoten kinderen die de macht over de straat in sommige steden van ons land vast in handen hebben zal de woorden van die dichter beamen. Er zijn zelfs mensen die de twee berinnen uit dit verhaal direct in hun buurt zouden willen loslaten. Al dat geroep om vruchtbaarheid levert daarom alleen maar ellende op. Je moet het dus kennelijk zoeken in die Heiligdommen waar niet de vruchtbaarheid maar de liefde centraal staat. Liefde die kinderen niet op straat laat rondzwerven maar zorgt voor opvang en opvoeding. Liefde die de verantwoordelijkheid voor kinderen niet alleen in de schoenen van de ouders schuift maar zelf ook mee gaat doen. Liefde die zorgt dat we samen het goede doen en niet dan het goede. Dan roepen die kinderen die berinnen niet meer op. Laten we daar dus vandaag aan werken.

Zeg maar niets.

2 Koningen 2:1-14

1 De tijd was niet ver meer dat de HEER Elia in een stormwind in de hemel zou opnemen. Elia en Elisa stonden op het punt uit Gilgal te vertrekken, 2 maar Elia zei tegen Elisa: ‘Blijf jij hier, de HEER wil dat ik naar Betel ga.’ Elisa antwoordde: ‘Zo waar de HEER leeft, en zo waar u leeft, er is geen denken aan dat ik u alleen laat gaan.’ Zo gingen ze samen op weg naar Betel. 3 De profeten uit Betel kwamen Elisa vanuit de stad tegemoet en zeiden tegen hem: ‘Weet u wel dat de HEER vandaag uw meester van u zal wegnemen?’ ‘Ja, ik weet het,’ antwoordde hij. ‘Zeg maar niets.’ 4 Elia zei tegen Elisa: ‘Blijf jij hier, Elisa, de HEER wil dat ik naar Jericho ga.’ Maar Elisa antwoordde: ‘Zo waar de HEER leeft, en zo waar u leeft, er is geen denken aan dat ik u alleen laat gaan.’ Zo gingen ze samen naar Jericho. 5 De profeten uit Jericho kwamen naar Elisa toe en zeiden tegen hem: ‘Weet u wel dat de HEER vandaag uw meester van u zal wegnemen?’ ‘Ja, ik weet het,’ antwoordde Elisa. ‘Zeg maar niets.’ 6 Elia zei tegen Elisa: ‘Blijf jij hier, de HEER wil dat ik naar de Jordaan ga.’ Maar Elisa antwoordde: ‘Zo waar de HEER leeft, en zo waar u leeft, er is geen denken aan dat ik u alleen laat gaan.’ Zo gingen ze samen verder. 7 Bij de oever van de Jordaan hielden ze stil. Vijftig profeten die hen waren gevolgd bleven op een afstand staan kijken. 8 Elia deed zijn mantel af en vouwde hem dubbel. Hij sloeg ermee op het water, waarop het naar links en naar rechts wegvloeide en zij tweeën droog konden oversteken. 9 Terwijl ze overstaken vroeg Elia aan Elisa: ‘Wat kan ik nog voor je doen voor ik van je word weggenomen? Vraag het maar.’ Elisa antwoordde: ‘Laat mij dubbel in uw geest delen.’ 10 ‘Je vraagt iets heel moeilijks,’ zei Elia. ‘Als je ziet hoe ik van je word weggenomen, zal je wens vervuld worden, maar als je het niet ziet, gebeurt het niet.’ 11 En terwijl ze liepen te praten, werden ze plotseling uit elkaar gedreven door een wagen van vuur, met paarden van vuur ervoor, en Elia steeg in een stormwind op naar de hemel. 12 Elisa zag het gebeuren en riep uit: ‘Vader, vader! Strijdwagen en ruiterij van Israël!’ Toen hij Elia niet meer kon zien, scheurde hij zijn kleren. 13 Hij raapte Elia’s mantel, die was afgegleden, op, en liep terug. Bij de oever van de rivier hield hij stil. 14 Hij sloeg met Elia’s mantel op het water en riep uit: ‘Waar is de HEER, de God van Elia?’ Dus ook hij sloeg op het water en opnieuw vloeide het naar links en naar rechts weg, zodat Elisa kon oversteken. (NBV21)

Hoe loopt het nu met profeten zelf af? Ze kunnen wel een grote mond opzetten zoals Elia tegen Achab en Achazja had gedaan maar hoe loopt het dan met zo iemand af? Er is ook altijd een omgeving die je met je meedraagt. Wie wel eens heeft gelezen in het boek Verzet en Overgave van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer weet dat hij ook in het concentratiekamp waar hij was opgesloten vanwege zijn verzet tegen de Nazi’s meeleefde met zijn verloofde en met zijn vrienden, ja zelfs met zijn gemeente en zijn volk. Zo gaat het in het verhaal van vandaag ook tussen Elia en Elisa. Kennelijk is het duidelijk dat Elia moet gaan, zijn dagen zijn geteld. Elia vraagt of het duidelijk is, andere profeten komen vragen of het duidelijk is en ook Elisa weet dat het zo is. Maar Elisa neemt geen afscheid, Elisa gaat niet zijn eigen gang. En als je iemand alles hebt geleerd blijft nog de vraag wat je in hemels naam voor iemand kan doen. En dan vraagt Elisa iets uitzonderlijks “dubbel in de geest van Elia delen”.

Wat moeten we ons daarbij voorstellen. Het antwoord zit volgens sommige geleerden in het erfrecht van Israël. Daar kreeg de oudste zoon twee keer zoveel als de andere zonen. Elisa wil kennelijk als oudste zoon behandeld worden. Maar misschien zit het antwoord op de vraag naar de betekenis ook wel verstopt in het antwoord van Elia. Het hele verhaal gaat immers over twee mannen die elkaar niet los willen laten maar tot het eind toe voor elkaar willen blijven zorgen. En is de zorg van Elisa wel tot het eind toe? Zal dat gebeuren? Elia zal er niet over kunnen oordelen, beiden weten ze dat het gaat gebeuren maar niet hoe en hoe lang het nog zal duren. De bereidheid vol te houden tot het einde is de maat voor de erfenis. Als je dat voor een vreemde, voor je leermeester over hebt dan ben je inderdaad de erfgenaam. Dan krijg te de mantel toegeworpen die het teken is van de taak die je wacht.

En mensen die in het harnas sterven dwingen altijd bewondering af. Tot het laatst toe gaan zij door met hetgeen hen altijd al bezield had.  Dat is wat Elisa de andere profeten probeert duidelijk te maken, hij is voortaan bekleed met de mantel van Elia, het symbool van de taak die hij op zich heeft genomen. En net als de opvolger van Mozes, Jozua, had gedaan splijt hij het water van de rivier om doortocht te verlenen aan die nieuwe taak. Van Henoch, Mozes, Elia en Jezus is geen graf te vinden. In het verhaal over Jezus wordt zijn leerlingen gevraagd wat zij de levende toch te zoeken hebben bij de doden. Zij moesten in de Geest van Jezus zijn werk voortzetten, dat gaat niet bij de doden. Elisa moest dat ook. Wij houden graag aan de doden vast alsof ze nog leven en verklaren ze heilig,  maar we kunnen beter een voorbeeld nemen aan de opvolgers van Mozes, Elia en Jezus, van geen van hen was een graf te vinden. Maar hun wandelen met God tekent ons leven, ook vandaag nog.

Geen God

2 Koningen 1:1-18

1 Na de dood van Achab kwam Moab tegen Israël in opstand. 2 Achazja was uit het venster gevallen van een vertrek op de bovenverdieping van zijn paleis in Samaria, en zwaargewond geraakt. Hij stuurde boden uit met de opdracht Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen. ‘Vraag hem of ik mijn val zal overleven.’ 3 Een engel van de HEER zei tegen de Tisbiet Elia: ‘Ga de boden van de koning van Samaria tegemoet en zeg hun: “U gaat Baäl-Zebub, de god van Ekron, raadplegen, alsof Israël zelf geen God heeft. 4 Daarom – zegt de HEER – zul je niet meer van je ziekbed opstaan, maar sterven.”’ Elia deed wat hem gezegd was. 5 Toen de boden bij de koning terugkeerden, vroeg deze: ‘Hoe kan het dat jullie nu al terug zijn?’ 6 Ze antwoordden: ‘We kwamen onderweg iemand tegen die zei: “Ga terug naar de koning die u gestuurd heeft en zeg hem: ‘Dit zegt de HEER: Jij laat Baäl-Zebub, de god van Ekron, raadplegen, alsof Israël zelf geen God heeft. Daarom zul je niet meer van je ziekbed opstaan, maar sterven.’”’ 7 ‘Hoe zag hij eruit, die man die jullie tegemoetkwam en dit tegen jullie heeft gezegd?’ vroeg de koning. 8 ‘Hij was sterk behaard,’ antwoordden ze, ‘en hij droeg een leren lendendoek.’ ‘Dan was het de Tisbiet Elia,’ zei de koning. 9 Achazja stuurde een bevelhebber met vijftig mannen naar Elia toe. Ze troffen Elia aan op de top van een berg. De bevelhebber zei: ‘Godsman, de koning beveelt u naar beneden te komen.’ 10 Maar Elia antwoordde: ‘Als ik een godsman ben, laat er dan vuur uit de hemel komen om u en uw vijftig mannen te verteren.’ Hierop kwam er vuur uit de hemel dat de bevelhebber en zijn mannen verteerde. 11 Opnieuw stuurde de koning een bevelhebber met vijftig mannen naar Elia toe, en die zei tegen Elia: ‘Godsman, de koning beveelt u onmiddellijk naar beneden te komen.’ 12 En weer antwoordde Elia: ‘Als ik een godsman ben, laat er dan vuur uit de hemel komen om u en uw vijftig mannen te verteren.’ Hierop kwam er een goddelijk vuur uit de hemel dat de bevelhebber en zijn mannen verteerde. 13 Voor de derde maal stuurde de koning een bevelhebber met vijftig mannen. Toen deze derde bevelhebber bij Elia kwam, knielde hij voor hem neer en smeekte: ‘Godsman, spaar alstublieft mijn leven en dat van deze vijftig mannen. 14 Ik weet dat er vuur uit de hemel is gekomen dat de twee vorige bevelhebbers en hun mannen heeft verteerd. Maar alstublieft, spaar mijn leven.’ 15 Toen zei de engel van de HEER tegen Elia: ‘Ga met hem mee, je hebt van de koning niets te vrezen.’ Hierop ging Elia met de bevelhebber mee naar de koning 16 en hij zei tegen hem: ‘Dit zegt de HEER: Je hebt boden gestuurd om Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen, alsof Israël zelf geen God heeft die je had kunnen raadplegen. Daarom zul je niet meer van je ziekbed opstaan, maar sterven.’ 17 Achazja stierf, zoals de HEER bij monde van Elia had voorzegd. Dit gebeurde in het tweede regeringsjaar van koning Joram van Juda, de zoon van Josafat. Omdat hij geen zoon had, werd hij opgevolgd door zijn broer Joram. 18 Verdere bijzonderheden over Achazja zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Israël. (NBV21)

Ooit, toen het volk nog door de woestijn trok had de God van Israël gezegd een jaloerse God te zijn die geen andere goden naast zich dulde. Als je dus andere goden gaat aanbidden zou het wel eens slecht met je af kunnen lopen. vooral als je voor herstel na een ongeluk ook nog naar de verkeerde afgod gaat. Er was waarschijnlijk best een Baäl die zorgde voor gebroken botten, maar de boden van Achazja waren op weg naar Baäl-Zebub, de Heer van de vlieg, die dus iets had tegen vliegenplagen en tegen infecties. En de bestrijding van jeuk helpt nu eenmaal niet tegen gebroken botten na een val uit het raam. Een profeet is iemand die dit soort verbanden ziet en dus ook weet hoe zo’n geschiedenis zal aflopen. Als we opletten, goed weten te luisteren en van mensen houden dan weten we ook vaak hoe dingen af zullen lopen, goed of verkeerd. Liefde voor de mensen is de sleutel voor het begrijpen van dit soort verhalen. Lang werken, veel roken, veel stress en verkeerd eten lijdt tot hart en vaatklachten of tot longkanker. Daar hoef je geen profeet voor te zijn om dat te zeggen.

Elia hoort de oproep om op weg te gaan om de waarheid van God te vertellen, de waarheid van de Liefde voor de mensen. Die waarheid is geen verkeerde goden te zoeken voor gezondheid en succes. Niet de goden van winst en profijt. Niet de goden die vragen om altijd de beste te willen zijn, die van alles in het leven een idolstrijd willen maken en van week tot week willen meten hoe populair je wel niet bent. In de Bijbel wordt opvallend vaak als opvolger de tweede zoon gekozen met voorbijgaan van de eerste. Dat is om ons voortdurend aan het denken te zetten. Die God van Israël werd uiteindelijk gezien als de God van de hele aarde en de hemel. Waar je ook als mens aan kunt denken, God gaat er over, die God gaat er met je mee heen. Een aparte God voor gebroken botten is dus niet nodig, een aparte God voor healings is er niet. God heeft dokters gegeven en mensen die de mensen zo lief hadden dat ze gingen snappen hoe verschrikkelijke ziektes bestreden konden worden.

Maar het klinkt wreed, een God die met een bliksemschicht 102 man dood. De Germanen hadden vroeger ook zo’n God, Donar noemden ze die. Die God reed op een paard langs de hemel en smeed met bliksemschichten. Bij de Grieken deed de oppergod Zeus dat. Bliksem heeft de mensen dus altijd verbaasd en bang gemaakt en bliksem was bij uitstek een goddelijk wapen. Maar daar gaat dit verhaal niet over. Het gaat over bevelhebbers en hoe die met hun mensen omgaan. Die eerste twee bevelhebbers zouden in de Eerste Wereldoorlog hebben kunnen meevechten. Het enige dat bij de bevelhebbers van toen telde was het doel, hoeveel mensen daarvoor moesten sterven deed niet ter zake. Ook niet als dat doel niet werd gehaald, dan werd het ijskoud overnieuw geprobeerd. Zulke bevelhebbers komt Elia ook tegen. Ze noemen hem Godsman en denken met soldaten de Godsman, en daarmee ook God zelf, naar hun hand te kunnen zetten. Daar vergissen ze zich in. God is niet naar iemands hand te zetten en wie beweert macht over God te hebben is al dood. Dat blijkt dus. En zoals in heel veel volksverhalen is drie maal scheepsrecht en heeft pas de derde bevelhebber in dit verhaal door waar het om draait. Niet om de macht maar om het leven. Het leven van zijn mannen en misschien het leven van de Koning wel. Zo gaat dat in het leven. Kies daarom ook vandaag voor het leven.

Uit het stof

Psalm 113

1 Halleluja! Loof, dienaren van de HEER, loof de naam van de HEER. 2 De naam van de HEER zij geprezen van nu tot in eeuwigheid. 3 Van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat zij geloofd de naam van de HEER. 4 Verheven boven alle volken is de HEER, verheven boven de hemel zijn luister. 5 Wie is gelijk aan de HEER, onze God, die hoog daarboven zijn woning heeft, 6 die zijn oog richt naar beneden, wie in de hemel en op de aarde? 7 Hij verheft uit het stof wie berooid is, uit het vuil tilt Hij op wie alles ontbeert. 8 Hij laat hem wonen bij hooggeplaatsten, bij de hoogsten van zijn volk. 9 De onvruchtbare vrouw laat Hij wonen in het huis, een vrolijke moeder van kinderen. Halleluja! (NBV21)

Vandaag zingen we een Halleluja psalm mee. Nu betekent Halleluja iets als Loof de Heer. Het onvertaald laten van deze uitroep heeft in Christelijke kringen tot veel misverstanden geleid. Als je nu maar hard en vaak genoeg Halleluja roept, eventueel onderstreept met zwaaiende handen, dan zou je pas getuigenis afleggen van je geloof. De Psalm die we vandaag lezen laat zien dat het een misverstand is. De Evangelist Matteüs vertelt ons dat deze psalm een van de liederen was die gezongen werd bij de intocht van Jezus in Jeruzalem. Niet hoog te paard reed deze Koning zijn hoofdstad binnen , maar tussen de mensen op een ezel. Het is dus bij uitstek een lied voor de gewone mensen. Niet de machtigen op deze aarde, de wereldleiders, de G7 of G20 leiders hebben het op aarde uiteindelijk voor het zeggen maar de God van Israël. In de Hebreeuwse grondtekst staat waar in de vertaling HEER staat de naam van die God. Die spreken we uit eerbied nooit uit maar die betekent iets als “Ik zal er zijn”.

En waar is die God dan wel te vinden. Bij die “machtigen”? Aan de hoven van vorsten of in de paleizen van presidenten? Daar moet je die God in de eerste plaats niet zoeken. Maria en Hanna zongen het in het Nieuwe en Oude Testament: “Machtigen zal hij van de troon stoten”. De Psalm geeft het adres om de God van Israël te zoeken. Die is niet ver weg. Die huist niet in huizen die bewaakt moeten worden met beveiligers of militairen. Die God is bij hen die in het stof liggen, bij hen die berooid zijn, die in het vuil liggen. In arme landen vindt je ze op de vuilnishopen naast de grote steden. Voor ons ondenkbaar maar daar wonen mensen die zich in leven houden door te wroeten in het afval dat uit de steden is opgehaald. Daar is de God van Israël te vinden. Die God steekt op een gammele rubberboot de Middellandse Zee over omdat zijn kinderen gevlucht zijn voor honger, armoede en oorlogsgeweld. Die God zoekt naar zijn kinderen die bedolven zijn onder het puin van aardbevingen en kampeert met de overlevenden in ontoereikende tentjes.

Die Paleizen en voorname landgoederen worden door die God opengezet om de armen en berooiden een woning te geven. Om moeders weer de vreugde te geven hun kinderen in vrede en veiligheid te zien opgroeien. Onze asielzoekerscentra zijn de voorhoven van onze rijke wijken waar de vluchteling, ook de vluchteling voor honger en armoede, een woning dient te vinden. De Psalm is dus niet een lied om vrolijk de lof van God te zingen maar deze Psalm is een lied van opstand. Wie het goed vindt wat deze God op aarde voor zijn kinderen doet komt in opstand tegen de bestaande samenleving. Zolang er nog honger op de wereld is, zolang er nog bommen vallen op onschuldige burgers, zolang mensen in wanhoop met hun dood het door hun gevoelde onrecht bestrijden, zolang blijven zijn gelovigen de lof van de God zingen die een eind kan maken aan de ellende van de huidige samenleving. En hoe maakt die God daar een einden aan? Door zijn gelovigen mee te geven dat ze hun naaste lief moeten hebben als zichzelf, allen zijn immers uit het stof van de aarde gevormd. Hij roept zijn volgelingen op op te staan tegen het onrecht en de onrecht bedrijvende machtigen te verdrijven. Tijd dus om niet alleen Halleluja te zingen maar om Halleluja ook echt te gaan doen.

 

In de kronieken

1 Koningen 22:41-54

41 Josafat, de zoon van Asa, werd koning van Juda in het vierde regeringsjaar van koning Achab van Israël. 42 Hij was vijfendertig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde vijfentwintig jaar in Jeruzalem. Zijn moeder was Azuba, de dochter van Silchi. 43 Hij volgde in alle opzichten het voorbeeld van zijn vader Asa en deed wat goed is in de ogen van de HEER. 44 Toch bleven de offerplaatsen bestaan en bleven de Judeeërs daar offers brengen en wierook branden. 45 Met de koning van Israël stond hij op goede voet. 46 Verdere bijzonderheden over Josafat en over de overwinningen die hij behaalde zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 47 Degenen die ook na de tijd van zijn vader Asa nog aan afgoden gewijd waren, heeft hij uit het land verjaagd. 48 In Edom was geen koning; het land werd bestuurd door een stadhouder. 49 Josafat bouwde een handelsvloot om goud te halen in Ofir, maar de reis ging niet door want de schepen vergingen al bij Esjon-Geber. 50 Achazja, de zoon van Achab, had Josafat voorgesteld: ‘Laat mijn knechten met uw knechten meevaren,’ maar dat had Josafat geweigerd. 51 Toen Josafat stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Joram volgde hem op. 52 Achazja, de zoon van Achab, werd koning van Israël in het zeventiende regeringsjaar van koning Josafat van Juda. Twee jaar regeerde hij vanuit Samaria over Israël. 53 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, en volgde zo het voorbeeld van zijn vader en zijn moeder en van Jerobeam, de zoon van Nebat, die de Israëlieten tot zonde had aangezet. 54 Hij tergde de HEER, de God van Israël, door voor Baäl neer te knielen en hem te vereren, precies zoals zijn vader gedaan had. (NBV21)

Is het nu allemaal waar wat er in de Bijbel staat? Het antwoord is misschien en nee. Twee antwoorden dus. Want de vraag of iets waar is gaat niet over geloof maar gaat over natuurwetenschappen. Daar zijn in de loop van de geschiedenis regels opgesteld waarmee je stellingen in de wetenschap, ook de geschiedeniswetenschap, kunt toetsen op waar en onwaar. De vraag of de verhalen over Achab en Josafat, Isebel, Elia en Micha nu waar gebeurd zijn zou je misschien kunnen beantwoorden als we die kronieken van de koningen van Juda zouden kennen. Er moet overigens ook nog een boek bestaan hebben dat de kronieken van de koningen van Israël heeft geheten. Maar die boeken kennen we niet. Die zijn in de loop van de geschiedenis verloren gegaan, of ze zijn nog nooit gevonden. Soms wijzen opgravingen uit dat in de Bijbel genoemde figuren echt hebben bestaan, soms blijken ze ook anders geheten te hebben. Van sommige verhalen weten we echt dat ze niet waar gebeurd zijn in de zin van de natuurwetenschappen.

In de Bijbel staan ook sprookjes, mythen en legenden. Soms ook liederen waarin net als in de liederen van vandaag bepaalde zaken worden overdreven. Maar waar of onwaar is niet belangrijk, daar gaat de Bijbel niet over. In het stuk dat we vandaag lezen worden twee koningshuizen naast elkaar gezet. Het koningshuis van Juda en het koningshuis van Israël. Toen de Bijbel na de ballingschap in Babel definitief werd opgeschreven viel het op dat het koningshuis van Juda er nog steeds was terwijl het koningshuis van Israël in de schemering van de geschiedenis was verdwenen. Daar moest toch een reden voor zijn. En aangezien men geloofde dat de verhouding die mensen met God hadden ook hun invloed in de geschiedenis bepaalde zocht men naar verhalen waar dat duidelijk werd. En dat werd in dit verhaal duidelijk. Achab was slecht en zijn zoon was ook slecht. Josafat was redelijk goed. Hij probeerde te regeren zoals God dat gevraagd had. Geen Tempelprostitutie bijvoorbeeld.

Maar een centrale Tempeldienst in Jeruzalem was er ook in de dagen van Josafat niet gekomen. Hij was wel met Koning Achab ten strijde getrokken maar hij had er kennelijk van geleerd want samenwerking met Achazja de zoon van Achab wees hij af. Hij wilde net als Salomo het goud uit Ofir laten halen maar dat ging niet door. De schepen vergingen op de laatste halteplaats in het verhaal van de uittocht, voor het volk de woestijn Zin introk. Zo wordt in het verhaal nog eens op de oorsprong en betekenis van het volk gewezen. Dat was het volk dat de Wet van Heb-Uw-naaste-lief-als-Uzelf tot hart van het bestaan zou hebben moeten maken. Als je dat doet oefen je invloed uit op de geschiedenis. En dat is dus ook aan ons, ook wij hebben de mogelijkheid die invloed uit te oefenen. Elke dag opnieuw en de Bijbel vertelt ons dat we nooit verder dan een dag hoeven te kijken.